Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 29 januari 2007
gepubliceerd op 01 februari 2007

Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 2, 6°, van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2007009104
pub.
01/02/2007
prom.
29/01/2007
ELI
eli/besluit/2007/01/29/2007009104/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

29 JANUARI 2007. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 2, 6°, van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit dat ik U ter ondertekening voorleg, beoogt uitvoering te geven aan artikel 2, 6°, van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten.

Het artikel 2 van deze wet definieert de notie 'slachtoffer' in functie van de toepassing van de wet van 17 mei 2006 en haar uitvoeringsbesluiten. Dit artikel bepaalt tevens dat de wijze waarop het slachtoffer kan vragen om te worden geïnformeerd en/of gehoord in het kader van deze wet, zal worden bepaald bij koninklijk besluit.

Voorliggend koninklijk besluit omvat dan ook de praktische uitwerking van de manier waarop het slachtoffer, zoals gedefinieerd door artikel 2, 6°, van de wet van 17 mei 2006, kenbaar kan maken dat hij over de strafuitvoering wenst te worden geïnformeerd en/of gehoord.

Overeenkomstig het koninklijk besluit van 16 november 1994 betreffende de administratieve en begrotingscontrole, is de ontworpen tekst voor advies voorgelegd aan de Inspectie van Financiën en voor akkoord aan de Minister van Begroting.

Tevens is het ontwerp aan de Raad van State voorgelegd voor advies binnen de vijf dagen. Gevolggevend aan het advies van de Raad van State worden de letterlijke bewoordingen uit de brief aan de Raad van State met betrekking tot de dringende noodzakelijkheid overgenomen in de aanhef.

Toelichting bij de artikelen Het eerste artikel omvat een definitie van bewoordingen die veelvuldig in het koninklijk besluit voorkomen.

Voor het overige wordt verwezen naar de definities van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten die overeenkomstig het artikel 2 ook van toepassing zijn op de uitvoeringsbesluiten.

De tekst is aangepast aan de technische opmerkingen van de Raad van State. Er is geen gevolg gegeven aan de opmerking van de Raad van State dat de slachtofferverklaring geen nut zou hebben voor de in artikel 3, § 1, van de wet van 17 mei 2006 bedoelde slachtoffers. Het is immers noodzakelijk de relevante gegevens betreffende het slachtoffer te verzamelen en te centraliseren opdat ten gepaste tijde door alle betrokken actoren hierop een beroep kan worden gedaan. Voor een adequate informatiedoorstroming naar de slachtoffers is een aantal vaste gegevens betreffende het slachtoffer vereist. In het kader van de procedure van artikel 3 van deze wet zullen deze gegevens niet steeds beschikbaar zijn.

Het tweede hoofdstuk, dat de artikelen 2 tot en met 4 omvat, betreft een aantal algemene bepalingen en principes.

In het artikel 2 wordt in het eerste lid omschreven waar het slachtoffer zowel algemene informatie als specifieke informatie inzake de strafuitvoering kan bekomen.

Voor wat betreft het verkrijgen van algemene informatie inzake de wet en de uitvoering ervan kan het slachtoffer zich wenden tot de eerstelijnswerking van het justitiehuis, met name de justitieassistent eerstelijn. Gezien de territoriale spreiding van de justitiehuizen en gezien de laagdrempeligheid lijken zij zeer goed geplaatst om de rechtsonderhorige algemene informatie te verstrekken over deze wet.

Deze nabijheid en toegankelijkheid maken hen tevens geschikt om de slachtoffers die dit wensen te helpen bij het invullen van de slachtofferverklaring.

Het tweede lid van artikel 2 betreft de specifieke informatie die een slachtoffer wenst in zijn concrete zaak. Deze opdracht wordt toevertrouwd aan de justitieassistent belast met het slachtofferonthaal.

Het artikel 3 betreft het belangrijk gegeven dat noch een slachtofferverklaring, noch een slachtofferfiche statische gegevens zijn.

De strafuitvoering kan zich immers uitstrekken over een lange periode en het spreekt voor zich dat er zich in tussentijd allerlei wijzigingen kunnen voordoen in de persoonlijke toestand van het slachtoffer - bijvoorbeeld verhuizing - maar ook wijzigingen in de houding van het slachtoffer ten aanzien van de gepleegde feiten en wijzigingen in de bekommernissen van het slachtoffer omtrent de strafuitvoering.

Het is dus zeer belangrijk dat het slachtoffer de mogelijkheid wordt geboden om, telkens het dit nodig acht, de gegevens van de slachtofferverklaring of de slachtofferfiche te kunnen aanpassen aan gewijzigde omstandigheden.

Zoals gesteld betreft het niet alleen praktische wijzigingen zoals een adreswijziging, maar ook fundamentelere wijzigingen, zoals een aanpassing van de voorwaarden die eventueel in zijn belang zouden kunnen worden opgelegd of een modulering van de strafuitvoeringsmodaliteiten van dewelke het slachtoffer wenst te worden geïnformeerd en/of gehoord.

Het dient tevens te worden benadrukt dat dit ook de mogelijkheid omvat voor het slachtoffer om altijd te kunnen beslissen dat het niet meer wenst te worden geïnformeerd of gehoord. Het moet duidelijk zijn dat het slachtoffer op elke moment afstand moet kunnen doen van de rechten welke hem in het kader van de wet zijn toebedeeld.

Het vierde artikel betreft de erkenning van de verenigingen die in het kader van de wet de slachtoffers kunnen bijstaan. Reeds in het kader van het huidige systeem van de voorwaardelijke invrijheidstelling kunnen de slachtoffers door deze verenigingen worden bijgestaan. Naar de toekomst toe wordt hetzelfde systeem behouden. Voor wat betreft de verenigingen die onder de bepalingen van de wet van 5 maart 1998 al erkend waren, blijft de erkenning bestaan voor de toepassing van deze wet. De rol die hen in het kader van deze wet wordt toebedeeld is immers volledig gelijklopend met de rol die ze vandaag in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling vervullen.

De opmerking van de Raad van State om van § 2 van dit artikel een aparte overgangsbepaling te maken, is niet gevolgd. Aangezien deze paragraaf enkel betrekking heeft op dit artikel, is het om redenen van samenhang beter om de paragraaf te laten staan in dit artikel.

Het derde hoofdstuk omschrijft de wijze waarop de slachtoffers kunnen vragen om te worden geïnformeerd en/of gehoord.

De eerste afdeling, die het artikel 5 omvat, betreft de slachtoffers bedoeld in artikel 2, 6°, a), van de wet, met name de slachtoffers die een burgerlijke vordering hebben ingesteld. De griffie van het vonnisgerecht, dat een beslissing heeft gewezen die in kracht van gewijsde is getreden en die bepaalt dat een burgerlijke vordering ontvankelijk is, zal een schrijven overmaken aan deze burgerlijke partij. Het doel van dit schrijven is het inlichten van het slachtoffer betreffende zijn verdere rechten in het kader van de strafuitvoering en de stappen die het moet ondernemen om deze rechten tot uitvoering te brengen. Hierbij wordt tevens het model van slachtofferverklaring gevoegd opdat zij onmiddellijk de stappen zouden kunnen ondernemen zoals beschreven in de derde afdeling van dit hoofdstuk.

Terzijde wordt erop gewezen dat deze bepaling indirect ook zou kunnen worden beschouwd als een verdere concretisering van de nieuwe bepaling die door de wet wordt ingevoerd in het artikel 195 van het Wetboek van Strafvordering.

De Raad van State vraagt zich af of het niet nodig is dat de Minister van Justitie het model van dit schrijven vaststelt bij ministerieel besluit. In antwoord daarop wordt gesteld dat in de praktijk weliswaar eenvormige brieven zullen worden uitgewerkt, maar dat is besloten om deze brieven niet bij ministerieel besluit vast te stellen om redenen van flexibiliteit gelet op de gefaseerde inwerkingtreding van de wet, waardoor de in dit stadium aan het slachtoffer te geven informatie zal evolueren.

Hetzelfde geldt voor artikel 6 van dit besluit.

De tweede afdeling omvat een specifieke bepaling betreffende de slachtoffers bedoeld in artikel 2, 6°, b) en c), van de wet, met name de slachtoffers die via de bepaling van artikel 3 van de wet een schriftelijk verzoek kunnen richten aan de strafuitvoeringsrechter omdat zij menen een direct en legitiem belang te hebben om te worden geïnformeerd en/of gehoord in het kader van de strafuitvoering.

De griffie van de strafuitvoeringsrechtbank zal bij het overmaken van de beslissing van de strafuitvoeringsrechter een informatief schrijven voegen dat qua doelstellingen volledig gelijklopend is met wat is beschreven onder artikel 5.

De derde afdeling omvat de artikelen 7 tot en met 9 en beschrijft de verdere administratieve stappen die het slachtoffer moet ondernemen.

Zoals al werd aangehaald maakt het voorliggende besluit een onderscheid tussen de slachtofferverklaring enerzijds en de slachtofferfiche anderzijds.

Voor het slachtoffer dat enkel wenst te worden geïnformeerd en/of gehoord in de gevallen die door de wet worden omschreven, volstaat het om het model van slachtofferverklaring in te vullen en over te maken ofwel rechtstreeks aan de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank ofwel aan het justitiehuis. In dit laatste geval zal de justitieassistent eerstelijn de slachtofferverklaring onverwijld overmaken aan de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank.

Ingeval het slachtoffer in de slachtofferverklaring aangeeft dat het, door tussenkomst van een justitieassistent slachtofferonthaal, voorwaarden wenst te formuleren die in zijn belang zouden kunnen worden opgelegd, zal er een slachtofferfiche worden opgesteld door de justitieassistent slachtofferonthaal. In het ontwerp van koninklijk besluit was bepaald dat zo het slachtoffer voorwaarden wenste te formuleren, dit moest gebeuren door tussenkomst van een justitieassistent slachtofferonthaal die hiertoe een slachtofferfiche zou opstellen. Het formuleren van de voorwaarden is immers een belangrijk gegeven dat omzichtig, precies en consciëntieus moet gebeuren opdat de beslissende instanties zich een welomschreven beeld zouden kunnen vormen van hetgeen wordt gevraagd. De justitieassistenten slachtofferonthaal hebben in het kader van de huidige procedure voorwaardelijke invrijheidstelling reeds zeer belangrijke en nuttige ervaring op dit gebied kunnen opbouwen. Hun tussenkomst is dan ook volledig in het belang van het slachtoffer dat op deze wijze op de meest aangewezen manier zijn voorwaarden zal kunnen omschrijven.

De Raad van State stelt echter dat de tussenkomst van de justitieassistent slachtofferonthaal met het oog op het formuleren van de voorwaarden, een facultatieve tussenkomst moet zijn. De tekst van het besluit is dan ook in die zin gewijzigd. Het slachtoffer kan voor het formuleren van de voorwaarden die in zijn belang zouden kunnen worden opgelegd, steeds een beroep doen op de tussenkomst van de justitieassistent slachtofferonthaal. Indien de justitieassistent slachtofferonthaal tussenkomt, zal hij een slachtofferfiche opstellen waarin deze voorwaarden schriftelijk worden opgenomen. De tussenkomst wordt aldus facultatief en het besluit voorziet in een dienstaanbod aan het slachtoffer dat vrij kan kiezen of het een dergelijke tussenkomst en bijstand wenst. Het slachtoffer dat geen tussenkomst van een justitieassistent slachtofferonthaal wenst, kan schriftelijk in het kader van zijn slachtofferverklaring of mondeling op de zitting voorwaarden formuleren. Dit geldt vanzelfsprekend ook voor het slachtoffer dat wel de tussenkomst wenst van de justitieassistent slachtofferonthaal. Om de reeds genoemde redenen spreekt het voor zich - maar wordt het nogmaals benadrukt - dat de tussenkomst van de justitieassistent slachtofferonthaal een echte meerwaarde betekent voor de slachtoffers.

Ingeval het slachtoffer in zijn verklaring aangeeft dat het voorwaarden wenst te formuleren door tussenkomst van de justitieassistent slachtofferonthaal, maakt de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank onverwijld een kopie van de slachtofferverklaring, evenals een dossier waarvan de inhoud wordt bepaald door de Minister (o.a. afschrift van vonnissen of arresten, uittreksel van het strafregister, ...) over aan de justitieassistent slachtofferonthaal.

Aangezien uit de vraag van de Raad van State blijkt dat het gebruik van het woord dossier' blijkbaar verwarring schept, wordt dit punt verduidelijkt. Het betreft een werkdossier en een inlichtingendossier dat wordt samengesteld enkel en alleen ten behoeve van de justitieassistent slachtofferonthaal die, teneinde het slachtoffer op een correcte wijze informatie te verschaffen en bij te staan, moet kunnen beschikken over een aantal basisgegevens betreffende de veroordeling en de veroordeelde. Dit komt volledig overeen met de huidige praktijk in het kader van de werkzaamheden van de justitieassistent slachtofferonthaal indien deze tussenkomt op grond van de opgeheven wettelijke bepalingen inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling. De bewoordingen van de bepaling van dit besluit zijn dan ook in die zin gewijzigd.

Na de ontvangst van de slachtofferverklaring waarin wordt aangegeven dat men een tussenkomst van de justitieassistent slachtofferonthaal wenst, contacteert deze onverwijld het slachtoffer teneinde de slachtofferfiche op te kunnen stellen en deze over te kunnen maken aan de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank.

De vierde en laatste afdeling van dit hoofdstuk omschrijft de wijze waarop de slachtoffers, bedoeld in artikel 108, § 2, van de wet in dit nieuwe kader worden ingeschreven. Onder de bepalingen van de opgeheven wet van 5 maart 1998, waren er immers ook bepaalde categorieën van slachtoffers die in het kader van een procedure voorwaardelijke invrijheidstelling konden verzoeken om te worden geïnformeerd en/of gehoord. Zoals artikel 108, § 2, van de wet bepaalt komen ook deze slachtoffers in aanmerking om verder te worden geïnformeerd en/of gehoord in het kader van deze wet. Het past aldus om voor deze slachtoffers de overgang zo vlot als mogelijk te laten verlopen. De gegevens betreffende de slachtoffers die aldus in het kader van de opgeheven wet van 5 maart 1998 reeds werden gecontacteerd door de justitieassistent slachtofferonthaal en die de wens hebben geuit betrokken te willen worden, worden door de justitieassistent slachtofferonthaal onverwijld meegedeeld aan de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank. Deze slachtoffers ontvangen via de justitieassistent slachtofferonthaal de nodige informatie over de nieuwe bepalingen ter zake.

Op verzoek van de Raad van State wordt dit punt verduidelijkt. De woorden « in dit kader » in de Nederlandse versie van de tekst en het woord « y » in de Franse versie van de tekst verwijzen naar het kader van de opgeheven wet betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling, waarvan gewag wordt gemaakt in het begin van de zin. De Franse versie van de tekst is gewijzigd zodat ook daar, net als in de Nederlandse versie van de tekst, de woorden « in dit kader » voorkomen.

Het vierde en laatste hoofdstuk tenslotte betreft de slotbepalingen.

De Minister is belast met de uitvoering van dit besluit. Het besluit zal in werking treden op 1 februari 2007.

Dit is de strekking van het koninklijk besluit dat ik u ter ondertekening voorleg.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, De zeer eerbiedige en getrouwe dienaar De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX

ADVIES 42.061/2 VAN 11 JANUARI 2007. VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE. De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 5 januari 2007. door de Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie verzocht haar, binnen een termijn van vijf werkdagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot uitvoering van artikel 2, 6°, van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten", heeft het volgende advies gegeven : Volgens artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996 en vervangen bij de wet van 2 april 2003, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden aangegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan. In het onderhavige geval luidt de motivering in de brief met de adviesaanvraag als volgt : « Afin de pouvoir préparer la transition entre les Commissions de libération conditionnelle et les Tribunaux d'application de la peine, une date a été fixée de manière définitive pour la mise en place de ces Tribunaux. Il s'agit du 1er février 2007.

Plusieurs arrêtés royaux nécessaires à l'application de cette nouvelle législation sont actuellement en cours d'examen au Conseil d'Etat.

Le projet d'arrêté royal qui vous est ici soumis pour avis constitue un des éléments essentiels de la loi du 17 mai 2006 puisqu'il définit la manière dont les victimes pourront exercer les droits qui leur sont octroyés dans le cadre de cette loi.

Il est donc indispensable qu'il puisse être signé et adopté avant l'entrée en vigueur des TAP".

Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Bevoegdheid van de steller van de handeling Wat betreft de verdeling van de bevoegdheden tussen de Federale Staat en de Gemeenschappen, vallen de bepalingen betreffende het handelen van het slachtoffer in procedures waarvoor de federale overheid bevoegd is, namelijk de procedures bepaald bij de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, vanzelfsprekend ook onder de bevoegdheid van de federale overheid.

De bepalingen betreffende de bijstand die in dit kader aan slachtoffers wordt verleend, ongeacht of deze geboden wordt door justitieassistenten of door erkende verenigingen, hebben betrekking op de juridische bijstand in de zin van artikel 23, derde lid, 2°, van de Grondwet, een aangelegenheid die eveneens federaal is (1).

Rechtsgrond Algemene opmerkingen 1. Het ontworpen besluit kan niet vóór de wetsbepaling die de rechtsgrond ervan vormt in werking treden. Er dient dus op te worden toegezien dat het koninklijk besluit tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, wordt bekendgemaakt vóór 1 februari 2007 en voorschrijft dat artikel 2, 6°, van de wet op die datum in werking treedt. 2. Bovendien moet uit het ontwerp duidelijk blijken dat het optreden van de justitieassistent en het opmaken van de slachtofferfiche, modaliteiten die alleen toepassing kunnen vinden wanneer het slachtoffer beslist zich tot een justitiehuis te richten, facultatief zijn. Het slachtoffer put immers uit de voormelde wet van 17 mei 2006 het recht om in kennis te worden gesteld van de dag, het uur en de plaats van de zitting (artikelen 34, § 1, tweede lid, 52, § 1, tweede lid, 63, § 1, vijfde lid), om er te worden gehoord over de bijzondere voorwaarden die in zijn belang moeten worden opgelegd (artikelen 35, § 1, tweede lid en 53, tweede lid, 63, § 3, tweede lid, 68, § 3, tweede lid), en om er zich te laten vertegenwoordigen of bijstaan door een raadsman en zich te laten bijstaan door de gemachtigde van een overheidsinstelling of een door de Koning hiertoe erkende vereniging (artikelen 35, § 1, derde lid, 53, derde lid, en 68, § 3, derde lid).

Bijzondere opmerkingen Aanhef Artikel 84, § 1, tweede lid, schrijft voor dat wanneer voor een advies over een ontwerp van reglementair besluit om spoedbehandeling wordt verzocht, de motivering van het spoedeisende karakter die in de adviesaanvraag wordt gegeven, moet worden overgenomen in de aanhef van het besluit.

Bijgevolg moet het vijfde lid van de aanhef worden aangevuld om met dit wettelijk vereiste rekening te houden.

Dispositief Artikel 1 1. In onderdeel 2° (lees onderdeel 3/) van de Franse tekst moet, zoals in de Nederlandse versie, worden geschreven "l'assistant de justice chargé de l'accueil des victimes".2. Het is de Raad van State niet duidelijk wat het nut is van een "slachtofferverklaring" voor de slachtoffers bedoeld in artikel 3, § 1, van de eerdergenoemde wet van 17 mei 2006, daar deze personen in ieder geval aan de strafuitvoeringsrechter een schriftelijk verzoek moeten richten indien ze wensen te worden geïnformeerd of gehoord bij de toekenning van een strafuitvoeringsmodaliteit.3. In de Franse versie moet de onvoltooid tegenwoordige tijd worden gebruikt. Artikel 4 Het is beter van paragraaf 2 een overgangsbepaling te maken.

Artikel 5 De vraag rijst of het omwille van de gelijkheid van alle slachtoffers die burgerlijke partij zijn, niet nodig is dat de Minister van Justitie het model vaststelt van het schrijven dat aan deze slachtoffers moet worden toegezonden. Dezelfde opmerking geldt voor artikel 6.

Artikel 7 1. De steller van het ontwerp behoort enerzijds te rechtvaardigen waarom alleen de slachtoffers bedoeld in artikel 7, derde lid, dit wil zeggen degenen die voorwaarden wensen te formuleren, toegang hebben tot het dossier, en niet alle andere slachtoffers die een verklaring hebben afgelegd, en anderzijds om welke reden het dossier slechts kan worden ingezien door toedoen van de justitieassistent slachtofferonthaal (2).In verband met het optreden van laatstgenoemde wordt verwezen naar algemene opmerking 2. 2. Het dossier mag hoe dan ook slechts de stukken bevatten waarmee het slachtoffer op een dienstige wijze de rechten kan doen gelden die hem bij de voornoemde wet van 17 mei 2006 zijn toegekend. Artikel 10 In de Franse versie staat "victimes qui souhaitent y être associées", maar wordt niet aangegeven waarbij deze slachtoffers betrokken wensen te worden.

De Nederlandse versie is niet veel duidelijker, aangezien er sprake in is van de slachtoffers die "in dit kader betrokken wensten te worden".

Het ontwerp moet worden verduidelijkt.

Slotopmerking De Raad van State vraagt zich af of niet moet worden voorzien in de opheffing van hoofdstuk IV van het koninklijk besluit van 10 februari 1999 houdende uitvoeringsmaatregelen inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling.

Vormopmerkingen over de Nederlandse tekst van het ontwerp Artikel 1 In het tweede lid schrijve men : "De slachtofferverklaring wordt bij het strafuitvoeringsdossier gevoegd... » Voorts zou het correcter zijn in heel het ontwerp het woord "slachtofferonthaal" te vervangen door de term "slachtofferopvang" en het werkwoord "overmaken" door het werkwoord "overzenden".

De kamer was samengesteld uit : De heren : Y. Kreins, kamervoorzitter;

J. Jaumotte, Mevr. M. Baguet, staatsraden;

De heren : H. Bosly, G. Keutgen, assessoren van afdeling wetgeving;

Mme B. Vigneron, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer A. Lefebvre, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. Jaumotte.

De griffier, De voorzitter;

B. Vigneron. Y. Kreins. (1) Zie de adviezen 33.343/2, gegeven op 10 juni 2002 over een voorstel dat heeft geleid tot de wet van 25 april 2004 betreffende de erkenning van bepaalde verenigingen zonder winstoogmerk die slachtoffers van opzettelijke gewelddaden begeleiden, 27.369/VR, gegeven op 10 februari 1998 over een voorstel van wet dat aanleiding heeft gegeven tot de wet van 23 november 1998. betreffende de juridische bijstand en 28.035/2, gegeven door de afdeling wetgeving van de Raad van State op 23 november 1998 over een ontwerp dat heeft geleid tot het koninklijk besluit van 10 februari 1999 houdende uitvoeringsmaatregelen inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling. (2) Zie de artikelen 8 en 9. 29 JANUARI 2007. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 2, 6°, van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, inzonderheid op artikel 2, 6°;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 15 december 2006;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 21 december 2006;

Gelet op het advies 42.061/2 van de Raad van State, gegeven op 11 januari 2007, in toepassing van artikel 84, § 1, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat ter voorbereiding van de overgang van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling naar de strafuitvoeringsrechtbanken een definitieve datum voor de oprichting van deze rechtbanken is vastgesteld. Het betreft 1 februari 2007.

Verschillende koninklijke besluiten die nodig zijn voor de uitvoering van deze nieuwe wet, zijn thans in onderzoek bij de Raad van State;

Overwegende dat het voor advies aan de Raad van State voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit één van de essentiële elementen van de wet van 17 mei 2006 is aangezien daarin wordt aangegeven op welke wijze de slachtoffers de aan hen in het kader van deze wet toegekende rechten kunnen uitoefenen. Dit besluit moet dan ook worden ondertekend en aangenomen vóór de inwerkingtreding van de strafuitvoeringsrechtbanken;

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de wet : de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten;2° justitieassistent eerstelijn : een ambtenaar van het directoraat-generaal Justitiehuizen van de FOD Justitie, belast met de eerstelijns werking in het justitiehuis;3° justitieassistent slachtofferonthaal : een ambtenaar van het directoraat-generaal Justitiehuizen van de FOD Justitie, belast met het slachtofferonthaal;4° slachtofferverklaring : een document waarin het slachtoffer of zijn vertegenwoordiger te kennen geeft dat het in het kader van de strafuitvoering wenst te worden geïnformeerd en/of gehoord.De slachtofferverklaring omvat minimaal de identificatiegegevens en contactgegevens van het slachtoffer of zijn vertegenwoordiger en de aanduiding van de strafuitvoeringsmodaliteiten in het kader van dewelke het slachtoffer wenst te worden geïnformeerd en/of gehoord. De slachtofferverklaring wordt door het slachtoffer ondertekend.

De slachtofferverklaring wordt aan het strafuitvoeringsdossier gevoegd opdat alle actoren ten gepaste tijde met deze gegevens rekening kunnen houden.

De Minister bepaalt het model van de slachtofferverklaring; 5° slachtofferfiche : een document dat de voor de strafuitvoering relevante gegevens bevat inzake het slachtoffer evenals een omschrijving van de voorwaarden die in het belang van het slachtoffer zouden kunnen worden opgelegd.De slachtofferfiche wordt opgesteld door de justitieassistent slachtofferonthaal en ter ondertekening voorgelegd aan het slachtoffer.

De slachtofferfiche wordt bij het strafuitvoeringsdossier gevoegd opdat alle actoren ten gepaste tijde met deze gegevens rekening kunnen houden. HOOFDSTUK II. - Algemene bepalingen

Art. 2.Het slachtoffer kan zich op elk moment tot een justitieassistent eerstelijn wenden om algemene informatie inzake de wet te verkrijgen en voor bijstand bij het invullen van de slachtofferverklaring.

Het slachtoffer kan zich tot de justitieassistent slachtofferonthaal wenden voor specifieke informatie, voor ondersteuning en voor bijstand.

Art. 3.Het slachtoffer kan op elk moment de slachtofferverklaring of de slachtofferfiche aanpassen of intrekken.

Voor wijzigingen aan of intrekking van de slachtofferverklaring kan het slachtoffer zich wenden tot het justitieassistent eerstelijn of de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank.

Voor wijzigingen aan of intrekking van de slachtofferfiche moet het slachtoffer zich wenden tot de justitieassistent slachtofferonthaal.

Art. 4.§ 1. De erkenning van verenigingen die het slachtoffer kunnen bijstaan overeenkomstig de bepalingen van de wet, wordt verleend onder dezelfde voorwaarden en volgens dezelfde procedure als voorzien in artikel 53bis van het koninklijk besluit van 18 december 1986 betreffende de commissie voor financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan occasionele redders.

De erkenning bedoeld in het eerste lid kan door een overkoepelend organisme worden aangevraagd in naam van verenigingen die aan de gestelde voorwaarden voldoen en dit voorzover het organisme aantoont dat het gemachtigd is om deze verenigingen te vertegenwoordigen. § 2. De verenigingen die reeds erkend zijn in het kader van artikel 4, § 3, derde lid van de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, blijven erkend in het kader van de wet. HOOFDSTUK III. - Wijze waarop de slachtoffers kunnen vragen om te worden geïnformeerd en/of gehoord Afdeling 1. - Specifieke bepaling ten aanzien van de slachtoffers

bedoeld in artikel 2, 6°, a), van de wet

Art. 5.De griffie van het vonnisgerecht zendt onverwijld een informatief schrijven naar de burgerlijke partij bij het in kracht van gewijsde treden van een gerechtelijke beslissing die de burgerlijke vordering ontvankelijk verklaart.

Dit schrijven legt het slachtoffer uit welke rechten het heeft in het kader van de wet en welke administratieve formaliteiten het moet vervullen indien het wenst te worden geïnformeerd en/of gehoord in het kader van de wet. Het omvat eveneens het model van de slachtofferverklaring. Afdeling 2. - Specifieke bepaling ten aanzien van de slachtoffers

bedoeld in artikel 2, 6°, b) en c), van de wet

Art. 6.De griffie van de strafuitvoeringsrechtbank voegt bij het overmaken van de beslissing van de strafuitvoeringsrechter betreffende het direct en legitiem belang een informatief schrijven.

Dit schrijven legt het slachtoffer uit welke rechten het heeft in het kader van de wet en welke administratieve formaliteiten het moet vervullen indien het wenst te worden geïnformeerd en/of gehoord in het kader van de wet. Het omvat eveneens het model van de slachtofferverklaring. Afdeling 3. - Verloop van de procedure

Art. 7.Het slachtoffer kan de slachtofferverklaring overmaken aan de justitieassistent eerstelijn of aan de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank.

Indien het slachtoffer de slachtofferverklaring overmaakt aan de justitieassistent eerstelijn maakt deze de slachtofferverklaring onverwijld over aan de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank.

Indien het slachtoffer aangeeft dat het voorwaarden wenst te formuleren door tussenkomst van een justitieassistent slachtofferonthaal, maakt de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank onverwijld een kopie van de slachtofferverklaring, evenals een inlichtingendossier ten behoeve van de justitieassistent slachtofferonthaal, waarvan de inhoud wordt bepaald door de minister, over aan de justitieassistent slachtofferonthaal.

Art. 8.Het slachtoffer dat in de slachtofferverklaring aangeeft dat het door tussenkomst van een justitieassistent slachtofferonthaal voorwaarden wenst te formuleren die in zijn belang zouden kunnen worden opgelegd, zal onverwijld door de justitieassistent slachtofferonthaal worden gecontacteerd met het aanbod tot het opstellen van de slachtofferfiche.

Art. 9.De justitieassistent slachtofferonthaal maakt onverwijld de ingevulde en ondertekende slachtofferfiche over aan de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank. Afdeling 4. - Specifieke bepaling ten aanzien van de slachtoffers

bedoeld in artikel 108, § 2, van de wet

Art. 10.De gegevens van de slachtoffers die in het kader van de bepalingen van de opgeheven wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers reeds gecontacteerd werden door de justitieassistent slachtofferonthaal en die in dit kader betrokken wensten te worden, worden door de justitieassistent slachtofferonthaal onverwijld overgemaakt aan de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank.

Deze slachtoffers zullen hierover door de justitieassistent slachtofferonthaal worden geïnformeerd. HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen

Art. 11.Dit besluit treedt in werking op 1 februari 2007.

Art. 12.Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 29 januari 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX

^