Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 28 september 2006
gepubliceerd op 06 oktober 2006

Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 33, 33bis, 34 en 34bis van de herstelwet van 10 februari 1981 inzake pensioenen van de sociale sector

bron
federale overheidsdienst sociale zekerheid
numac
2006023015
pub.
06/10/2006
prom.
28/09/2006
ELI
eli/besluit/2006/09/28/2006023015/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

28 SEPTEMBER 2006. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 33, 33bis, 34 en 34bis van de herstelwet van 10 februari 1981 inzake pensioenen van de sociale sector


VERSLAG AAN DE KONING Sire, In uitvoering van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact, werd U ertoe gemachtigd om de bijzondere modaliteiten vast te stellen waarmee rekening moet gehouden worden bij de vaststelling van het gewaarborgd minimumpensioen in het stelsel van de werknemers, zowel wat de rust- als wat de overlevingspensioenen betreft. Het nagestreefde doel bestaat erin om de toegang tot het gewaarborgd minimumpensioen als werknemer te versoepelen voor sommige gerechtigden die volgens de bestaande reglementering niet voldoen aan de gestelde voorwaarden.

Om toegang te krijgen tot het gewaarborgd minimumpensioen vereist de huidige regeling een loopbaan die ten minste gelijk is aan twee derden van een volledige loopbaan. Bovendien worden enkel de jaren in aanmerking genomen die 285 dagen van 6 uur of 1710 uur omvatten.

Hieruit volgt dat degenen die deeltijdse arbeid verricht hebben, veelal uitgesloten worden van dit mechanisme.

Het gewaarborgd minimumpensioen uitbreiden tot de personen die deeltijdse arbeid verricht hebben, komt dus neer op het terugdringen van een zekere vorm van discriminatie, meer in het bijzonder ten opzichte van vrouwelijke gerechtigden, die in grote getale gekozen hebben voor een andere invulling van hun arbeidstijd.

Daarom werd het begrip twee derden van een volledige loopbaan opnieuw gedefinieerd. Thans worden die loopbaanjaren in aanmerking genomen, welke ten minste 156 gewerkte en gelijkgestelde dagen omvatten, in voorkomend geval omgezet in voltijdse dagequivalenten, hetgeen met andere woorden voor het pensioen overeenstemt met een halftijdse tewerkstelling. De voorwaarde om het gewaarborgd minimumpensioen te bekomen wordt dus in ruime mate versoepeld, omdat ze uitgebreid wordt tot personen die er, omwille van hun arbeidsregime, van uitgesloten waren.

Zoals dit ook het geval is in de huidige regeling wordt, voor het bereiken van de loopbaanvoorwaarde geen rekening gehouden met de tijdvakken, geregulariseerd in toepassing van de artikelen 3ter en 7 van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, omdat de rechtstreekse band met een tewerkstelling ontbreekt, noch met de tijdvakken, toegekend als uit de echt gescheiden echtgenoot, omdat het hier gaat om een afgeleid rustpensioen, dat niet werd verkregen op basis van de eigen prestaties.

Anderzijds laat de voornoemde wet van 23 december 2005 U toe om bij de berekening van het gewaarborgd minimum een onderscheid te maken naargelang de duur van de tewerkstelling In deze optiek werd rekening gehouden met twee mogelijkheden.

In de eerste wordt op een eenvoudige manier voldaan aan de voorwaarde om het gewaarborgd minimum te verkrijgen (twee derde loopbaan waarvan elk kalenderjaar minimum 156 voltijdse dagequivalenten telt). Hier wordt het minimum gewaarborgd bedrag verkregen door het volledige bedrag van het gewaarborgd minimum te vermenigvuldigen, niet met de toegekende loopbaanbreuk (dit is de breuk waarvan de teller alle jaren - zonder uitzondering - omvat die toegekend werden zonder voorwaarde van duur van tewerkstelling), maar met een breuk waarvan de teller gelijk is aan het totaal aantal dagen in de loopbaan, omgezet naar voltijdse dagequivalenten, gedeeld door 312.

Met andere woorden wordt het gewaarborgd minimumbedrag berekend als een pro rata van de globale duur van de loopbaan. Dit systeem is billijker omdat het genot van het gewaarborgd minimumpensioen uitgebreid wordt naar personen die er voordien geen recht op hadden, gelet op de huidige onmogelijkheid om alle arbeidsdagen van de volledige loopbaan samen te tellen.

In de tweede mogelijkheid sluiten de nieuwe voorwaarden (twee derde loopbaan waarvan tijdens elk kalenderjaar minimum 208 voltijdse dagequivalenten) nauw aan bij de vroegere voorwaarden van toekenning van het gewaarborgd minimumpensioen.

In deze hypothese worden de van kracht zijnde berekeningsregels behouden, dit wil zeggen de vermenigvuldiging van het volledige gewaarborgd minimumbedrag met de toegekende loopbaanbreuk. De personen die aan deze voorwaarden voldoen worden op geen enkele manier benadeeld, daar ze het genot van de huidige berekeningsmodaliteiten behouden.

Commentaar van de artikelen Het artikel 1 definieert de wettelijke verwijzingen.

Het artikel 2 definieert de begrippen loopbaan als werknemer, als zelfstandige en de gemengde loopbaan.

Het artikel 3 definieert het begrip rustpensioen voor een volledige loopbaan.

Het artikel 4 definieert het overlevingspensioen voor een volledige loopbaan.

Het artikel 5 : - definieert in de eerste paragraaf het begrip pensioen voor de twee derden van een volledige loopbaan, wanneer het gaat om een pensioen als werknemer; - definieert in de tweede paragraaf het begrip pensioen voor de twee derden van een volledige loopbaan, wanneer het gaat om een rustpensioen voor een gemengde loopbaan; - bepaalt in de derde paragraaf de periodes die al of niet in aanmerking moeten genomen worden bij de toepassing van deze begrippen.

Het artikel 6 definieert de begrippen overlevingspensioen voor de twee derden van een volledige loopbaan, wanneer het gaat om respectievelijk een overlevingspensioen als werknemer en een overlevingspensioen voor een gemengde loopbaan.

Het artikel 7 : - stelt in de eerste paragraaf het bedrag vast van het gewaarborgd minimum rustpensioen voor een gemengde loopbaan; - stelt in de tweede paragraaf het bedrag vast van het gewaarborgd minimum overlevingspensioen voor een gemengde loopbaan.

Het artikel 8 maakt een onderscheid tussen de berekeningsmodaliteiten van het bedrag van een gewaarborgd minimum rust- en overlevingspensioen als werknemer, al naar gelang de kalenderjaren die in aanmerking genomen worden voor de vaststelling van de voorwaarde van twee derde loopbaan al dan niet beantwoorden aan de voorwaarde van de duur van de tewerkstelling (208 voltijdse dagequivalenten).

Het artikel 9 maakt een onderscheid tussen de berekeningsmodaliteiten van het bedrag van het minimum rust- en overlevingspensioen voor een gemengde loopbaan, al naar gelang de kalenderjaren van de loopbaan als werknemer, die in aanmerking worden genomen voor de vaststelling van de voorwaarde van de twee derde loopbaan al dan niet beantwoorden aan de voorwaarde van de duur van de tewerkstelling (208 voltijdse dagequivalenten).

Het artikel 10 heft de vroegere reglementaire bepalingen op; ze blijven echter van kracht voor de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ingegaan zijn vóór 1 oktober 2006.

Het artikel 11 stelt de ingangsdatum van dit besluit vast.

Het artikel 12 belast de Minister van Pensioenen met de uitvoering van dit besluit.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Leefmilieu en Pensioenen, B. TOBBACK

28 SEPTEMBER 2006. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 33, 33bis, 34 en 34bis van de herstelwet van 10 februari 1981 inzake de pensioenen van de sociale sector ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikel 108 van de Grondwet;

Gelet op de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980, inzonderheid op de artikelen 152 en 153, gewijzigd bij de wetten van 10 februari 1981 en 15 mei 1984 en bij de koninklijk besluiten van 14 mei 2000, 11 december 2001 en 14 februari 2003;

Gelet op de herstelwet van 10 februari 1981 inzake de pensioenen van de sociale sector, inzonderheid op de artikelen 33, 33bis, 34 en 34bis, gewijzigd door de wetten van 27 december 2004 en 23 december 2005;

Gelet op de wet van 23 december 2005 betreffende het Generatiepact, inzonderheid op artikel 16;

Gelet op het koninklijk besluit van 22 september 1980 tot uitvoering van de artikelen 152, 153 en 155 van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979 -1980, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 16 februari 1981, 20 september 1984, 17 november 1988 en 4 december 1990;

Gelet op het koninklijk besluit van 17 februari 1981 tot uitvoering van de artikelen 33 en 34 van de herstelwet van 10 februari 1981 inzake pensioenen van de sociale sector gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 september 1984, 17 november 1988, 9 februari 1989, 19 januari 1990, 19 maart 1990, 4 december 1990, 5 augustus 1991 en 23 juni 1995;

Gelet op het koninklijk besluit van 14 februari 2003 tot vaststelling van het gewaarborgd minimumpensioen voor werknemers;

Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor pensioenen, gegeven op 10 juli 2006;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 14 juli 2006;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 20 juli 2006;

Gelet op het advies nr. 41.075/1/V van de Raad van State, gegeven op 8 augustus 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Pensioenen, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° "de wet" : de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980;2° "de herstelwet" : de herstelwet van 10 februari 1981 inzake de pensioenen van de sociale sector;3° "het koninklijk besluit van 23 december 1996" : het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenen. HOOFDSTUK II. - Begrippen en loopbaanvoorwaarden

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° "de loopbaan als werknemer" : de periodes van tewerkstelling als werknemer in België die krachtens de bepalingen van het koninklijk besluit nr.50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers in aanmerking worden genomen; 2° "de loopbaan als zelfstandige" : de periodes van onderwerping als zelfstandige in België die krachtens enig wettelijke of reglementaire bepaling in aanmerking worden genomen voor prestaties in de pensioenregeling voor zelfstandigen;3° "de gemengde loopbaan" : de gelijktijdige of afwisselende prestaties in beide van de in 1° en 2° bedoelde regelingen.

Art. 3.Voor de toepassing van het artikel 152 van de wet wordt verstaan onder rustpensioen voor een "volledige loopbaan" de loopbaan als werknemer voor ten minste zoveel jaren als er kalenderjaren zijn die in aanmerking kunnen worden genomen voor het vaststellen van de noemer van de breuk waarin het pensioen is uitgedrukt.

Art. 4.Voor de toepassing van het artikel 153 van de wet wordt verstaan onder "overlevingspensioen voor een volledige loopbaan" het overlevingspensioen toegekend op grond van een rustpensioen dat voldoet aan de in artikel 3 bedoelde voorwaarden.

Art. 5.§ 1. Voor de toepassing van het artikel 33 van de herstelwet wordt verstaan onder « pensioen voor de twee derden van een volledige loopbaan », het rustpensioen als werknemer waarvan het aantal kalenderjaren dat in aanmerking wordt genomen ten minste gelijk is aan de twee derden van de noemer van de breuk waarin het pensioen als werknemer wordt uitgedrukt. § 2. Voor de toepassing van het artikel 33bis van de herstelwet wordt verstaan onder « pensioen voor de twee derden van een volledige loopbaan », in geval uitsluitend de loopbaan als werknemer niet beantwoordt aan de bepalingen bedoeld in § 1, het rustpensioen voor een gemengde loopbaan, waarvan het totaal van de in aanmerking genomen kalenderjaren in de regeling voor werknemers en de in aanmerking genomen kalenderjaren in de regeling voor zelfstandigen, ten minste gelijk is aan twee derden van de noemer van de breuk waarin het pensioen als werknemer wordt uitgedrukt. § 3. Voor de toepassing van de bepalingen van de vorige paragrafen, wordt geen rekening gehouden : a) met de kalenderjaren die minder dan 156 dagen tewerkstelling of gelijkstelling omvatten, in voorkomend geval omgezet naar voltijdse dagequivalenten;b) met tijdvakken, toegekend of geregulariseerd in toepassing van de artikelen 3ter, 7, 75, 76, 77, 78 en 79 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers.

Art. 6.Onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 5, § 3 wordt, voor de toepassing van de artikelen 34 en 34bis van de herstelwet, verstaan onder « overlevingspensioen voor de twee derden van een volledige loopbaan » het overlevingspensioen toegekend op grond van een rustpensioen dat, naar gelang het geval, voldoet aan de in artikel 5, § 1 of § 2 bedoelde voorwaarden. HOOFDSTUK III. - Vaststelling van het gewaarborgd minimumpensioen

Art. 7.§ 1. Wanneer het een rustpensioen betreft dat aan de in artikel 5, § 2, bedoelde voorwaarden voldoet, wordt het in artikel 152 van de wet bedoelde bedrag vermenigvuldigd met de coëfficiënt : 1° 0,80691 wanneer voor die berekening toepassing wordt gemaakt van artikel 5, § 1, a, van het koninklijk besluit van 23 december 1996;2° 0,75634 wanneer voor die berekening toepassing wordt gemaakt van artikel 5, § 1, b, van het koninklijk besluit van 23 december 1996. § 2. Wanneer het een overlevingspensioen betreft dat berekend werd op basis van een rustpensioen en dat aan de in artikel 5, § 2, bedoelde voorwaarden voldoet, wordt het in artikel 152 van de wet bedoelde bedrag van de wet vermenigvuldigd met de breuk waarin het werknemerspensioen is uitgedrukt en met de coëfficiënt 0,76842.

Art. 8.Voor de toepassing van de artikelen 33 en 34 van de herstelwet heeft de breuk als noemer deze, gebruikt voor de berekening van het pensioen in de regeling voor werknemers en als teller de som van de gewerkte en de gelijkgestelde dagen, in voorkomend geval omgezet naar voltijdse dagequivalenten, gedeeld door 312.

In afwijking van het vorige lid, is de breuk gelijk aan deze welke gebruikt werd voor de berekening van het pensioen in de regeling voor werknemers, wanneer, onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 5, § 3, het aantal kalenderjaren dat in aanmerking genomen wordt en dat voor elk kalenderjaar ten minste 208 gewerkte en gelijkgestelde dagen omvat, in voorkomend geval omgezet naar voltijdse dagequivalenten, de twee derden bereikt van de noemer van de breuk waarin het pensioen als werknemer is uitgedrukt.

Art. 9.Voor de toepassing van de artikelen 33bis en 34bis van de herstelwet heeft de breuk als noemer deze gebruikt voor de berekening van het pensioen in de regeling voor werknemers en als teller de som van de gewerkte en gelijkgestelde dagen, in voorkomend geval omgezet naar voltijdse dagequivalenten, gedeeld door 312.

In afwijking van het vorige lid, is de breuk gelijk aan deze welke gebruikt werd voor de berekening van het pensioen in de regeling voor werknemers, wanneer, onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 5, § 3, het totaal van de kalenderjaren die in aanmerking worden genomen in de regeling voor werknemers en dat voor elk kalenderjaar ten minste 208 gewerkte en gelijkgestelde dagen omvat, in voorkomend geval omgezet naar volle dagequivalenten, en de kalenderjaren in aanmerking genomen in de regeling voor zelfstandigen ten minste de twee derden bereikt van de noemer van de breuk waarin het pensioen als werknemer is uitgedrukt. HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen

Art. 10.Worden opgeheven : - de artikelen 1 en 2 van het koninklijk besluit van 22 september 1980 tot uitvoering van de artikelen 152, 153 en 155 van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980; - het koninklijk besluit van 17 februari 1981 tot uitvoering van de artikelen 33 en 34 van de herstelwet van 10 februari 1981 inzake pensioenen van de sociale sector, laatst gewijzigd door het koninklijk besluit van 23 juni 1995; - het koninklijk besluit van 14 februari 2003 tot vaststelling van het gewaarborgd minimumpensioen voor werknemers worden opgeheven.

De in het eerste lid bedoelde bepalingen blijven echter van toepassing op de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal zijn ingegaan vóór 1 oktober 2006.

Art. 11.De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing op de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaan op 1 oktober 2006.

Art. 12.Onze Minister van Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 28 september 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Leefmilieu en Pensioenen, B. TOBBACK

^