gepubliceerd op 08 juli 1999
Ministerieel besluit tot vaststelling van de erkenningscriteria voor huisartsen
3 MEI 1999. - Ministerieel besluit tot vaststelling van de erkenningscriteria voor huisartsen
De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, Gelet op het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies, inzonderheid op artikel 35sexies, ingevoegd bij de wet van 19 december 1990;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de lijst van bijzondere beroepstitels voorbehouden aan de beoefenaars van de geneeskunde, met inbegrip van de tandheelkunde, inzonderheid op artikel 1, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 22 juni 1993, 8 november 1995, 12 maart 1997, en 11 april 1999;
Gelet op de Richtlijn 93/16/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 5 april 1993 ter vergemakkelijking van het vrije verkeer van artsen en de onderlinge erkenning van hun diploma's, certificaten en andere titels, inzonderheid op titel IV inzake een specifieke opleiding in de huisartsgeneeskunde;
Gelet op het advies van de Hoge Raad van Geneesheren-Specialisten en van Huisartsen, gegeven op 6 september 1996;
Gelet op het advies van de Raad van State, Besluit : HOOFDSTUK I. - De erkenning
Artikel 1.Wie wenst erkend te worden om de bijzondere beroepstitel van huisarts te voeren, moet beantwoorden aan de volgende voorwaarden : 1° houder zijn van een door de bevoegde Belgische overheid uitgereikt diploma, certificaat of ander bewijsstuk dat een specifieke opleiding in de huisartsgeneeskunde bekroont;2° tijdens een stage de huisartsgeneeskunde hebben uitgeoefend overeenkomstig de artikelen 3 tot 8, Art.2. Om de erkenning bedoeld in artikel 1 te behouden, moet de huisarts de bewijzen kunnen voorleggen dat hij de huisartsgeneeskunde uitoefent binnen de hieronder opgesomde regels : 1° hij kan de huisartsgeneeskunde voltijds of deeltijds uitoefenen;in dat laatste geval dient hij dit te doen in het kader van een samenwerkingsakkoord met andere huisartsen dat continue hulpverlening waarborgt; 2° hij moet over een kabinet beschikken dat goed is uitgerust om alle aspecten van de huisartsgeneeskunde uit te oefenen;3° hij moet dossiers over zijn patiënten aanleggen en bijhouden;4° hij moet deelnemen aan de toediening van de gezondheidszorgen in het kader van een wachtdienst die moet beantwoorden aan de bepalingen van artikel 9 van het koninklijk besluit nr.78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies; 5° zodra de Koning, in toepassing van artikel 35duodecies van het voornoemde koninklijk besluit nr.78 van 10 november 1967, de criteria vaststelt waaraan een huisartsenpraktijk moet beantwoorden om erkend te kunnen worden, moet de huisarts de huisartsgeneeskunde uitoefenen in dergelijke erkende praktijk; 6° hij moet zijn kennis, vakbekwaamheid en medische prestatie geregeld evalueren, onderhouden en ontwikkelen zodat de toediening van de gezondheidszorgen overeenstemt met de actuele gegevens van de wetenschap;7° hij moet bekwaam blijven in de belangrijke aspecten van het vakgebied, zoals de menselijke en sociale aspecten van de huisartsgeneeskunde, alsmede met de algemene aspecten van de pathologie en de therapie, eigen aan elke leeftijdsgroep;8° hij moet bekwaam blijven inzake de langdurige behandelingen van chronische aandoeningen, inzake spoedgevallen en de behandeling ervan, alsmede inzake de epidemiologie, preventie, profylaxe en gezondheidsopvoeding;9° hij moet bekwaam blijven inzake de organisatie van de huisartsenpraktijk en inzake de samenwerking met de beroepen in de gezondheidssector;10° hij moet op de hoogte zijn van de sociale, wettelijke, deontologische en financiële aspecten van de medische activiteit. HOOFDSTUK II. - Opleiding en stages
Art. 3.Om erkend te worden tot het voeren van de bijzondere beroepstitel van huisarts moet de kandidaat, met inachtneming van de voorschriften van het koninklijk besluit van 21 april 1983 tot vaststelling van de nadere regelen voor erkenning van geneesheren-specialisten en van huisartsen, stages bedoeld in artikel 1, 2°, hebben verricht overeenkomstig de hiernavolgende bepalingen.
Art. 4.De stages dienen, na de machtiging tot uitoefening van de geneeskunde, nog ten minste een periode van twee jaar te omvatten.
Art. 5.Om de stages na de machtiging tot uitoefening van de geneeskunde te kunnen aanvangen, dient de kandidaat een specifieke theoretische opleiding in de huisartsgeneeskunde van ten minste 200 uren met een aanwezigheid van ten minste 80 procent te hebben gevolgd.
Komt enkel in aanmerking het specifieke onderricht dat wordt georganiseerd door een instelling van universitair onderwijs of een onderwijsinstelling van een vergelijkbaar niveau.
Art. 6.Tijdens de stages na de machtiging tot uitoefening van de geneeskunde, neemt de kandidaat deel aan ten minste 40 uur seminaries per jaar onder leiding van een erkende stagemeester. Hij legt er medische problemen voor en bespreekt ze in groep.
Komen enkel in aanmerking de seminaries georganiseerd door een instelling van universitair onderwijs of een onderwijsinstelling van een vergelijkbaar niveau.
Art. 7.De uitoefening van de huisartsgeneeskunde als stage in eigen kabinet is slechts toegestaan na het volbrengen van, enerzijds, minstens zes maanden stage in een daartoe erkende ziekenhuisdienst en, anderzijds, minstens zes maanden stage bij een huisarts erkend als stagemeester of in een centrum voor eerstelijnszorg die daartoe erkend zijn.
De stage in eigen kabinet komt slechts in aanmerking voor de helft van de duur ervan.
Stages verricht in een erkende ziekenhuisdienst na de machtiging tot uitoefening van de geneeskunde, mogen niet langer dan één jaar duren.
Art. 8.Tijdens de stages bij een als stagemeester erkende huisarts, in een erkend centrum voor eerstelijnszorg of in eigen kabinet, moet de kandidaat de huisartsgeneeskunde voltijds uitoefenen, over een goed uitgerust kabinet beschikken, dossiers over zijn patiënten aanleggen en bijhouden en deelnemen aan de toediening van de gezondheidszorgen in het kader van een wachtdienst die moet beantwoorden aan de bepalingen van artikel 9 van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies. HOOFDSTUK III. - Bijzondere situaties en verworven rechten
Art. 9.In afwijking van artikel 1, kunnen eveneens erkend worden de Europese onderdanen in de zin van artikel 1bis van het voornoemde koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 die ingeschreven zijn op de lijst van de Orde der Geneesheren en die houder zijn van een diploma, certificaat of andere titel, afgeleverd door de bevoegde overheid van een lidstaat van de Europese Gemeenschap, van Noorwegen, IJsland of het Vorstendom Liechtenstein en dat een specifieke opleiding in de huisartsgeneeskunde bekroont, mits die opleiding beantwoordt aan de opleidingsvoorwaarden voorgeschreven door titel IV van bovengenoemde richtlijn 93/16/EEG.
Art. 10.§ 1. In afwijking van artikel 1 kunnen eveneens erkend worden de artsen die een opleiding in een specialiteit gevolgd hebben in het kader van bovengenoemd koninklijk besluit van 21 april 1983 of in het kader van bovengenoemde Richtlijn 93/16/EEG, op voorwaarde dat ze voldoen aan de artikelen 1, 1°, 3, 5, 6, 7 en 8 van dit besluit; in afwijking van artikel 4 kan de duur van hun stage in het kader van de opleiding tot huisarts korter zijn dan twee jaar; nochtans moeten zij minstens zes maanden stage volgen bij een huisarts erkend als stagemeester of in een centrum voor eerstelijnszorg of medisch-sociaal centrum die daartoe erkend zijn.
Indien de opleiding in een specialiteit, bedoeld in het eerste lid, bekroond werd met een Belgische erkenning en een bijzondere beroepstitel, is voor het verkrijgen van de erkenning als huisarts vereist dat de betrokkene die eerdere erkenning en beroepstitel verzaakt. § 2. In afwijking van artikel 1 kunnen eveneens erkend worden, de artsen die als arts-coöperant in een ontwikkelingsland hebben gewerkt, op voorwaarde dat ze voldoen aan de ministeriële richtlijn betreffende de geneesheren die als arts-coöperant in een ontwikkelingsland gaan werken en hun medische activiteiten aldaar wensen te laten erkennen als een deel van hun opleiding als huisarts.
Art. 11.In afwijking van artikel 1, kunnen eveneens erkend worden : 1° de artsen die in België ingeschreven zijn op de lijst van de Orde der Geneesheren en de huisartsgeneeskunde uitoefenen overeenkomstig artikel 2 en die, - ofwel over een getuigschrift van aanvullende opleiding, beëindigd op uiterlijk 31 december 1977, beschikken, uitgereikt door het R.l.Z..I.V.; - ofwel een door de Minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort, in het verleden erkende aanvullende opleiding in de huisartsgeneeskunde voltooid hebben, die niet beantwoordt aan de voorschriften van artikel 1; - ofwel op 31 december 1994 in België, krachtens artikel 1 tot en met 20 van de bovengenoemde richtlijn 93/16/EEG, het recht hadden als arts de huisartsgeneeskunde uit te oefenen in het kader van het stelsel van sociale zekerheid omdat zij in aanmerking kwamen voor het bepaalde in artikel 2 of artikel 9, lid 1, van diezelfde richtlijn; 2° de artsen, Europese onderdanen in de zin van artikel 1bis van het voornoemde koninklijk besluit nr.78 van 10 november 1967, die ingeschreven zijn op de lijst van de Orde der Geneesheren in België en die bewijzen, aan de hand van een attest afgeleverd door de bevoegde overheid van een andere lidstaat van de Europese Gemeenschap dan België, van Noorwegen, IJsland of het Vorstendom Liechtenstein, dat zij op 31 december 1994 het recht bezaten de werkzaamheden van arts als huisarts uit te oefenen in het kader van het nationale stelsel van de sociale zekerheid van het betrokken land en dit zonder een specifieke opleiding in de huisartsgeneeskunde gevolgd te hebben zoals voorgeschreven in titel IV van bovengenoemde Richtlijn 93/16/EEG.
Art. 12.In afwijking van artikel 1 kunnen ook erkend worden artsen die aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° ingeschreven zijn in België op de lijst van de Orde der Geneesheren en voor 1 januari 1995 hun diploma van arts behaald hebben;2° kunnen bewijzen dat zij op 31 december 1994 in België de huisartsgeneeskunde uitoefenden overeenkomstig artikel 2;3° uiterlijk binnen de 6 maanden na de publicatie van dit besluit een stageplan indienen dat een periode van twee jaar voltijdse uitoefening van de huisartsgeneeskunde als stage in de eigen huisartsenpraktijk omvat;4° tijdens de periode van stage in eigen huisartsenpraktijk, voldoen aan de voorschriften van artikel 8;5° bij indiening van hun stageplan de bewijzen voorleggen dat zij een specifieke theoretische opleiding van 200 uren, georganiseerd door een instelling van universitair onderwijs of een onderwijsinstelling van een vergelijkbaar niveau, en gelijkwaardig aan de opleiding bedoeld in artikel 5, met een aanwezigheid van 80 procent gevolgd hebben, aan het volgen zijn of zullen volgen en aan de seminaries zoals bedoeld in artikel 6 deelnemen;6° deze specifieke, theoretische opleiding en de seminaries na een opleidingsperiode van uiterlijk twee jaar beëindigd hebben. HOOFDSTUK IV. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 13.Dit besluit treedt in werking op de dag van de inwerkingtreding van het koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 14 september 1984 tot vaststelling van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, en waarbij, onder voorbehoud van de bepalingen over verworven rechten, de uitoefening van de werkzaamheden van arts als huisarts, in het kader van het stelsel van de Ziekte- en Invaliditeitsverzekering, afhankelijk wordt gesteld van het bezit van een diploma, certificaat of andere titel zoals bepaald in artikel 30 van Richtlijn 93/16/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 5 april 1993.
De bepalingen van artikel 2, 5°, zullen slechts van toepassing zijn na twee jaar, te rekenen vanaf de datum van het in werking treden van de in datzelfde artikel vermelde erkenningscriteria.
Art. 14.De artsen, die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit, de opleiding in de huisartsgeneeskunde aan het volgen zijn overeenkomstig het ministerieel besluit van 30 april 1993 betreffende de erkenning als huisarts wat de toepassing van de wetgeving inzake de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering alsmede het voeren van de bijzondere beroepstitel van huisarts betreft, kunnen die opleiding voltooien en erkend worden, overeenkomstig de bepalingen van dit laatste besluit.
Art. 15.Het ministerieel besluit van 30 april 1993 betreffende de erkenning als huisarts wat de toepassing van de wetgeving inzake de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, alsmede het voeren van de titel van huisarts betreft, wordt opgeheven.
Gegeven te Brussel, 3 mei 1999.
M. COLLA