gepubliceerd op 25 mei 2002
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 19 april 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, betreffende het nationaal akkoord 1999-2000
29 JANUARI 2002. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 19 april 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, betreffende het nationaal akkoord 1999-2000 (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 19 april 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, betreffende het nationaal akkoord 1999-2000.
Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 29 januari 2002.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw Collectieve arbeidsovereenkomst van 19 april 1999 Nationaal akkoord 1999-2000 (Overeenkomst geregistreerd op 6 mei 1999 onder het nummer 50669/CO/111.01.02) HOOFDSTUK I. - Inleiding 1.1. Toepassingsgebied Deze overeenkomst is van toepassing op de werkgevers en arbeiders van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, met uitzondering van de ondernemingen die bruggen en metalen gebinten monteren.
Onder "arbeiders" wordt verstaan : de mannelijke en vrouwelijke arbeiders. 1.2. Voorwerp Deze collectieve arbeidsovereenkomst is een vormings- en tewerkstellingsakkoord en wordt gesloten in uitvoering van het interprofessioneel akkoord 1999-2000 van 8 december 1998 en van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen. 1.3. Algemeen verbindend verklaring Ondertekenende partijen vragen dat huidige collectieve arbeidsovereenkomst zo vlug mogelijk bij koninklijk besluit algemeen verbindend wordt verklaard. HOOFDSTUK II. - Werkzekerheid 2.1. Werkzekerheidsclausule § 1. Principe Voor de duur van dit akkoord zal in geen enkele onderneming overgegaan worden tot meervoudig ontslag vooraleer andere tewerkstellingsbehoudende maatregelen - met inbegrip van tijdelijke werkloosheid - uitgeput zijn en vooraleer de mogelijkheid tot beroepsopleiding voor de betrokken arbeiders wordt onderzocht. § 2. Procedure Wanneer zich echter onvoorzienbare en onvoorziene economische en/of financiële omstandigheden zouden voordoen waardoor bijvoorbeeld tijdelijke werkloosheid of andere equivalente maatregelen sociaal-economisch onhoudbaar worden, zal de volgende sectorale overlegprocedure worden nageleefd : 1° wanneer de werkgever voornemens is over te gaan tot ontslag van meerdere arbeiders, dat als meervoudig ontslag kan worden beschouwd, licht hij voorafgaandelijk de ondernemingsraad of, bij ontstentenis, de syndicale delegatie in. In geval er geen ondernemingsraad of syndicale delegatie bestaat, licht hij voorafgaandelijk, schriftelijk en tegelijkertijd zowel de betrokken arbeiders individueel in alsook de voorzitter van de bevoegde gewestelijke paritaire sectie. 2° Binnen de vijftien kalenderdagen na de informatie aan de arbeidersvertegenwoordigers dienen partijen op ondernemingsvlak de besprekingen te starten over de maatregelen die terzake kunnen worden genomen. Indien dit overleg niet tot een oplossing leidt, dan wordt binnen de acht kalenderdagen na het vaststellen van een niet-akkoord op ondernemingsvlak, beroep gedaan op het gewestelijk verzoeningscomité op initiatief van de meest gerede partij. 3° In geval er geen ondernemingsraad of syndicale delegatie bestaat in de onderneming, kan, binnen de vijftien kalenderdagen na de informatie aan de arbeiders en aan de voorzitter van de gewestelijke paritaire sectie, dezelfde overlegprocedure worden ingeleid op initiatief van de vakbondsorganisaties die de arbeiders vertegenwoordigen. § 3. Sanctie Bij niet-naleving van de procedure bepaald in § 2, dient de in gebreke zijnde werkgever, naast de normale opzegtermijn, aan de betrokken arbeider een bijkomende opzegvergoeding te betalen die gelijk is aan het loon verschuldigd voor de genoemde opzegtermijn.
In geval van betwisting wordt beroep gedaan op het gewestelijk verzoeningscomité op vraag van de meest gerede partij.
De afwezigheid van de werkgever op de in deze procedure voorziene bijeenkomst van het gewestelijk verzoeningscomité wordt beschouwd als een niet-naleving van de bovenstaande procedure. De werkgever kan zich hiervoor laten vertegenwoordigen door een bevoegde afgevaardigde behorende tot zijn onderneming.
De sanctie is eveneens van toepassing op de werkgever die een unaniem advies van het gewestelijk verzoeningscomité niet toepast. § 4. Definitie In dit artikel wordt onder "meervoudig ontslag" verstaan : elk ontslag, met uitzondering van ontslag om dringende redenen, dat in de loop van een onafgebroken periode van zestig kalenderdagen een aantal arbeiders treft dat tenminste 10 pct. bedraagt van het gemiddeld arbeidersbestand van het kalenderjaar dat het ontslag voorafgaat, met een minimum van 3 arbeiders voor ondernemingen van minder dan 30 arbeiders. Ook ontslagen ingevolge een faling of sluiting vallen onder toepassing van deze definitie. § 5. Toepassing werkzekerheidsclausule in geval van faling en/of sluiting De bepalingen zoals omschreven in bovenstaande paragrafen inzake het principe, de procedure, de sanctie en de definitie, zijn in ieder geval ook van toepassing in het geval van faling en/of sluiting van de onderneming. 2.2. Opzegtermijnen § 1. In toepassing van artikel 61 van de wet van 3 juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten, komen partijen overeen een koninklijk besluit aan te vragen dat ertoe strekt de opzegtermijnen, zoals deze bepaald worden in het koninklijk besluit van 25 november 1997 "tot vaststelling van de opzegtermijnen in sommige ondernemingen die onder het Nationaal Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw ressorteren", voor de arbeiders met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur die ressorteren onder het toepassingsgebied van de huidige collectieve arbeidsovereenkomst, als volgt te wijzigen : 1° Algemeen regime (gewijzigd) 1.1. Indien de arbeider minstens 5 jaar en minder dan 10 jaar ononderbroken bij dezelfde werkgever in dienst is, wordt de opzeg gegeven door de werkgever met 7 dagen verlengd. 1.2. Indien de arbeider minstens 10 jaar en minder dan 15 jaar ononderbroken bij dezelfde werkgever in dienst is, wordt de opzeg gegeven door de werkgever met 14 dagen verlengd. 1.3. Indien de arbeider minstens 15 jaar en minder dan 20 jaar ononderbroken bij dezelfde werkgever in dienst is, wordt de opzeg gegeven door de werkgever met 28 dagen verlengd. 2° Opzegtermijnen in geval van brugpensioen (ongewijzigd) In geval van opzeg met het oog op brugpensioen gelden de opzegtermijnen zoals bepaald in artikel 59 van de wet van 3 juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten.3° Opzegtermijnen in geval van herstructurering (ongewijzigd) In geval van herstructurering blijven de opzegtermijnen voorzien in artikel 5 van het koninklijk besluit van 25 november 1997 "tot vaststelling van de opzegtermijnen in sommige ondernemingen die onder het Nationaal Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw ressorteren" behouden, op voorwaarde dat deze opzegtermijnen bevestigd worden in een op ondernemingsvlak gesloten collectieve arbeidsovereenkomst, die neergelegd en geregistreerd is. Onder "herstructurering" wordt verstaan elke vorm van meervoudig ontslag : elk ontslag met uitzondering van ontslag om dringende redenen, dat in de loop van een periode van zes kalenderdagen een aantal arbeiders treft dat ten minste 10 pct. bedraagt van het gemiddeld arbeidersbestand van het kalenderjaar dat het ontslag voorafgaat, met een minimum van 3 arbeiders voor ondernemingen van minder dan 30 arbeiders. Ook de ontslagen ingevolge een faling of sluiting vallen onder toepassing van deze definitie. § 2. Deze nieuwe bepalingen zullen in werking treden op de datum van het verschijnen van een koninklijk besluit terzake in het Belgisch Staatsblad . § 3. Partijen komen overeen dat de opzegtermijnen voor de arbeiders met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur die ressorteren onder het toepassingsgebied van de huidige collectieve arbeidsovereenkomst vanaf 19 april 1999 tot de datum van verschijning van het nieuw koninklijk besluit waarvan sprake in § 2 als volgt worden vastgesteld : 1° Algemeen regime 1.1. Indien de arbeider minder dan 5 jaar ononderbroken bij dezelfde werkgever in dienst is : 28 dagen indien de opzeg door de werkgever wordt gegeven en 14 dagen wanneer de opzeg door de arbeider wordt gegeven. 1.2. Indien de arbeider minstens 5 jaar en minder dan 10 jaar ononderbroken bij dezelfde werkgever in dienst is : 42 dagen indien de opzeg door de werkgever wordt gegeven en 14 dagen wanneer de opzeg door de arbeider wordt gegeven. 1.3. Indien de arbeider minstens 10 jaar en minder dan 15 jaar ononderbroken bij dezelfde werkgever in dienst is : 84 dagen indien de opzeg door de werkgever wordt gegeven en 28 dagen wanneer de opzeg door de arbeider wordt gegeven. 1.4. Indien de arbeider minstens 15 jaar en minder dan 20 jaar ononderbroken bij dezelfde werkgever in dienst is : 98 dagen wanneer de opzeg door de werkgever wordt gegeven en 28 dagen wanneer de opzeg door de arbeider wordt gegeven. 1.5. Indien de arbeider minstens 20 jaar en minder dan 25 jaar ononderbroken bij dezelfde werkgever in dienst is : 154 dagen indien de opzeg door de werkgever wordt gegeven en 42 dagen wanneer de opzeg door de arbeider wordt gegeven. 1.6. Indien de arbeider 25 jaar en meer ononderbroken bij dezelfde werkgever in dienst is : 196 dagen indien de opzeg door de werkgever wordt gegeven en 42 dagen wanneer de opzeg door de arbeider wordt gegeven. 2° Opzegtermijnen in geval van brugpensioen In geval van opzeg met het oog op brugpensioen blijven de opzegtermijnen van het artikel 3 van het koninklijk besluit van 25 november 1997 "tot vaststelling van de opzegtermijnen in sommige ondernemingen die onder het Nationaal Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw ressorteren" behouden.3° Opzegtermijnen in geval van herstructurering In geval van herstructurering blijven de opzegtermijnen voorzien in artikel 4 van het koninklijk besluit van 25 november 1997 "tot vaststelling van de opzegtermijnen in sommige ondernemingen die onder het Nationaal Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw ressorteren" behouden, op voorwaarde dat deze opzegtermijnen bevestigd worden in een op ondernemingsvlak gesloten collectieve arbeidsovereenkomst, die neergelegd en geregistreerd is. Onder "herstructurering" wordt verstaan elke vorm van meervoudig ontslag : elk ontslag, met uitzondering van ontslag om dringende redenen, dat in de loop van een periode van zestig kalenderdagen een aantal arbeiders treft dat ten minste 10 pct. bedraagt van het gemiddeld arbeidersbestand van het kalenderjaar dat het ontslag voorafgaat, met een minimum van drie arbeiders voor ondernemingen van minder dan dertig arbeiders. Ook de ontslagen ingevolge een faling of sluiting vallen onder toepassing van deze definitie. 4° Deze regeling heeft geen invloed op de opzeggingen, betekend vóór 19 april 1999 HOOFDSTUK III.- Opleiding 3.1. Bijkomende opleidingsinspanning In uitvoering van het interprofessioneel akkoord 1999-2000 van 8 december 1998 verhoogt elke onderneming haar jaarlijks engagement van 0,5 pct. van het geheel van de gepresteerde uren, door de totaliteit van de arbeiders in tijd besteed aan beroepsopleiding, tot minstens 0,7 pct. Onder "beroepsopleiding" wordt verstaan : vorming die de kwalificatie van de arbeider bevordert en beantwoordt aan de noden van de onderneming, inclusief on-the-job-training. Deze beroepsopleiding dient tijdens de werkuren te gebeuren. Daarbij wordt aanbevolen dat de vorming zo maximaal mogelijk op alle categorieën van arbeiders zou slaan.
De op ondernemingsvlak reeds bestaande inspanningen inzake beroepsopleiding voor arbeiders kunnen in aanmerking genomen worden voor de berekening van de bovengenoemde 0,7 pct.
Dit engagement zal jaarlijks op ondernemingsvlak geëvalueerd worden door de ondernemingsraad of, bij ontstentenis, door de syndicale delegatie. Tegelijkertijd zullen eveneens de vooruitzichten inzake beroepsopleiding besproken worden. Deze evaluatie en bespreking gebeurt ter gelegenheid van de jaarlijkse inlichtingen, zoals voorzien in de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 9 van 9 maart 1972, houdende ordening van de in de Nationale Arbeidsraad gesloten nationale akkoorden en collectieve arbeidsovereenkomsten betreffende de ondernemingsraden.
In de loop van het tweede kwartaal van het jaar 2000 zal een nationaal gecoördineerde enquête georganiseerd worden bij alle ondernemingen, inclusief deze zonder syndicale delegatie, om de realisatie van het engagement te meten. Ondernemingen die niet antwoorden op deze enquête kunnen geen beroep doen op de financiële tussenkomsten van de paritaire opleidingsinstanties van de sector. 3.2. Regionale opleidingsinspanningen De specifieke regionale bijdragen worden onder dezelfde voorwaarden verlengd voor de duurtijd van het akkoord. 3.3. Risicogroepen In uitvoering van afdeling VI, onderafdeling 1 van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, wordt de bijdrage risicogroepen voor de duurtijd van huidig akkoord bepaald op 0,10 pct. Van deze 0,10 pct. zal nationaal 0,02 pct. worden aangewend voor het industrieel leerlingwezen en 0,08 pct. zal worden aangewend door de regionale opleidingsfondsen.
Verdere toepassings- en inningsmodaliteiten zullen in een aparte nationale collectieve arbeidsovereenkomst geregeld worden.
Daarenboven zal het begrip risicogroepen bij aparte nationale collectieve arbeidsovereenkomst bepaald worden, overeenkomstig artikelen 105 en 106 van de in alinea 1 van dit punt vermelde wet van 26 maart 1999. 3.4. Industriële leerlingen Aan de sectorale opleidingsinstanties wordt gevraagd de nodige aandacht te besteden aan de begeleiding van de geslaagde industriële leerlingen. HOOFDSTUK IV. - Tewerkstelling en arbeidsherverdeling 4.1. Deeltijdse arbeid Het mechanisme ter ondersteuning van het sectoraal systeem tot aanmoediging van deeltijdse arbeid, ingesteld in het raam van het nationaal tewerkstellingsakkoord 1997-1998 van 13 mei 1997, wordt als volgt verlengd tot 30 juni 2001 : a. Financiële aanmoedigingspremies voor de arbeiders Iedere arbeider die tussen 1 juli 1999 en 30 juni 2001 vrijwillig naar een deeltijdse betrekking, van minstens halftijds en maximaal 4/5 van een voltijdse betrekking, overgaat, krijgt gedurende 36 maanden een aanmoedigingspremie via het fonds voor bestaanszekerheid, volgens de modaliteiten en voorwaarden uitgewerkt door het college van voorzitters van dit fonds en voorzover hij op het moment van de overstap minstens 6 maanden voltijds of in een 4/5 betrekking in de onderneming tewerkgesteld was.Voor nieuw aangeworven werknemers in een deeltijds statuut geldt de premie niet.
De in dit raam bestaande aanmoedigingspremies voor de overgang naar deeltijds arbeid worden behouden. Deze die betrekking hebben op de overgang naar een deeltijdse loopbaanonderbreking worden als volgt gewijzigd : - aan de arbeiders die vanaf 1 juli 1999 overgaan van een voltijdse tewerkstelling naar een meer dan halftijdse tot 4/5 loopbaanonderbreking wordt de premie niet langer toegekend; - aan de arbeiders die vanaf 1 juli 1999 overgaan van een voltijdse tewerkstelling naar een halftijdse loopbaanonderbreking wordt de aanmoedigingspremie bepaald op 1 500 BEF bruto per maand; - aan de arbeiders die vanaf 1 juli 1999 overgaan van een 4/5 tewerkstelling naar een halftijdse loopbaanonderbreking wordt de aanmoedigingspremie bepaald op 1 000 BEF bruto per maand.
Nochtans kunnen de aanmoedigingspremies voor overgang naar deeltijdse loopbaanonderbreking, zoals voorzien in het nationaal akkoord 1997-1998, ongewijzigd behouden blijven, voorzover de onderneming hiertoe een verzoek, vergezeld van een gemotiveerd ondernemingsakkoord gesloten voor 1 juli 1999, ter goedkeuring voorlegt aan het fonds voor bestaanszekerheid.
Dezelfde cumulatieregels, zoals voorzien in het nationaal akkoord 1997-1998, blijven van toepassing.
De aanmoedigingspremie wordt per onderneming beperkt tot 20 pct. van het aantal arbeiders in dienst van de onderneming op 30 juni 1999.
Waar reeds een belangrijk percentage deeltijds werk bestaat, kan bij paritaire overeenkomst en met toestemming van het fonds voor bestaanszekerheid hiervan afgeweken worden. b. Aanmoediging van werkgevers De aanmoedigingspremie aan de werkgevers blijft onder dezelfde voorwaarden, zoals bepaald in het nationaal akkoord 1997-1998, behouden voor iedere nieuw gecreëerde deeltijdse arbeidsplaats in de periode tussen 1 juli 1999 en 30 juni 2001.Voor elke arbeider die in deze periode overstapt naar een deeltijdse arbeidsplaats heeft de werkgever eveneens recht op de aanmoedigingspremie voorzover hij een recht instelt op deeltijdse arbeid voor minstens 10 pct. van de arbeiders en hij hiervan het fonds voor bestaanszekerheid informeert.
Het fonds voor bestaanszekerheid zal de nodige modaliteiten en bepalingen vastleggen inzake de procedure om in aanmerking te komen voor de aanmoedigingspremie.
Dezelfde cumulatieregels, zoals voorzien in het nationaal akkoord 1997-1998, zijn eveneens van toepassing. De aanmoedigingspremie wordt per onderneming beperkt tot 20 pct. van het aantal arbeiders in dienst van de onderneming op 30 juni 1999. c. Bijkomende uren Arbeiders tewerkgesteld in een 4/5 regime kunnen op vrijwillige basis en zonder recuperatie of overurentoeslag, bijkomende uren presteren tot maximaal het voltijds arbeidsregime in de onderneming en dit gedurende maximum één week op vier. 4.2. Loopbaanonderbreking De collectieve arbeidsovereenkomst van 21 december 1998 inzake de sectorale omkadering voor het recht op beroepsloopbaanonderbreking voor 3 pct. van de arbeiders zal vanaf 1 juli 1999 worden uitgebreid tot alle vormen van deeltijdse loopbaanonderbreking, zoals bepaald in het koninklijk besluit van 10 augustus 1998, tot instelling van een recht op beroepsloopbaanonderbreking.
Waarbij ondernemingsakkoord een recht bestaat of gecreërd wordt op deeltijds werk voor minstens 10 pct. van de arbeiders, is er geen recht op deeltijdse loopbaanonderbreking, tenzij een dergelijke regeling in dit ondernemingsakkoord is opgenomen. Op vraag van de onderneming kan het nationaal paritair comité afwijkingen toestaan op dit recht op een deeltijdse arbeid voor minstens 10 pct. van de arbeiders. 4.3. Brugpensioen a. Alle collectieve arbeidsovereenkomsten inzake brugpensioen, gesloten op provinciaal, gewestelijk en op ondernemingsvlak, die geregistreerd en neergelegd zijn ter griffie van de administratie van de collectieve arbeidsbetrekkingen van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, worden onder dezelfde voorwaarden en binnen de wettelijke mogelijkheden verlengd tot 30 juni 2001, met uitzondering van de collectieve arbeidsovereenkomsten van bepaalde duur die betrekking hebben op tijdelijke herstructureringsoperaties.b. Het brugpensioen voor arbeidsters, voorzien in artikel 19sexies van de statuten van het fonds voor bestaanszekerheid, wordt onder dezelfde voorwaarden en binnen de wettelijke mogelijkheden verlengd tot en met 30 juni 2001. c. Het brugpensioen voor arbeiders voorzien bij punt 3.5.c. van het nationaal akkoord 1997-1998 van 13 mei 1997, wordt onder dezelfde voorwaarden en binnen de wettelijke mogelijkheden verlengd tot en met 30 juni 2001. d. De regeling voorzien in het nationaal akkoord 1997-1998 in punt 3.5.d. met betrekking tot de verlaging van de brugpensioenleeftijd tot 56 jaar, voorzover de arbeider in toepassing van de brugpensioenreglementering 33 jaar beroepsverleden kan rechtvaardigen en 20 jaar gewerkt heeft in een nachtregeling zoals bepaald bij collectieve arbeidsovereenkomst nr. 46 van de Nationale Arbeidsraad, wordt verlengd onder dezelfde voorwaarden en binnen de wettelijke mogelijkheden tot 31 december 2000. e. De regeling zoals voorzien in het nationaal akkoord 1997-1998 in punt 3.6. met betrekking tot het halftijds brugpensioen zoals voorzien bij collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55 van de Nationale Arbeidsraad, wordt verlengd onder dezelfde voorwaarden en binnen de wettelijke mogelijkheden tot 31 december 2000. f. De tussenkomst van het fonds voor bestaanszekerheid van 3 100 BEF per maand in de last van het brugpensioen wordt, onder dezelfde voorwaarden en modaliteiten behouden voor alle brugpensioenen die ingaan tussen 1 juli 1999 en 30 juni 2001.g. De bijkomende hoofdelijke bijdragen voor de bruggepensioneerden, die in het raam van de bestaande of verlengde overeenkomsten tussen 1 juli 1999 en 30 juni 2001 in brugpensioen worden gesteld, worden onder dezelfde voorwaarden en modaliteiten eveneens ten laste genomen door het fonds voor bestaanszekerheid. 4.4. Arbeidsorganisatie a. De partijen vragen het koninklijk besluit "Kleine Flexibiliteit" van 3 maart 1999 te verlengen tot 31 december 2000.b. Het artikel 6, § 3 van het nationaal akkoord 1995-1996 van 19 juni 1995, dat voorziet in de mogelijkheid de inhaalrust ten belope van maximaal het wettelijke bepaald aantal overuren niet toe te kennen, onder voorwaarde dat er op ondernemingsvlak een collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten, wordt verlengd tot 31 december 2000.c. Het sectoraal model "jaartijd", zoals ingesteld door het nationaal akkoord 1997-1998 van 13 mei 1997, wordt als volgt verlengd : Voor de duur van het akkoord kan in de ondernemingen met of zonder syndicale delegatie de reële arbeidsduur, vastgelegd door het arbeidsreglement, verlengd of verkort worden en vervangen door speciale uurroosters overeenkomstig de bepalingen van artikel 20bis van de arbeidswet op basis van onderstaand model. Onderstaand model kan evenwel niet worden toegepast in ondernemingen waar reeds afspraken gemaakt werden inzake jaartijd.
De invoering van het sectoraal model volgens onderstaande procedure beperkt zich tot de arbeiders in dag- en tweeploegenstelsels. Voor de invoering van nieuwe ploegenstelsels, weekend-werk alsook flexibele uurroosters die verder gaan dan onderstaand model, is een collectieve arbeidsovereenkomst op ondernemingsvlak vereist.
Het model kan eveneens niet worden ingevoegd voor arbeiders tewerkgesteld op werven of op zaterdag en/of zondag; hiervoor is een specifieke onderhandeling noodzakelijk. 1. Sectoraal model De wekelijkse arbeidsduur kan maximum 5 uren boven of beneden de reële arbeidsduur in de onderneming liggen, zonder dat dit aanleiding geeft tot de betaling van een toeslag. De dagelijkse arbeidsduur kan maximum 1 uur boven of onder de reële arbeidsduur in de onderneming liggen, zonder dat dit aanleiding geeft tot betaling van een toeslag.
De onderneming moet op jaarbasis de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur respecteren zoals bepaald in de collectieve arbeidsovereenkomsten die in de onderneming gelden.
De overschrijdingen worden bij voorkeur gecompenseerd door hele of halve dagen. 2. Procedure op ondernemingsvlak Indien de onderneming bovenstaand sectoraal model van jaartijd wenst toe te passen wordt het arbeidsreglement aangepast conform de bepalingen van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen.Deze aanpassing geldt tot uiterlijk 31 december 2000. Als dit sectoraal model niet verlengd wordt op sector- of op ondernemingsvlak, dan worden vanaf 1 januari 2001 automatisch de aangepaste bepalingen inzake jaartijd uit het arbeidsreglement geschrapt. De aangepaste bepalingen inzake jaartijd worden eveneens uit het arbeidsreglement geschrapt, bij herstructurering of wanneer de onderneming overgaat tot meervoudig ontslag, zoals bepaald in hoofdstuk II, 2.1. § 4 van de huidige overeenkomst, tenzij anders wordt overeengekomen. De onderneming die wenst gebruik te maken van dit sectoraal model dient voorafgaandelijk de syndicale delegatie, of bij ontstentenis de arbeiders, de nodige informatie en motivatie te geven.
Zonder dat het principe van de invoering van het sectoraal model in vraag wordt gesteld, worden voorafgaandelijk aan de invoering concrete omkaderingsmaatregelen uitgewerkt. Deze betreffen onder meer de concrete uurroosters, de referteperiode voor de berekening van de gemiddelde arbeidstijd, de verwittigingstijd... Tot de concrete omkaderingsmaatregelen behoren eveneens het aantal interimarissen en het aantal arbeiders met contracten van bepaalde duur. 3. Bijkomende voorwaarden Het koninklijk besluit "Kleine Flexibiliteit", zoals vermeld onder punt 4.4. a. van de huidige overeenkomst, is niet van toepassing op de arbeiders waarvoor het sectoraal model "jaartijd" ingevoerd werd.
De ondernemingen die het sectoraal model "jaartijd" invoeren moeten, indien zij beroep doen op uitzendkrachten omwille van buitengewone vermeerdering van werk, deze contracten beperken tot maximaal drie maanden. Indien beroep gedaan wordt op arbeiders met contracten van bepaalde duur dienen deze een minimum duurtijd te hebben van 6 maanden.
De onderneming moet een recht op 4/5-werk voor minstens 10 pct. van de tewerkgestelde arbeiders instellen. 4. Evaluatie Op het einde van het jaar 1999 en het jaar 2000 wordt op nationaal vlak het verloop van de besprekingen ter uitvoering van de bepalingen van dit punt geëvalueerd. 4.5. Observatoria voor de werkgelegenheid Het principe en de werking van de observatoria voor de werkgelegenheid, zoals voorzien in het nationaal akkoord 1997-1998, worden verdergezet.
Deze observatoria hebben als algemene opdracht de evolutie van de tewerkstelling op te volgen en te analyseren.
Specifieke aandacht dient besteed te worden aan de evolutie van de deeltijdse arbeid en de opvolging van het sectoreigen systeem ter zake; de tewerkstelling van oudere arbeiders en jongeren; de opvolging van het sectoraal model "jaartijd" en aan de hertewerkstellingsbegeleiding.
De observatoria zijn samengesteld uit de woordvoerders, of hun vertegenwoordigers, van de in de gewestelijke paritaire sectie vertegenwoordigde organisaties. Ze zullen minstens één maal per semester bijeenkomen en één maal per jaar rapporteren aan het paritair comité. HOOFDSTUK V. - Loonvoorwaarden 5.1. Loonsverhogingen - Op 1 juli 1999 worden alle effectieve uurlonen verhoogd met 6 BEF (regime 38 uur/week); - Op 1 juli 2000 worden alle effectieve uurlonen verhoogd met 3 BEF (regime 38 uur/week). 5.2. Index Op 1 juli 1999 zullen alle minimumlonen, effectieve en baremieke lonen worden aangepast aan de bestaande sectorale indexregeling, zoals bepaald in de collectieve arbeidsovereenkomst van 16 juni 1997 inzake de koppeling van de lonen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, met een minimum van 1,2 pct.
Wanneer een loonsverhoging samenvalt met een indexaanpassing, wordt eerst de loonsverhoging toegepast. 5.3. Minimumlonen De voorziene loonsverhogingen onder 5.1. worden eveneens toegepast op de nationale en regionale minimumlonen alsook op de baremieke lonen. 5.4. Extra-legaal pensioen Een bedrag gelijk aan 1 pct. van de lonen wordt besteed aan een extralegaal pensioen voor de arbeiders.
In principe wordt deze 1 pct. als bijdrage gestort aan het fonds voor bestaanszekerheid vanaf 1 juli 2000.
Mits een collectieve arbeidsovereenkomst op ondernemingsvlak, gesloten tegen ten laatste 31 december 1999, kan de 1 pct. gebruikt worden voor invoering of uitbreiding van een eigen ondernemingssysteem van extralegaal pensioen.
Het sectoraal stelsel zal uitgewerkt worden tegen eind juni 1999 zowel wat de financiering als wat de rechten van de werknemers betreft en daarna ter goedkeuring aan het paritair comité voorgelegd worden.
De ondernemingen die gedekt zijn door een koopkrachtakkoord voor 1999-2000 worden van deze verplichting vrijgesteld, maar kunnen beslissen om nadien alsnog in het stelsel te treden. 5.5. Beroepenclassificatie Partijen engageren zich, om binnen de duurtijd van het huidige akkoord, een procedure op te stellen voor paritaire classificatie. HOOFDSTUK VI. - Modalisering De ondernemingen kunnen in het geval van herstructurering of indien de arbeidsorganisatie kan versoepeld worden, via een collectieve arbeidsovereenkomst de tewerkstelling bevorderen door onder meer collectieve arbeidsduurvermindering toe te passen. Ze kunnen hiervoor gebruik maken van de bestaande wettelijke en decretale aanmoedingspremies en de omzetting van de loonsverhogingen.
HOOFDSTUK VII. - Uitzonderingen op de loonsverhogingen De in deze collectieve arbeidsovereenkomst overeengekomen bepalingen inzake loonsverhoging zijn niet van toepassing op ondernemingen die reeds gedekt zijn door een sociaal programma-akkoord voor de jaren 1999 en 200 0. De gewestelijke paritaire secties zijn bevoegd om de eventuele toepassingsmoeilijkheden te regelen.
Deze bepalingen zijn evenmin van toepassing op de ondernemingen die zich in de onmogelijkheid bevinden deze voordelen toe te kennen. De gewestelijke paritaire secties zijn belast met de bepaling van de ondernemingen die zich volledig of gedeeltelijk in deze toestand bevinden. Zij dienen daarbij rekening te houden met duidelijk aanwijsbare feiten en de toestand van de onderneming.
Ondernemingen in herstructurering kunnen de enveloppe anders aanwenden via onderhandelingen. HOOFDSTUK VIII. - Fonds voor bestaanszekerheid a. De aanvullende vergoeding werkloosheid ten laste van het fonds voor bestaanszekerheid wordt met ingang van 1 april 1999 verhoogd van 180 BEF naar 200 BEF.b. Het maximum aantal uitkeringen bij volledige werkloosheid ten laste van het fonds wordt vanaf 1 april 1999 voor de arbeiders die na 1 april 1999 werkloos worden, verminderd tot 120 dagen voor arbeiders jonger dan 35 jaar, vermeerderd tot 210 dagen voor arbeiders van 35 tot en met 44 jaar en vermeerderd tot 300 dagen voor arbeiders van 45 jaar en ouder.c. Het huidige systeem van schijven in geval van ziekte wordt vervangen door een systeem waar, na de periode gedekt door het gewaarborgd maandloon, maximaal 11 maandelijkse forfaitaire aanvullende vergoedingen van 3 100 BEF betaald worden. De huidige schijven bij het systeem van oudere zieken worden eveneens vervangen door een maandelijkse forfaitaire aanvullende vergoeding van 3 100 BEF, te betalen na de periode gedekt door het gewaarborgd maandloon. d. De collectieve arbeidsovereenkomst inzake de "statuten van het Fonds voor bestaanszekerheid van de metaalverwerkende nijverheid" zal in die zin aangepast worden. HOOFDSTUK IX. - Sociale democratie 9.1. Verzoeningsprocedure Indien individuele geschillen zich voordoen in ondernemingen zonder syndicale delegatie kunnen deze eveneens ingeleid worden bij het verzoeningsbureau van de gewestelijke paritaire sectie. Het huishoudelijk reglement van het nationaal paritair comité zal in deze zin aangepast worden. 9.2. Preventieplan In uitvoering van het interprofessioneel akkoord 1999-2000 van 8 december 1998 verklaren partijen zich bereid om op sectoraal vlak initiatieven te nemen inzake een sectoraal model "preventieplan". HOOFDSTUK X. - Diversen 1 0.1. Verlenging bestaande bepalingen van bepaalde duur Naast de in deze overeenkomst reeds genoemde verlengingen, worden eveneens volgende bestaande bepalingen van bepaalde duur verlengd tot 31 december 2000. a. Volgende bepalingen van het fonds voor bestaanszekerheid Artikel 14, § 2, 4e alinea : bijdrage van 0,30 pct.ter financiering van de vervroegde tussenkomst in de last van het brugpensioen vanaf 57 jaar;
Artikel 14, § 2, 5e alinea : éénmalige forfaitaire bijdrage verschuldigd door de werkgever;
Artikel 14, § 2, 7e alinea : bijdrage van 0,13 pct. ter financiering van de tussenkomst in de door de werkgevers verschuldigde capitatieve bijdragen;
Artikel 14, § 3, 1e alinea : bijdrage van 0,60 pct. voor de bijzondere jaarlijkse compensatietoeslag;
Artikel 14, § 3, 3e alinea : bijkomende bijdrage van 0,10 pct. voor de bijzondere jaarlijkse compensatietoeslag rekening houdend met de bepalingen uit het nationaal akkoord 1997-1998 met betrekking tot een globale positieve evaluatie van de toepassing van het punt 4.4.c.;
Artikel 19bis , 2e alinea, 2e streepje : het in aanmerking nemen van de stageovereenkomst van minstens 3 maanden voor de toekenning van de volledige werkloosheid;
Artikel 19bis , § 5 : de verhoogde vergoeding van 3 100 BEF/maand voor arbeiders vanaf 57 jaar, die zonder op brugpensioen gesteld te worden volledig werkloos worden;
Artikel 19bis , § 6 : de verhoogde vergoeding van 3 100 BEF/maand voor arbeiders vanaf 50 jaar die tussen 1 januari 1999 en 31 december 2000 ontslagen worden zonder op brugpensioen gesteld te zijn;
Artikel 22quater , § 1 en § 2 : de verhoogde vergoeding voor oudere zieken in voltijdse en deeltijdse betrekking. b. Al de bepalingen van bepaalde duur opgenomen in onderstaande collectieve arbeidsovereenkomsten Artikel 8, inzake de carensdag, van de collectieve arbeidsovereenkomst van 16 maart 1992 betreffende de loon- en arbeidsvoorwaarden (provincie Oost-Vlaanderen, behoudens het Land van Waas) met registratienummer 30491/CO/111.1/2;
Artikel 9, inzake de carensdag, van de collectieve arbeidsovereenkomst van 16 maart 1992 betreffende de loon- en arbeidsvoorwaarden (Land van Waas) met registratienummer 30489/CO/111.1/2;
De collectieve arbeidsovereenkomst van 15 maart 1993 inzake de carensdag (West-Vlaanderen) met registratienummer 32756/CO/111.1/2;
De collectieve arbeidsovereenkomst van 21 november 1994 inzake de personen behorend tot de risicogroepen (Land van Waas) met registratienummer 36886/CO/111.1/2;
De collectieve arbeidsovereenkomst van 20 februari 1995 inzake de personen behorend tot de risicogroepen (Oost-Vlaanderen, behoudens het Land van Waas) met registratienummer 37507/CO/111.1/2;
De collectieve arbeidsovereenkomst van 20 maart 1995 ter uitbreiding van de notie risicogroepen (Limburg) met registratienummer 37887/CO/111.1/2;
De collectieve arbeidsovereenkomst van 19 juni 1995 inzake de risicogroepen (West-Vlaanderen), met registratienummer 39066/CO/111.
Al de bepalingen van bepaalde duur van de collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten op ondernemingsvlak en bekrachtigd door de gewestelijke paritaire secties. 10.2. Fietsvergoeding Voor de arbeiders die zich per fiets verplaatsen voor hun woon-werkverkeer wordt de bijdrage van de werkgever in de vervoerskosten zoals bepaald in hoofdstuk V van de collectieve arbeidsovereenkomst van 16 juni 1997 inzake de vervoerkosten als fietsvergoeding beschouwd. De bovengenoemde collectieve arbeidsovereenkomst zal in deze zin aangepast worden. 10.3. Sociale vrede De sociale vrede zal verzekerd zijn in de sector tijdens de duurtijd van deze overeenkomst.
Bijgevolg zal op provinciaal, gewestelijk of op ondernemingsvlak geen enkele eis van algemene of collectieve aard gesteld of ondersteund worden die van aard zou zijn de verbintenissen van de ondernemingen, voorzien in deze overeenkomst, uit te breiden.
De huidige overeenkomst werd gesloten in een geest van wederzijdse rechten en verplichtingen. Bijgevolg is de naleving van de verplichtingen van elk van de partijen afhankelijk van de eerbiediging door de andere ondertekenaars van hun verplichtingen.
De partijen herbevestigen de conventionele bepalingen geldig in de sector wat de procedures betreft en meer bepaald artikel 2 van de verzoeningsprocedure zoals vastgelegd in het paritair comité op 13 januari 1965.
De partijen herbevestigen eveneens voor de duur van het huidig akkoord de bijkomende spoedprocedure die door het nationaal akkoord 1989-1990 ingevoerd werd.
De op sectoraal vlak bestaande verzoeningsprocedure zal gecoördineerd worden in een aparte collectieve arbeidsovereenkomst. 10.4. Duur Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten voor bepaalde duur, gaande van 1 januari 1999 tot 31 december 2000, behoudens waar anders vermeld en met uitzondering van de bepalingen vermeld in volgende punten : 2.2; 4.2; 5.1; 5.4; hoofdstuk VIII; 9.1 en 10.2, die gesloten worden voor onbepaalde duur. De bepalingen van onbepaalde duur kunnen worden opgezegd met een aangetekend schrijven aan de voorzitter van het nationaal paritair comité waarvoor een opzegtermijn van 6 maanden geldt.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 29 januari 2002.
De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX