gepubliceerd op 11 maart 2004
Koninklijk besluit inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement
29 FEBRUARI 2004. - Koninklijk besluit inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 juni 1972 op de veiligheid van de schepen, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 241 van 31 december 1983 en bij de wet van 3 mei 1999;
Gelet op het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 juni 1975, 20 juni 1977, 24 november 1978, 10 juli 1981, 28 maart 1984, 2 mei 1984, 7 mei 1984, 12 juni 1996, 20 januari 1997, 7 januari 1998, 13 juli 1998, 13 september 1998, 23 december 1998, 3 mei 1999, 23 oktober 2001, 11 maart 2002 en 31 januari 2003;
Gelet op het koninklijk besluit van 19 augustus 1998 betreffende de machtiging van erkende organisaties ter uitvoering van de reglementaire diensten die verbonden zijn aan de afgifte van certificaten aan de in België geregistreerde schepen;
Gelet op het ministerieel besluit van 30 juli 1998 betreffende de erkenning van met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties;
Gelet op de omstandigheid dat de gewestregeringen bij het ontwerpen van dit besluit betrokken zijn;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling gemotiveerd door de omstandigheid dat artikel 2, eerste lid, van richtlijn 2001/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 2001 houdende wijziging van Richtlijn 94/57/EG van de Raad inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties, bepaalt dat de lid-Staten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen doen in werking treden om uiterlijk op 22 juli 2003 aan deze richtlijn te voldoen;
Overwegende dat, aangezien België zijn verplichtingen niet tijdig is nagekomen, de Commissie van de Europese Gemeenschappen op 11 november 2003 een gemotiveerd advies krachtens artikel 226 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap heeft uitgebracht; dat België zich onverwijld dient te conformeren aan dit advies door omzetting van de richtlijn in nationaal recht om alsnog een veroordeling door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te voorkomen;
Gelet op advies 36.482/4 van de Raad van State, gegeven op 4 februari 2004, met toepassing van artikel 84, §1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Mobiliteit, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit ter omzetting van richtlijn 94/57/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 november 1994 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties, gewijzigd bij richtlijn 97/58/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 26 september 1997, bij richtlijn 2001/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 december 2001 en bij richtlijn 2002/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 november 2002 wordt verstaan onder : a) « schip » : een schip waarop de internationale verdragen van toepassing zijn;b) « schip dat de Belgische vlag voert » : een schip dat in België geregistreerd is en dat de Belgische vlag voert overeenkomstig de Belgische wetgeving;c) « inspecties en controles » : de inspecties en controles die krachtens de internationale verdragen moeten worden uitgevoerd;d) « internationale verdragen » : het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee van 1974 (Solas 74/78), het Internationaal Verdrag betreffende de uitwatering van schepen van 1966 en het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen van 1973 en het daarop betrekking hebbende Protocol van 1978, samen met de protocollen en wijzigingen daarvan, en de daarmee verband houdende codes met een verbindend karakter, in de versie die van kracht is;e) « organisatie » : een classificatiebureau of andere particuliere instelling die veiligheidsbeoordelingen uitvoert voor een overheidsinstantie;f) « erkende organisatie » : een organisatie die erkend is overeenkomstig artikel 3;g) « machtiging » : handeling waarbij een lid-Staat aan een erkende organisatie een recht verleent of bevoegdheid delegeert;h) « certificaat » : een getuigschrift dat door of namens een lidstaat is afgegeven overeenkomstig de internationale verdragen;i) « klassecertificaat » : een document dat door een classificatiebureau is afgegeven overeenkomstig de regels en voorschriften die dit classificatiebureau heeft vastgesteld en openbaar gemaakt en dat betrekking heeft op de structurele en mechanische geschiktheid van een schip voor een bepaald gebruik of een bepaalde dienst;j) « de Minister » : de minister bevoegd voor de maritieme zaken en de scheepvaart;k) « de aangestelde ambtenaar » : de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaar die daartoe aangesteld is;l) « lidstaat » : een lid-Staat van de Europese Unie.
Art. 2.§ 1. De aangestelde ambtenaar ziet erop toe dat de internationale verdragen, met name die betreffende de inspectie en de controle van schepen en de afgifte van certificaten en certificaten van vrijstelling, naar behoren worden nageleefd.
De aangestelde ambtenaar gaat te werk overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van de bijlage en het aanhangsel van resolutie A.847(20) van de IMO betreffende richtlijnen ter ondersteuning van de vlaggenstaten bij de toepassing van IMO-instrumenten. § 2. Wanneer de Minister voor de toepassing van § 1 besluit om, voor de schepen die de Belgische vlag voeren, 1° organisaties te machtigen tot de volledige of gedeeltelijke uitvoering van inspecties en controles in verband met certificaten, met inbegrip van die voor het beoordelen van de naleving van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement, en, wanneer van toepassing, tot het afgeven en vernieuwen van de betrokken certificaten, of 2° organisaties te belasten met het volledig of gedeeltelijk uitvoeren van de onder 1° bedoelde inspecties en controles, vertrouwt hij deze taken alleen toe aan erkende organisaties. Voor de eerste afgifte van certificaten van vrijstelling is in ieder geval de goedkeuring van de aangestelde ambtenaar vereist. § 3. Dit artikel is niet van toepassing op de certificatie van afzonderlijke onderdelen van de scheepsuitrusting.
Art. 3.§ 1. De erkenning verleend door de Commissie van de Europese Gemeenschappen aan een organisatie, die voldoet aan de criteria van de bijlage, wordt aanvaard in België. § 2. De Minister, die een nog niet erkende organisatie wil machtigen, dient een aanvraag tot erkenning in bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen, samen met volledige informatie over en bewijzen van de naleving van de criteria van de bijlage en informatie over de eis en de verbintenis dat de organisatie de bepalingen van artikel 9, §§ 2, 4 en 5 zal naleven. § 3. De organisaties die op 22 januari 2002 reeds erkend waren op grond van het ministerieel besluit van 30 juli 1998 betreffende de erkenning van met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties, blijven erkend. Van deze organisaties zal echter naleving worden geëist van de bepalingen van dit besluit, hetgeen bij de in artikel 7 bedoelde eerste beoordelingen zal worden beoordeeld.
Art. 4.§ 1. Een erkende organisatie kan voor de schepen die de Belgische vlag voeren door de Minister worden gemachtigd tot de volledige of gedeeltelijke uitvoering van inspecties en controles in verband met certificaten met inbegrip van het afgeven en vernieuwen van de betrokken certificaten. Deze machtiging kan echter niet de afgifte van het certificaat van deugdelijkheid bedoeld in artikel 5 van de wet op de veiligheid der schepen van 5 juni 1972 omvatten. § 2. Deze machtiging kan enkel worden verstrekt aan een erkende organisatie die in België een plaatselijke vertegenwoordiging heeft.
Deze plaatselijke vertegenwoordiging dient rechtspersoonlijkheid overeenkomstig de Belgische wetgeving te hebben. § 3. Deze schriftelijke machtiging, « werkafspraak » genoemd, wordt meegedeeld aan de organisatie.
De werkafspraak wordt vastgesteld in de vorm van een formele schriftelijke en niet-discriminerende overeenkomst of een gelijkwaardige juridische regeling waarin de door de organisaties uit te voeren specifieke taken en functies worden omschreven en die minimaal behelst : 1° de bepalingen van aanhangsel II bij resolutie A.739 (18) van de IMO over richtlijnen voor het machtigen van organisaties die namens de overheid optreden, met als inspiratiebron de bijlage, aanhangsels en toevoeging bij de circulaires MSC/Circ. 710 en MEPC/Circ. 307 van de IMO betreffende een modelovereenkomst voor de machtiging van erkende organisaties die namens de overheid optreden; 2° de volgende bepalingen betreffende de financiële aansprakelijkheid : a) indien de overheid definitief en onherroepelijk door een rechtbank of naar aanleiding van een uitspraak in een geschillenbeslechtingsprocedure aansprakelijk wordt gesteld voor en wordt verplicht tot het schadeloosstellen van gelaedeerden in verband met verlies van of schade aan goederen, persoonlijk letsel of dood in verband met een incident waarvan voor die rechtbank bewezen is dat het veroorzaakt is door een opzettelijk handelen dan wel verzuim of grove nalatigheid van de erkende organisatie, haar organen, werknemers of anderen die namens de erkende organisatie optreden, heeft de overheid recht op schadeloosstelling door de erkende organisatie in de mate waarin voormeld verlies, schade aan goederen, persoonlijk letsel of dood naar het oordeel van de rechtbank door de erkende organisatie is veroorzaakt;b) indien de overheid definitief en onherroepelijk door een rechtbank of naar aanleiding van een uitspraak in een geschillenbeslechtingsprocedure aansprakelijk wordt gesteld voor en wordt verplicht tot het schadeloos stellen van gelaedeerden in verband met persoonlijk letsel of dood in verband met een incident waarvan voor die rechtbank bewezen is dat het veroorzaakt is door een nalatige of roekeloze handeling dan wel verzuim van de erkende organisatie, haar organen, werknemers, of anderen die namens de erkende organisatie optreden, heeft de overheid recht op schadeloosstelling door de erkende organisatie in de mate waarin genoemd persoonlijk letsel of de dood naar het oordeel van de rechtbank door de erkende organisatie is veroorzaakt;het door de erkende organisatie te betalen maximumbedrag kan worden beperkt, maar een dergelijk bedrag moet ten minste 4 miljoen EUR bedragen; c) indien de overheid definitief en onherroepelijk door een rechtbank of naar aanleiding van een uitspraak in een geschillenbeslechtingsprocedure aansprakelijk wordt gesteld voor en wordt verplicht tot het schadeloos stellen van gelaedeerden in verband met verlies van of schade aan goederen in verband met een incident waarvan voor die rechtbank bewezen is dat het veroorzaakt is door een nalatige of roekeloze handeling dan wel verzuim van de erkende organisatie, haar organen, werknemers, of anderen die namens de erkende organisatie optreden, heeft de overheid recht op schadeloosstelling door de erkende organisatie in de mate waarin het voormelde verlies of de voormelde schade naar het oordeel van de rechtbank door de erkende organisatie is veroorzaakt;het door de erkende organisatie te betalen maximumbedrag kan worden beperkt, maar een dergelijk bedrag moet ten minste 2 miljoen EUR bedragen; 3° een periodieke controle door de aangestelde ambtenaar van de taken die de gemachtigde organisaties uitvoeren als bedoeld in artikel 7, § 1;4° de mogelijkheid van aselecte en gedetailleerde inspecties van schepen;5° de rapportering van belangrijke gegevens betreffende de door hen geklasseerde vloot en de wijziging, schorsing of intrekking van de klassering van vaartuigen, als bedoeld in artikel 9, § 3. § 4. De Minister legt een kopie van deze schriftelijke machtiging over aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Art. 5.Wanneer de in artikel 3 bedoelde organisaties niet meer voldoen aan de criteria van de bijlage of aan de prestatiegegevens met betrekking tot veiligheid en verontreinigingspreventie, vastgesteld aan de hand van de gegevens die in het kader van het memorandum van overeenstemming van Parijs inzake havenstaatcontrole of soortgelijke programma's zijn samengesteld, wordt hun erkenning ingetrokken.
De betrokken organisatie heeft de gelegenheid om voorafgaandelijk haar opmerkingen te maken aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen, bevoegd om de erkenning in te trekken.
Art. 6.Niettegenstaande de in de bijlage vermelde criteria kan de Minister die van oordeel is dat hij een erkende organisatie niet langer kan machtigen om namens hem de in artikel 2 omschreven taken uit te voeren, die machtiging schorsen.
De Minister stelt de Commissie van de Europese Gemeenschappen en de andere lid-Staten onverwijld in kennis van zijn met redenen omklede besluit.
Art. 7.§ 1. De met de scheepvaartcontrole belaste dienst vergewist zich ervan dat erkende organisaties de taken waartoe zij voor de toepassing van artikel 2, § 2, werden gemachtigd, daadwerkelijk uitvoeren. § 2. De met de scheepvaartcontrole belaste dienst voert daartoe minstens om de twee jaar controles uit en legt uiterlijk op 31 maart van het jaar dat volgt op de jaren waarvoor de naleving werd beoordeeld een verslag over de resultaten van die controles voor aan de andere lidstaten en de Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Elke erkende organisatie legt de resultaten van haar « Quality System Management Review » jaarlijks voor aan het bij artikel 3 van verordening (EG) nr. 2099/2002 ingestelde Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (COSS).
Art. 8.Bij de uitoefening van de inspectierechten en het nakomen van de verplichtingen als havenstaat meldt de met de scheepvaartcontrole belaste dienst het aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen en de overige lid-Staten, alsmede aan de betrokken vlaggenstaat, wanneer hij ontdekt dat door namens een vlaggenstaat optredende organisaties geldige certificaten zijn afgegeven aan een schip dat niet aan de desbetreffende bepalingen van de internationale verdragen voldoet, of dat een schip met een geldig klassecertificaat een tekortkoming heeft die valt onder de in het certificaat vermelde kenmerken. Alleen gevallen van schepen die een ernstig gevaar betekenen voor veiligheid en milieu of die tekenen vertonen van ernstige nalatigheid van de kant van de organisaties, worden ter fine van dit artikel gemeld. De erkende organisatie in kwestie wordt bij de eerste inspectie op deze situatie gewezen, zodat zij onmiddellijk de gepaste correctiemaatregelen kan treffen.
Art. 9.§ 1. De erkende organisaties plegen periodiek onderling overleg om de gelijkwaardigheid van hun technische normen en van de toepassing daarvan in stand te houden, in overeenstemming met de bepalingen van IMO-Resolutie A.847 (20) betreffende richtlijnen ter ondersteuning van de vlaggenstaten bij de toepassing van de IMO-instrumenten. Zij brengen bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen periodiek verslag uit over belangrijke ontwikkelingen op het gebied van de normen. § 2. De erkende organisaties moeten zich bereid tonen om samen te werken met de met de scheepvaartcontrole belaste dienst in het kader van de havenstaatcontrole met betrekking tot een door hen geklasseerd schip, met name om de correctie van gerapporteerde tekortkomingen of andere afwijkingen te vergemakkelijken. § 3. De erkende organisaties verstrekken de Minister die aan hen een in artikel 2 vermelde vorm van machtiging heeft verstrekt en de Commissie van de Europese Gemeenschappen alle dienstige informatie over de door hen geklasseerde vloot, de overdrachten, veranderingen, schorsingen en intrekkingen van klasse, ongeacht de vlag waaronder de schepen varen.
De informatie over overdrachten, veranderingen, schorsingen en intrekkingen van klasse, alsmede over achterstallige onderzoeken, nog niet opgevolgde aanbevelingen, klassevoorwaarden, exploitatievoorwaarden en exploitatiebeperkingen die aan door hen geklasseerde schepen zijn opgelegd - ongeacht de vlag waaronder de schepen varen - wordt ook doorgegeven aan het Sirenac-informatiesysteem voor inspecties in het kader van de havenstaatcontrole en wordt tevens gepubliceerd op de eventuele website van deze erkende organisaties. § 4. De erkende organisaties geven geen certificaten af voor een schip dat de Belgische vlag voert dat om veiligheidsredenen in een lagere klasse is ingedeeld of van klasse verandert, alvorens de met de scheepvaartcontrole belaste dienst in de gelegenheid te stellen zijn standpunt binnen een redelijke tijd kenbaar te maken, zodat kan worden bepaald of een volledige inspectie noodzakelijk is. § 5. Wanneer een schip van de ene erkende organisatie naar de andere overgaat, stelt de overdragende organisatie de opnemende organisatie in kennis van alle achterstallige onderzoeken, de nog niet opgevolgde aanbevelingen, de klassevoorwaarden, exploitatievoorwaarden en exploitatiebeperkingen die aan het schip zijn opgelegd. Bij de overdracht bezorgt de overdragende organisatie de opnemende organisatie het complete dossier van het schip. De opnemende organisatie mag de scheepscertificaten pas afgeven, nadat alle achterstallige onderzoeken naar behoren zijn voltooid en aan alle niet opgevolgde aanbevelingen of eerder aan het schip opgelegde klassevoorwaarden is voldaan overeenkomstig de aanwijzingen van de overdragende organisatie. Alvorens tot afgifte van de certificaten over te gaan moet de opnemende organisatie de overdragende organisatie op de hoogte stellen van de datum van afgifte van de certificaten, en een bevestiging geven van de datum, de plaats en de maatregelen die zijn genomen om achterstallig onderzoek te verrichten en aan nog niet opgevolgde aanbevelingen en klassevoorwaarden te voldoen. Met het oog op een goede toepassing van de bepalingen van deze paragraaf werken de erkende organisaties met elkaar samen.
Art. 10.In het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 juni 1975, 20 juni 1977, 24 november 1978, 10 juli 1981, 28 maart 1984, 2 mei 1984, 7 mei 1984, 12 juni 1996, 20 januari 1997, 7 januari 1998, 13 juli 1998, 13 september 1998, 23 december 1998, 3 mei 1999, 23 oktober 2001, 11 maart 2002 en 31 januari 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « Ministerie van Verkeerswezen » worden telkens vervangen door de woorden « Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer »;2° de woorden « Ministerie van Verkeer en Infrastructuur » worden telkens vervangen door de woorden « Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer »;3° de woorden « Bestuur van het Zeewezen en van de Binnenvaart » worden telkens vervangen door de woorden « Directoraat-generaal Maritiem Vervoer »;4° de woorden « Bestuur van Maritieme Zaken en Scheepvaart » worden telkens vervangen door de woorden « Directoraat-generaal Maritiem Vervoer »;5° de woorden « het districtshoofd » worden telkens vervangen door de woorden « de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaar die daartoe aangesteld is »;6° de woorden « het districtshoofd van de zeevaartinspectie » worden telkens vervangen door de woorden « de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaar die daartoe aangesteld is »;7° de woorden « de dienst van de zeevaartinspectie » worden telkens vervangen door de woorden « de met de scheepvaartcontrole belaste dienst »;8° de woorden « de ambtenaar van de dienst van de zeevaartinspectie » worden telkens vervangen door de woorden « de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaar die daartoe aangesteld is ».
Art. 11.In artikel 1 van hetzelfde besluit vervalt de omschrijving « districtshoofd » : het districtshoofd van de dienst van de zeevaartinspectie ».
Art. 12.In artikel 20 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 maart 1984, worden de punten 2, 3 en 4 vervangen door de volgende bepalingen : « 2. Indien de onderzoeken met het oog op de afgifte van nieuwe certificaten hebben plaatsgehad en die nieuwe certificaten nog niet kunnen worden afgeleverd of aan boord worden geplaatst vóór de vervaldatum van de bestaande certificaten, mag de geldigheidsduur van de bestaande certificaten worden verlengd door een organisatie gemachtigd overeenkomstig artikel 2, § 2, van het koninklijk besluit van 29 februari 2004 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement op verzoek van de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaar die daartoe aangesteld is, voor een periode van ten hoogste 5 maanden, aanvangende op de vervaldatum van het bestaande certificaat. 3. Indien een schip zich ten tijde van het verlopen van de geldigheidsduur van zijn certificaat in een buitenlandse haven bevindt, mag de geldigheidsduur van het certificaat worden verlengd door een organisatie gemachtigd overeenkomstig artikel 2, § 2, van het koninklijk besluit van 29 februari 2004 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement op verzoek van de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaar die daartoe aangesteld is, voor een periode van ten hoogste 3 maanden, aanvangende op de vervaldatum van het certificaat.Een dergelijke verlenging mag slechts worden verleend om het schip in staat te stellen zijn reis naar een Belgische haven of naar een haven waar het aan een onderzoek zal worden onderworpen, te voltooien en dan nog alleen in de gevallen, waarin het gepast en redelijk voorkomt dit te doen. 4. De geldigheidsduur van de certificaten voor schepen die zeereizen ondernemen die niet langer dan 48 uur duren die niet verlengd is overeenkomstig de punten 2 of 3 kan worden verlengd door de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaar die daartoe aangesteld is voor een periode van ten hoogste 1 maand, aanvangende op de vervaldatum van de certificaten.»
Art. 13.Artikel 22 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 24 november 1978, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 22.Geldigheidsduur van certificaten De met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaar die daartoe aangesteld is, stelt de geldigheidsduur van de door hem afgeleverde certificaten vast.
De maximumgeldigheidsduur is evenwel bepaald als volgt : 1° certificaat van deugdelijkheid voor passagiersschip, reactorpassagiersschip en reactorvrachtschip : 1 jaar;2° certificaat van deugdelijkheid voor andere schepen : 5 jaar;3° voorlopig certificaat van deugdelijkheid : 5 maanden;4° veiligheidscertificaat voor passagiersschip, reactorpassagiersschip en reactorvrachtschip : 1 jaar;5° radio-elektrisch veiligheidscertificaat voor vrachtschip : 5 jaar 6° uitrustingsveiligheidscertificaat voor vrachtschip : 5 jaar;7° veiligheidsconstructiecertificaat voor vrachtschip : 5 jaar;8° certificaat van uitwatering : 5 jaar. Een certificaat van vrijstelling heeft een geldigheidsduur die niet langer mag zijn dan die van het certificaat waarop een vrijstelling werd verleend.
De geldigheidsduur van de certificaten vermeld onder de punten 2°, 5°, 6°, 7° en 8° wordt als volgt bepaald : 1° Indien de onderzoeken met het oog op de afgifte van nieuwe certificaten hebben plaatsgehad binnen drie maanden voor de vervaldatum van de bestaande certificaten, vangt de geldigheidsperiode van de nieuwe certificaten aan op de datum waarop de onderzoeken zijn beëindigd en eindigt die geldigheidsperiode 5 jaar na de vervaldatum van de bestaande certificaten.2° Indien de onderzoeken met het oog op de afgifte van nieuwe certificaten hebben plaatsgehad na de datum van de bestaande certificaten, vangt de geldigheidsperiode van de nieuwe certificaten aan op de datum waarop de onderzoeken zijn beëindigd en eindigt de geldigheidsperiode 5 jaar na de vervaldatum van de bestaande certificaten.3° Indien de onderzoeken met het oog op de afgifte van nieuwe certificaten hebben plaatsgehad meer dan 3 maanden voor de vervaldatum van de bestaande certificaten, vangt de geldigheidsduur van de nieuwe certificaten aan op de datum waarop de onderzoeken zijn beëindigd en eindigt de geldigheidsperiode 5 jaar na die datum.»
Art. 14.Artikel 108 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 24 november 1978, 28 maart 1984 en 20 januari 1997 wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 108.Gevaarlijke goederen 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder : a) « IMDG-code » : de internationale code voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over zee, in de versie die van kracht is;b) « INF-code » : de IMO-code van veiligheidsvoorschriften voor het vervoer van bestraalde splijtstoffen, plutonium en hoogradioactieve afvalstoffen in vaten aan boord van een schip, in de versie die van kracht is;c) « gevaarlijke goederen » : stoffen, materialen en voorwerpen als omschreven in de IMDG-code;d) « verpakt » : de vorm van omhulling gespecificeerd in de IMDG-code. 2.1 Tenzij uitdrukkelijk anders bepaald, is dit artikel van toepassing op gevaarlijke goederen die in verpakte vorm worden vervoerd in alle schepen onderworpen aan het SOLAS-verdrag van 1974 evenals in vrachtschepen met een brutotonnenmaat van minder dan 500. 2.2 De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op scheepsbenodigdheden en scheepsuitrusting. 2.3 Het vervoer van gevaarlijke stoffen in verpakte vorm is verboden tenzij het geschiedt in overeenstemming met de bepalingen van dit artikel. 2.4 Buiten het bepaalde in dit punt is dit artikel niet van toepassing op ladingen die in bulk worden vervoerd in daarvoor speciaal gebouwde of daartoe volledig omgebouwde schepen zoals tankers. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder het vervoer in bulk verstaan het vervoer van lading die zonder verpakking wordt geladen en/of wordt gelost. Dergelijk vervoer moet voldoen aan de hiernavolgende voorschriften : a) Een schip dat wordt gebezigd voor het vervoer in bulk van ruwe aardolie en/of aardolieproducten met een vlampunt van niet meer dan 60 °C en een dampdruk bepaald volgens de methode van Reid bij 37,8 °C die lager is dan de atmosferische druk, alsmede van andere vloeistoffen met een overeenkomstig brandgevaar, moet wat constructie, inrichting en uitrusting betreft, voldoen aan de in bijlagen IV, V en XVIII van dit besluit gestelde voorschriften.b) Een schip dat wordt gebezigd voor het vervoer in bulk van ontvlambare vloeistoffen met een groter brandgevaar en/of met andere gevaarlijke eigenschappen dan die van de vloeistoffen bedoeld in a) moet wat constructie, inrichting en uitrusting betreft, voldoen aan de door de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaar die daartoe aangesteld is te stellen aanvullende eisen.c) Een schip dat wordt gebezigd voor het vervoer in bulk van gevaarlijke goederen, andere dan vermeld in a) en b) moet wat de constructie, inrichting en uitrusting betreft, voldoen aan de door de Minister bevoegd voor de maritieme zaken en de scheepvaart te stellen aanvullende eisen. 2.5 Een schip dat wordt gebezigd voor het vervoer van verpakte bestraalde splijtstof, plutonium en hoog-radioactieve afvalstoffen moet wat de constructie, inrichting en uitrusting betreft, voldoen aan de desbetreffende voorschriften van de INF-code. 3. Het vervoer van gevaarlijke goederen in verpakte vorm moet voldoen aan de desbetreffende voorschriften van de IMDG-code. 4.1 In alle documenten die betrekking hebben op gevaarlijke goederen die in verpakte vorm worden vervoerd over zee moet de officiële vervoersnaam van de goederen worden gebruikt en er moet worden verwezen naar de classificatie in de IMDG-code (de handelsnaam alleen wordt niet toegelaten). 4.2 De vervoerdocumenten, opgemaakt door de afzender, moeten een ondertekend certificaat of een verklaring omvatten, of vergezeld zijn van zo een certificaat of een verklaring waarin staat dat de voor vervoer aangeboden zending deugdelijk verpakt en naargelang het geval, gemerkt en geëtiketteerd is of voorzien is van een groot etiket en beantwoordt aan de voor het vervoer gestelde voorwaarden. 4.3 De persoon die verantwoordelijk is voor het laden van gevaarlijke goederen in een transporteenheid moet een ondertekend container- of voertuigbeladingscertificaat verschaffen, waarin staat dat de waar in de transporteenheid deugdelijk is geladen en vastgezet en dat aan alle van toepassing zijnde vervoersvoorschriften is voldaan. Zo een certificaat mag worden gecombineerd met het document waarnaar wordt verwezen in punt 4.2. 4.4 Daar waar een vermoeden bestaat dat een transporteenheid, waarin gevaarlijke goederen zijn verpakt, niet met inachtneming van de voorschriften van punten 4.2 of 4.3 is beladen, of waar een container- of voertuigbeladingscertificaat niet beschikbaar is, mag de transporteenheid niet voor vervoer worden geaccepteerd. 4.5 Elk schip dat gevaarlijke goederen in verpakte vorm vervoert, moet een speciale lijst of manifest bezitten, waarin, overeenkomstig de classificatie, uiteengezet in de IMDG-code, wordt beschreven welke gevaarlijke goederen aan boord zijn en waar ze zich bevinden. Een gedetailleerd laadplan, hetwelk alle gevaarlijke goederen per klasse identificeert en de plaats ervan aangeeft, mag worden gebruikt in plaats van zo een lijst of manifest. Een exemplaar van één van deze documenten moet voor vertrek ter beschikking gesteld zijn aan de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaar die daartoe aangesteld is. 5. Vracht en transporteenheden moeten gedurende de ganse duur van de reis worden geladen, gestuwd en vastgezet in overeenstemming met het Handboek voor het Vastzetten van Lading, dat door de administratie van de vlaggenstaat is goedgekeurd.De voorschriften vervat in het Handboek voor het Vastzetten van Lading moeten tenminste gelijkwaardig zijn aan de richtlijnen die door de IMO zijn ontwikkeld. 6.1 Wanneer een voorval plaatsvindt, dat het overboord slaan of het waarschijnlijk overboord slaan van gevaarlijke goederen in verpakte vorm in zee tot gevolg heeft, moet de kapitein, of een ander persoon, die de leiding heeft over het schip, de bijzonderheden van een dergelijk voorval onverwijld en zo uitgebreid mogelijk rapporteren aan de dichtstbijzijnde kuststaat. Het rapport moet worden gebaseerd op de door de IMO ontwikkelde richtlijnen en algemene beginselen. 6.2 In het geval dat het schip, bedoeld in punt 6.1 verlaten is, of in het geval dat een rapport van zo een schip onvolledig of niet te verkrijgen is, moet de onderneming, zoals gedefinieerd in voorschrift IX/1.2 van het SOLAS-verdrag van 1974, de verplichtingen, die door voormeld voorschrift aan de kapitein zijn opgelegd, zo volledig mogelijk op zich nemen. 7. Verpakkingen, grote recipiënten voor losgestort vervoer (IBC's), grote verpakkingen, gasrecipiënten en transporttanks bestemd voor het vervoer van gevaarlijke goederen moeten worden beproefd en goedgekeurd overeenkomstig de voorschriften in respectievelijk hoofdstuk 6.1 en 6.3, 6.5, 6.6, 6.2 en 6.7 en 6.8.van de IMDG-code. De goedkeuring gebeurt door de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaar die daartoe aangesteld is op basis van de beproevingen uitgevoerd door een organisatie die hiertoe door de Minister bevoegd voor maritieme zaken en de scheepvaart werd gemachtigd volgens een door de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaar die daartoe aangesteld is opgelegde procedure.
Verpakkingen, grote recipiënten voor losgestort vervoer (IBC's) grote verpakkingen, gasrecipiënten en transporttanks bestemd voor het vervoer van gevaarlijke goederen, goedgekeurd door een buitenlandse overheid, zijn vrijgesteld van deze procedure. 8. Aan boord van elk schip gebezigd of bestemd voor vervoer van verpakte gevaarlijke goederen met inbegrip van deze geladen of gestuwd in containers, transporttanks, wegvoertuigen of spoorwagons, moeten er geschreven instructies aanwezig zijn met betrekking tot de aard van het gevaar dat die goederen opleveren en met betrekking tot de maatregelen die dienen te worden getroffen bij een ongeval of een onvoorziene gebeurtenis.Die instructies dienen ten minste de aanbevelingen met betrekking tot de « Noodprocedures voor schepen die gevaarlijke goederen vervoeren » goedgekeurd door de IMO te omvatten. 9. De met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaar die daartoe aangesteld is, kan aanvullende voorschriften opleggen nopens de verpakking, de te vervoeren hoeveelheden en de wijze van vervoer en stuwage van de in dit artikel bedoelde stoffen.»
Art. 15.Bijlage XVII bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 juni 1975, wordt opgeheven.
Art. 16.Opgeheven worden : 1° het koninklijk besluit van 19 augustus 1998 betreffende de machtiging van erkende organisaties ter uitvoering van de reglementaire diensten die verbonden zijn aan de afgifte van certificaten aan de in België geregistreerde schepen;2° het ministerieel besluit van 30 juli 1998 betreffende de erkenning van met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties.
Art. 17.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 18.Onze Minister van Mobiliteit is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 29 februari 2004.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit, B. ANCIAUX
BIJLAGE MINIMUMCRITERIA VOOR DE IN ARTIKEL 2 BEDOELD ORGANISATIES A. ALGEMENE MINIMUMCRITERIA 1. De erkende organisatie moet met bewijsstukken kunnen aantonen dat zij een uitgebreide ervaring heeft in het beoordelen van het ontwerp en de bouw van koopvaardijschepen. 2. De organisatie dient een vloot van ten minste 1.000 zeeschepen (van meer dan 100 GT) van niet minder dan 5 miljoen GT in totaal onder klasse te hebben. 3. De organisatie moet een bestand van technisch personeel in dienst hebben dat in verhouding is tot het aantal geklasseerde schepen.Een minimum van 100 fulltime inspecteurs is nodig om aan de in punt 2 vermelde voorwaarden te voldoen. 4. De organisatie dient gedetailleerde voorschriften en regelingen met betrekking tot het ontwerp, de bouw en de periodieke controle van koopvaardijschepen bekend te maken, voortdurend bij te werken en via onderzoek- en ontwikkelingsprogramma's te verbeteren.5. De organisatie dient jaarlijks haar scheepsregister te publiceren of op te slaan in een elektronische databank die toegankelijk is voor het publiek.6. De organisatie mag niet worden gecontroleerd door reders of scheepsbouwers, noch door anderen die commercieel betrokken zijn bij de bouw, de uitrusting, de herstelling of de exploitatie van schepen. De organisatie mag voor haar omzet niet in hoge mate afhankelijk zijn van één enkele commerciële onderneming.
De erkende organisatie mag geen reglementaire taken uitvoeren indien zij zelf eigenaar of exploitant is van het schip of professionele, persoonlijke of familiale banden heeft met die eigenaar of exploitant.
Die onverenigbaarheid is eveneens van toepassing op de door de erkende organisatie in dienst genomen inspecteurs. 7. De organisatie moet functioneren overeenkomstig de bepalingen van de bijlage bij resolutie A.789 (19) van de IMO over specifieke voorschriften inzake de controlerende en certificerende functies van erkende organisaties die namens de overheid optreden, voorzover die bepalingen toepasselijk zijn binnen de werkingssfeer van dit besluit.
B. SPECIFIEKE MINIMUMCRITERIA 1. De organisatie beschikt over : a) een aanzienlijk bestand van technisch, leidinggevend, ondersteunend en onderzoek verrichtend personeel dat in verhouding is tot de taken en de geklasseerde schepen en ook beschikt over de bekwaamheid om voorschriften en regelingen uit te werken en te handhaven;b) fulltime technisch personeel in alle delen van de wereld, hetzij eigen personeel hetzij personeel van andere erkende organisaties.2. De organisatie neemt een gedragscode in acht.3. De organisatie wordt zodanig geleid en beheerd dat de geheimhouding van de door de overheid gevraagde informatie wordt gegarandeerd.4. De organisatie is bereid de nodige informatie te verstrekken aan de overheid, de Commissie van de Europese Gemeenschappen en de betrokken partijen.5. Het bestuur van de organisatie heeft zijn kwaliteitsbeleid, kwaliteitsdoelstellingen en streven naar kwaliteit bepaald en schriftelijk vastgesteld en ziet erop toe dat dit beleid wordt begrepen, ten uitvoer gelegd en gehandhaafd op alle niveaus van de organisatie.Het beleid van de organisatie moet gebaseerd zijn op prestatieoogmerken en -indicatoren op het gebied van veiligheid en verontreinigingspreventie. 6. De organisatie beschikt over, maakt gebruik van en handhaaft een doeltreffend intern kwaliteitssysteem, dat steunt op de desbetreffende gedeelten van de internationaal erkende kwaliteitsnormen en in overeenstemming is met de normen EN 45004 (inspectieorganen) en EN 29001, zoals geïnterpreteerd in de "Quality System Certification Scheme Requirements" van de IACS, en waardoor met name wordt gegarandeerd dat : a) de voorschriften en regelingen van de organisatie methodisch worden vastgesteld en gehandhaafd;b) de voorschriften en regelingen van de organisatie worden nageleefd en er een intern systeem wordt opgezet voor meting van de kwaliteit van de diensten met betrekking tot deze voorschriften en regelingen;c) wordt voldaan aan de eisen betreffende de wettelijk voorgeschreven werkzaamheden waartoe de organisatie is gemachtigd en er een intern systeem wordt opgezet voor meting van de kwaliteit van de diensten met betrekking tot de naleving van de internationale verdragen;d) de verantwoordelijkheden, de bevoegdheden en de onderlinge verhoudingen van het personeel van wie de werkzaamheden de kwaliteit van de dienstverlening van de organisatie beïnvloeden, zijn omschreven en toegelicht;e) alle werkzaamheden worden gecontroleerd;f) de organisatie beschikt over een controlesysteem in het kader waarvan toezicht wordt gehouden op de werkzaamheden van de rechtstreeks door de organisatie in dienst genomen inspecteurs en technisch en administratief personeel;g) wettelijk voorgeschreven werkzaamheden waartoe de organisatie is gemachtigd, uitsluitend door eigen fulltime inspecteurs of door fulltime inspecteurs van andere erkende organisaties worden uitgevoerd;in alle gevallen moeten de fulltime inspecteurs beschikken over uitgebreide kennis van het specifieke scheepstype waarop zij de wettelijk voorgeschreven werkzaamheden verrichten, voor zover relevant voor de te verrichten specifieke controle, en van de desbetreffende toepasselijke voorschriften; h) een systeem voor opleiding en permanente bijscholing van inspecteurs wordt toegepast;i) gegevens worden bijgehouden waarmee kan worden aangetoond dat in het kader van de verrichte diensten de voorgeschreven normen worden gehaald en dat het kwaliteitssysteem doeltreffend werkt;j) de organisatie een uitgebreid systeem van geplande en gedocumenteerde interne controles inzake met de kwaliteit verband houdende activiteiten in alle vestigingen toepast; k) de volgens het geharmoniseerd systeem van onderzoek en certificatie vereiste wettelijk voorgeschreven onderzoeken en inspecties waartoe de organisatie gemachtigd is, worden verricht volgens de bepalingen van de bijlage en het aanhangsel bij resolutie A.746 (18) van de IMO betreffende richtlijnen voor onderzoek in het kader van het geharmoniseerd systeem van onderzoek en certificatie; l) de directe bestuurlijke verantwoordelijkheden en bevoegdheden tussen het hoofdkantoor en de regionale kantoren van het bureau en die tussen de erkende bureaus en hun inspecteurs duidelijk zijn afgebakend.7. De organisatie moet bewijzen dat zij in staat is : a) een volledige en adequate reeks voorschriften en regelingen uit te werken en bij te houden met betrekking tot de romp, de machines, de elektrische installaties en de bedieningsapparatuur, kwalitatief op het niveau van de internationaal erkende technische normen, op basis waarvan SOLAS-certificaten, veiligheidscertificaten voor passagiersschepen (wat de structuur van het schip en de belangrijkste machines aan boord betreft) en certificaten op basis van het verdrag betreffende de uitwatering van schepen (wat de stevigheid van het schip betreft) kunnen worden afgegeven; b) alle krachtens de internationale verdragen vereiste inspecties en onderzoeken voor de afgifte van de certificaten uit te voeren, waaronder de noodzakelijke middelen voor de beoordeling - door gebruikmaking van gekwalificeerd beroepspersoneel en overeenkomstig de bepalingen van de bijlage bij resolutie A.788 (19) van de IMO betreffende richtlijnen voor de uitvoering van de internationale veiligheidscode (ISM-code) door de overheid - van de toepassing en handhaving van het veiligheidssysteem, zowel aan de wal als aan boord van schepen die bestemd zijn om onder de certificatie te vallen. 8. De deugdelijkheid van het kwaliteitssysteem van de organisatie moet worden bevestigd door een onafhankelijk controleorgaan dat is erkend door de overheid van de Staat waar de organisatie is gevestigd.9. De organisatie dient vertegenwoordigers van de overheid en van de andere betrokken partijen te laten meewerken aan de uitwerking van haar voorschriften of regelingen. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 29 februari 2004 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit, B. ANCIAUX