gepubliceerd op 08 mei 1998
Koninklijk besluit houdende regeling van de tegemoetkoming in de loonkosten voor de werknemers van gemeenten behorend tot het Duitse taalgebied, tewerkgesteld in het kader van een doorstromingsprogramma
30 MAART 1998. - Koninklijk besluit houdende regeling van de tegemoetkoming in de loonkosten voor de werknemers van gemeenten behorend tot het Duitse taalgebied, tewerkgesteld in het kader van een doorstromingsprogramma
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen, inzonderheid op de artikelen 6, § 1, IX, 2e, eerste lid, en 7, tweede lid, 1), gewijzigd door de bijzondere wetten van 8 augustus 1988 en 16 juli 1993;
Gelet op de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 7, § 1, derde lid, m, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 14 november 1996;
Gelet op het koninklijk besluit van 9 juni 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de doorstromingsprogramma's;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 3 december 1997;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 5 december 1997;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid gemotiveerd door de omstandigheid dat voor een passende coherentie vereist is dat de gemeenten, behorend tot het Duitse taalgebied, eveneens op het zelfde ogenblik aanspraak kunnen maken op een loonsubsidie in het kader van de doorstromingsprogramma's als de andere lokale besturen behorend tot het Duitse taalgebied; dat, bij besluit van 6 november 1997, de Waalse regering reeds uitvoering geeft aan de toekenning van een loonsubsidie aan de andere lokale besturen in het Duitse taalgebied;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 14 januari 1998, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State van 12 januari 1973, laatst gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan : 1° onder « werkgevers » : de gemeenten die behoren tot het Duitse taalgebied;2° onder « werknemers » : de personen die worden aangeworven in het kader van de doorstromingsprogramma's en die voldoen aan alle bepalingen van artikel 5 van het koninklijk besluit van 9 juni 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de doorstromingsprogramma's;3° onder « bewijs van erkenning » : een document dat de goedkeuring van het doorstromingsprogramma, zoals vermeld in artikel 3, derde lid, van het koninklijk besluit van 9 juni 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de doorstromingsprogramma's, aantoont.
Art. 2.Mits de voorwaarden van artikel 3 en 4 van dit besluit vervuld zijn en binnen de perken van de kredieten waarin wordt voorzien op de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, heeft de werkgever, voor elke aangeworven werknemer, recht op een maximale tegemoetkoming van : 14 000 frank per maand indien de werknemer ten minste halftijds tewerkgesteld wordt; 20 000 frank per maand indien de werknemer ten minste drievierde tijds tewerkgesteld wordt.
Deze bedragen worden pro rato berekend volgens het aantal gewerkte kalenderdagen.
De tegemoetkoming wordt evenwel begrensd tot het nettoloon waarop de werknemer voor de betreffende maand recht heeft, verminderd met het bedrag bedoeld in artikel 131quater van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.
Art. 3.De werkgever heeft enkel recht op de in artikel 2 bedoelde tegemoetkoming indien voor de werknemer een bezoldiging wordt voorzien die overeenstemt met het barema dat de werkgever toekent voor eenzelfde of een gelijkaardige functie, met inbegrip van het vakantiegeld, de eindejaarstoelage en de andere uitkeringen en voordelen van toepassing bij de werkgever.
Art. 4.De werkgever kan in aanmerking komen voor de tegemoetkoming bedoeld in artikel 2 indien hij de hierna volgende bewijsstukken aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken, dienst Financiën, toezendt : - het bewijs van erkenning; - het bewijs van uitbetaling van de bezoldiging van de werknemer, hierin begrepen de betaling van alle wettelijke inhoudingen ten behoeve van de sociale zekerheid en de inhouding van de bedrijfsvoorheffing.
De tegemoetkoming bedoeld in artikel 2 wordt uitbetaald binnen de periode van één maand na ontvangst van alle bewijsstukken.
Art. 5.Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 30 maart 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, J. VANDE LANOTTE De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET