gepubliceerd op 12 juli 2019
Koninklijk besluit tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 4, 10, 19, 51 en 54 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde wat betreft de indiening langs elektronische weg van de aangiften van aanvang, wijziging en stopzetting van activiteit, de vrijstellingsregeling van belasting, houdende technische aanpassingen betreffende de communautaire en nationale wetgeving en tot opheffing van het koninklijk besluit nr. 47 van 25 februari 1996 tot regeling van de controle van de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde verschuldigd ter zake van de levering, intracommunautaire verwerving en invoer van vervoermiddelen, in de zin van artikel 8bis, § 2, 1°, van het wetboek
28 JUNI 2019. - Koninklijk besluit tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 4, 10, 19, 51 en 54 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde wat betreft de indiening langs elektronische weg van de aangiften van aanvang, wijziging en stopzetting van activiteit, de vrijstellingsregeling van belasting, houdende technische aanpassingen betreffende de communautaire en nationale wetgeving en tot opheffing van het koninklijk besluit nr. 47 van 25 februari 1996 tot regeling van de controle van de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde verschuldigd ter zake van de levering, intracommunautaire verwerving en invoer van vervoermiddelen, in de zin van artikel 8bis, § 2, 1°, van het wetboek
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het onderhavig ontwerp van koninklijk besluit wijzigt het koninklijk besluit nr. 10 van 29 december 1992 met betrekking tot de uitoefeningsmodaliteiten van de keuzen, bedoeld in de artikelen 15, § 2, derde lid, en 25ter, § 1, tweede lid, 2°, tweede lid, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de aangiften van aanvang, wijziging, stopzetting van activiteit en de voorafgaande kennisgevingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde en het koninklijk besluit nr. 19 van 29 juni 2014 met betrekking tot de vrijstellingsregeling van belasting over de toegevoegde waarde in het voordeel van kleine ondernemingen. Het ontwerp wijzigt eveneens de koninklijke besluiten nrs. 4, 51 en 54 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde. Deze wijzigingen betreffen technische aanpassingen met betrekking tot de communautaire en nationale wetgeving. Het ontwerp heft ten slotte het koninklijk besluit nr. 47 van 25 februari 1996, tot regeling van de controle van de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde verschuldigd ter zake van de levering, intracommunautaire verwerving en invoer van vervoermiddelen, in de zin van artikel 8bis, § 2, 1°, van het Wetboek op. HOOFDSTUK 1. - Indiening langs elektronische weg van de aangiften van aanvang, wijziging en stopzetting van activiteit Krachtens artikel 1 van het koninklijk besluit nr. 10 van 29 december 1992 met betrekking tot de uitoefeningsmodaliteiten van de keuzen, bedoeld in de artikelen 15, § 2, derde lid, en 25ter, § 1, tweede lid, 2°, tweede lid, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de aangiften van aanvang, wijziging, stopzetting van activiteit en de voorafgaande kennisgevingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde (hierna "het koninklijk besluit nr. 10"), moet eenieder, met uitzondering van de personen bedoeld in het vijfde lid van dat artikel, vooraleer een economische activiteit uit te oefenen waardoor hij belastingplichtige wordt, daarvan aangifte doen bij de bevoegde dienst van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde.
Deze aangifte die bedoeld is in artikel 53, § 1, eerste lid, 1°, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde (hierna "het Wetboek") staat ook bekend als het "formulier 604A".
Die bepaling voorziet eveneens in een verplichting voor dezelfde belastingplichtigen om elke wijziging die zich in het kader van die activiteit heeft voorgedaan aan te geven of nog om aangifte te doen van de stopzetting van die werkzaamheid. Die aangiften zijn bedoeld in de artikelen 2 en 3 van het koninklijk besluit nr. 10 en worden respectievelijk ingediend door middel van het "formulier 604B" en het "formulier 604C" om de bevoegde dienst op de hoogte te brengen van elke wijziging in hun identificatiegegevens (wijziging van maatschappelijke benaming, van woonplaats of maatschappelijke zetel, wijziging van juridische vorm, wijziging van activiteit enz.) evenals van de stopzetting van werkzaamheid.
Sinds vele jaren is het verplicht om een reeks documenten langs elektronische weg in te dienen op grond van de machtiging toegekend aan de Koning door artikel 53octies, § 2, van het Wetboek. Dat geldt met name voor de periodieke btw-aangifte bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek, voor de jaarlijkse lijst van de btw-belastingplichtige afnemers bedoeld in artikel 53quinquies van het Wetboek en voor de opgave van intracommunautaire handelingen bedoeld in artikel 53sexies van het Wetboek.
Sinds de wijziging door de wet van 29 november 2017 (Belgisch Staatsblad van 6 december 2017), voorziet artikel 53octies, § 2, van het Wetboek dat de Koning, onder de door hem vast te stellen voorwaarden, kan toestaan of zelfs opleggen dat de aangiften van aanvang, wijziging en stopzetting van activiteit bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 1°, van het Wetboek, worden ingediend door middel van een procedure waarbij informatica- en telegeleidingstechnieken worden gebruikt.
Artikel 4 van het ontwerp vervangt aldus artikel 6 van het koninklijk besluit nr. 10 door in zijn paragraaf 1 te voorzien in een verplichte indiening langs elektronische weg van de aangiften van aanvang, wijziging en stopzetting van activiteit.
Een uitzondering op dit principe is voorzien in artikel 6, § 1, tweede lid (nieuw), van het koninklijk besluit nr. 10 voor de belastingplichtigen die kunnen aantonen dat zij zelf dan wel de persoon die gemachtigd is de bedoelde aangiften namens hen in te dienen, niet over de nodige geïnformatiseerde middelen beschikken om aan deze verplichting te voldoen. Het betreft dezelfde uitzondering als die voorzien inzake periodieke btw-aangiften in artikel 18, § 5, van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde.
Onder het begrip "langs elektronische weg" worden bedoeld de indiening via een elektronische applicatie die door de administratie ter beschikking zal worden gesteld en de verzending langs elektronische weg, op grond van artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 10, van de gegevens bedoeld in de artikelen 1 tot en met 3 van hetzelfde besluit door een enig ondernemingsloket erkend door de FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie.
Krachtens artikel 6, § 1, derde lid, (nieuw), van hetzelfde besluit, is de Minister van Financiën of zijn gemachtigde belast met de uitvoering van die bepaling. Hij bepaalt met name het model van de formulieren die gelden als aangifte van aanvang, wijziging of stopzetting van activiteit en de modaliteiten en voorwaarden voor de indiening op elektronische wijze of op papier (krachtens de tolerantie opgenomen in artikel 6, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 10) van die formulieren.
Het artikel 6, (nieuw), van het koninklijk besluit nr. 10 herneemt in zijn paragraaf 2 gedeeltelijk de verplichting die is voorzien in het huidige artikel 6 van dat besluit, op grond waarvan de aangiften voorzien in de artikelen 4 en 5 van hetzelfde besluit moeten worden gedaan op formulieren die door de betrokkenen kunnen worden bekomen bij de bevoegde btw-diensten.
Het betreft de aangiften bedoeld in de artikelen 53bis, §§ 1 en 2 en 25ter, § 1, tweede lid, 2°, van het Wetboek. Zij hebben enerzijds betrekking op de drempeloverschrijding of de optie voor belastingheffing met betrekking tot de intracommunautaire verwervingen van goederen door de personen bedoeld in artikel 25ter, § 1, tweede lid, 2°, a), van het Wetboek (vrijgestelde belastingplichtigen, belastingplichtigen onderworpen aan de landbouwregeling, belastingplichtigen zonder recht op aftrek en niet-belastingplichtige rechtspersonen) en anderzijds op de eerste aankoop van een dienst door belastingplichtigen die niet voor btw-doeleinden geïdentificeerd zijn waarvoor ze schuldenaar zijn van de belasting op grond van artikel 51, § 2, eerste lid, 1°, van het Wetboek. Deze aangiften zijn niet bedoeld door de onderhavige maatregel inzake de verplichte indiening langs elektronische weg.
De elektronische toepassing die ter beschikking zal worden gesteld van de belastingplichtigen om de in artikel 6, § 1, (nieuw), van het koninklijk besluit nr. 10 bedoelde verplichting te voldoen is in ontwikkelingsfase. Deze toepassing zal in principe uiterlijk op 1 januari 2020 worden ingevoerd en bijgevolg voor de belastingplichtigen beschikbaar zijn.
Artikel 14 van het ontwerp voorziet aldus dat artikel 4 van het ontwerp dat artikel 6 van het koninklijk besluit nr. 10 vervangt, in werking zal treden op 1 januari 2020 om de verplichting die deze bepaling invoert geheel toepasselijk te maken.
Ten slotte passen de artikelen 1, 2, 3, 5 en 6 van het ontwerp de terminologie aan die wordt gebruikt om de bevoegde diensten aan te duiden voor de behandeling van de aangiften van aanvang, wijziging en stopzetting van activiteit.
Sinds de inwerkingtreding van de wet van 25 april 2014 tot aanpassing in de fiscale wetgeving van de benamingen van de administraties van de Federale Overheidsdienst Financiën en houdende verscheidene andere wetswijzigingen (Belgisch Staatsblad van 16 mei 2014), zijn de bewoordingen die worden gebruikt om de inzake btw bevoegde administratie aan te duiden "de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde". Bijgevolg worden, in het kader van de huidige wijziging van het koninklijk besluit nr. 10, de bewoordingen "controlekantoor van de belasting over de toegevoegde waarde" vervangen door de bewoordingen "bevoegde dienst van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde". Deze wijziging wordt evenwel slechts doorgevoerd in artikel 1, eerste lid, van dit besluit, zijnde de eerste bepaling waarin naar de administratie wordt verwezen. In de artikelen 1, vierde lid, 2, eerste lid, 3, 4, 5, 7 en 7bis, van het koninklijk besluit nr. 10, wordt, zoals in het koninklijk besluit van 24 januari 2015 tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 1, 2, 3, 4, 7, 9, 10, 11, 15, 19, 23, 24, 27, 31, 46, 47, 48, 50, 54 en 56 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde en het koninklijk besluit van 7 juni 2007 tot uitvoering van de artikelen 84quinquies tot 84decies van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde (Belgisch Staatsblad 20 februari 2015, ed. 2) met betrekking tot dezelfde problematiek, enkel verwezen naar de "administratie" zonder vermelding van de woorden "belast met de belasting over de toegevoegde waarde". HOOFDSTUK 2. - Vrijstellingsregeling van belasting Overeenkomstig artikel 53quinquies, derde lid, van het Wetboek, is de belastingplichtige op wie de in artikel 56bis van het Wetboek bedoelde vrijstellingsregeling van belasting van toepassing is en die geen enkele handeling verricht waarvoor hij gehouden is de jaarlijkse lijst van belastingplichtige afnemers voorzien in artikel 53quinquies, eerste en tweede lid, van het Wetboek in te dienen, niet gehouden om de administratie daarvan in kennis te stellen. In geval van een nihil-lijst van belastingplichtige afnemers, moet die bijgevolg niet bij de administratie worden ingediend.
Artikel 4 van het koninklijk besluit nr. 19 van 29 juni 2014 met betrekking tot de vrijstellingsregeling van belasting over de toegevoegde waarde in het voordeel van kleine ondernemingen, voorziet evenwel dat de vrijgestelde belastingplichtige het bedrag van zijn jaarlijkse omzetcijfer moet meedelen door middel van een vermelding die moet worden aangebracht in de hiervoor bedoelde jaarlijkse lijst.
In geval de vrijgestelde belastingplichtige geen jaarlijkse lijst van belastingplichtige afnemers bij de administratie moet indienen, kan het jaarlijkse omzetcijfer uiteraard ook niet via deze lijst worden meegedeeld.
Rekening houdend met hetgeen voorafgaat, voegt artikel 7 van het ontwerp in artikel 4 van het voormelde koninklijk besluit nr. 19 een nieuwe paragraaf 2 in die bepaalt dat alle belastingplichtigen op wie overeenkomstig artikel 56bis van het Wetboek de vrijstellingsregeling van belasting van toepassing is en die krachtens artikel 53quinquies, derde lid, van het Wetboek er van ontheven zijn de jaarlijkse lijst van de belastingplichtige afnemers in te dienen, er niet meer toe gehouden zijn het bedrag van hun omzet aan de administratie mee te delen. HOOFDSTUK 3. - Technische aanpassingen betreffende de communautaire wetgeving Artikel 3 van de wet van 1 april 2009 tot wijziging van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde (Belgisch Staatsblad van 22 april 2009, ed. 2) heeft artikel 1, § 6, 4°, van het Wetboek vervangen teneinde de letterlijke omzetting in intern recht te verzekeren van de definitie van accijnsproducten zoals bedoeld in artikel 2, lid 3, van de Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PBEG L 347 van 11 december 2006).
Voornoemde definitie bestaat voortaan uit één zin.
De eerste aanpassing aangebracht door artikel 8 van het ontwerp wijzigt in de vereiste zin de verwijzing naar het Wetboek, waarbij de initieel in artikel 1, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 51 van 14 april 1993 met betrekking tot de vereenvoudigingsregeling voor intracommunautaire verwervingen van accijnsprodukten op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde niet beoogde tabaksfabricaten evenwel uitdrukkelijk worden uitgesloten.
De Richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop, is herhaaldelijk ingrijpend gewijzigd. Omwille van de duidelijkheid werd deze richtlijn vervangen door de Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van Richtlijn 92/12/EEG (PBEG L 9/12 van 14 januari 2009).
De tweede aanpassing door voormeld artikel 8 alsook die door de artikelen 9 tot en met 11 van dit ontwerp betreffen bijgevolg de vervanging van de verwijzingen naar de Richtlijn 92/12/EEG in het voornoemde koninklijk besluit nr. 51 alsook in het koninklijk besluit nr. 54 van 25 februari 1996 met betrekking tot de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot bedoeld in artikel 39quater van het Wetboek. HOOFDSTUK 4. - Technische aanpassing betreffende de nationale wetgeving Het koninklijk besluit van 10 februari 2009 tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 4 van 29 december 1969 met betrekking tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde (Belgisch Staatsblad van 13 februari 2009, ed. 2), heeft het voordeel van de maandelijkse teruggaaf van het btw-belastingtegoed uitgebreid tot onder meer de belastingplichtigen die werk in onroerende staat verrichten wanneer deze handelingen onderworpen zijn aan het verlaagd tarief van 6 pct. overeenkomstig het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven. Deze maatregel is opgenomen in artikel 81, § 2, eerste lid, 3°, d), van het voornoemd koninklijk besluit nr. 4.
Het koninklijk besluit van 14 december 2015 tot wijziging van het voornoemd koninklijk besluit nr. 20 (Belgisch Staatsblad van 15 december 2015, ed. 2), heeft in tabel A van de bijlage bij dit besluit de rubriek "XL. Schoolgebouwen" ingevoegd. Deze rubriek werd vervangen bij het koninklijk besluit van 3 augustus 2016 (Belgisch Staatsblad van 19 augustus 2016, ed. 2) en beoogt voortaan de "Gebouwen bestemd voor onderwijs en leerlingenbegeleiding". Rubriek XL, 3°, onderwerpt het werk in onroerende staat verricht aan dergelijke gebouwen aan het verlaagd tarief van 6 pct.
Artikel 12 van dit ontwerp wijzigt in de vereiste zin artikel 81, § 2, eerste lid, 3°, d), van het koninklijk besluit nr. 4 om het in overeenstemming te brengen met de aan het koninklijk besluit nr. 20 aangebrachte wijzigingen. HOOFDSTUK 5. - Opheffing van het koninklijk besluit nr. 47 van 25 februari 1996 tot regeling van de controle van de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde verschuldigd ter zake van de levering, intracommunautaire verwerving en invoervan vervoermiddelen, in de zin van artikel 8bis, § 2, 1°, van het Wetboek Artikel 53nonies, § 2, van het Wetboek bepaalt dat de Koning iedere andere maatregel neemt met het oog op de controle en de betaling van de belasting verschuldigd ter zake van de levering, de invoer of de intracommunautaire verwerving van een vervoermiddel.
In uitvoering van die bepaling verplichten de artikelen 1 tot en met 3 van het koninklijk besluit nr. 47 van 25 februari 1996 tot regeling van de controle van de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde verschuldigd ter zake van de levering, intracommunautaire verwerving en invoer van vervoermiddelen in de zin van artikel 8bis, § 2, 1°, van het Wetboek, dat op elke aanvraag tot inschrijving van een voertuig in België, desgevallend tijdelijk, verklaringen worden aangebracht die bevestigen dat voor het voertuig alle benodigde btw-formaliteiten werden vervuld (communautair karakter van het voertuig, voldoening van de btw, eventuele uitzondering, enz.).
De voormelde verklaringen bestaan erin dat door de belastingplichtige verkoper (meestal een concessiehouder) twee papieren vignetten worden aangebracht op de aanvraag tot inschrijving die moet worden ingediend bij de Dienst voor de inschrijving van de voertuigen (D.I.V.): - een papieren vignet (het vignet 705) dat wordt afgeleverd door de douanediensten en dat het communautaire karakter van het voertuig vaststelt bij een eerste inschrijving in België (nieuwe voertuigen of tweedehands voertuigen die in België worden binnengebracht); - een ander papieren vignet (het vignet 904) dat samen met het eerste door de concessiehouder moet worden aangebracht bij een eerste inschrijving in België of bij de verkoop van het voertuig met vrijstelling van btw krachtens de artikelen 39, 39bis of 42, § 3, van het Wetboek dat aldus het voorwerp zal uitmaken van een tijdelijke inschrijving in België in het kader van die vrijstelling.
Doordat de D.I.V. een feedback bezorgt aan de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde van de effectieve inschrijving van deze voertuigen, kan de administratie voor elke belastingplichtige een specifieke, gerichte controle uitoefenen op de afdracht van de btw op de levering of op de terechte toepassing van de btw-vrijstelling (artikelen 39, 39bis en 42, § 3, eerste lid, 1° tot 8°, van het Wetboek).
De algemene administratie douane en accijnzen is in de loop van het jaar 2017 gestart met de informatisering van het vignet 705 dat altijd bij de eerste inschrijving van landvoertuigen bij de D.I.V. op de aanvraag tot inschrijving moet aangebracht worden.
De afgifte van het vignet 705 gebeurt door die administratie na controle van de douane- en fiscale toestand van dat landvoertuig. Dat is het geval voor landvoertuigen die in België geproduceerd worden, ingevoerd worden of intracommunautair verworven worden. Daarbij moet worden opgemerkt dat de productie, de invoer of de intracommunautaire verwerving niet steeds samenvalt met de verkoop die aanleiding geeft tot de eerste inschrijving (met name in het geval van opeenvolgende verkopen).
Het is gebleken dat deze zware formaliteiten met betrekking tot de aangifte bedoeld in artikel 3 van het koninklijke besluit nr. 47 niet langer verantwoord is rekening houdend met het zeer beperkt aantal daadwerkelijke fraudegevallen in dit domein enerzijds en met de alternatieve controlemaatregelen waarover de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waarde ondertussen beschikt anderzijds.
De correcte toepassing van de btw-regels wordt verzekerd door de controles die worden uitgevoerd door de douanediensten ter gelegenheid van de afgifte van de vignetten 705, door de inlichtingen die worden verstrekt door de D.I.V. (bijvoorbeeld in het kader van aanvragen tot inschrijving van voertuigen die slechts in aanmerking konden komen voor een tijdelijke inschrijving in België maar die hier later toch het voorwerp uitmaken van een aanvraag tot definitieve inschrijving) of nog door de mogelijkheid om gerichte sectoriele controles te laten uitvoeren.
Bijgevolg is gebleken dat de formaliteiten met betrekking tot het afleveren en aanbrengen van het vignet 904 kunnen worden opgeheven. Om dezelfde redenen kan de gelijkaardige verplichting ten aanzien van schepen, opgenomen in artikel 4 van het voormelde koninklijk besluit nr. 47, eveneens worden afgeschaft.
Het merendeel van de bepalingen van artikel 8 van het koninklijk besluit nr. 47 zijn ofwel achterhaald (bijvoorbeeld inzake de diplomatieke nummerplaten) ofwel momenteel al opgenomen in de koninklijke besluiten nr. 18 van 29 december 1992 met betrekking tot de vrijstellingen ten aanzien van de uitvoer van goederen en diensten naar een plaats buiten de Gemeenschap, op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde, nr. 46 van 29 december 1992 tot regeling van de aangifte van de intracommunautaire verwerving van vervoermiddelen en van de betaling van de ter zake verschuldigde btw en nr. 48 van 29 december 1992 met betrekking tot de levering van vervoermiddelen in de zin van artikel 8bis, § 2, 1°, van het Btw-Wetboek, verricht binnen de voorwaarden van artikel 39bis van het Btw-Wetboek (bijvoorbeeld de verplichting van het vervoer van het voertuig naar de lidstaat van bestemming vóór het einde van de derde maand die volgt op de tijdelijke inschrijving).
Rekening houdend met hetgeen voorafgaat en met de bestaande reglementering inzake douane en inschrijving van voertuigen, is er geen dwingende reden meer om het koninklijk besluit nr. 47 te handhaven. Het wordt derhalve opgeheven door artikel 13 van het ontwerp.
De opheffing van het koninklijk besluit nr. 47 brengt voor de administratie een daadwerkelijke administratieve vereenvoudiging met zich mee evenals een vermindering van de kosten die verbonden zijn aan de digitalisering van de informatiestroom; het zorgt bovendien voor een aanzienlijke vermindering van de administratieve lasten voor de betrokken belastingplichtigen.
Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, A. DE CROO
ADVIES 66.204/3 VAN 17 JUNI 2019 OVER EEN ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT `TOT WIJZIGING VAN DE KONINKLIJKE BESLUITEN NRS. 4, 10, 19, 51 EN 54 MET BETREKKING TOT DE BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE WAT BETREFT DE INDIENING LANGS ELEKTRONISCHE WEG VAN DE AANGIFTEN VAN AANVANG, WIJZIGING EN STOPZETTING VAN ACTIVITEIT, DE VRIJSTELLINGSREGELING VAN BELASTING, HOUDENDE TECHNISCHE AANPASSINGEN BETREFFENDE DE COMMUNAUTAIRE EN NATIONALE WETGEVING EN TOT OPHEFFING VAN HET KONINKLIJK BESLUIT NR. 47 VAN 25 FEBRUARI 1996 TOT REGELING VAN DE CONTROLE VAN DE VOLDOENING VAN DE BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE VERSCHULDIGD TER ZAKE VAN DE LEVERING, INTRACOMMUNAUTAIRE VERWERVING EN INVOER VAN VERVOERMIDDELEN, IN DE ZIN VAN ARTIKEL 8BIS, § 2, 1°, VAN HET WETBOEK' Op 16 mei 2019 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Financiën verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 4, 10, 19, 51 en 54 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde wat betreft de indiening langs elektronische weg van de aangiften van aanvang, wijziging en stopzetting van activiteit, de vrijstellingsregeling van belasting, houdende technische aanpassingen betreffende de communautaire en nationale wetgeving en tot opheffing van het koninklijk besluit nr. 47 van 25 februari 1996 tot regeling van de controle van de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde verschuldigd ter zake van de levering, intracommunautaire verwerving en invoer van vervoermiddelen, in de zin van artikel 8bis, § 2, 1°, van het Wetboek'.
Het ontwerp is door de derde kamer onderzocht op 4 juni 2019 . De kamer was samengesteld uit Jo Baert, kamervoorzitter, Jeroen Van Nieuwenhove en Peter Sourbron, staatsraden, Jan Velaers en Bruno Peeters, assessoren, en Annemie Goossens, griffier.
Het verslag is uitgebracht door Tim Corthaut, auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Jo Baert, kamervoorzitter.
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 17 juni 2019 . 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. Voorafgaande opmerking 2. Rekening houdend met het ogenblik waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht van de regering op het feit dat, wegens het ontslag van de regering, de bevoegdheid van deze laatste beperkt is tot het afhandelen van de lopende zaken.Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling Wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens die de regering in aanmerking kan nemen als ze te oordelen heeft of het vaststellen of het wijzigen van verordeningen noodzakelijk is.
Strekking van het ontwerp 3. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt tot de opheffing van het koninklijk besluit nr.47 van 25 februari 1996 `tot regeling van de controle van de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde verschuldigd ter zake van de levering, intracommunautaire verwerving en invoer van vervoermiddelen, in de zin van artikel 8bis, § 2, 1°, van het Wetboek' (artikel 13 van het ontwerp) en tot wijziging van een reeks btw-besluiten.
De te wijzigen koninklijke besluiten zijn het koninklijk besluit nr. 4 van 29 december 1969 `met betrekking tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde' (artikel 12 van het ontwerp), het koninklijk besluit nr. 10 van 29 december 1992 `met betrekking tot de uitoefeningsmodaliteiten van de keuzen, bedoeld in de artikelen 15, § 2, derde lid, en 25ter, § 1, tweede lid, 2°, tweede lid, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de aangiften van aanvang, wijziging, stopzetting van activiteit en de voorafgaande kennisgevingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde' (artikelen 1 tot 6 van het ontwerp), het koninklijk besluit nr. 19 van 29 juni 2014 `met betrekking tot de vrijstellingsregeling van belasting over de toegevoegde waarde in het voordeel van kleine ondernemingen' (artikel 7 van het ontwerp), het koninklijk besluit nr. 51 van 14 april 1993 `met betrekking tot de vereenvoudigingsregeling voor intracommunautaire verwervingen van accijnsprodukten op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde' (artikelen 8 en 9 van het ontwerp) en het koninklijk besluit nr. 54 van 25 februari 1996 `met betrekking tot de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot bedoeld in artikel 39quater van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde' (artikelen 10 en 11 van het ontwerp).
Rechtsgrond 4. De rechtsgrond voor het ontworpen besluit wordt blijkens het eerste lid van de aanhef gezocht in de artikelen 39quater, § 1, tweede lid, 53nonies, § 2, 56bis, § 7, 58, § 1bis, tweede lid, en 76, § 1, derde lid, van het Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde (hierna: Btw-wetboek).In het verslag aan de Koning wordt echter ook nog een andere norm vermeld, namelijk artikel 53octies, § 2, van het Btw-wetboek.
De afdeling Wetgeving wijst er nogmaals op dat het onderzoek van de rechtsgrond voor een ontworpen besluit niet toevallig een van de drie punten is die zij volgens de wet steeds moet onderzoeken, zelfs voor spoedadviesaanvragen, in het belang van de adviesaanvrager zelf. De adviesaanvrager moet zelf ook meewerken aan die belangrijke controle door ontwerpbesluiten voor te leggen waarbij alle noodzakelijke rechtsgrondbepalingen, maar ook niet meer, in de aanhef worden vermeld. In complexe gevallen is het bovendien raadzaam om spontaan een rechtsgrondtabel in het dossier op te nemen (1). 5. Gelet op het gegeven dat de vermeldingen in de aanhef en in het verslag aan de Koning niet geheel in overeenstemming zijn, is aan de gemachtigde een gedetailleerde rechtsgrondtabel gevraagd.De gemachtigde bezorgde het volgende overzicht:
Artikel van het ontwerp
Gewijzigde bepaling
Rechtsgrond (Btw-Wetboek)
Tekst van de rechtsgrondbepaling(en)
Hoofdstuk 1: Indiening langs elektronische weg van de aangiften van aanvang, wijziging en stopzetting van activiteit
1
Artikel 1, leden 1 en 4 van het koninklijk besluit nr. 10 van 29 december 1992
Art. 53duodecies
De Koning regelt de praktische toepassingsmodaliteiten van de artikelen 53 tot en met 53undecies.
2
Artikelen 2, eerste lid, 3 en 4 van het koninklijk besluit nr. 10 van 29 december 1992
idem
idem
3
Artikel 5 van het koninklijk besluit nr. 10 van 29 december 1992
idem
idem
4
Artikel 6 (nieuw) van het koninklijk besluit nr. 10 van 29 december 1992
Art. 53octies, § 2
De Koning kan onder de door Hem vast te stellen voorwaarden toestaan en zelfs verplichten dat de in de artikelen 53, § 1, eerste lid, 1° en 2°, en 53ter bedoelde aangiften worden ingediend en dat de in de artikelen 53quinquies tot 53octies, § 1 bedoelde gegevens worden medegedeeld door middel van procedures waarbij informatica- en telegeleidingstechnieken worden aangewend.
Art. 53duodecies
De Koning regelt de praktische toepassingsmodaliteiten van de artikelen 53 tot en met 53undecies.
5
Artikel 7, eerste lid van het koninklijk besluit nr. 10 van 29 december 1992
Art. 15, § 2, derde lid
§ 2. In afwijking van artikel 14, § 2 en met uitsluiting van de leveringen van goederen onderworpen aan de bijzondere regeling van belastingheffing over de winstmarge ingesteld bij artikel 58, § 4, wordt als plaats van een levering van goederen, die door of voor rekening van de leverancier worden verzonden of vervoerd vanuit België naar een andere lidstaat, aangemerkt: de plaats waar de goederen zich bevinden op het tijdstip van de aankomst van de verzending of het vervoer naar de afnemer, wanneer de voorwaarden onder 1° en 2° vervuld zijn: 1° de levering moet : a) ofwel betrekking hebben op andere goederen dan de in artikel 8bis, § 2, bedoelde nieuwe vervoermiddelen, dan accijnsproducten en dan goederen geïnstalleerd of gemonteerd door of voor rekening van de leverancier en moet worden verricht voor een niet-belastingplichtige rechtspersoon of voor een belastingplichtige die, in deze lidstaat, de bijzondere regeling voor landbouwondernemers geniet of die enkel handelingen stelt waarvoor hij geen enkel recht op aftrek heeft, op voorwaarde dat op het tijdstip van de levering deze personen niet gekozen hebben om hun intracommunautaire verwervingen aan de belasting te onderwerpen of, op dat tijdstip, het bedrag van hun verwervingen in het lopende kalenderjaar de drempel niet overschrijdt waaronder deze verwervingen niet aan de belasting onderworpen worden in de lidstaat waarvan deze personen deel uitmaken, of dat bedrag in het vorige kalenderjaar deze drempel niet heeft overschreden;b) ofwel, betrekking hebben op andere goederen dan de nieuwe vervoermiddelen bedoeld in artikel 8bis, § 2, en dan goederen geïnstalleerd of gemonteerd door of voor rekening van de leverancier en verricht voor iedere andere niet-belastingplichtige;2° het bedrag van de leveringen verricht door de leverancier naar deze lidstaat heeft in het vorige kalenderjaar de drempel overschreden of overschrijdt in het lopende kalenderjaar, op het tijdstip van de levering de drempel zoals deze werd bepaald door deze lidstaat bij toepassing van artikel 34 van de richtlijn 2006/112/EG. De voorwaarde inzake de drempel bedoeld in het eerste lid, 2°, is niet van toepassing: a) in de situatie bedoeld in het eerste lid, 1°, b), voor de accijnsproducten;b) wanneer de leverancier ervoor gekozen heeft dat de plaats van de door hem verrichte leveringen zich bevindt in de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer van de goederen. De keuze bedoeld in het tweede lid, b), geldt voor een periode van ten minste twee kalenderjaren. De Koning bepaalt de regels voor het uitoefenen van die keuze.
6
Artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 10 van 29 december 1992
Art. 53duodecies
De Koning regelt de praktische toepassingsmodaliteiten van de artikelen 53 tot en met 53undecies.
Hoofdstuk 2: Vrijstellingsregeling van de belasting
7
Artikel 4 van het koninklijk besluit nr. 19 van 29 juni 2014
Art. 53octies, § 1, zesde lid
Hij (de Koning) kan andere verplichtingen bepalen om de juiste heffing van de belasting te waarborgen en om de fraude te vermijden.
Hoofdstuk 3: Technische aanpassingen betreffende de communautaire wetgeving
8
Artikel 1, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 51 van 14 april 1993
Art. 58, § 1bis, tweede lid
§ 1bis. Ten aanzien van de in België in de zin van artikel 25ter verworven accijnsprodukten, andere dan deze bedoeld in § 1, door een belastingplichtige of door een niet-belastingplichtige rechtspersoon op wie de afwijking bepaald in artikel 25ter, § 1, tweede lid, 2°, toepasselijk is, wordt de belasting geheven en, in voorkomend geval, teruggegeven door de bevoegde ambtenaar met ten minste een titel van attaché aangeduid door de administrateur-generaal van de douane en accijnzen. De Koning regelt de toepassing van deze paragraaf. Hij regelt onder meer de heffing, de vrijstelling en de teruggaaf van de belasting ter zake van de in het vorige lid beoogde produkten en bepaalt wie tot de voldoening van de belasting gehouden is en wie recht heeft op vrijstelling of op de teruggaaf ervan.
9
Artikel 4 van het koninklijk besluit nr. 51 van 14 april 1993
idem
idem
10
Artikel 2, 1°, van het koninklijk besluit nr. 54 van 25 februari 1996
Art. 39quater, § 1, tweede lid
§ 1. Van de belasting zijn vrijgesteld : 1° de invoeren, de intracommunautaire verwervingen en de leveringen van goederen die worden geplaatst onder een andere regeling van entrepot dan douane-entrepot; 2° de leveringen van goederen geplaatst onder een andere regeling van entrepot dan douane-entrepot, met handhaving van die regeling; 3° de diensten andere dan die vrijgesteld bij toepassing van de artikelen 41 en 42, die betrekking hebben op goederen die het voorwerp uitmaken van de in 1° bedoelde handelingen of die zich in België bevinden onder een andere regeling van entrepot dan douane-entrepot. De Koning bepaalt de beperkingen en de voorwaarden voor de toepassing van deze vrijstelling en kan daarbij afwijken van de artikelen 16, § 1, 17, 22, § 1, 22bis, 24 en 25sexies.
11
Artikel 4 van het koninklijk besluit nr. 54 van 25 februari 1996
idem
idem
Hoofdstuk 4: Technische aanpassing betreffende de nationale wetgeving
12
Artikel 81, § 2, eerste lid, 3°, van het koninklijk besluit nr. 4 van 29 december 1969
Art. 76, § 1, derde lid
§ 1. Onverminderd de toepassing van artikel 334 van de programmawet van 27 december 2004, wordt wanneer het bedrag van de belasting die ingevolge de artikelen 45 tot 48 voor aftrek in aanmerking komt, aan het einde van het kalenderjaar meer bedraagt dan de belasting die verschuldigd is door de belastingplichtige die overeenkomstig artikel 50 voor BTW-doeleinden is geïdentificeerd en gehouden is tot het indienen van de aangifte bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, onder de voorwaarden bepaald door de Koning, het verschil teruggegeven binnen drie maanden op uitdrukkelijk verzoek van de belastingplichtige of van zijn aansprakelijke vertegenwoordiger bedoeld in artikel 55, §§ 1 of 2. Indien het een belastingplichtige betreft die wordt vertegenwoordigd door een persoon die overeenkomstig artikel 55, § 3, tweede lid, vooraf werd erkend, moet het in het eerste lid bedoeld verzoek worden ingediend door voornoemde vooraf erkende persoon. De Koning kan bepalen dat het overschot, in de door Hem te bepalen gevallen en onder de door Hem te stellen voorwaarden, vóór het einde van het kalenderjaar wordt teruggegeven.
Hoofdstuk 5: Opheffing van het koninklijk besluit nr. 47
13
Koninklijk besluit nr. 47 van 25 februari 1996 (opgeheven)
Art. 53nonies, § 2
§ 1. De Koning bepaalt de regels met betrekking tot de aangifte en de betaling van de belasting verschuldigd ter zake van de in artikel 53ter, 1°, uitgesloten intracommunautaire verwervingen van nieuwe vervoermiddelen.
Hij kan dezelfde regels opleggen voor iedere andere intracommunautaire verwerving van een vervoermiddel, wanneer degene die de verwerving verricht geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft ten aanzien van de bij de artikelen 53, § 1, eerste lid, 2° en 3° of 53ter, voorgeschreven verplichtingen. § 2. Hij neemt iedere andere maatregel met het oog op de controle en de betaling van de belasting verschuldigd ter zake van de levering, de invoer of de intracommunautaire verwerving van een vervoermiddel.
6. Met de toevoeging, in het eerste lid van de aanhef, van de artikelen 15, § 2, derde lid, 53duodecies, en 53octies, §§ 1, zesde lid, en 2, van het Btw-wetboek kan worden ingestemd. Daarmee is de opsomming echter nog steeds niet volledig. Voor artikel 2 van het ontworpen besluit moet immers ook artikel 25ter, § 1, tweede lid, 2°, derde lid, van het Btw-wetboek ("De Koning stelt de nadere regelen vast voor de uitoefening van die keuze.") worden toegevoegd, als rechtsgrond voor de aanpassing in artikel 4, § 2, van het koninklijk besluit nr. 19 (artikel 7 van het ontwerp), naar analogie van de rechtsgrond voor artikel 5 van het ontworpen besluit (dat artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 10 wijzigt, en waarvoor rechtsgrond wordt gezocht in artikel 15, § 2, derde lid, van het Btw-wetboek).
Artikel 56bis, § 7, van het Btw-wetboek mag geschrapt worden in het eerste lid van de aanhef.
Onderzoek van de tekst Artikel 4 7. Luidens het ontworpen artikel 6, § 1, derde lid, van het koninklijk besluit nr.10 worden "de toepassingsmodaliteiten" van het eerste en tweede lid van dezelfde paragraaf geregeld door "de Minister van Financiën of zijn gemachtigde".
Wat de delegatie aan de minister bevoegd voor financiën betreft, moet worden herhaald dat een delegatie aan een minister enkel betrekking kan hebben op bijkomstige of detailmatige aangelegenheden. Vermits de bevoegdheid van de Koning krachtens artikel 53duodecies van het Btw-wetboek beperkt is tot het regelen van "de praktische uitvoeringsmodaliteiten", geldt dezelfde beperking ook voor de minister - de Koning kan eventueel minder bevoegdheden overdragen aan de minister, maar zeker niet méér. In het ontworpen derde lid kan dan ook beter geschreven worden "De praktische toepassingsmodaliteiten ..." in plaats van "De toepassingsmodaliteiten ..." (2).
Hoofdstuk 5 8. In de Nederlandse tekst van het ontwerp, moet in het opschrift van hoofdstuk 5 de vermelding "nr." worden ingevoegd tussen het woord "besluit" en het cijfer "47".
Artikel 14 en hoofdstuk 6 9. Artikel 14 van het ontwerp bevat de uitvoeringsbepaling.Die hoort te worden ingevoegd na de regeling van inwerkingtreding (artikel 15, dat artikel 14 wordt), terwijl het opschrift van hoofdstuk 6 moet worden vervangen door "Slotbepalingen".
De griffier, De voorzitter, A. Goossens J. Baert _______ Nota's (1) Zie Vademecum adviesprocedure voor de afdeling Wetgeving, 2019, I.E.2.a, blz. 17 (te raadplegen op www.raadvanstate.be > Procedure > Wetgeving). (2) De woorden "of zijn gemachtigde" geven aan dat de minister die bevoegdheid op zijn beurt kan delegeren aan een door hem gemachtigde ambtenaar.Omdat het hier gaat om maatregelen die noodzakelijk een beperkte en technische draagwijdte hebben, is de delegatie aanvaardbaar.
28 JUNI 2019. - Koninklijk besluit tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 4, 10, 19, 51 en 54 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde wat betreft de indiening langs elektronische weg van de aangiften van aanvang, wijziging en stopzetting van activiteit, de vrijstellingsregeling van belasting, houdende technische aanpassingen betreffende de communautaire en nationale wetgeving en tot opheffing van het koninklijk besluit nr. 47 van 25 februari 1996 tot regeling van de controle van de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde verschuldigd ter zake van de levering, intracommunautaire verwerving en invoer van vervoermiddelen, in de zin van artikel 8bis, § 2, 1°, van het wetboek (1) FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, artikel 15, § 2, derde lid, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 29 december 1992, bekrachtigd bij de wet van 22 juli 1993 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 juli 2018, artikel 25ter, § 1, tweede lid, 2°, derde lid, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992, vervangen bij het koninklijk besluit van 29 december 1992 en bekrachtigd bij de wet van 22 juli 1993, artikel 39quater, § 1, tweede lid, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 10 november 1996, bekrachtigd bij de wet van 15 oktober 1998 en gewijzigd bij de wet van 17 december 2012, artikel 53octies, § 1, zesde lid, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992 en vervangen bij de wet van 17 december 2012 en § 2, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 29 november 2017, artikel 53nonies, § 2, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992, artikel 53duodecies, ingevoegd bij de wet van 30 juli 2018, artikel 58, § 1bis, tweede lid, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 29 december 1992 en bekrachtigd bij de wet van 22 juli 1993 en artikel 76, § 1, derde lid, vervangen bij de wet van 26 november 2009;
Gelet op het koninklijk besluit nr. 4 van 29 december 1969 met betrekking tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde;
Gelet op het koninklijk besluit nr. 10 van 29 december 1992 met betrekking tot de uitoefeningsmodaliteiten van de keuzen, bedoeld in de artikelen 15, § 2, derde lid, en 25ter, § 1, tweede lid, 2°, tweede lid, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de aangiften van aanvang, wijziging, stopzetting van activiteit en de voorafgaande kennisgevingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde;
Gelet op het koninklijk besluit nr. 19 van 29 juni 2014 met betrekking tot de vrijstellingsregeling van belasting over de toegevoegde waarde in het voordeel van kleine ondernemingen;
Gelet op het koninklijk besluit nr. 47 van 25 februari 1996 tot regeling van de controle van de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde verschuldigd ter zake van de levering, intracommunautaire verwerving en invoer van vervoermiddelen, in de zin van artikel 8bis, § 2, 1°, van het Wetboek;
Gelet op het koninklijk besluit nr. 51 van 14 april 1993 met betrekking tot de vereenvoudigingsregeling voor intracommunautaire verwervingen van accijnsprodukten op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde;
Gelet op het koninklijk besluit nr. 54 van 25 februari 1996 met betrekking tot de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot bedoeld in artikel 39quater van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde;
Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 4 juli 2018;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, d.d. 6 mei 2019;
Gelet op advies nr. 66.204/3 van de Raad van State, gegeven op 17 juni 2019 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Gelet op de impactanalyse van de regelgeving, uitgevoerd overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging;
Op de voordracht van de Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Indiening langs elektronische weg van de aangiften van aanvang, wijziging en stopzetting van activiteit
Artikel 1.In artikel 1 van het koninklijk besluit nr. 10 van 29 december 1992 met betrekking tot de uitoefeningsmodaliteiten van de keuzen, bedoeld in de artikelen 15, § 2, derde lid, en 25ter, § 1, tweede lid, 2°, tweede lid, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, de aangiften van aanvang, wijziging, stopzetting van activiteit en de voorafgaande kennisgevingen inzake de belasting over de toegevoegde waarde, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 24 januari 2015 worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden "op het controlekantoor van de belasting over de toegevoegde waarde dat bevoegd is voor de plaats waar hij is gevestigd" vervangen door de woorden "bij de bevoegde dienst van de administratie belast met de belasting over de toegevoegde waaronder hij ressorteert";2° in het vierde lid worden de woorden "belast met de belasting over de toegevoegde waarde" opgeheven.
Art. 2.In de artikelen 2, eerste lid, 3 en 4, van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 april 2009, van 28 mei 2004 en van 9 december 2009, worden de woorden "op het controlekantoor van de belasting over de toegevoegde waarde" telkens vervangen door de woorden "bij de bevoegde dienst van de administratie".
Art. 3.In artikel 5 van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 december 2009, worden de woorden "mededeling doen op het controlekantoor van de belasting over de toegevoegde waarde" vervangen door de woorden "aangifte doen bij de bevoegde dienst van de administratie".
Art. 4.Artikel 6 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt: "
Art. 6.§ 1. De belastingplichtigen gehouden tot de indiening van de aangiften bedoeld in de artikelen 1 tot en met 3 dienen die aangiften in langs elektronische weg.
De belastingplichtigen bedoeld in het eerste lid zijn vrijgesteld van de verplichting tot indiening langs elektronische weg zolang zij, en in voorkomend geval de persoon die gemachtigd is de bedoelde aangiften namens hen in te dienen, niet over de nodige geïnformatiseerde middelen beschikken om aan deze verplichting te voldoen.
De praktische toepassingsmodaliteiten van het eerste en tweede lid worden geregeld door de Minister van Financiën of zijn gemachtigde. § 2. De aangiften bedoeld in de artikelen 4 en 5, worden gedaan op formulieren die de betrokkenen kunnen bekomen bij de bevoegde diensten van de administratie en waarvan het model door de Minister van Financiën of zijn gemachtigde wordt vastgesteld.".
Art. 5.In artikel 7, eerste lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 30 april 2013, worden de woorden "het hoofd van het controlekantoor van de belasting over de toegevoegde waarde" vervangen door de woorden "de bevoegde ambtenaar van de dienst van de administratie".
Art. 6.In artikel 7bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 28 mei 2004, worden de woorden "aan het controlekantoor van de belasting over de toegevoegde waarde" vervangen door de woorden "de bevoegde dienst van de administratie". HOOFDSTUK 2. - Vrijstellingsregeling van belasting
Art. 7.Artikel 4 van het koninklijk besluit nr. 19 van 29 juni 2014 met betrekking tot de vrijstellingsregeling van belasting over de toegevoegde waarde in het voordeel van kleine ondernemingen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 24 januari 2015, wordt vervangen als volgt: "
Art. 4.§ 1. De belastingplichtige die op 31 december de vrijstellingsregeling van belasting toepast, stelt vóór 31 maart van het volgend jaar, de administratie in kennis van het totaalbedrag van de omzet, gerealiseerd in de loop van het voorgaand kalenderjaar.
In het geval de economische activiteit aanvangt in de loop van het jaar, moet de belastingplichtige bovendien opgeven gedurende welk tijdvak hij die activiteit heeft uitgeoefend.
Die gegevens worden vermeld in het daartoe bestemde kader van de jaarlijkse lijst van de belastingplichtige afnemers die de belastingplichtige bij de administratie moet indienen overeenkomstig artikel 53quinquies, eerste en tweede lid, van het Wetboek. § 2. De belastingplichtige die, overeenkomstig artikel 53quinquies, derde lid, van het Wetboek ervan ontheven is de jaarlijkse lijst van de btw-belastingplichtige afnemers in te dienen, is eveneens ontheven van de in paragraaf 1 bedoelde verplichtingen.". HOOFDSTUK 3. - Technische aanpassingen betreffende de communautaire wetgeving
Art. 8.In artikel 1, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 51 van 14 april 1993 met betrekking tot de vereenvoudigingsregeling voor intracommunautaire verwervingen van accijnsprodukten op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde worden de woorden "artikel 1, § 6, 4°, a en b, van het Wetboek" vervangen door de woorden "artikel 1, § 6, 4°, van het Wetboek, met uitzondering van tabaksfabricaten" en de woorden "artikel 7 van de Richtlijn 92/12/EEG" vervangen door de woorden "artikel 33 van de Richtlijn 2008/118/EG".
Art. 9.In artikel 4 van hetzelfde besluit worden de woorden "artikel 23 van de Richtlijn 92/12/EEG" vervangen door de woorden "artikel 12 van de Richtlijn 2008/118/EG".
Art. 10.In artikel 2, 1°, van het koninklijk besluit nr. 54 van 25 februari 1996 met betrekking tot de andere regeling van entrepot dan douane-entrepot bedoeld in artikel 39quater van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, vervangen bij het koninklijk besluit van 20 december 2001, worden de woorden "artikel 4, b, van de richtlijn 92/12/EEG" vervangen door de woorden "artikel 4, lid 11, van de richtlijn 2008/118/EG".
Art. 11.In artikel 4 van hetzelfde besluit, opgeheven bij het koninklijk besluit van 8 oktober 1999 en hersteld bij het koninklijk besluit van 20 december 2001, worden de woorden "artikel 4, b, van de Richtlijn 92/12/EEG" vervangen door de woorden "artikel 4, lid 11, van de Richtlijn 2008/118/EG". HOOFDSTUK 4. - Technische aanpassing betreffende de nationale wetgeving
Art. 12.In artikel 81, § 2, eerste lid, 3°, van het koninklijk besluit nr. 4 van 29 december 1969 met betrekking tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde, wordt de bepaling onder d), vervangen bij het koninklijk besluit van 5 augustus 2011, vervangen als volgt: "d) leveringen van goederen en diensten heeft verricht waarvoor het verlaagd btw-tarief van toepassing is overeenkomstig de rubrieken XXXI, XXXII, XXXIII, XXXVI, XXXVII, XXXVIII en XL van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven;". HOOFDSTUK 5. - Opheffing van het koninklijk besluit nr. 47 van 25 februari 1996 tot regeling van de controle van de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde verschuldigd ter zake van de levering, intracommunautaire verwerving en invoervan vervoermiddelen, in de zin van artikel 8bis, § 2, 1°, van het Wetboek
Art. 13.Het koninklijk besluit nr. 47 van 25 februari 1996 tot regeling van de controle van de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde verschuldigd ter zake van de levering, intracommunautaire verwerving en invoer van vervoermiddelen, in de zin van artikel 8bis, § 2, 1°, van het Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 24 januari 2015, wordt opgeheven. HOOFDSTUK 6. - Slotbepalingen
Art. 14.Artikel 4 treedt in werking op 1 januari 2020.
Art. 15.De minister bevoegd voor Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 28 juni 2019.
FILIP Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, A. DE CROO _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad: Wet van 3 juli 1969, Belgisch Staatsblad van 17 juli 1969; Wet van 28 december 1992, Belgisch Staatsblad van 31 december 1992, 1ste editie;
Wet van 22 juli 1993, Belgisch Staatsblad van 26 juli 1993;
Wet van 15 oktober 1998, Belgisch Staatsblad van 24 november 1998;
Wet van 26 november 2009, Belgisch Staatsblad van 4 december 2009;
Wet van 17 december 2012, Belgisch Staatsblad van 21 december 2012, 2de editie;
Wet van 15 december 2013, Belgisch Staatsblad van 31 december 2013, 1ste editie;
Wet van 29 november 2017, Belgisch Staatsblad van 6 december 2017;
Wet van 30 juli 2018, Belgisch Staatsblad van 10 augustus 2018;
Koninklijk besluit nr. 4 van 29 december 1969, Belgisch Staatsblad van 31 december 1969;
Koninklijk besluit nr. 10 van van 29 december 1992, Belgisch Staatsblad van 31 december 1992, 4de editie;
Koninklijk besluit nr. 19 van 29 juni 2014, Belgisch Staatsblad van 9 juli 2014;
Koninklijk besluit nr. 47 van 25 februari 1996, Belgisch Staatsblad van 5 maart 1996;
Koninklijk besluit nr. 51 van 14 april 1993, Belgisch Staatsblad van 30 april 1993;
Koninklijk besluit nr. 54 van 25 februari 1996, Belgisch Staatsblad van 5 maart 1996;
Koninklijk besluit van 29 december 1992, Belgisch Staatsblad van 31 december 1992, 4de editie;
Koninklijk besluit van 10 november 1996, Belgisch Staatsblad van 14 december 1996;
Koninklijk besluit van 8 oktober 1999, Belgisch Staatsblad van 22 oktober 1999;
Koninklijk besluit van 20 december 2001, Belgisch Staatsblad van 10 januari 2002;
Koninklijk besluit van 28 mei 2004, Belgisch Staatsblad van 1 juni 2004, 2de editie;
Koninklijk besluit van 14 april 2009, Belgisch Staatsblad van 17 april 2009, 2de editie;
Koninklijk besluit van 9 december 2009, Belgisch Staatsblad van 17 december 2009, 2de editie;
Koninklijk besluit van 5 augustus 2011, Belgisch Staatsblad van 11 augustus 2011;
Koninklijk besluit van 30 april 2013, Belgisch Staatsblad van 8 mei 2013;
Koninklijk besluit van 24 januari 2015, Belgisch Staatsblad van 20 februari 2015, 2de editie;
Gecoördineerde wetten op de Raad van State, koninklijk besluit van 12 januari 1973, Belgisch Staatsblad van 21 maart 1973.