gepubliceerd op 23 december 1997
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 december 1975 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder kinderbijslag wordt verleend ten behoeve van het kind dat onderwijs volgt en het koninklijk besluit van 12 augustus 1985 tot uitvoering van artikel 62, § 6, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders
29 OKTOBER 1997. Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 december 1975 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder kinderbijslag wordt verleend ten behoeve van het kind dat onderwijs volgt en het koninklijk besluit van 12 augustus 1985 tot uitvoering van artikel 62, § 6, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, inzonderheid op artikel 62, §§ 3 en 5, vervangen bij de wet van 29 april 1996;
Gelet op het koninklijk besluit van 30 december 1975 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder kinderbijslag wordt verleend ten behoeve van het kind dat onderwijs volgt, inzonderheid op de artikelen 1, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 februari 1988, 4, 6, 11, 12, eerste lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 6 april 1995 en 12, eerste lid, 3°, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 april 1979;
Gelet op het koninklijk besluit van 12 augustus 1985 tot uitvoering van artikel 62, § 6, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, inzonderheid op de artikelen 3bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 25 januari 1989 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 15 september 1994, en 4, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 januari 1989, 5 juni 1990, 15 september 1994 en 15 maart 1995;
Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers van 26 november 1996;
Gelet op het advies van Inspectie van Financiën, gegeven op 30 september 1996;
Gelet op het advies van de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 30 december 1975 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder kinderbijslag wordt verleend ten behoeve van het kind dat onderwijs volgt, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 februari 1988, worden de woorden "artikel 62, § 4," vervangen door de woorden "artikel 62, § 3,".
Art. 2.In artikel 4 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de inleidende zin worden de woorden "artikel 62, § 4," vervangen door de woorden "artikel 62, § 3,";2° het enige lid wordt aangevuld als volgt : « 3° dat, terwijl het regelmatig ingeschreven is in een in het Rijk gevestigde universiteit, voltijds onderwijs volgt in een andere Lidstaat van de Europese Unie dat integraal deel uitmaakt van het studieprogramma van deze in het Rijk gevestigde universiteit en een volledige academische erkenning krijgt.»
Art. 3.In Artikel 6 van hetzelfde besluit worden de woorden "bij artikel 3, 2° van dit besluit." vervangen door de woorden "bij de artikelen 3, 2° en 4.".
Art. 4.Een artikel 10bis, luidend als volgt, wordt in hetzelfde besluit ingevoegd : «
Artikel 10bis.§ 1. Het kind dat de lessen onderbreekt die het regelmatig in het buitenland heeft gevolgd gedurende de hele periode vanaf het einde van de vakantie in het buitenland tot en met juni, blijft rechtgevend op kinderbijslag gedurende de vakantieperiode op voorwaarde dat het de lessen hervat in België of in een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte op de dag dat deze lessen werkelijk aanvangen en ten laatste op 1 november van hetzelfde kalenderjaar.
Als vakantieperiode in de zin van het eerste lid dient te worden beschouwd de periode die onmiddellijk volgt op de onderbreking van de lessen in het buitenland. Deze periode vangt ten vroegste aan op 1 juli en eindigt ten laatste op 31 oktober van hetzelfde kalenderjaar. § 2. Het kind dat de lessen onderbreekt die het regelmatig in België of in een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte heeft gevolgd gedurende de hele periode vanaf 1 november tot het begin van de vakantie in het buitenland, blijft rechtgevend op kinderbijslag gedurende de vakantieperiode in het buitenland op voorwaarde dat het de lessen hervat in het buitenland op de dag dat deze lessen werkelijk aanvangen.
Als vakantieperiode in het buitenland in de zin van het eerste lid dient te worden beschouwd de periode die overeenstemt met de bewezen werkelijke vakantie in het buitenland. Deze periode mag evenwel honderdtwintig kalenderdagen niet overschrijden. »
Art. 5.In artikel 11 van hetzelfde besluit worden de woorden "artikelen 9 en 10" vervangen door de woorden "artikelen 9, 10 en 10bis".
Art. 6.In artikel 12, eerste lid, van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de inleidende zin, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 6 april 1995, worden de woorden "artikel 62, § 6," telkens vervangen door de woorden "artikel 62, § 5,";2° de 3°, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 april 1979, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 3° wanneer, ingeval zij niet wordt uitgeoefend in het kader van een overeenkomst voor tewerkstelling van studenten, bedoeld bij titel VI van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, zij uitgeoefend wordt gedurende de vakantie bedoeld bij de artikelen 9, 10 en 10bis.Wanneer een winstgevende activiteit wordt uitgeoefend voor of na die vakantie, gedurende de kalendermaand in de loop waarvan ze begint of eindigt, wordt de kinderbijslag die betrekking heeft op deze maand toegekend onder de voorwaarden bedoeld in 2°, onverminderd 1°. »
Art. 7.In het opschrift van het koninklijk besluit van 12 augustus 1985 tot uitvoering van artikel 62, § 6 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, worden de woorden "artikel 62, § 6" vervangen door de woorden "artikel 62, § 5".
Art. 8.In artikel 3bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 25 januari 1989 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 15 september 1994, worden de woorden "artikel 62, § 4," vervangen door de woorden "artikel 62, § 3,".
Art. 9.In artikel 4 van hezelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, eerste lid, 1°, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 januari 1989 en 5 juni 1990, wordt opgeheven;2° § 2, eerste lid, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 januari 1989, 5 juni 1990 en 15 september 1994, wordt opgeheven.
Art. 10.1° De artikelen 1, 2, 1°, 6, 1°, 7 en 8 van dit besluit hebben uitwerking met ingang van 30 april 1996; 2° de artikelen 4 en 5 van hetzelfde besluit hebben uitwerking met ingang van 1 juli 1996;3° de artikelen 2, 2°, 3 en 6, 2° van hetzelfde besluit hebben uitwerking met ingang van 1 september 1997, behalve in de mate dat dit laatste artikel verwijst naar artikel 10bis in welk geval het uitwerking heeft met ingang van 1 juli 1996;4° artikel 9 van hetzelfde besluit treedt in werking de eerste dag van de maand volgend op die gedurende welke het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
Art. 11.Onze Minister van Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 29 oktober 1997.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, Mevr. DE GALAN