Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 26 november 2011
gepubliceerd op 07 december 2011

Koninklijk besluit houdende bepaling van productnormen voor biobrandstoffen

bron
federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu
numac
2011024352
pub.
07/12/2011
prom.
26/11/2011
ELI
eli/besluit/2011/11/26/2011024352/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

26 NOVEMBER 2011. - Koninklijk besluit houdende bepaling van productnormen voor biobrandstoffen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het besluit dat ter ondertekening aan Uwe Majesteit wordt voorgelegd, strekt ertoe de artikelen 17, 18 en 19 van de Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG gedeeltelijk om te zetten in Belgisch recht. Het besluit beoogt eveneens de omzetting in Belgisch recht van artikel 1, vijfde en zesde lid van de Richtlijn 2009/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG met betrekking tot de specificatie van benzine, dieselbrandstof en gasolie en tot invoering van een mechanisme om de emissies van broeikasgassen te monitoren en te verminderen, tot wijziging van Richtlijn 1999/32/EG van de Raad met betrekking tot de specificatie van door binnenschepen gebruikte brandstoffen en tot intrekking van Richtlijn 93/12/EEG. Het besluit bepaalt daartoe ondermeer dat voor elk lot biobrandstof dat op de markt wordt gebracht een productverklaring moet worden opgesteld, die een verklaring kan bevatten dat het lot beantwoordt aan een aantal duurzaamheidscriteria, en dat elk lot wordt geïdentificeerd door een enig referentienummer, dat de band met de productverklaring vaststelt. Het besluit regelt tevens de wijze waarop de naleving van de duurzaamheidscriteria wordt aangetoond.

Het aanvankelijke ontwerp is als gevolg van het advies van de Raad van State (advies 49.255/VR/3 van 22 maart 2011) gewijzigd, en vervolgens aan een tweede advies van de Raad van State (advies 49.840/3 van 5 juli 2011) onderworpen.

In het advies van 22 maart 2011 heeft de Raad van State besloten dat het toen voorgelegde ontwerp geen doorgang kon vinden omdat het zaken regelde die tot de bevoegdheid van de gewesten behoren (duurzaamheidscriteria voor het behalen van bepaalde doeleinden).

Indien het ontwerp zou worden omgewerkt tot een geheel van dwingende maatregelen met betrekking tot het op de markt brengen van biobrandstoffen zou de federale overheid het ontwerp wel kunnen aannemen, op grond van haar bevoegdheid inzake productnormering.

In het advies van 5 juli oordeelde de Raad van State dat het gewijzigde ontwerp kan worden beschouwd als een productnormering en dus geacht kan worden een aangelegenheid te regelen die behoort tot de bevoegdheid van de federale overheid. De Raad van State merkte evenwel ook op dat er aanleiding leek te bestaan om het ontwerp voor advies voor te leggen aan de in artikel 19, § 1, van de wet van 21 december 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/12/1998 pub. 11/02/1999 numac 1998022861 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu en de volksgezondheid sluiten bedoelde adviesraden, omdat het blijk gaf van een bepaalde eigen invulling van de beleidsmarge geboden door genoemde Richtlijnen.

Het ontwerp werd daarop voor advies voorgelegd aan deze adviesraden, met name de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling, de Hoge Gezondheidsraad, de Raad voor het Verbruik en de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven. Enkel de Federale raad voor Duurzame Ontwikkeling en de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven hebben ook effectief advies uitgebracht. De suggestie van beide adviesraden om in de productverklaring ook te vermelden « of de grondstoffen werden geteeld en geoogst in België of in de andere lidstaten van de Europese Unie onder het voorwaardenstelsel » werd weerhouden. Ook de suggestie van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven om specifiek te vermelden dat de productverklaring het lot biobrandstof vergezelt, werd weerhouden.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Klimaat en Energie, P. MAGNETTE

26 NOVEMBER 2011. - Koninklijk besluit houdende bepaling van productnormen voor biobrandstoffen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 21 december 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/12/1998 pub. 11/02/1999 numac 1998022861 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu en de volksgezondheid sluiten betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu en de volksgezondheid, artikel 5, § 1, eerste lid, 1°, 3°, 5°, 6° en 9° ;

Gelet op Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG;

Gelet op Richtlijn 2009/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG met betrekking tot de specificatie van benzine, dieselbrandstof en gasolie en tot invoering van een mechanisme om de emissies van broeikasgassen te monitoren en te verminderen, tot wijziging van Richtlijn 1999/32/EG van de Raad met betrekking tot de specificatie van door binnenschepen gebruikte brandstoffen en tot intrekking van Richtlijn 93/12/EEG;

Gelet op de mededeling aan de Europese Commissie, op 26 juli 2011, met toepassing van artikel 8, lid 1, van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij;

Gelet op het advies van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, gegeven op 19 oktober 2011;

Gelet op het advies van de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling, gegeven op 26 oktober 2011;

Gelet op de omstandigheid dat de gewestregeringen bij het ontwerpen van dit besluit betrokken zijn, in het kader van de Interministeriële Conferentie Leefmilieu van 24 december 2010;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 21 september 2010;

Gelet op het akkoord van Onze Staatssecretaris voor Begroting, gegeven op 2 februari 2011;

Gelet op advies 49.255/VR/3 van de Raad van State, gegeven op 22 maart 2011, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Gelet op advies 49.840/3 van de Raad van State, gegeven op 5 juli 2011, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Klimaat en Energie, en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Dit besluit heeft als doel : 1° de gedeeltelijke omzetting in Belgisch recht van artikelen 17, 18 en 19 van de Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG;2° de omzetting in Belgisch recht van artikel 1, vijfde en zesde lid van de Richtlijn 2009/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG met betrekking tot de specificatie van benzine, dieselbrandstof en gasolie en tot invoering van een mechanisme om de emissies van broeikasgassen te monitoren en te verminderen, tot wijziging van Richtlijn 1999/32/EG van de Raad met betrekking tot de specificatie van door binnenschepen gebruikte brandstoffen en tot intrekking van Richtlijn 93/12/EEG. HOOFDSTUK II. - Definities

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° « biomassa » : de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van biologische oorsprong uit de landbouw (met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen), de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, met inbegrip van de visserij en de aquacultuur, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval;2° « biobrandstof » : vloeibare of gasvormige brandstof voor vervoer die geproduceerd is uit biomassa;3° « feitelijke waarde » : de broeikasgasemissiereductie die bereikt wordt met bepaalde of met alle stappen van een specifiek productieproces voor biobrandstof als berekend volgens de werkwijze in deel C van bijlage I;4° « typische waarde » : een raming van de representatieve broeikasgasemissiereductie die kenmerkend is voor een bepaalde productieroute van biobrandstoffen;5° « standaardwaarde » : een waarde die is afgeleid van een typische waarde middels toepassing van tevoren vastgestelde factoren en die, onder in dit besluit welomschreven voorwaarden, gebruikt mag worden in plaats van een feitelijke waarde;6° « de Richtlijn 2009/28/EG » : de Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG;7° « de Richtlijn 2009/30/EG » : de Richtlijn 2009/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG met betrekking tot de specificatie van benzine, dieselbrandstof en gasolie en tot invoering van een mechanisme om de emissies van broeikasgassen te monitoren en te verminderen, tot wijziging van Richtlijn 1999/32/EG van de Raad met betrekking tot de specificatie van door binnenschepen gebruikte brandstoffen en tot intrekking van Richtlijn 93/12/EEG;8° « grondgebied NUTS 2 » : grondgebied dat volgens Verordening (EG) nr.1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) dan wel als een meer gedesaggregeerd NUTS-niveau zijn ingedeeld als niveau 2 geklasseerd is in de nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS);

In deze zones zijn de voorziene typische broeikasgasemissies die resulteren uit de teelt van landbouwgrondstoffen lager of gelijk aan de emissies die zijn aangegeven onder de titel "Teelt" van bijlage I, deel D van dit besluit; 9° « randvoorwaarden » : de eisen en normen, vermeld in de bepalingen, bedoeld in de titel "Milieu", in deel A van bijlage II en in punt 9 van bijlage II bij Verordening (EG) nr.73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, alsmede de krachtens artikel 6, § 1, van die verordening vastgestelde minimumeisen inzake goede landbouw- en milieuconditie; 10° « marktpartij » : fysische of rechtspersoon die de biomassa, de tussenproducten, de halffabricaten en de producten in eigendom heeft of er de fysieke controle over heeft, van bij het begin tot de beschikbaarheid ervan op de markt voor biobrandstoffen, voor de bijmenging met fossiele brandstoffen, voor een of meerdere stappen van de productieketen;11° « organisatie » : fysische of rechtspersoon die het technische dossier, bedoeld in artikel 10, voorlegt;12° « erkend onafhankelijk controleorganisme » : een door BELAC of door een analoge organisatie binnen de Europese Economische Ruimte geaccrediteerd controleorganisme en erkend door de Minister, overeenkomstig de bepalingen van Hoofdstuk IX;13° « de Minister » : de Minister bevoegd voor Leefmilieu;14° « de bevoegde overheid » : het Directoraat-generaal Leefmilieu van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu;15° « de directeur-generaal » : de directeur-generaal van het Directoraat-generaal Leefmilieu van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. HOOFDSTUK III. - Voorafgaande verplichting voor het op de markt brengen van de biobrandstoffen

Art. 3.Voor elk lot biobrandstof dat op de markt wordt gebracht, wordt een productverklaring opgesteld die de in artikel 5, tweede lid, bedoelde informatie bevat, en die aan de bevoegde overheid wordt meegedeeld overeenkomstig artikel 6. HOOFDSTUK IV. - Duurzaamheidscriteria

Art. 4.§ 1. Indien de productverklaring er de bewijsvoering van beoogt, onderzoekt de bevoegde overheid de conformiteit van het lot biobrandstof aan de duurzaamheidscriteria van : - §§ 2 tot 6 indien de grondstoffen worden geteeld op het grondgebied van de Europese Gemeenschap; - §§ 2 tot 5 indien de grondstoffen worden geteeld buiten het grondgebied van de Europese Gemeenschap; - § 2 als de biobrandstof vervaardigd is uit niet van landbouw, aquacultuur, visserij of bosbouw afkomstige afvalstoffen en residuen.

In het tegenovergestelde geval, wordt het lot biobrandstof niet duurzaam geacht. § 2. De broeikasgasemissiereductie ten gevolge van het gebruik van biobrandstoffen bedraagt minstens 35 % trapsgewijs conform de hieronder bedoelde kalender : - vanaf 1 januari 2017, bedraagt de broeikasgasemissiereductie ten gevolge van het gebruik van biobrandstoffen minstens 50 %; - vanaf 1 januari 2018, bedraagt die broeikasgasemissiereductie minstens 60 % voor biobrandstoffen die zijn geproduceerd in installaties waarvan de productie op of na 1 januari 2017 is gestart.

De broeikasgasemissiereductie door het gebruik van biobrandstoffen wordt berekend overeenkomstig artikel 7.

In het geval van biobrandstoffen die geproduceerd zijn in installaties die op 23 januari 2008 operationeel waren, is het eerste lid van toepassing met ingang van 1 april 2013. In het geval van biobrandstoffen die geproduceerd zijn in het kader van artikel 4, § 5, van de wet van 10 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/06/2006 pub. 16/06/2006 numac 2006003297 bron federale overheidsdienst financien Wet betreffende de biobrandstoffen sluiten betreffende de biobrandstoffen, is het eerste lid van toepassing met ingang van 1 oktober 2013. § 3. De biobrandstoffen worden niet geproduceerd uit grondstoffen verkregen van land met een grote biodiversiteit, d.w.z. land dat in of na januari 2008 één van de hierna vermelde statussen had, ongeacht of het die status nog steeds heeft : 1° oerbos en andere beboste gronden, d.w.z. bos en andere beboste gronden met inheemse soorten, waar er geen duidelijk zichtbare tekenen van menselijke activiteiten zijn en de ecologische processen niet in significante mate zijn verstoord; 2° gebieden die bij wet of door de relevante bevoegde autoriteiten zijn aangewezen : a) voor natuurbeschermingsdoeleinden, of b) voor de bescherming van zeldzame, kwetsbare of bedreigde ecosystemen of soorten, die bij internationale overeenkomst zijn erkend of opgenomen zijn op lijsten van intergouvernementele organisaties of van de Internationale Unie voor het behoud van de natuur, mits deze gebieden zijn erkend overeenkomstig artikel 18, § 4, tweede alinea van Richtlijn 2009/28/EG; tenzij wordt aangetoond dat de productie van die grondstoffen geen invloed heeft op die natuurbeschermingsdoeleinden; 3° graslanden met grote biodiversiteit die : a) natuurlijk zijn, d.w.z. graslanden die zonder menselijk ingrijpen graslanden zouden blijven en die hun natuurlijke soortensamenstelling en ecologische kenmerken en processen hebben behouden; of b) niet natuurlijk zijn, d.w.z. graslanden die zonder menselijk ingrijpen zouden ophouden graslanden te zijn en die rijk zijn aan soorten en niet zijn aangetast, tenzij is aangetoond dat het oogsten van de grondstoffen noodzakelijk is voor het behoud van de status van grasland. § 4. De biobrandstoffen worden niet geproduceerd uit grondstoffen verkregen van land met hoge koolstofvoorraden, d.w.z. land dat in januari 2008 één van de hierna vermelde statussen had maar deze status niet langer heeft : 1° waterrijke gebieden, d.w.z. land dat permanent of tijdens een groot gedeelte van het jaar onder water staat of verzadigd is met water; 2° permanent beboste gebieden, d.w.z. gebieden van meer dan een hectare met bomen van hoger dan vijf meter en een bedekkingsgraad van meer dan 30 % of bomen die deze drempels ter plaatse kunnen bereiken; 3° gebieden van meer dan een hectare met bomen van hoger dan vijf meter en een bedekkingsgraad van 10 tot 30 % of bomen die deze drempels ter plaatse kunnen bereiken, tenzij aangetoond wordt dat de voor en na omschakeling aanwezige koolstofvoorraden van een zodanige omvang zijn dat bij toepassing van de in bijlage I, deel C, vastgestelde methode aan de voorwaarden van § 2 zou zijn voldaan. De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing op land dat, op het tijdstip dat de grondstof werd verkregen, dezelfde status had als in januari 2008. § 5. De biobrandstoffen worden niet geproduceerd uit grondstoffen verkregen van land dat in januari 2008 veengebied was, tenzij aangetoond wordt dat de teelt en het oogsten van deze grondstoffen geen ontwatering van een voorheen niet-ontwaterde bodem met zich brengt. § 6. Landbouwgrondstoffen die in de Europese Gemeenschap worden geteeld en gebruikt voor de productie van biobrandstoffen worden verkregen overeenkomstig de ter zake vastgelegde randvoorwaarden. § 7. Voor de toepassing van § 3, 2° en 3°, § 4, 1° en § 5, indien de grondstoffen afkomstig zijn uit land gelegen in België, zijn bedoeld : de Natura 2000-gebieden, de natuurreservaten en de waterrijke gebieden met een grote biologische waarde, zoals gedefinieerde in overeenstemming met Richtlijnen 79/409/EEG van 2 april 1979 en 92/43/EEG van 21 mei 1992 en met de wet van 12 juli 1973Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/07/1973 pub. 24/08/2010 numac 2010000473 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op het natuurbehoud Duitse vertaling van de federale versie sluiten op de natuurbescherming.

Voor de toepassing van § 4, 2° et 3, indien de grondstoffen afkomstig zijn uit land gelegen in België, is bedoeld land dat bestemd is voor bosbouw door het gewestelijke bodembestemmingsplan op 1 januari 2008 en deze status niet langer heeft. HOOFDSTUK V. - Bepalingen betreffende de opstelling van de productverklaring

Art. 5.Elk lot biobrandstof dat op de markt wordt gebracht wordt geïdentificeerd door een enig referentienummer dat wordt toegekend door de bevoegde overheid. Dit nummer stelt de link vast tussen het lot biobrandstof en de productverklaring.

De productverklaring vergezelt het lot biobrandstof en bevat tenminste volgende informatie : 1° de datum van uitgifte;2° de identiteit van de biobrandstoffenproducent;3° de geleverde hoeveelheid;4° de leveringsdatum;5° een beschrijving van het product;6° de plaats van levering;7° het enig referentienummer;8° de broeikasgasemissiereductie ten opzichte van het fossiele alternatief, uitgedrukt in %, zoals bepaald in bijlage I, deel C, § 4, en berekend volgens artikel 7;9° desgevallend, een verklaring van de biobrandstoffenproducent dat het lot voldoet aan de duurzaamheidscriteria voorzien in artikel 4, § 3 tot 5;10° het land van oorsprong van de biomassa;11° of de biomassa geproduceerd is op ernstig en zwaar verontreinigde gronden;12° desgevallend, het gebruikte middel om de naleving van de duurzaamheidscriteria voorzien in artikel 4 aan te tonen evenals het erkend onafhankelijke controleorganisme die de naleving ervan heeft gecertificeerd;13° of de biobrandstof vervaardigd is uit niet van landbouw, aquacultuur, visserij of bosbouw afkomstige afvalstoffen en residuen;14° of de biobrandstof werd geproduceerd in het kader van de wet van 10 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/06/2006 pub. 16/06/2006 numac 2006003297 bron federale overheidsdienst financien Wet betreffende de biobrandstoffen sluiten betreffende de biobrandstoffen;15° of de grondstoffen werden geteeld en geoogst in België of in de andere lidstaten van de Europese Unie onder het voorwaardenstelsel.

Art. 6.Voordat de betrokken biobrandstoffen op de markt worden gebracht, wordt de in artikel 5 bedoelde informatie doorgestuurd naar de bevoegde overheid door middel van de volgende website : www.product-déclaration.be HOOFDSTUK VI. - Berekening van het effect van biobrandstoffen op de broeikasgasemissies

Art. 7.§ 1. De broeikasgasemissiereductie door het gebruik van biobrandstoffen wordt berekend als volgt : 1° indien een standaardwaarde voor de broeikasgasemissiereductie met betrekking tot de productieketen is vastgesteld in bijlage I, deel A of B, en indien de el-waarde voor deze biobrandstoffen berekend overeenkomstig bijlage I, deel C, punt 7, gelijk is aan of lager is dan nul, wordt die standaardwaarde gebruikt;2° de feitelijke waarde, berekend overeenkomstig de in bijlage I, deel C, vastgestelde methode, wordt gebruikt;of 3° er wordt een waarde gebruikt die wordt berekend als de som van de factoren van de formule in bijlage I, deel C, punt 1, waarbij gedesaggregeerde standaardwaarden in bijlage I, deel D of E, kunnen worden gebruikt voor een aantal factoren en de feitelijke waarden, berekend volgens de methode van bijlage I, deel C, voor alle andere factoren. § 2. De in bijlage I, deel A, vermelde standaardwaarden en de in bijlage I, deel D, vermelde gedesaggregeerde standaardwaarden voor de teelt mogen alleen worden gebruikt als de grondstoffen : 1° ofwel worden geteeld buiten de Europese Gemeenschap;2° ofwel worden geteeld in de Europese Gemeenschap in gebieden NUTS 2. Die waardes zijn beschikbaar : a) wat België betreft, bij de gewestelijke administraties verantwoordelijk voor landbouw; b) wat andere Lidstaten betreft, op de website van de Europese Commissie : http://ec.europa.eu/energy/renewables/transparency_platform/transparency_platform_en.htm 3° ofwel afval of residuen, andere dan landbouw-, aquacultuur- of visserijresiduen, zijn. Voor biobrandstoffen die niet onder het bepaalde in 1°, 2° of 3° vallen, worden feitelijke waarden voor teelt gebruikt. HOOFDSTUK VII. - Bewijsmiddelen van de naleving van de duurzaamheidscriteria

Art. 8.De naleving van de duurzaamheidscriteria voorzien in artikel 4 wordt aangetoond op basis van : 1° ofwel de conformiteit van de marktpartij met de norm (pr) EN16214 in de laatste versie, zoals gecertificeerd door een erkend onafhankelijk controleorganisme;2° ofwel een erkend certificatiesysteem dat gelijkwaardig is aan de genoemde norm, overeenkomstig artikelen 9 tot 14;3° ofwel een vrijwillig systeem, erkend overeenkomstig artikel 15;4° ofwel bilaterale of multilaterale akkoorden afgesloten tussen derde landen en de Europese Gemeenschap, erkend overeenkomstig artikel 15.

Art. 9.§ 1. Een certificatiesysteem wordt erkend als gelijkwaardig aan de norm (pr) EN16214 wanneer het is goedgekeurd door de Minister op basis van een gemotiveerd advies van de bevoegde overheid.

Het treedt in werking de dag dat het wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

De goedkeuring van een certificatiesysteem is vijf jaar geldig. § 2. Een certificatiesysteem is een geheel van schriftelijke bepalingen dat tot doel heeft om aan te tonen dat de biobrandstoffen beantwoorden aan de duurzaamheidscriteria voorzien in artikel 4. § 3. Deze bepalingen beschrijven de organisatie van de rapportering, de opname in de berekening van de broeikasgasemissies, de doorlichtingen en de controle van de markpartijen en de doorlichtingen en de controle van het certificatiesysteem.

Deze bepalingen hebben betrekking op : 1° alle stappen van de productieketen : vanaf de productie van de biomassa, de vervoerswijzen ervan, de verwerking ervan tot biobrandstof tot aan bijmenging van biobrandstoffen in fossiele brandstoffen;2° het doorgeven van de informatie bedoeld in artikel 5 en bijlage II van een marktpartij tot de andere, op elke stap bedoeld in 1° ;3° de controles die opgelegd worden aan de bij het certificatiesysteem aangesloten marktpartijen en uitgevoerd door een erkend onafhankelijk controleorganisme;4° de beoordeling van het certificatiesysteem voorzien in artikel 13. Het certificatiesysteem is aldus opgevat dat elke marktpartij verantwoordelijk is voor haar eigen activiteit. § 4. Het certificatiesysteem is gebaseerd op een massabalans die : a) toelaat loten van grondstoffen of biobrandstoffen met verschillende duurzaamheidskenmerken te mengen, b) vereist dat informatie over de duurzaamheidskenmerken en omvang van de onder a) bedoelde loten aan het mengsel toegewezen blijft, en c) voorziet dat de som van alle loten die uit het mengsel zijn gehaald dezelfde duurzaamheidscriteria heeft, in dezelfde hoeveelheden, als de som van alle loten die aan het mengsel worden toegevoegd. Een massabalans wordt jaarlijks afgesloten door de marktpartij. § 5. Een organisatie die een certificatiesysteem wil invoeren moet een technisch dossier samenstellen dat beantwoordt aan de voorschriften van artikel 10.

Art. 10.§ 1. Het technische dossier wordt in één exemplaar naar de bevoegde overheid verstuurd, bij aangetekend schrijven, ter attentie van de directeur-generaal.

Een elektronische versie van het technische dossier, in PDF-formaat, identiek aan de papieren versie, wordt ook naar de bevoegde overheid verstuurd. § 2. Het technische dossier draagt een naam die het duidelijk en ondubbelzinnig identificeert. § 3. Het technische dossier vermeld : 1° de organisatie die het technische dossier voorlegt;2° de intentieverklaringen van de marktpartijen die zich verbinden tot de verschillende fasen van de massabalans;3° de intentieverklaringen van de erkend onafhankelijke controleorganismen die door de marktpartijen belast worden met de uitvoering van controles op de informatie bedoeld in artikel 5 en bijlage II. Gedurende het eerste jaar dat de inwerkingtreding van dit besluit volgt, bij gebrek aan een erkend onafhankelijk controleorganisme op het moment dat het technisch dossier wordt ingediend, is § 3, 3°, niet van toepassing. In dat geval, bezorgt de organisatie, binnen de 6 maanden volgend op de goedkeuring van het certificatiesysteem door de Minister, de lijst van de erkende onafhankelijke controleorganismen die zullen belast worden met het uitvoeren van de controles op de informatie bedoeld in artikel 5 en in bijlage II. § 4. Het technische dossier geeft aan op welke manier de controles door de erkend onafhankelijke controleorganismen georganiseerd en gepland worden.

De frequentie van de controles wordt gemotiveerd.

De uitvoering en de betaling van de controles worden door het certificatiesysteem ten laste genomen.

Art. 11.§ 1. In het kader van de beoordeling van de technische dossiers, mag de bevoegde overheid bijgestaan worden door één of twee experts.

De Minister duidt de expert of experts aan die belast worden met een ondersteunende opdracht bij de bevoegde overheid.

De experts maken zich bij de bevoegde overheid bekend via een motivatiebrief en hun curriculum vitae. De bevoegde overheid onderzoekt het profiel van elk van de experts en controleert, na onderzoek van het curriculum vitae, de afwezigheid van rechtstreekse of onrechtstreekse belangenconflicten bij de voorgestelde experts.

De bevoegde overheid kan de kandidatuur van de expert verwerpen.

De experts hebben recht op terugbetaling van hun reiskosten overeenkomstig het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten. Enkel de experts die geen ambtenaar van de federale overheid zijn hebben trouwens recht op een presentiegeld ten bedrage van 150 euro per vergadering. § 2. Voor elk technisch dossier, bezorgen de expert of experts een advies aan de bevoegde overheid, binnen de 3 weken te rekenen vanaf ontvangst van het volledige technische dossier.

Art. 12.§ 1. De bevoegde overheid legt, binnen de acht weken te rekenen vanaf ontvangst van het volledige technische dossier, een gemotiveerd advies voor aan de Minister.

De beoordeling van het technisch dossier is gebaseerd op de norm (pr) EN16214, in de laatste versie. § 2. Alvorens haar gemotiveerd advies aan de Minister voor te leggen, bezorgt de bevoegde overheid haar ontwerp van advies aan de organisatie. Die beschikt over 2 weken om met argumenten en bewijsstukken gestaafde bezwaren bezorgen aan de directeur-generaal. § 3. Het aan de Minister overgemaakte gemotiveerd advies houdt rekening met de eventuele bezwaren, die daaraan toegevoegd worden. § 4. Op basis van dit gemotiveerde advies, keurt de Minister al dan niet het certificatiesysteem goed.

Art. 13.§ 1. Als een certificatiesysteem erkend is, wordt het anderhalf jaar en vervolgens vier en een half jaar vanaf zijn inwerkingtreding onderworpen aan een beoordeling. § 2. De beoordeling van het certificatiesysteem wordt uitgevoerd door een erkend onafhankelijk controleorganisme, 3 maanden vóór de in § 1 bepaalde termijnen.

Een beoordelingsverslag wordt door het erkend onafhankelijke controleorganisme aan de organisatie en de bevoegde overheid bezorgd.

In het verslag wordt rekening gehouden met de reglementaire context die van kracht is bij de goedkeuring van het certificatiesysteem.

Op basis van dat verslag en naargelang van de door het erkende onafhankelijke controleorganisme vastgestelde gebreken, moet de organisatie een synthesedocument opstellen met betrekking tot de wijzigingen die ze zal opnemen in haar certificatiesysteem. Dat synthesedocument wordt aan de bevoegde overheid bezorgd. § 3. De wijzigingen die aan het certificatiesysteem moeten worden aangebracht strekken ertoe te waarborgen dat het systeem voldoet aan artikel 9. § 4. De organisatie wijzigt haar certificatiesysteem en betekent de nieuwe versie van haar certificatiesysteem aan de bevoegde overheid binnen de 3 maanden te rekenen vanaf de datum van overmaking van het verslag van het erkend onafhankelijke controleorganisme. § 5. Ingeval de wijzigingen bedoeld in § 4 niet binnen de drie maanden worden aangebracht aan het certificatiesysteem, wordt de goedkeuring voor minstens zes maanden opgeschort totdat de wijzigingen zijn aangebracht.

Die beslissing tot opschorting wordt bij aangetekend schrijven aan de bevoegde overheid betekend.

Art. 14.Als de tweede beoordeling voorzien in artikel 13, § 1, geen gebrek kenbaar heeft gemaakt of als de wijzigingen bedoeld in artikel 13, § 4, aangebracht werden, wordt het certificatiesysteem voor een periode van vijf jaar verlengd.

Ingeval de reglementaire bepalingen die op het ogenblik van de goedkeuringsprocedure bestaan belangrijke veranderingen vertonen, is een nieuwe beoordelingsprocedure noodzakelijk.

Die nieuwe beoordeling heeft enkel betrekking op de nieuwe reglementaire bepalingen.

De nieuwe beoordeling volgt de nadere regelen voorzien in artikel 13.

Art. 15.§ 1. De vrijwillige systemen evenals de door de Europese Gemeenschap afgesloten bilaterale of multilaterale overeenkomsten, bedoeld in artikel 8, 3° en 4°, zijn deze waarvoor een zoals bedoeld in artikel 18, §§ 4 tot 6, van Richtlijn 2009/28/EG besluit van de Europese Commissie is genomen. § 2. De marktpartijen die de naleving van de duurzaamheidscriteria voorzien in artikel 4 op die basis aantonen rapporteren bijkomende informatie overeenkomstig bijlage II. Die informatie wordt jaarlijks aan de bevoegde overheid bezorgd. HOOFDSTUK VIII. - Bepalingen betreffende de controle van de duurzaamheid van biobrandstoffen

Art. 16.De grondstoffen die in België of in de andere lidstaten van de Europese Unie geteeld en geoogst worden onder het stelsel van de randvoorwaarden worden geacht gecontroleerd te zijn en worden dan ook beschouwd als conform §§ 3, 4, 5 en 6 van artikel 4.

Art. 17.§ 1. Uit de controles die door de erkend onafhankelijke controleorganismen worden uitgevoerd, kunnen niet-conformiteiten aan de duurzaamheidscriteria blijken. Een niet-conformiteit wordt als groot aangeduid : 1° zodra de bij de marktpartijen verzamelde informatie ertoe leidt dat minstens een van de in artikel 4 bedoelde criteria niet is nageleefd;2° wanneer een marktpartij aanvaardt dat haar leveranciers zelfverklaringen afleggen die niet onderworpen werden aan verificatie door een erkend onafhankelijk controleorganisme. § 2. Zodra een grote niet-conformiteit wordt vastgesteld door een erkend onafhankelijk controleorganisme, wordt die gerapporteerd aan de organisatie en aan de bevoegde overheid.

Het erkende onafhankelijke controleorganisme geeft aan de bevoegde overheid alle noodzakelijke informatie die toelaat om de in § 1 bedoelde niet-conforme loten biobrandstoffen te identificeren. § 3. Een lot biobrandstof waarbij een grote niet-conformiteit geïdentificeerd is, wordt geacht niet duurzaam te zijn. § 4. Een niet-conformiteit die niet omschreven is in § 1 wordt als klein beschouwd.

De organisatie geeft aan de bevoegde overheid om de 6 maanden een lijst van de kleine niet-conformiteiten evenals de eventuele corrigerende maatregelen.

Art. 18.De bevoegde overheid betekent de grote niet-conformiteiten en de identificatie van de betrokken niet-conforme loten biobrandstoffen aan : - de organisatie; - de biobrandstoffenproducent; - de vennootschap die de biobrandstof bij de fossiele brandstof gemengd heeft; - de Europese Commissie; - aan de Directoraat-generaal Energie van de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie.

Art. 19.Ten laatste op 30 april van het jaar dat volgt op het op de markt brengen van de loten biobrandstoffen, reikt de bevoegde overheid een attest uit betreffende de duurzaamheid van de betrokken loten.

Het attest verduidelijkt : - of het lot biobrandstof conform is aan de duurzaamheidscriteria voorzien in artikel 4; - of het lot biobrandstof vervaardigd is uit niet van landbouw, aquacultuur, visserij of bosbouw afkomstige afvalstoffen en residuen. HOOFDSTUK IX. - Bepalingen betreffende de erkenning van de onafhankelijke controleorganismen

Art. 20.Om erkend te worden, moet een controle-organisme voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° rechtspersoonlijkheid bezitten en onafhankelijk zijn, d.w.z. geen enkele band hebben met de gecontroleerde marktpartijen of met de belangen van deze; 2° geaccrediteerd zijn volgens de criteria van de norm NBN EN ISO/IEC 17020 houdende algemene criteria voor het functioneren van verschillende soorten instellingen die keuringen uitvoeren, voor het controleren van de duurzaamheidscriteria, overeenkomstig het accreditatiesysteem ingevoerd door de wet van 20 juli 1990Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/1990 pub. 10/06/2010 numac 2010000325 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot instelling van een flexibele pensioenleeftijd voor werknemers en tot aanpassing van de werknemerspensioenen aan de evolutie van het algemeen welzijn. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de accreditatie van instellingen voor de conformiteitsbeoordeling, alsmede van de testlaboratoria of door een gelijkwaardig accreditatiesysteem ingevoerd in een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte;3° voldoen aan de onafhankelijkheidscriteria voor keuringsinstellingen van type A of C zoals omschreven in de algemene BELAC criteria en leidraden voor de toepassing van de norm NBN EN ISO/IEC17020 door de keuringsinstellingen die zich kandidaat stellen voor een accreditatie (BELAC 2-201 Rev 5-2006 en de latere wijzigingen ervan) of aan gelijkaardige criteria;4° zich ertoe verbinden om aan de Minister en aan de bevoegde overheid per gewone brief de verslagen te bezorgen die zijn opgesteld na bezoeken aan productie-eenheden van biobrandstoffen.

Art. 21.De erkenningsaanvraag wordt samen met de desbetreffende bewijsstukken, bij aangetekend schrijven, aan de Minister gericht. De Minister vraagt de bevoegde overheid om advies en verleent of weigert de erkenning, bij aangetekend schrijven, binnen de 2 weken na het advies van de bevoegde overheid.

De erkenning wordt uitgereikt voor een hernieuwbare periode van drie jaar. Gedurende die periode, kan het controleorganisme elk moment op initiatief van de Minister of van de bevoegde overheid gecontroleerd worden op de naleving van de erkenningsvoorwaarden. HOOFDSTUK X. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 22.De loten biobrandstoffen die geproduceerd zijn op basis van de oogsten die uitgevoerd werden in 2011 en 2012, worden geacht duurzaam te zijn in de zin van artikel 4.

Art. 23.Ten laatste op 30 juni van elk jaar, deelt de Minister aan de Ministerraad een verslag mede over de toepassing van dit besluit met betrekking tot de loten biobrandstoffen die het jaar voordien op de markt werden gebracht.

Art. 24.De Minister bevoegd voor Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Ciergnon, 26 november 2011.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Klimaat en Energie, P. MAGNETTE

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 26 november 2011 houdende bepaling van productnormen voor biobrandstoffen.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Klimaat en Energie, P. MAGNETTE

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 26 november 2011 houdende bepaling van productnormen voor biobrandstoffen.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Klimaat en Energie, P. MAGNETTE

^