Etaamb.openjustice.be
Ministerieel Besluit van 01 juni 2004
gepubliceerd op 17 september 2004

Ministerieel besluit tot bepaling van de procedures en de Meetcode voor de metingen van de energiehoeveelheid

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2004202776
pub.
17/09/2004
prom.
01/06/2004
ELI
eli/besluit/2004/06/01/2004202776/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

1 JUNI 2004. - Ministerieel besluit tot bepaling van de procedures en de Meetcode voor de metingen van de energiehoeveelheid


De Minister van Vervoer, Mobiliteit en Energie, Gelet op het decreet van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt, zoals gewijzigd bij het decreet van 18 december 2003, inzonderheid op artikel 29;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bevordering van de milieuvriendelijke elektriciteit, inzonderheid op artikel 6;

Gelet op het ministerieel besluit van 6 mei 2003 tot bepaling van de meetcode op grond waarvan de energiehoeveelheid gemeten wordt;

Gelet op het advies van de « Commission wallonne pour l'Energie » (Waalse Energiecommissie) nr. CD-4d20-CWaPE-44, uitgebracht op 20 april 2004;

Overwegende dat zo spoedig mogelijk wijzigingen in de meetcode aangebracht moeten worden om te voldoen aan het programmadecreet van 18 december 2003 en om er bepaalde internationale meetnormen in op te nemen, Besluit :

Artikel 1.De meetcode inzake milieuvriendelijke elektriciteit in het Waalse Gewest wordt omschreven in bijlage 1 bij dit besluit.

De bijlage maakt noodzakelijk deel uit van dit besluit.

Art. 2.De groene producent kan een gemotiveerde aanvraag bij de Minister indienen om een afwijking van sommige bepalingen van de meetcode te verkrijgren, onverminderd de vigerende wetgeving.

De aanvraag wordt door het controleorgaan gevalideerd.

De Minister spreekt zich uit binnen een maand, na advies van de « Commission wallonne pour l'Energie ».

Art. 3.Het ministerieel besluit van 6 mei 2003 tot bepaling van de meetcode op grond waarvan de energiehoeveelheid gemeten wordt wordt opgeheven.

Art. 4.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Namen, 1 juni 2004.

J. DARAS

PROCEDURES EN MEETCODE VOOR DE METING VAN DE MILIEUVRIENDELIJKE ELEKTRICITEIT IN HET WAALSE GEWEST Bijlage bij het ministerieel besluit van 1 juni 2004 INHOUDSTAFEL 1. VOORWERP.2. ALGEMEEN.3. telling van de energieEn van de installaties met een vermogen van meer dan 5 MW.4. REGeling en retroactieve verbetering van de berekening van de certificaten.5. beschikbaarheid van aardgas voor de productiesites.6. Berekeningsmethoden. 6.3.Binnenkomende energieën (Ee). 6.4.Netto geproduceerde elektrische energie (Eenp). 6.5. Netto gevaloriseerde thermische energie (Eqnv). 6.5.1. Kwaliteitswarmekrachtkoppeling en -trigeneratie. 6.5.2. Bruto geproduceerde thermische energie. 6.5.3. Functionele thermische energie. 6.5.4. Netto geproduceerde thermische energie. 6.5.5. Netto gevaloriseerde thermische energie (Eqnv). 6.5.6. Gevaloriseerde thermische energie in koelproductie. 6.6. Netto gevaloriseerde koelenergie (Efnv). 6.6.1. Netto geproduceerde koelenergie. 6.6.2. Netto gevaloriseerde koelenergie (Efnv). 6.7. Meetprinciepen van de thermische of koelenergie. 6.8. Schatting van de door de functionele uitrustingen van de productie-installatie verbruikte energieën. 7. INDELING VAN DE MEET- EN TELAPPARATUREN. 7.1. Domein 1 : domein dat slechts vereenvoudigde controles vereist.

Categorie 1.

Categorie 2.

Categorie 3. 7.2. Domein 2 : domein dat grondige controles vereist.

Categorie 4.

Categorie 5. 8. MEET- EN TELPRINCIEPEN. 8.1. Inleidende opmerkingen. 8.2. Meetgamma. 8.3. Nauwkeurigheids- of onzekerheidsgraad van de meet- en telapparaturen. 8.4. Transformatieverslag. 8.5. Telling van de biomassa-input voor apparaturen van categorie 3. 8.6. Telling van de biomassa-input voor apparaturen van categorie 5. 9. ContrOles en opmetingen. 9.1. Aanwijzingen te vermelden op de meet- en telapparaturen. 9.2. Merktekens van de meet- en telapparaturen. 9.3. Plaatselijke aanplakking van de indexen. 9.4. Teletransmissie en elektronische verwerkingen. 9.5. Tracabiliteit. 10. ONSCHENDBAARHEID VAN DE TELLINGEN. 10.1. Principe. 10.2. Praktische modaliteiten. 10.2.1. Verzegeling. 10.2.2. Tellingen van pimaire energie. 10.3. Onderhoud en ijking of kalibrering van de meetapparaturen. 10.4. Storingen : in acht te nemen procedure. 11. ArchivERING. BIJLAGEN. 1. VOORWERP EN CONTEXT. 1.1.Basiswetgeving. - Decreet van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt, hierna « elektriciteitsdecreet » genoemd; - decreet van 19 december 2002 betreffende de organisatie van de gewestelijke gasmarkt, hierna « gasdecreet » genoemd; - besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bevordering van de milieuvriendelijke elektriciteit; - besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bevordering van de milieuvriendelijke elektriciteit; - ministerieel besluit van 6 mei 2003 tot bepaling van de meetcode op grond waarvan de energiehoeveelheid gemeten wordt. 1.2. Deze procedures en meetcode, hierna « meetcode » genoemd, vervangen de meetcode gevoegd bij het ministerieel besluit van 6 mei 2003 tot bepaling van de meetcode op grond waarvan de energiehoeveelheid gemeten wordt. 1.3. Deze meetcode wordt vastgelegd overeenkomstig artikel 6 van het besluit 4 juli 2002 tot bevordering van de milieuvriendelijke elektriciteit. Hij bevat de principes en methodes die van toepassing zijn op de metingen van de energiehoeveelheden die in aanmerking komen bij de berekening van het aantal groene certificaten verleend aan de installaties die milieuvriendelijke elektriciteit produceren. Hij bevat de verplichtingen van de groene producent i.v.m. de terbeschikkingstelling, de installatie, het gebruik en het onderhoud van de meetvoorzieningen enerzijds en de opmeting, verwerking en terbeschikkingstelling van meetgegevens anderzijds. 1.4. Elke site die milieuvriendelijke elektriciteit produceert, wordt onderworpen aan metingen en tellingen met het oog op de bepaling van de netto geproduceerde milieuvriendelijke elektriciteit, de gevaloriseerde netto-warmte en de hoeveelheden primaire energie die CO2-emissies veroorzaken bij de productie, verbranding of verwerking van afval.

Daartoe wordt in één of meer meet- en telapparaturen voorzien. 1.5. De meet- en telapparaturen bedoeld in 1.4. voldoen aan de voorschriften van deze meetcode. 1.6. Overeenkomstig artikel 8 van het besluit van 4 juli 2002 tot bevordering van de milieuvriendelijke elektriciteit mag de CWaPE elk ogenblik controles uitvoeren of door een controleorgaan laten uitvoeren op de productiesite van milieuvriendelijke elektriciteit om na te gaan of deze meetcode in acht genomen wordt. 1.7. Wetgeving op de metrologie.

De meet- en telapparaturen voor de telling van de fysieke grootheden die gebruikt worden bij de boekhouding van milieuvriendelijke elektriciteit vallen onder de regels bepaald bij de wetgeving op de metrologie, met name de wet van 16 juni 1970 betreffende de meeteenheden, de meetstandaarden en de meetwerktuigen, alsmede de verschillende wijzigingen erin en de desbetreffende besluiten, meer bepaald : - het koninklijk besluit van 20 december 1972 houdende algemene inwerkingtreding van de wet van 16 juni 1970; - het koninklijk besluit van 20 december 1972 betreffende de gasmeters; - het koninklijk besluit van 6 juli 1981 betreffende de instrumenten bestemd voor het meten van de elektrische energie; - het koninklijk besluit van 18 februari 1977 betreffende de koudwatermeters; - het koninklijk besluit van 2 maart 1981 betreffende de warmwatermeters; - het koninklijk besluit van 6 april 1979 betreffende meetinstallaties en gedeeltelijke meetinstallaties voor andere vloeistoffen dan water; - het koninklijk besluit van 7 maart 1978 betreffende de continu totaliserende bandwegers; - het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 houdende een nieuwe regeling betreffende de niet-automatische weegwerktuigen.

De in de meet- en telapparaturen gebruikte uitrustingen voldoen aan de voorschriften van de Belgische wetgeving, reglementen en normen, alsmede aan de Europese normen en internationale aanbevelingen die van toepassing zijn op de meet- en telapparaturen en op de bestanddelen ervan.

Als een meet- en telapparatuur niet onder de Belgische wetgeving valt maar het voorwerp uitmaakt van een aanbeveling van de Internationale Organisatie voor Wettelijke Metrologie (OIML), is die aanbeveling op haar van toepassing.

De berekening van de onzekerheden van de meet- en telapparaturen wordt uitgevoerd overeenkomstig de gids voor de uitdrukking van de meetonzekerheid - « GUIDE TO THE EXPRESSION OF UNCERTAINTY IN MEASUREMENT (GUM) » - NBN ENV 13005 - OIML ed. 1995. 1.8. Onverenigbaarheden met de technische reglementen.

In geval van onverenigbaarheid tussen deze meetcode en het opschrift « Tel- en meetcode » van het technisch elektriciteitsreglement inzake het beheer van en de toegang tot de netwerken voor elektriciteitsdistributie in het Waalse Gewest of het opschrift « Tellingen en metingen » van het technisch elektriciteitsreglement inzake het beheer van en de toegang tot de netwerken voor het plaatselijke elektriciteitstransmissienet in het Waalse Gewest, of het opschrift « Tel- en meetcode » van het technisch gasreglement inzake het beheer van en de toegang tot de netwerken voor gasdistributie in het Waalse Gewest zijn de technische reglementen van toepassing. 1.9. Verantwoordelijkheid i.v.m. de kwaliteit en de betrouwbaarheid van de metingen en tellingen.

De groene producent is verantwoordelijk voor de kwaliteit en de betrouwbaarheid van de metingen en tellingen, behalve als de meet- en telapparatuur aan een netbeheerder toebehoort. In dat geval wordt elk defect door de groene producent meegedeeld aan de netbeheerder en aan de « CWaPE ». 1.10. Begripsomschrijving De begripsomschrijving van de specifieke termen en uitdrukkingen van deze meetcode zijn opgenomen in bijlage 2. 1.11. Overgangsbepalingen Naar gelang van hun datum van inwerkingtreding worden twee types bepalingen omschreven : - de bepalingen van type 1 bedoeld in deze meetcode zijn vanaf 1 januari 2005 van toepassing op de na deze datum in dienst gestelde sites waar milieuvriendelijke elektriciteit geproduceerd wordt en vanaf 1 januari 2006 op de andere sites; - de bepalingen van type 2 bedoeld in deze meetcode zijn vanaf 1 januari 2005 van toepassing op de na deze datum in dienst gestelde sites waar milieuvriendelijke elektriciteit geproduceerd wordt en vanaf 1 januari 2006 op de andere sites. 1.12. Afwijkingen : Behoudens afbreuk aan de vigerende wetgeving, kan de producent op gemotiveerd verzoek, behoorlijk gevalideerd door het erkende controleorgaan, eventueel in de tijd beperkte afwijkingen genieten voor de nakoming van bepaalde meetverplichtingen waarin deze meetcode voorziet. De aanvragen om afwijking worden ingediend bij de Minister van Energie.

De afwijking wordt door de Minister verleend na gemotiveerd advies van de « CWaPE ». 2. ALGEMEEN. CV : groen certificaat.

Eref : hoeveelheid CO2 voortgebracht door een klassieke referentieinstallatie voor elektriciteitsproductie, uitgedrukt in kgCO2/geproduceerd netto elektrisch MWh (MWhé).

Q ref : hoeveelheid CO2 voortgebracht door een klassieke referentieketel die dezelfde warmte zou voortbrengen als de in aanmerking genomen warmtekrachtkoppelingsinstallatie, uitgedrukt in kgCO2/gevaloriseerd netto thermisch MWh (MWhq).

Q ref GN : Q ref binnen de aardgasdistributiezone (kgCO2/MWhq).

Q ref HGN : Q ref buiten de aardgasdistributiezone (kgCO2/MWhq).

Q : hoeveelheid CO2 voortgebracht door een klassieke referentieketel die dezelfde warmte zou voortbrengen als de in aanmerking genomen warmtekrachtkoppelingsinstallatie, uitgedrukt in kgCO2/geproduceerd netto elektrisch MWh (MWhq).

Q f ref : hoeveelheid CO2 voortgebracht door een referentiekoelaggregaat met klassieke compressie voorzien van elektriciteit door een klassieke referentieinstallatie en dat dezelfde koelenergie zou produceren als de in aanmerking genomen trigeneratieinstallatie, uitgedrukt in kgCO2/gevaloriseerd netto koudmakend MWh (MWhf).

Q f : hoeveelheid CO2 voortgebracht door een referentiekoelaggregaat met klassieke compressie voorzien van elektriciteit door een klassieke referentieinstallatie en dat dezelfde koelenergie zou produceren als de in aanmerking genomen trigeneratieinstallatie, uitgedrukt in kgCO2/netto elektrisch MWh (MWhé) geproduceerd door de in aanmerking genomen trigeneratieinstallatie.

F : hoeveelheid CO2 voortgebracht door de installatie die milieuvriendelijke elektriciteit produceert, uitgedrukt in kgCO2/geproduceerd netto elektrisch MWh (MWhé).

G : CO2 winst uitgedrukt in kgCO2/geproduceerd netto elektrisch MWh (MWhé), verkregen door vergelijking van de respectieve emissies van de in aanmerking genomen installatie (F) en van de klassieke referentieinstallaties.

De winst gemaakt door een installatie die milieuvriendelijke elektriciteit produceert is gelijk aan de emissies van een referentie-elektriciteitscentrale(Eref), vermeerderd - in geval van een warmtekrachtkoppelingsinstallatie en/of een trigeneratieinstallatie - met de emissies van een referentieketel(Q) en, in voorkomend geval, van een referentiekoelaggregaat (Qf) waarvan de emissies van de bedoelde installatie(F) afgetrokken worden : G = Eref + Q + Qf - F(kgCO2/MWhé) Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Het percentage wordt tot maximum 2 beperkt.

Het aantal verkregen groene certificaten wordt berekend door het aantal geproduceerde netto MWhé (Eenp) te vermenigvuldigen met het CO2 besparingspercentage, wat ook inhoudt dat een installatie waar milieuvriendelijke elektriciteit geproduceerd wordt, een groen certificaat krijgt zodra ze bijgedragen heeft tot een besparing van een CO2-hoeveelheid gelijk aan Eref. 3. METING VAN DE ENERGIEEn geproduceerd door de installaties waarvan HET VERMOGEN hoger is dan 5 MW. Het ontwikkelbare periodiek netto-vermogen van de installatie (Pendp) (zie definitie in bijlage 1) wordt opgedeeld in drie schijven. Voor de eerste schijf van 5 MW wordt het CO2-besparingspercentage tot maximum 2 beperkt. Voor de tweede schijf, die overeenstemt met de volgende 15 MW, wordt het percentage tot 1 beperkt. Voor de schijf boven 20 MW is het CO2-besparingspercentage het percentage verkregen zonder rekening te houden met de CO2-besparing verwezenlijkt door de netto geproduceerde warmte en de geproduceerde netto koelenergie zodat geen rekening wordt gehouden met het effect van de warmtekrachtkoppeling en, in voorkomend geval, met de trigeneratie.

Het CO2-besparingspercentage wordt eerst globaal berekend, zonder rekening te houden met bovenbedoelde schijven en bedraagt minstens 10 % opdat de installatie groene certificaten zou krijgen voor bedoelde periode. Vervolgens wordt voor elke schijf een CO2-besparingspercentage berekend, waarbij : N1 = aantal groene certificaten overeenstemmend met de eerste schijf tot 5 MW;

N2 = aantal groene certificaten overeenstemmend met de tweede schijf van 5 MW tot Pendp of van 5 MW tot 20 MW in voorkomend geval;

N3 = aantal groene certificaten overeenstemmend met de eerste schijf boven 20 MW. Het totaalaantal groene certificaten N is gelijk aan N1 + N2 + N3. 4. REGularisatie EN RETROACTIEVE VERBETERING VAN DE BEREKENING VAN DE GROENE CERTIFICATEN. Wanneer een vergissing bij de berekening van het aantal groene certificaten wordt vastgesteld, voert de « CWaPE » de nodige regularisaties en verbeteringen uit. Behalve als de vergissing resulteert uit een door de groene producent gepleegde fraude, worden de regularisaties en verbeteringen aangebracht binnen uiterlijk één jaar na de toekenning van bedoelde groene certificaten. 5. BESCHIKBAARHEID VAN AARDGAS VOOR DE SITES DIE MILIEUVRIENDELIJKE ELEKTRICITEIT PRODUCEREN. Het aantal groene certificaten wordt berekend op grond van de elektrische en thermische referenties van de moderne referentie-installaties. De thermische referentiewaarden, die jaarlijks door de « CWaPE » bekendgemaakt worden, verschillen al naar gelang de productiesite in een zone voor gasdistributie gelegen is.

Een Zone voor aardgasdistributie wordt bepaald als volgt : zone waar gas als beschikbaar wordt beschouwd in het kader van de toekenning van de groene certificaten. Een site voor de productie van milieuvriendelijke elektriciteit wordt als gasdistributiezone beschouwd als het dichtstbij gelegen punt van het aardgasdistributienet, dat voldoet aan de exploitatievoorwaarden van de site die milieuvriendelijke elektriciteit produceert, gelegen is op minder dan 25 m van de grenzen van de site voor de elektriciteitsproductie, zoals omschreven in artikel 2, 16°, van het decreet van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt, of van de belangrijkste site die warmte gebruikt. 6. BEREKENINGSMETHODEN. 6.1. Principes.

Elke groene producent legt één of meer meetmethoden over met het oog op de boekhouding van de energieën, zoals bedoeld in artikel 38, §§ 1 en 2, van het elektriciteitsdecreet. Die berekeningsmethode(n) worden behoorlijk gevalideerd door de erkende instelling.

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de methoden voor de meting van de netto geproduceerde elektriciteit (Eenp), van de netto gevaloriseerde warmte (Eqnv), van de netto gevaloriseerde koelenergie (Efnv) en van de binnenkomende energieën (Ee).

In de eenvoudigste gevallen beperken die methoden zich tot gewone meteraflezingen die meteen de grootheden Eenp, Eqnv, Efnv en, in voorkomend geval, Ee geven.

De producent maakt desnoods een algebraïsche som van tellingen op. Het erkende orgaan zal de meetmethode valideren.

Verbeteringsfactoren en -termen mogen gebruikt worden. Ze wijzigen het brutoresultaat van een meting om een systematische vergissing te compenseren. Ze kunnen rekening houden met o.a. : - een transformatieverslag; - de eventuele meerekening van de energie van de functionele uitrustingen; - de meerekening van de energie die zelf verbruikt wordt als functionele energie; - de meerekening van een fractie van de primaire energie die in aanmerking moet worden genomen in de energetische omtrek van de installatie.

Een rechtvaardiging van het gebruik en van de dimensionering van de verbeteringsfactoren en -termen moet overgemaakt worden na behoorlijke validatie door het erkende orgaan en na goedkeuring door de « CWaPE ». 6.2. Criteria op grond waarvan metingen door verschil worden aanvaard.

In geval van een grootheid gemeten door verschil tussen verschillende meetgrootheden zijn de voorwaarden bedoeld in de bijlagen 2 tot 6 inzake de maximale globale onzekerheid van toepassing op de door verschil gemeten grootheid en niet op elke meetgrootheid.

In geval van berekening van de vloeibare brandstoffen wordt de differentiale (simultane) meting van het verbruik van de brandstof niet aangenomen. 6.3. Binnenkomende energieën (Ee).

De binnenkomende energieën (gas, stookolie, kool, enz.) maken hoe dan ook het voorwerp uit van metingen. De berekening van de hernieuwbare binnenkomende energieën hangt af van de categorie waarbij de site voor de productie van milieuvriendelijke elektriciteit ingedeeld is.

Hernieuwbare binnenkomende energieën zoals windenergie, zonenergie en hydraulische energie zijn niet het voorwerp van metingen. 6.4. Netto geproduceerde elektrische energie (Eenp).

De netto geproduceerde elektrische energie(Eenp) is gelijk aan de bruto geproduceerde elektrische energie (Eebp), min de functionele elektrische energie (Eef).

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De bruto geproduceerde elektrische energie (Eebp) is de totale energie die door de productie-eenheid geproduceerd wordt; die energie omvat dus de functionele elektrische energie (Eef), die ter plaatse door de groene producent zelf verbruikt wordt en de op het netwerk overgedragen energie.

De functionele elektrische energie (Eef) geeft niet recht op groene certificaten en wordt afgehouden van de bruto geproduceerde elektrische energie.

De functionele elektrische energie (Eef) wordt in aanmerking genomen ofwel door een gepaste installatie van de meter die de netto geproduceerde elektrische energie (Eenp) rechtstreeks meet, ofwel in een aparte boekhouding, ofwel door de toepassing van een verbeteringsfactor of -term. In dit laatste geval wordt de verbeteringsfactor of -term door de producent voorgesteld, door het controleorgaan gevalideerd en door de « CWaPE » aanvaard. 6.5. Netto geproduceerde thermische energie (Eqnv).

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 6.5.1. Kwaliteitswarmtekrachtkoppeling en -trigeneratie Een warmtekrachtkoppelingsinstallatie is een installatie voor de gecombineerde productie van warmte en elektriciteit. Ze wordt ontworpen naar gelang van de warmte- of koelbehoeften van de gebruiker en bespaart energie ten opzichte van de afzonderlijke productie van dezelfde hoeveelheden warmte en elektriciteit en, in voorkomend geval, van kou in de moderne referentie-installaties waarvan de jaarlijkse exploitatierendementen jaarlijks door de « CWaPE » bepaald en bekendgemaakt worden - zie artikel 2, 3°, van het decreet van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt.

Deze meetcode geeft een nadere bepaling van de volgende uitdrukkingen : 1. « gecombineerde productie van warmte en elektriciteit » : de elektriciteit en de warmte worden opeenvolgend geproduceerd;dat betekent dat als de warmte niet door de warmtekrachtkoppeling gevaloriseerd wordt, het warmteoverschot verloren gaat. 2. « trigeneratie » : gedeeltelijke of gehele valorisatie van de warmte die geproduceerd wordt door een warmtekrachtkoppelingsinstallatie met het oog op de productie van kou in een eenheid voor absorptie- of adsorptiekoeling (URA) 3.« kwaliteitstrigeneratie » : installatie voor de trigeneratie ontworpen naar gelang van de warmte- of koelbehoeften van de gebruiker die energie bespaart ten opzichte van de afzonderlijke productie van dezelfde hoeveelheden warmte en elektriciteit en, in voorkomend geval, van kou in de moderne referentie-installaties waarvan de jaarlijkse exploitatierendementen jaarlijks door de « CWaPE » bepaald en bekendgemaakt worden - zie artikel 2, 3°, van het decreet van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt.

Gelijktijdige maar afzonderlijke producties van warmte, kou en elektriciteit, alhoewel op dezelfde plaats, mogen dus niet als warmtekrachtkoppeling of trigeneratie in de zin van het decreet beschouwd worden.

Er wordt dan ook veel aandacht besteed aan de definitie van de « energetische omtrek » van de in aanmerking genomen installatie.

In geval van een stookketel waarvan slechts een deel van de productie wordt gebruikt in een stoomturbine (TAV) om elektriciteit op te wekken, wordt alleen de damp (of eventueel het warme water) aan de uitgang van de turbine (met inbegrip van de voor de thermische valorisatie bestemde onttrokken damp) in aanmerking genomen voor de berekening van de in de zin van de groene certificaten valoriseerbare warmte. De energetische omtrek van het systeem sluit slechts de stoomturbine in met als primaire energie de door de ketel geproduceerde energiefractie overeenstemmend met de damp waarvan de turbine bevoorraad wordt (met inbegrip van bovenbedoelde onttrokken damp).

In het geval van een installatie voorzien van een gasturbine (TAG), met erachter een recuperatieketel met naverbranding, kan de aan de uitgang van de recuperatieketel geproduceerde warmte gevaloriseerd worden voor de berekening van de groene certificaten voor zover ze niet in een stoomturbine uitgezet wordt. Als ze in een stoomturbine uitgezet wordt, komt de aan de uitgang van de stoomturbine overblijvende warmte in aanmerking als valoriseerbare warmte in de zin van de groene certificaten. 6.5.2. Bruto geproduceerde thermische energie.

De bruto geproduceerde thermische energie (Eqbp) is de totale thermische energie die door de productie-eenheid geproduceerd wordt; die energie omvat dus de functionele thermische energie (Eqf) en de netto geproduceerde thermische energie (Eqnp). 6.5.3. Functionele thermische energie.

De functionele thermische energie (Eqf) geeft niet recht op groene certificaten en wordt dus in mindering gebracht van de uit de warmtekrachtkoppeling voortvloeiende bruto-energie.

Als de warmte daarentegen door een externe bron geproduceerd wordt, wordt die bron bij de primaire energie (Ee) geboekt.

De functionele thermische energie wordt in aanmerking genomen ofwel door een gepaste installatie van de meter die de netto geproduceerde thermische energie rechtstreeks meet, ofwel bij wijze van overgangsmaatregel in een aparte boekhouding, of door de toepassing van een verbeteringsfactor of -term. In dit laatste geval wordt de verbeteringsfactor of -term voorgesteld door de producent voorgesteld, door het controleorgaan gevalideerd en door de « CWaPE » aangenomen. 6.5.4. Netto geproduceerde thermische energie.

De netto geproduceerde thermische energie is de bruto geproduceerde thermische energie, min de functionele thermische energie.

De netto geproduceerde thermische energie omvat, enerzijds, de netto gevaloriseerde thermische energie (Eqnv) en, anderzijds, de netto niet-valoriseerbare thermische energie, alsmede, in voorkomend geval, de gevaloriseerde thermische energie in koelproductie. 6.5.5. Netto gevaloriseerde thermische energie (Eqnv).

De warmte die in aanmerking wordt genomen voor de berekening van het aantal groene certificaten toegekend aan een installatie voor kwaliteitswarmtekrachtkoppeling wordt gebruikt als « een goed huisvader ». De « goed huisvader » is degene die, bij gebrek aan warmtekrachtkoppeling, een ketel inschakelt om in te spelen op de warmtebehoeften. Verschillende aspecten worden in aanmerking genomen : de regels van goede praktijk inzake warmtekrachtkoppeling vereisen dat de installatie gedimensioneerd wordt op grond van een warmtebehoefte waargenomen op de plaats van de warmtekrachtkoppeling. Er wordt nagegaan of de plaatsing van een ketel economisch gerechtvaardigd is voor de aangevoerde toepassing(en). In het tegenovergestelde geval mag de toepassing niet gevaloriseerd worden met het oog op de toekenning van groene certificaten.

De definitie van de warmtekrachtkoppeling zoals bedoeld in het decreet van 12 april 2001 (art. 2., 3°) bepaalt bovendien dat het wel gaat om gecombineerde productie van warmte en elektriciteit : in deze definitie wordt elk rechtstreeks warmtegebruik voor mechanische doeleinden dus uitgesloten uit de netto gevaloriseerde thermische energie (Eqnv).

De warmtekrachtkoppelingsinstallaties die voldoen aan een warmtevraag die over het jaar kan variëren, mogen verzoeken om uitrustingen voor de afvoer van overblijvende warmte zonder valorisatie als goed huisvader. Die uitrustingen worden geïdentificeerd en de warmte die ze afvoeren mag niet bij de gevaloriseerde warmte geboekt worden.

Het profiel van de warmtebehoeften over het jaar wordt geanalyseerd : de groene producent wijst op de verschillende aanwendingen van de warmte (en van de kou), waarbij telkens gewag gemaakt wordt van : - de functie ervan; - het nominale vermogen ervan; - de gebruikte vloeistof; - het niveau temperatuur/druk vanaf de warmte en bij de terugkeer of bij de laatste aanwending vóór de eindafvoer; - het aanwendingsprofiel gedurende het jaar; - het geschatte jaarlijkse totaalverbruik.

Het erkende orgaan gaat voor elke voorgestelde aanwending na of de valorisatie van de warmte « als een goed huisvader » ontvankelijk is.

Verificatie van de verschillende warmtetoepassingen : het erkende orgaan gaat in situ na of de uitvoering van de verschillende aanwendingen van de warmte overeenstemt met de profielen, zowel in kwantiteit (debiet) als in kwaliteit (temperatuur/druk).

De valorisatie van de « als een goed huisvader » gevaloriseerde warmte wordt ook geverifieerd bij een gebruiker die de warmte van de groene producent teruggekocht heeft. In dit geval wordt de producent erom verzocht naast bovenvermelde technische gegevens andere inlichtingen van economische aard te verstrekken om te bewijzen dat de warmte « als een goed huisvader » is gebruikt. 6.5.6. Gevaloriseerde thermische energie in koelproductie.

In geval van een trigeneratie-installatie stemt de gevaloriseerde thermische energie in koelproductie overeen met het gedeelte van de netto geproduceerde thermische energie die een eenheid voor absorptie- of adsorptiekoeling bevoorraadt. 6.6. Netto gevaloriseerde koelenergie (Efnv).

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 6.6.1. Netto geproduceerde koelenergie.

De netto geproduceerde koelenergie is de koelenergie geproduceerd door de eenheid voor absorptie- of adsorptiekoeling (URA) gekoppeld aan de warmtekrachtkoppelingseenheid. 6.6.2. Netto gevaloriseerde koelenergie (Efnv).

De kou die in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de aan de kwaliteitstrigeneratieinstallatie toegekende groene certificaten moet een kou zijn die "als een goed huisvader" wordt gebruikt.

De in punt 6.5.5. van de meetcode bedoelde overwegingen betreffende de valorisatie van de warmte « als een goed huisvader » gelden voor de bepaling van de valorisatie van de kou « als een goed huisvader ». 6.7. Meetprincipes voor thermische of koelenergie.

De gevaloriseerde thermische of koelenergie wordt gemeten vanaf de combinatie van verschillende gelijktijdige en geïntegreerde metingen. - Debiet van de werkelijk gebruikte warmtegeleidende of koelende vloeistof. - Verschil tussen de enthalpie van de warmtegeleidende of koelende vloeistof berekend naar gelang van zijn staat (druk, temperatuur) bij de ingang van de valorisatie-installatie en de enthalpie bij de uitgang van de valorisatie-installatie van de thermische of koelenergie.

Wat de installaties voor dampproductie betreft, wordt het verschil van enthalpie gegeven door het verschil van de enthalpie van de damp berekend naar gelang van de staat ervan (druk, temperatuur) bij de ingang van de eenheid voor de valorisatie van de geproduceerde thermische energie en de enthalpie van het verzadigde water berekend naar gelang van de oorspronkelijke druk.

De toepassing van de aldus bepaalde regel heeft als gevolg dat de voor de terugkeer in aanmerking genomen enthalpie die van het condensaat is bij de condensatietemperatuur overeenstemmend met de oorspronkelijke druk. De gevaloriseerde warmte wordt op die wijze beperkt tot de condensatiewarmte (m.a.w. de verdampingswarmte, in voorkomend geval verhoogd met de oververhitte dampwarmte). In geval van meervoudige aanwendingen van de warmte op een dampnetwerk kunnen, naast de volgens bovenvermelde regel berekende valorisatie, één of meer valorisaties van de warmte bij een lagere temperatuur dan de condensatietemperatuur in aanmerking komen voor de berekening van de groene certificaten als de groene producent kan bewijzen dat die aanwendingen bij lagere temperaturen moeten plaatsvinden in het kader van een rationeel energiegebruik. 6.8. Raming van de energieën verbruikt door de functionele uitrustingen van de productieinstallatie.

De producent van milieuvriendelijke elektriciteit stelt de lijst van de functionele uitrustingen op en raamt de door deze uitrustingen verbruikte energieën bij het afgeven van het certificaat van oorsprongsgarantie.

Met deze lijst wordt een onderscheid gemaakt tussen de energie vereist door de functionele uitrustingen die al dan niet rechtstreeks door het proces zelf worden vereist (wat betreft de afvalvoorbereiding, -verbranding en -behandeling) en de energie vereist door andere activiteiten van de site.

Deze lijst vermeldt : - de aanwijzing van de uitrusting; - de oorsprong van de verbruikte energie; - de functie van de uitrusting in het proces; - het geïnstalleerde vermogen in Kw; - in voorkomend geval, de omschrijving van de meting van de verbruikte energie; - de schatting van de jaarlijkse werkingsduur in uren; - de schatting van het jaarlijkse totaalverbruik.

Indien bepaalde uitrustingen tegelijkertijd bij het proces voor de productie van milieuvriendelijke elektriciteit en bij andere activiteiten op de site betrokken zijn, wordt een ratio door de producent voorgesteld om tussen de uit de functionele uitrustingen voortvloeiende energie en de energie van de andere activiteiten te kiezen.

De lijst van de functionele uitrustingen, de ramingen van het verbruik, met inbegrip van bovenbedoelde ratio's, worden door het controleorgaan gevalideerd en jaarlijks bij de periodieke controle van het erkende orgaan herzien op grond van de aanvullende wijzigingen en gegevens (bv. : meteraflezingen).

Deze schattingen kunnen eventueel dienen om de ontbrekende meetgegevens in te zamelen. 7. INDELING VAN DE MEET- EN TELAPPARATUREN IN CATEGORIEEN De verschillende technologieën die op de sites voor de productie van milieuvriendelijke elektriciteit aangewend kunnen worden, zijn die bedoeld in artikel 2 van het decreet van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt. Deze meetcode deelt de verschillende productiesites in 2 domeinen en 5 categorieën in op grond van de CO2-emissies die al dan niet worden vereist voor de voorbereiding van de primaire energieën. Hierna worden de daaruit voortvloeiende verplichtingen inzake energiemeting nader bepaald. 7.1. Domein 1.

Domein dat vereenvoudigde controles vereist vanwege de gebruikte technologie of het lage vermogen van de installaties.

Domein 1 omvat drie categorieën productiesites : Categorie 1.

Installaties met alle technologieën waarvan de primaire energie alleen hernieuwd kan worden zonder dat de brandstofbereiding CO2-emissies vereist. Het gaat met name om windinstallaties, zoninstallaties, hydraulische installaties, bepaalde installaties met biogas uit het biologisch afbreekbare afvalgedeelte, al dan niet met warmtekrachtkoppeling (of trigeneratie).

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Er zijn minstens 3 meet- en telapparaturen : telling van de netto geproduceerde elektrische energie, in voorkomend geval telling van de werkelijk gevaloriseerde netto calorische energie en berekening van werkingsuren.

In geval van gebruik van biomethaanvormingsgas wordt de meting van het gebruikte gas in ieder geval vereist.

Voor de installaties met een ontwikkelbaar netto elektrisch vermogen onder 500 KW wordt de calorische onderwaarde van het biomethaanvormingsgas geschat door de producent bij het afgeven van het certificaat van oorsprongsgarantie en bij elke jaarlijkse controle.

De schatting wordt gegrond op de metingen uitgevoerd ter plaatse of in een laboratorium of door berekening. De schatting wordt door het controleorgaan gevalideerd. De calorische onderwaarde van de fossiele brandstof(fen) wordt op de factuur van de verdeler afgehouden.

Voor de installaties met een ontwikkelbaar netto elektrisch vermogen hoger dan of gelijk aan 500 KW wordt de calorische onderwaarde van het biomethaanvormingsgas gemeten volgens een voor te stellen frequentie en moeten deze metingen opgenomen worden. De meetfrequentie houdt rekening met de variabiliteit van de calorische onderwaarde.

Overeenkomstig punt 1.11 van de in deze meetcode vermelde overgangsperiodes zijn deze verplichtingen inzake de meting van het biomethaanvormingsgas en van de calorische onderwaarde bepalingen van het type T2.

Elk gezamenlijk gebruik van fossiele brandstof, zelfs voor het starten, en met uitzondering van de smeeroliën, sluit de betrokken installatie uit deze categorie uit.

Er wordt in voorkomend geval rekening gehouden met het verbruik van de bij de verbranding gebruikte fossiele oliën (gasmotoren, stookolie,...), zonder dat evenwel een telinstallatie vereist wordt.

De hydraulische installaties die traditionele wielen gebruiken (type « molenwielen »), alsmede de fotovoltaïsche installaties, moeten niet uitgerust worden met meters van werkingsuren.

Categorie 2.

Installaties met een ontwikkelbaar netto elektrisch vermogen (Pend)onder 500 KW en met alle technologieën, waarvan de primaire energie hernieuwd kan worden zonder dat de brandstofbereiding CO2-emissies vereist en/of van fossiele aard. Het gaat met name om installaties voor warmtekrachtkoppeling (en trigeneratie) d.m.v. fossiele brandstoffen, alsmede om biomassainstallaties die geen energie vereisen voor de bereiding van hernieuwbare brandstoffen maar die aanvullende fossiele brandstoffen gebruiken.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Er zijn minstens 4 meet- en telapparaturen : berekening van de hoeveelheid verbruikte fossiele brandstof, berekening van de netto geproduceerde elektrische energie, in voorkomend geval telling van de werkelijk gevaloriseerde netto calorische energie en telling van werkingsuren. In deze categorie is de telling van hernieuwbare brandstof niet nodig, behalve in het geval van biomethaanvormingsgas waarvan de meting in alle gevallen voorzien moeten worden.

Overeenkomstig punt 1.11 van de in deze meetcode vermelde overgangsperiodes is deze verplichting een bepaling van het type T2.

De calorische onderwaarde van de hernieuwbare input wordt door de producent geschat bij het afgeven van het certificaat van oorsprongsgarantie. De schatting wordt gegrond op de metingen uitgevoerd ter plaatse of in een laboratorium of door berekening. De schatting wordt door het controleorgaan gevalideerd. De calorische onderwaarde van de fossiele brandstof(fen) wordt op de facturatiedocumenten van de verdeler afgehouden.

In voorkomend geval wordt rekening gehouden met het verbruik van de bij de verbranding gebruikte fossiele oliën (gasmotoren, stookolie,...), zonder dat evenwel een telinstallatie vereist wordt.

Categorie 3.

Installaties met een ontwikkelbaar netto elektrisch vermogen (Pend) onder 500 KW en met alle technologieën waarvan de primaire energie hernieuwd kan worden zonder dat de brandstofbereiding CO2-emissies vereist, al dan niet met toevoegsel van fossiele energie.

Het gaat met name om bepaalde biomassa-installaties, al dan niet met warmtekrachtkoppeling (trigeneratie).

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Er zijn minstens 4 meet- en telapparaturen : telling van de hoeveelheid verbruikte hernieuwbare brandstof, telling van de netto geproduceerde elektrische energie, telling, in voorkomend geval, van de werkelijk gevaloriseerde netto calorische energie en telling van werkingsuren. Bij gebruik van een aanvullende fossiele brandstof wordt voorzien in een aanvullende meet- en telapparatuur.

In geval van gebruik van biomethaanvormingsgas wordt de meting van het gebruikte gas in ieder geval vereist. Overeenkomstig punt 1.11 van de in deze meetcode vermelde overgangsperiodes is die verplichting een bepaling van het type T1.

De calorische onderwaarde van de hernieuwbare input wordt door de producent geschat bij het afgeven van het certificaat van oorsprongsgarantie en bij elke jaarlijkse controle. De schatting wordt gegrond op metingen uitgevoerd ter plaatse of in een laboratorium of door berekening. De schatting wordt door het controleorgaan gevalideerd. De calorische onderwaarde van de fossiele brandstof(fen) wordt afgehouden op de facturatiedocumenten van de verdeler. In voorkomend geval wordt rekening gehouden met het verbruik van de bij de verbranding gebruikte fossiele oliën (gasmotoren, stookolie,...), zonder dat evenwel een telinstallatie vereist wordt.

Opmerking : in deze categorie kan de telling van de input van een biomassa-installatie overeenkomstig de meetcode gewaarborgd worden door een telproces dat geen bijzondere technische uitrustingen vereist. 7.2. Domein 2.

Domein dat grondige controles vereist.

Domein 2 omvat 2 categorieën productiesites : Categorie 4.

Installaties met een ontwikkelbaar netto elektrisch vermogen (Pend) van 500 KW of meer en met alle technologieën waarvan de primaire energie hernieuwd kan worden zonder dat de brandstofbereiding CO2-emissies vereist en/of van fossiele aard. Het gaat met name om installaties voor warmtekrachtkoppeling (of trigeneratie) d.m.v. fossiele brandstoffen, alsmede om biomassainstallaties die geen energie vereisen voor de voorbereiding van de hernieuwbare brandstof maar die aanvullende fossiele brandstoffen gebruiken.

De voor categorie 4 opgelegde tellingen en controles zijn strenger dan die opgelegd voor categorie 2.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Er zijn minstens 4 meet- en telapparaturen : telling van de hoeveelheid verbruikte hernieuwbare brandstof, telling van de netto geproduceerde elektrische energie, in voorkomend geval telling van de werkelijk gevaloriseerde netto calorische energie en telling van werkingsuren. In deze categorie is de telling van de hernieuwbare brandstof niet nodig, behalve in geval van biomethaanvormingsgas waarvan de telling in alle gevallen voorzien wordt.

Overeenkomstig punt 1.11 van de in deze meetcode vermelde overgangsperiodes zijn deze verplichtingen inzake de meting van biomethaanvormingsgas en van de calorische onderwaarde bepalingen van het type T2.

Telling van de werkelijk gevaloriseerde netto calorische energie : de installatie omvat zoveel meet- en telapparaturen als er gebruikerscircuits zijn die verschillende gebruiksprofielen hebben.

Overeenkomstig punt 1.11 van de in deze meetcode vermelde overgangsperiodes is deze verplichting een bepaling van het type T2.

In het geval van hernieuwbare brandstoffen wordt de calorische onderwaarde gemeten en worden de metingen geregistreerd.

Deze meting moet voortdurend uitgevoerd worden voor het ter plaatse geproduceerde biomethaanvormingsgas en per monstername voor de andere hernieuwbare brandstoffen. De monsternemingen en de overeenstemmende metingen worden uitgevoerd tegen de frequentie bepaald bij het afgeven van het certificaat van oorsprongsgarantie.

De calorische onderwaarde van de fossiele brandstof(fen) wordt afgehouden op de facturatiedocumenten van de verdeler. In voorkomend geval wordt rekening gehouden met het verbruik van de bij de verbranding gebruikte fossiele oliën (gasmotoren, stookolie,...), zonder dat evenwel een telinstallatie vereist wordt.

Categorie 5.

Installaties met een ontwikkelbaar netto elektrisch vermogen van 500 KW of meer en met alle technologieën waarvan de primaire energie hernieuwd kan worden zonder dat de brandstofbereiding CO2-emissies vereist, al dan niet met toevoegsel van fossiele energie. Het gaat om biomassainstallaties, al dan niet met warmtekrachtkoppeling (of trigeneratie). De voor categorie 5 opgelegde tellingen en controles zijn strenger dan die opgelegd voor categorie 3.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Er zijn minstens 4 meet- en telapparaturen : telling van de hoeveelheid verbruikte hernieuwbare brandstof, telling van de netto geproduceerde elektrische energie, in voorkomend geval telling van de werkelijk gevaloriseerde netto calorische energie en telling van werkingsuren. Bij gebruik van een aanvullende fossiele brandstof wordt voorzien in een aanvullende meet- en telapparatuur.

In het geval van gebruik van biomethaanvormingsgas als brandstof wordt de telling van het gebruikte gas in alle gevallen vereist.

Overeenkomstig punt 1.11 van de in deze meetcode vermelde overgangsperiodes is die verplichting van het type T1.

Telling van de werkelijk gevaloriseerde netto calorische energie : de installatie omvat zoveel meet- en telapparaturen als er gebruikerscircuits zijn die verschillende gebruiksprofielen hebben.

Overeenkomstig punt 1.11 van de in deze meetcode vermelde overgangsperiodes is deze verplichting een bepaling van het type T2.

In het geval van hernieuwbare brandstoffen wordt de calorische onderwaarde gemeten en worden de metingen geregistreerd.

Deze meting wordt voortdurend uitgevoerd voor het ter plaatse geproduceerde biomethaanvormingsgas en per monsterneming voor de andere hernieuwbare brandstoffen. De monsternemingen en de overeenstemmende metingen worden uitgevoerd tegen de frequentie bepaald bij het afgeven van het certificaat van oorsprongsgarantie.

De calorische onderwaarde van de fossiele brandstof(fen) wordt afgehouden op de facturatiedocumenten van de verdeler. In voorkomend geval wordt rekening gehouden met het verbruik van de bij de verbranding gebruikte fossiele oliën (gasmotoren, stookolie,...), zonder dat evenwel een telinstallatie vereist wordt. 8. TEL- EN MEETPRINCIEPEN. 8.1.Inleidende opmerkingen - De tel- en meetapparaturen worden vakkundig ontworpen. Er worden bijzondere voorzorgsmaatregelen genomen inzake de bescherming van de tel- en meetapparaturen, al naar gelang de plaatselijke milieuomstandigheden zoals de invloed van magnetische velden, elektromagnetische velden, vocht, gebrek aan verluchting, vorst, enz. - De regels van goed vakmanschap omvatten de regelgevingen opgelegd door de Belgische en internationale wetgevingen (met inbegrip van de Europese regelgeving en aanbevelingen) maar ook alle technische en/of organisatievoorschriften die nodig zijn om de metingen en tellingen op betrouwbare, duurzame, controleerbare en nauwkeurige wijze uit te voeren. - De regels van goed vakmanschap inzake de tel- en meetapparaturen zijn die welke van kracht zijn bij het afgeven van de oorsprongsgarantie. In het geval van tel- en meetapparaturen op een site voor de productie van milieuvriendelijke elektriciteit, heeft elke door het erkende orgaan vastgestelde afwijking van de regels die van kracht zijn op de datum van afgifte van de oorsprongsgarantie tot gevolg ofwel dat de tel- en meetapparatuur gedeclasseerd wordt, met de verplichting er verbeteringen aan te brengen, ofwel dat de producent voorstelt een verbeteringsfactor of -term toe te passen op de meting en/of de telling. Het voorstel gaat vergezeld van een uitvoerige rechtvaardiging. - Er wordt een bijzondere aandacht besteed aan de toegankelijkheid van de tel- en meetapparaturen voor de personeelsleden van het erkende orgaan, zowel voor de lezing van de indexen als voor de lezing van alle elementen van het telsysteem. De tel- en meetapparaturen zijn vlot toegankelijk, de toegang vergt geen bijzondere werktuigen of middelen en houdt geen risico in voor de personeelsleden die de controle uitvoeren. - Elke wijziging van de telapparaturen die plaatsvindt na de afgifte van de oorsprongsgarantie door het erkende controleorgaan, maakt dwingend het voorwerp uit van een door het controleorgaan opgesteld aanhangsel bij het certificaat van oorsprongsgarantie alvorens in aanmerking te kunnen komen voor de berekening van de groene certificaten. De vervanging van een gebrekkige meter door een identieke nieuwe meter vereist ook een verificatie en een initialisatie van de meter door het controleorgaan. Het aanhangsel bij het certificaat van oorsprongsgarantie wordt door de « CWaPE » goedgekeurd. - Elke wijziging van het eigenlijke gebruik van de installaties die aanleiding kan geven tot wijzigingen in de berekening van de groene certificaten als, met name, een verandering van de aard, van de samenstelling van een brandstof of van de al dan niet fossiele oorsprong van een brandstof, maakt dwingend het voorwerp uit van een door het controleorgaan opgesteld aanhangsel bij het certificaat van oorsprongsgarantie alvorens in aanmerking te kunnen komen voor de berekening van de groene certificaten. Het aanhangsel bij het certificaat van oorsprongsgarantie wordt door de « CWaPE » goedgekeurd. 8.2. Meetgamma.

De meetgamma wordt aangepast aan de gemeten fysieke grootheid en aan de meetdynamica. Het controleorgaan controleert de adequatie tussen de gamma van de tel- en meetapparatuur en de meetdynamica : nagaan of de minimale, gemiddelde en maximale waarden van bedoelde grootheid verenigbaar zijn met de gamma van het tel- en meetapparatuur naar gelang van de voorwaarden van het productiegebruik.

Wat betreft de debietmetingen worden de boekhoudmarges bepaald in de bijlagen 4 tot 6 in de kolom met het opschrift « meetgamma waarin de maximale globale onzekerheid wordt opgelegd ». 8.3. Nauwkeurigheid of onzekerheidsgraad van de meet- en telapparaturen.

De meet- en telapparaturen van een site voor de productie van milieuvriendelijke elektriciteit voldoen aan de voorwaarden bedoeld in de bijlagen 2 tot 6 : een maximale globale onzekerheid (zie definitie in bijlage 1) wordt opgelegd naar gelang van de te meten grootheid.

Deze onzekerheden worden berekend op basis van de norm GIDS VOOR DE UITDRUKKING VAN DE MEETONZEKERHEID - NBN ENV 13005. Deze onzekerheden worden in bijlage opgegeven voor elk type te meten en te tellen fysieke grootheid.

Vaststelling tussen de datum van inwerkingtreding van deze meetcode en 1 januari 2006 dat niet voldaan wordt aan de voorwaarden bedoeld in de bijlagen 2 tot 6 : als bovenbedoelde voorwaarden niet vervuld zijn voor één of meer meetapparaten geïnstalleerd op de site voor de productie van milieuvriendelijke elektriciteit, past de « CWaPE » een straffactor toe die overeenstemt met het verschil tussen de berekende globale onzekerheid en de maximale globale onzekerheid opgelegd voor bedoeld apparaat.

Vaststelling na 1 januari 2006 dat niet voldaan wordt aan de voorwaarden bedoeld in de bijlagen 2 tot 6 : behalve verwijzing naar een afwijking toegekend door de minister overeenkomstig afdeling 1.2., wordt het recht van de groene producent op de toekenning van groene certificaten geschorst als na 1 januari 2006 behoorlijk vastgesteld wordt dat bovenbedoelde voorwaarden niet vervuld zijn, meer bepaald vanaf het tijdstip waarop de overtreding wordt vastgesteld tot de opheffing van de non-conformiteit na validatie door het controleorgaan.

In geval van afwijking toegekend door de minister overeenkomstig afdeling 1.12 past de « CWaPE », niettegenstaande de toegekende afwijking, een straffactor toe als na 1 januari 2006 behoorlijk vastgesteld wordt dat niet voldaan wordt aan de voorwaarden bedoeld in de bijlagen 2 tot 6. Deze factor stemt overeen met het verschil tussen de berekende globale onzekerheid en de voor bedoeld apparaat opgelegde maximale globale onzekerheid.

Als een meetapparaat zich niet houdt aan de opgelegde globale maximale onzekerheid, kan de producent voorstellen de opgelegde waarde te halen door één of meer aanvullende meetapparaten toe te voegen om de nodige redundantie te verschaffen; de globale onzekerheid die voor het aldus gevormde geheel van meetapparaten wordt berekend, moet de opgelegde waarde bereiken en wordt driemaandelijks gecontroleerd door aflezing van de indexcijfers van alle meters; als uit de driemaandelijkse aflezingen blijkt dat de opgelegde globale onzekerheid niet gehaald wordt, past de « CWaPE » een straffactor toe op grond van het verschil tussen de berekende globale onzekerheid en de opgelegde maximale globale onzekerheid.

De toegelaten maximale globale onzekerheden betreffende de weeginstallaties worden berekend. In afwachting worden aanbevolen waarden opgegeven. De verschillen vastgesteld t.o.v. de aanbevolen waarden zijn het voorwerp van een straffactor die toegepast wordt tot 1 jaar na de bekendmaking van de toegelaten maximale onzekerheden. 8.4. Transformatieverslag.

De groene certificaten worden toegekend op basis van de netto geproduceerde elektriciteit gemeten vóór de eventuele transformatie naar het net.

Als een meter van de netto geproduceerde elektriciteit gelokaliseerd wordt na een eerste transformatie tot verhoging van de spanning, wordt een verbeteringsfactor toegepast op de meting van bedoelde meter zodat een globaal verlies van 1 % voor de lijn- en transformatieverliezen ingerekend wordt in de netto geproduceerde energie. 8.5. Telling van de biomassa-input voor apparaturen van categorie 3.

De telling van de input van apparaturen van categorie 3 kan uitgevoerd worden door systemen die de in de installatie ingevoerde hoeveelheden input meten en tellen.

De telling van de input van apparaturen van categorie 3 moet hoe dan ook in een telregister bijgehouden worden.

Het register bestaat uit twee delen : Deel 1 : register van de leveringen.

Dat register bevat per soort input en per levering de leveringsdatum, de herkomst van de input en de geleverde hoeveelheid. Elke leveringslijn krijgt een partijnummer. De geleverde hoeveelheden kunnen gecontroleerd worden op grond van de leveringsdocumenten, zoals leveringslijsten en facturen.

Deel 2 : productieregister.

Dat register bevat per kalenderdag en per soort input de hoeveelheden input ingevoerd in de installatie voor de productie van milieuvriendelijke elektriciteit. De hoeveelheden worden door de producent geraamd op grond van een gepaste logistieke organisatie (silo's, trechters, containers,...). De ramingsmethode wordt ter validatie aan het controleorgaan voorgelegd. De ramingen kunnen uitgedrukt worden in volumen voor zover bedoelde input het voorwerp heeft uitgemaakt van metingen van de zichtbare volumieke massa, alsmede van een schatting van zijn variabiliteit bij het afgeven van de oorsprongsgarantie.

Soort register : Duidelijke en leesbare onuitwisbare schriften, geen correctievloeistof, lijnen getrokken met een lat.

Genummerde bladzijden.

Handtekening van de groene producent of van zijn afgevaardigde onderaan elke bladzijde.

De types input die in de installaties wordt gebruikt worden uitvoerig beschreven in het certificaat van oorsprongsgarantie; elk nieuw type input moet vóór zijn gebruik het voorwerp hebben uitgemaakt van een aanhangsel bij het certificaat van oorsprongsgarantie. 8.6. Telling van de biomassa-input voor de installaties van categorie 5.

De telling van de installaties van categorie 5 moet uitgevoerd worden door systemen voor de meting en telling van de hoeveelheden input die in de installatie ingevoerd worden. De geleverde hoeveelheden en de in de installatie ingevoerde hoeveelheden moeten vermeld worden in een telregister van hetzelfde type als dat opgelegd voor categorie 3. De in het productieregister vermelde hoeveelheden zijn dan de door de meet- en telapparaturen geregistreerde hoeveelheden. De telling van de input gaat vergezeld van metingen : - in het geval van biogas : van de calorische onderwaarde ervan; - in het geval van hernieuwbare brandstoffen : van de volumieke massa en de vochtigheid per type input.

Die metingen worden op vaste dragers geregistreerd.

De types input die in de installaties wordt gebruikt worden uitvoerig beschreven in het certificaat van oorsprongsgarantie; elk nieuw type input moet vóór zijn gebruik het voorwerp hebben uitgemaakt van een aanhangsel bij het certificaat van oorsprongsgarantie. 9. CONTROLES EN OPMETINGEN. 9.1. Aanwijzingen te vermelden op de meet- en telapparaturen De bij de wetgeving inzake metrologie vereiste aanwijzigen zijn van toepassing.

De meet- en telapparaturen die niet onder de Belgische wetgeving inzake metrologie vallen, zijn voorzien van een kenteken waarop de volgende onuitwisbare, vlot leesbare en van buiten zichtbare gegevens voorkomen : - het identificatiemerk van de bouwer of zijn handelsnaam; - het reeksnummer van de meter en het fabricagejaar; - de gemeten fysieke grootheid; - de meetgamma. 9.2. Merktekens van de meet- en telapparaturen.

Naast de bovenvermelde aanwijzigen worden de meters voorzien van specifieke merktekens zodat ze duidelijk in verband gebracht kunnen worden met hun functie in de berekeningsmethode. Het merkteken - of speciaal ordenummer - waarborgt een perfecte coherentie tussen de naam en de referenties van de meters vermeld in de berekeningsmethoden, op de plannen, op de tellijsten, transducenten, seintoestellen en display.

De merktekens zijn onuitwisbaar en voldoen aan de gebruikelijke voorwaarden voor de hantering van meters; ze hebben de gepaste afmetingen zodat ze leesbaar zijn vanaf de plaats waar het controleorgaan de meter moet kunnen lezen. 9.3. Plaatselijke aanplakking van de indexen.

De gemeten grootheden worden steeds aangeplakt op de plaats van de meet- en telapparatuur.

In het geval van een computersysteem dat de meettransducenten rechtstreeks met een centrale computer verbindt, is de plaatselijke aanplakking, onafhankelijk van het computer systeem, verplicht.

Overeenkomstig de in 1.11 van deze meetcode vermelde overgangsmaatregelen is die verplichting een bepaling van het type T1. 9.4. Teletransmissie en elektronische verwerkingen.

Als de metingen en tellingen het voorwerp uitmaken van teletransmissies naar een bij de producent of een derde geïnstalleerd supervisiesysteem, zijn de waarden van de tellingen steeds bereikbaar op de site van de installatie die milieuvriendelijke elektriciteit produceert.

Het erkende orgaan kan verzoeken om de verstrekking van de berekeningsgegevens van het supervisiesysteem met het oog op de controle van de ter plaatse ingezamelde gegevens. De bestanden worden hem overgemaakt in formaat ASCII (American Standard Code for Information Interchange, Amerikaanse standaardcode voor informatie-uitwisseling). Die gegevens zijn duidelijk leesbaar, met name wat betreft de eenduidigheid van de elementen die de meet- en telinstallaties identificeren. 9.5. Tracabiliteit.

De oorsprong van de input die het voorwerp uitmaken van tellingen, moet gekend worden en zijn tracabiliteit moet gewaarborgd worden.

De « CWaPE » kan elk ogenblik de overlegging van documenten over de oorsprong en de gebruikte hoeveelheden van een bijzondere input vragen, ongeacht of het gaat om de logistieke tracabiliteit (leveringsbons, facturen, vervoersdocumenten), of om de kwalitatieve tracabiliteit (attesten over de kwaliteit afkomstig van de leveranciers of de bevoegde overheden). 10. ONSCHENBAARHEID VAN DE TELLINGEN. 10.1. Principe.

De uitrustingen van de meet- en telapparaturen worden ontworpen en geïnstalleerd zodat de onschendbaarheid van de tellingen gewaarborgd is.

Ze wordt voor de gezamenlijke telketen gewaarborgd door een globale aanpak van de desbetreffende risico's. De maatregelen die de groene producent overweegt om de onschendbaarheid te waarborgen, worden door hem aan het controleorgaan voorgelegd.

Hierna volgt een onvolledige omschrijving van de toepasselijke praktische modaliteiten. 10.2. Praktische modaliteiten. 10.2.1. Verzegeling.

De meters worden door het controleorgaan verzegeld, behalve als ze al door de netbeheerder verzegeld zijn. De zegels worden aangebracht op de verschillende plaatsen van de meet- en telapparatuur om de toegang tot de kritische bestanddelen, zoals de organen voor de nulinstelling van de meters (RESET) transducenten en schuiven, aansluitingen, microprogramma's, enz., te beschermen. Als de technologie of het telprincipe de verzegeling onmogelijk maakt en voor zover die onmogelijkheid door het erkende orgaan vastgesteld en gevalideerd wordt, worden de maatregelen die de groene producent overweegt om een gelijkwaardig onschendbaarheidsniveau te waarborgen door hem aan het controleorgaan voorgelegd.

De meters van de werkingsuren worden niet verzegeld.

Het verbreken van de verzegeling van één van de bestanddelen van de meet- en telapparatuur wordt onmiddellijk meegedeeld aan het erkende orgaan en aan de « CWaPE », met vermelding van de datum, het uur, de meterindex op het moment van de zegelverbreking en de reden waarom of de omstandigheden waarin ze plaats gevonden heeft.

De ijkingsverzegelingen van de dienst Metrologie van de Federale Openbare Dienst Economie, K.M.O.'s, Middenstand en Energie of de bedrijfsijking moeten intact blijven.

Onverminderd de besluiten en reglementen vastgelegd door de Federale Openbare Dienst Economie, K.M.O.'s, Middenstand en Energie, hebben de verzegelingen hoe dan ook de volgende basiseigenschappen : - ze zijn bestand tegen een normaal gebruik; - ze zijn makkelijk controleerbaar en herkenbaar; - ze worden gefabriceerd zodat elke glasbreuk duidelijk zichtbaar is; - ze worden voor enig gebruik ontworpen; - ze zijn makkelijk identificeerbaar. 10.2.2. Tellingen van primaire energie. - Tellingen van vloeistoffen : de eventuele bypass van de meters worden in de oorsprongsgarantie vermeld en de schuiven van de bypass worden door het controleorgaan verzegeld, behalve als ze al door de netbeheerder zijn verzegeld. - De tellingen van fossiele vloeistoffen met, in een eenheid voor de productie van milieuvriendelijke elektriciteit, een primair vermogen van 3 000 m3(n)/u of meer voor gas en 3 000 liter/u voor stookoliën, zijn het voorwerp van een redundantie om een ononderbroken telling mogelijk te maken, zelfs in geval van pech, herstel, onderhoud of ijking/kalibrering van één van de meters. Die redundantie omvat de nodige uitrustingen om twee meet- en tellijnen parallel in te schakelen bij een normale werking. Op verzoek van de producent of van de « CWaPE » maakt de installatie het ook mogelijk dat de twee tellijnen in serie worden ingeschakeld volgens een gepaste procedure.

Overeenkomstig de in 1.11 van deze meetcode bedoelde overgangsmaatregelen is die verplichting een bepaling van het type T1. - De tellingen van gas waarvan het maximale uurvermogen hoger is dan 500 m3(n) moeten een conversieapparatuur omvatten. Deze apparatuur bestaat uit een debietcomputer en receptoren gebruikt om het volume(debiet) in de dienstenvoorwaarden om te zetten in een volume(debiet) in de normale omstandigheden. Overeenkomstig de in 1.11 van deze meetcode vermelde overgangsmaatregelen is die verplichting een bepaling van het type T1. - Ononderbroken of onderbroken telling van vaste input per weging of per meting van volumen : de mechanische en/of architecturale structuur wordt zo uitgevoerd dat het weeg- of meetstation niet gemeden kan worden; de toegang van de input tot de installatie aan de uitgang van het weeg- of meetstation voor de volumen wordt onmogelijk gemaakt, behalve ontmanteling van het station. - Telling van gas en stookoliën : de input waarvan de aard ofwel gasachtig, ofwel vloeibaar is, moeten het voorwerp uitmaken van opslag- en telsystemen opgedragen naar gelang van de chemische aard en/of al dan niet fossiele oorsprong ervan. Een installatie die fossiele stookolie en biobrandstof gebruikt, moet met name beschikken over twee aparte opslag- en telsystemen. 10.3. Onderhoud en ijking of kalibrering van de meetapparaturen.

De meetapparaturen voor de tellingen worden regelmatig onderhouden, nagekeken, geijkt of gekalibreerd overeenkomstig de voorschriften van de fabrikanten, de wetgeving en de desbetreffende normen.

Bij gebrek aan wetgeving en Belgische normen zijn de Europese normen, de internationale aanbevelingen en/of de regels van goed vakmanschap van toepassing; de regels van goed vakmanschap kunnen in voorkomend geval gegrond worden op normen die in andere landen van de Europese Gemeenschap van kracht zijn.

Een ijkings- of kalibreringsrapport wordt overgemaakt aan het controleorgaan uiterlijk op de datum van de jaarlijkse controle volgend op de ijking of de kalibrering. 10.4. Storingen : in acht te nemen procedure.

Zodra een meet- en telapparatuur die voor de berekeningsmethode dient het voorwerp is van storingen, verwittigt de groene producent het controleorgaan en de « CWaPE » per mail of fax, bevestigd per post. De groene producent vermeldt de kentekens van de meet- en telapparatuur, de datum en het uur van de vaststelling van de storing, de datum en het vermoedelijke uur van de storing en de getroffen maatregelen. Het gaat tegelijkertijd om onmiddellijke maatregelen, zoals de opening van een bypass, de opmeting van de index op het moment van de vaststelling van de storing, met eventueel een commentaar over de validiteit ervan, alsmede om de andere overwogen maatregelen zoals de al dan niet voorlopige installatie van een andere meter, de opmeting van de index ervan en de termijn voor de herstelling van de apparatuur, met de datum waarop het controleorgaan een nieuwe opmeting zal uitvoeren.

Zodra de apparatuur weer functioneert en de nieuwe meter of de herstelde meter het voorwerp heeft uitgemaakt van een opmeting door het controleorgaan, bezorgt de groene producent de « CWaPE » een verslag met de elementen waarmee ze mogelijkerwijs de verloren gegevens weer kan samenstellen. Binnen 2 weken na ontvangst van dat verslag geeft de « CWaPE » de groene producent kennis van haar beslissing i.v.m. de elementen die ze al dan niet in aanmerking neemt bij de wedersamenstelling van de verloren gegevens. 11. ARCHIVERING. - Opmetingen van de tellingen : de groene producenten houden een register van de opmetingen van de tellingen. Het register bevat hoe dan ook de driemaandelijkse opmetingen die aan de « CWaPE » worden overgemaakt voor de toekenning van groene certificaten. - Het register wordt bewaard op de site van de installatie die milieuvriendelijke elektriciteit produceert. Het wordt ter inzage gelegd op verzoek van het controleorgaan of van de « CWaPE ». - Soort register : Duidelijke, leesbare en onuitwisbare schrift, zonder correctievloeistof en lijnen getrokken met een lat.

Genummerde bladzijden.

Handtekening van de groene producent of van zijn afgevaardigde onderaan elke bladzijde. - Er wordt voorgesteld dat de producent een vollediger register houdt, met b.v. dagelijkse, wekelijkse of maandelijkse opmetingen. Het houden van dergelijk register kan bijdragen tot de wedersamenstelling van de verloren gegevens in geval van storing of slechte werking van een meter. Er wordt ook voorgesteld dat de producent storingen, onderhoudbeurten, ijkingen, enz. in het register vermeldt. - Duur van de archivering van de registers : 5 jaar. - Telschema's : de bijwerkingen worden door de producent uitgevoerd en zo spoedig mogelijk aan het erkende orgaan overgemaakt. - Technische fiches van de meters : op de site bij te werken.

BIJLAGE 1 : Begripsomschrijving Energetische omtrek : lijn die op een schematisch plan de omtrek van de installatie voor elektriciteitsproductie afbakent om de primaire energieën die er gebruikt worden en de verschillende geproduceerde elektrische en thermische energieën te identificeren.

PCI van een brandstof : lager warmtevermogen van een brandstof.

Telling per verschil : telling waarvan de eindwaarde het resultaat is van het verschil tussen verschillende aparte tellingen.

Bypass : technische uitrustingen waarmee een meet- en telapparatuur omzeild kan worden.

Biomethaangasvorming : gas voortvloeiend uit de biomethaanvorming van de producten en organische afvalstoffen (de landbouw, de bosbouw, de biologisch afbreekbaar organische fractie van de afvalstoffen), met inbegrip van het gas voortvloeiend uit de centra voor technische ondergraving.

Functionele uitrustingen : uitrustingen die primaire energieën, elektriciteit, warmte, kou verbruiken en die vereist worden door de productie van milieuvriendelijke elektriciteit, met inbegrip van de productie van de brandstof en, in voorkomend geval, de afvalbehandeling.

Functionele energie : door de functionele uitrustingen verbruikte energieën (primaire, elektriciteit, warmte, kou).

Geïnstalleerd vermogen (Pinst, kWe) : maximaal geïnstalleerd vermogen van de installaties op de polen van de AC-alternator of ondulator of van de DC-generator of gelijkrichter, gegrond op de op de site vastgestelde eventuele beperkingen, beperkingen voortvloeiend uit buitenvoorwaarden van de installatie, met uitzondering van de beperkingen stroomafwaarts van de installatie.

Ontwikkelbaar elektrisch nettovermogen (Pend, kWe) : elektrisch vermogen opgewekt door de productie-installatie voor de eventuele transformatie naar het netwerk, na aftrek van het gemiddelde vermogen van de functionele uitrustingen van de installatie van het maximale haalbare vermogen.

Periodiek ontwikkelbaar elektrisch nettovermogen (Pendp, kWe) : elektrisch vermogen opgewekt door de productie-installatie voor de eventuele transformatie naar het netwerk, na optelling, voor elke productie-eenheid van de installatie, van de waarde verkregen door de energie die gedurende een periode tussen twee opeenvolgende meteraflezingen geproduceerd wordt, te delen door de werkingsduur van deze productie-eenheid gedurende dezelfde periode.

Duur van gebruik van een productie-installatie gedurende een bepaalde periode : het theoretisch aantal werkingsuren op het ontwikkelbaar elektrisch nettovermogen; de gebruiksduur wordt berekend door de netto geproduceerde elektrische energie gedurende de betrokken periode te delen door het ontwikkelbaar elektrisch nettovermogen.

Duur van gebruik van een productie-installatie : het reële aantal werkingsuren van de installatie ongeacht het geproduceerde vermogen; het wordt berekend door verschil van index van de meters van de werkingsuren. In geval van verschillende productie-eenheden in parallel is de werkingsduur van de installatie gelijk aan het aantal uren tijdens dewelke minstens één van de productie-eenheden in werking was.

Bruto geproduceerde energie (Eebp, kWhep) : door de productie-installatie geproduceerde totale elektrische energie; die energie omvat de elektrische functionele energie, de ter plaatse door de groene producent zelf verbruikte elektrische energie en de op het netwerk overgedragen elektrische energie.

Zelf verbruikte elektrische energie : elektrische energie van een installatie voor de productie van milieuvriendelijke elektriciteit die ter plaatse door de groene producent verbruikt wordt zonder op een netwerk voor distributie, plaatselijk vervoer of vervoer overgedragen te worden, met uitzondering van alle functionele energie.

Netto geproduceerde elektrische energie (Eenp, kWhe) : bruto geproduceerde elektrische energie min de functionele elektrische energie.

Bruto geproduceerde thermische energie (Eqtot, kWhq) : door de productie-installatie geproduceerde totale thermische energie; die energie omvat de thermische functionele energie en de netto geproduceerde thermische energie.

Gevaloriseerd thermisch nettovermogen (Pqnv) : thermisch vermogen opgewekt door de productie-installatie na aftrek van het gemiddelde vermogen van de functionele uitrustingen van de installatie en als « een goed huisvader » gevaloriseerd Gevaloriseerde thermische netto-energie (Eqnv, kWhq) : bruto geproduceerde thermische energie, min de functionele thermische energie, en als « een goed huisvader » gevaloriseerd.

Netto gevaloriseerd koelvermogen (Pfnv) : netto koelvermogen geproduceerd door de eenheid voor absorptie- of adsorptiekoeling (URA) gekoppeld aan de warmtekrachtkoppelingseenheid en als « een goed huisvader » gevaloriseerd.

Meetonzekerheid : parameter gebonden aan het resultaat van een meting, die de verspreiding van de waarden die redelijkerwijs aan de meetgrootte zouden kunnen worden gegeven, kenmerkt.

Meetgrootte : aan een meting onderworpen bijzondere meetgrootte Typeonzekerheid : onzekerheid van het resultaat van een meting uitgedrukt in de vorm van een typeverschil.

Gecombineerde typeonzekerheid : typeonzekerheid van een meetresultaat wanneer het resultaat vanaf waarden van andere grootten verkregen wordt; deze typeonzekerheid is gelijk aan de vierkantswortel van een som van termen; deze termen zijn varianties of covarianties van deze andere grootten gewogen volgens de verandering van het meetresultaat naar gelang van de verandering van deze grootten Onzekerheid uitgebreid tot een vertrouwensgraad van 95 % : grootte waarbij een interval gelijk aan twee keer het typeverschil wordt bepaald rond het resultaat van een meting waarvan kan worden verwacht dat het een deel van 95 % bevat van de distributie van de waarden die redelijkerwijs kunnen worden toegekend aan de meetgrootte.

Maximale globale onzekerheid : onzekerheid uitgebreid tot een vertrouwensgraad van maximum 95 % die voor bedoelde meetgrootte toelaatbaar is.

BIJLAGE 2 : Nauwkeurigheidsklassen voor de telling van de elektrische energie Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld BIJLAGE 3 : Maximale onzekerheden*; voor de telling van de thermische/koelenergie Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld BIJLAGE 4 : Maximale onzekerheden*; voor de telling van gasachtige brandstoffen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld BIJLAGE 5 : Maximale onzekerheden*; voor de telling van de vloeibare brandstoffen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld BIJLAGE 6 : Maximale onzekerheid*; voor de telling van vaste brandstoffen of input Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^