gepubliceerd op 01 december 1998
Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet betreffende de euro en inzake diverse aanverwante bepalingen
26 NOVEMBER 1998. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet betreffende de euro en inzake diverse aanverwante bepalingen
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de Verordeningen (EG) nr. 1103/97 van de Raad van 17 juni 1997 over enkele bepalingen betreffende de invoering van de euro en nr. 974/98 van de Raad van 3 mei 1998 over de invoering van de euro;
Gelet op de besluitwet van 18 mei 1945 houdende oprichting van een Rentenfonds, gehandhaafd door artikel 19,6° van de wet van 1 juni 1949 waarbij sommige wettelijke bepalingen gehandhaafd worden niettegenstaande het terugbrengen van het leger op vredesvoet, inzonderheid artikel 2;
Gelet op de wet van 2 januari 1991 betreffende de markt van de effecten van de overheidsschuld en het monetair beleidsinstrumentarium, laatst gewijzigd bij de wet van 30 oktober 1998 betreffende de euro, inzonderheid op de artikelen 4, lid 3, 1°,12 en 13;
Gelet op de wet van 22 juli 1991 betreffende de thesauriebewijzen en de depositobewijzen, laatst gewijzigd bij de wet van 30 oktober 1998 betreffende de euro, inzonderheid de artikelen 4 en 7, § 2;
Gelet op de wet van 6 augustus 1993 betreffende de transacties met bepaalde effecten;
Gelet op de wet van 30 oktober 1998 betreffende de euro, inzonderheid op de artikelen 15, 22 en 23;
Gelet op het koninklijk besluit van 26 mei 1994 over de inhouding en de vergoeding van de roerende voorheffing overeenkomstig hoofdstuk I van de wet van 6 augustus 1993 betreffende de transacties met bepaalde effecten, inzonderheid op artikel 11;
Gelet op het koninklijk besluit van 22 december 1995 betreffende het toezicht op de instellingen die erkend zijn om rekeningen van gedematerialiseerde effecten van de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies, de plaatselijke overheden of de openbare instellingen bij te houden, inzonderheid op artikel 2;
Gelet op de wetten op de Raad van State gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd door de wetten van 9 augustus 1980, 16 juni 1989, 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de wet van 30 oktober 1998 de wijziging in euro voorziet van de lineaire obligaties, de gesplitste effecten en de schatkistcertificaten;
Overwegende dat het voor het goede verloop van deze wijziging en voor de goede werking van de effectenclearingstelsels en de vereffenings-systemen na 2 januari 1999 noodzakelijk is om bepaalde technische aanpassingen mogelijk te maken om de verschillen ontstaan door de afrondingen op te vangen;
Overwegende dat het noodzakelijk is om bepaalde bedragen in euro uit te drukken voor nieuwe uitgiften in euro van thesauriebewijzen en depositobewijzen;
Overwegende dat de wijziging een grote inspanning vergt van de clearing van de Nationale Bank van België en van zijn deelnemers, en dat het dus in het belang van het welslagen van deze operatie van belang is om de modaliteiten van deze wijziging onverwijld te regelen;
Op de voordracht van onze Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Bepalingen tot uitvoering van de wet betreffende de euro
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° deelnemers en onderdeelnemers : de door de Minister van Financiën voor het bijhouden van rekeningen erkende instellingen bedoeld door art.3 van de wet van 2 januari 1991 betreffende de markt van de effecten van de overheidsschuld en het monetair beleidsinstrumentarium; 2° bedrag op rekeningen : het saldo van de gedematerialiseerde effecten dat op 31 december 1998 na afsluiting van de boekingsdag op rekening geboekt is; 3° gedematerialiseerde effecten : de gedematerialiseerde effecten bedoeld door art.15, § 1, van de wet van 30 oktober 1998 betreffende de euro; 4° clearing : het effectenclearingstelsel beheerd door de Nationale Bank van België;5° verschillen : het bedrag per ISIN-code, in voorkomend geval na samenvoeging van ISIN-codes, dat ontstaat tussen het omgerekend bedrag van de eigen rekeningen en cliëntenrekeningen die voorkomen in de boekhouding van de clearing, en de optelling van de omgerekende bedragen van rekeningen in elke overeenstemmende rekening in de boekhouding van de deelnemers en onderdeelnemers.
Art. 2.§ 1. De clearing zal op 2 januari 1999 de bedragen op rekeningen ambtshalve in euro omzetten. § 2. Hij zal op 2 januari 1999 eveneens ambtshalve de nominale bedragen van de gedematerialiseerde effecten en de te betalen bedragen van de verrichtingen omzetten, die genotificeerd zijn vóór 2 januari 1999 maar na deze datum moeten vereffend worden. § 3. Iedere omzetting in euro zal afgerond worden overeenkomstig artikel 15, § 4, van de wet van 30 oktober 1998 betreffende de euro. § 4. De clearing zal ten laatste op 3 januari 1999 haar deelnemers van de ambtshalve aangebrachte omzettingen in kennis stellen.
Art. 3.§ 1. De deelnemers zijn gerechtigd om de verschillen te berekenen en deze aan de clearing te notificeren door middel van één enkele notificatie per ISIN-code en per rekening in de clearing, met de mogelijkheid van een eenmalige correctie. Nochtans mag de notificatie aan de clearing door een deelnemer van verschillen die opgegeven zijn in de mededeling van een onderdeelnemer aan zijn deelnemer afzonderlijk op een andere dag genotificeerd worden. § 2. De deelnemers moeten hun onderdeelnemers de mogelijkheid bieden om, op eigen verantwoordelijkheid, dezelfde aanpassingen te doen in hun eigen rekeningen en in hun cliëntenrekeningen. Zij houden de verklaring, waarin hun onderdeelnemer verzekert dat alle omrekeningsregels van dit besluit nageleefd werden, ter beschikking van het Rentenfonds.
De onderdeelnemer houdt de bewijsstukken ter beschikking van het Rentenfonds. § 3. De indiening van de notificatie van verschillen door de deelnemers kan enkel rechtsgeldig in de clearing gebeuren van 4 januari 1999 tot en met 28 januari 1999, v|$$|Ago|$$|Agor 15 uur. .§ 4. In afwijking van § 3, moeten de notificaties van de deelnemers betreffende schatkistcertificaten die in de loop van januari 1999 op eindvervaldag komen alsook inzake de lineaire obligaties en gesplitste effecten met een coupondatum in januari 1999, uiterlijk v|$$|Ago|$$|Agor 15 uur van de bankwerkdag v|$$|Ago|$$|Agor respectievelijk de eindvervaldag of de coupondatum bij de clearing ingediend worden. § 5. Behoudens afwijkend akkoord tussen de deelnemer en zijn onderdeelnemer, moeten de onderdeelnemers de deelnemers uiterlijk twee bankwerkdagen vóór het verstrijken van de termijn bedoeld in de voormelde paragrafen inlichten over de aanpassingen.
Art. 4.§ 1. Op vraag van de emittent, kan het Rentenfonds nagaan of de notificaties bedoeld in artikel 3 opgesteld zijn overeenkomstig de regels bepaald door dat artikel. § 2. Voor de uitvoering van de controle bedoeld in § 1, maakt het Rentenfonds gebruik van de bevoegdheden die hem zijn toevertrouwd door artikel 2, lid 5, van de besluitwet van 18 mei 1945 houdende oprichting van een Rentenfonds. § 3. Indien het Rentenfonds vaststelt dat een notificatie niet opgesteld is overeenkomstig de regels bepaald door artikel 3, wordt de notificatie van rechtswege als nietig beschouwd. In dat geval verwittigt het Fonds de clearing, indien de opsteller van de notificatie een deelnemer is, of de betrokken deelnemer, indien de opsteller één van zijn onderdeelnemers is. De aldus verwittigde instelling voert een boekhoudkundige bewerking uit die tegengesteld is aan deze die voortvloeide uit de notificatie, met een nieuwe valutadag en overeenkomstig de regels van toepassing op de rekeningrelatie.
Indien de instelling die overgegaan is tot deze bewerking een deelnemer is, voert de clearing een overeenkomstige boekhoudkundige aanpassing uit.
Art. 5.§ 1. De clearing past het actief van zijn effectenboekhouding aan, aan het globale resultaat, per ISIN-code, van de afrondingen in iedere rekening beheerd door een deelnemer.
In het belang van de goede werking van de clearing, kan deze bepaling eveneens toegepast worden voor rekeningen van gedematerialiseerde effecten die bij hem aangehouden worden door zijn deelnemers. § 2. De Nationale Bank van België deelt de Administrateur-generaal van de Thesaurie dagelijks het geheel mee van de boekhoudkundige aanpassingen per ISIN-code die aldus door haar verricht zijn.
Van zodra hij deze mededeling ontvangen heeft, past de Administrateur-generaal van de Thesaurie het nominaal bedrag van de effecten in omloop aan.
De Nationale Bank van België deelt bovendien ten gepaste tijde aan de Administrateur-generaal van de Thesaurie de bedragen mee die de Staat verschuldigd is omwille van de betaling van de rechten op het kapitaal en van de rechten op de interesten van de gesplitste effecten.
Art. 6.In artikel 36, 4° van het koninklijk besluit van 23 januari 1991 betreffende de effecten van de Staatsschuld, worden de woorden « en de tot uitvoering van dit besluit vastgestelde regels » vervangen door de woorden « en de tot uitvoering van dit besluit vastgestelde regels alsmede door het koninklijk besluit van 26 november 1998 tot uitvoering van de wet betreffende de euro en inzake diverse convenante bepalingen ».
Art. 7.§ 1. Art. 6 van het koninklijk besluit van 14 oktober 1991 betreffende de thesauriebewijzen en de depositobewijzen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 november 1993, 12 augustus 1994 en 4 mei 1995 wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 6.Bij de transacties in gedematerialiseerde thesauriebewijzen of gedematerialiseerde depositobewijzen moet het op de effectenrekening te boeken bedrag, zoals omschreven in artikel 5, een minimum van 250 000 euro bedragen.
De Minister van Financiën kan, in overeenstemming met artikel 4, tweede lid, van de voormelde wet van 22 juli 1991, het minimum bedrag bepalen voor transacties in gedematerialiseerde thesauriebewijzen of gedematerialiseerde depositobewijzen uitgedrukt in de door hem bepaalde vreemde munten ». § 2. In artikel 13 van hetzelfde besluit, worden de bedragen « één miljard frank » en « honderd miljoen frank », voor de uitgiften in euro, vervangen door de bedragen « 25 miljoen euro » en « twee miljoen vijfhonderdduizend euro ».
Art. 8.Het opschrift van het koninklijk besluit van 14 juni 1994 tot vaststelling van de regels van toepassing op het aanhouden op rekening van gedematerialiseerde effecten uitgedrukt in vreemde munten of in rekeneenheden andere dan ecu, wordt vervangen door het volgende opschrift : « Koninklijk besluit tot vaststelling van de regels van toepassing op het aanhouden op rekening van gedematerialiseerde effecten uitgedrukt in vreemde munten of in rekeneenheden ».
In de artikelen 1, § 1, eerste lid, en 2, § 2, van hetzelfde besluit, worden de woorden « andere dan Ecu » geschrapt.
Artikel 1, § 3, van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 3. De in dit besluit bedoelde vreemde munten zijn de munteenheden van de Lidstaten van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling andere dan de euro-munteenheid en de Belgische frank. » Artikel 3, alinea 1 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : « Bij gebrek aan strijdige bepalingen in de overeenkomst van uitgifte, wordt de tegenwaarde in euro van trekkingen uitgevoerd in verschillende vreemde munten in het kader van eenzelfde uitgifteprogramma, bij elke trekking, berekend op grond van : 1° de onherroepelijk vastgestelde omrekeningskoersen, bepaald door de Raad overeenkomstig artikel 109 L, § 4, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, voor de munten van de Staten die de euro aangenomen hebben overeenkomstig dit Verdrag;2° van de laatste indicatieve koersen bekendgemaakt door de Europese Centrale Bank of de Nationale Bank van België voor de andere vreemde munten, overeenkomstig artikel 212, § 2, van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten ». In artikel 3, eerste lid, van hetzelfde besluit, worden de woorden « franken » en « artikel 212 lid 2 » respectievelijk vervangen door de woorden « euro » en « artikel 212, § 2 ».
In hetzelfde lid worden de woorden « die door de Nationale Bank van België worden bekendgemaakt » geschrapt.
In artikel 3, tweede lid, wordt het woord « evenwel » in de Nederlandse tekst vervangen door « eveneens ».
Art. 9.In artikel 1,4°, van het koninklijk besluit van 16 november 1994 betreffende de effecten waarin de schuld van de Gemeenschappen en Gewesten wordt belichaamd, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 december 1995, worden de woorden « andere dan Ecu » geschrapt.
Art. 10.Artikel 11 van het koninklijk besluit van 26 mei 1994 over de inhouding en de vergoeding van de roerende voorheffing overeenkomstig hoofdstuk I van de wet van 6 augustus 1993 betreffende de transacties met bepaalde effecten wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 11.Wanneer het bedrag van de inkomsten is bepaald in een munt van een land dat de euro niet heeft aangenomen overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Unie, wordt het in euro omgezet op grond van de indicatieve wisselkoers van deze munt die gepubliceerd wordt door de Europese Centrale Bank of de Nationale Bank van België, op de tweede bankwerkdag voorafgaand aan, naargelang het geval, de valutadag of de vervaldag, overeenkomstig artikel 212, § 2, van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder bankwerkdag verstaan een dag waarop het geheel van de bancaire activiteit uitgeoefend wordt in België. » HOOFDSTUK II. - Diverse bepalingen
Art. 11.Artikel 46 van het koninklijk besluit van 23 januari 1991 betreffende de effecten van de Staatsschuld wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 46.§ 1. De instelling die rekeningen bijhoudt moet de speciënrekening van de houder van de gedematerialiseerde effecten crediteren met het bedrag van de vervallen interesten en de terugbetaalbare kapitalen op de dag zelf waarop zijn eigen speciënrekening ermee op een onherroepelijke en definitieve wijze gecrediteerd werd. Zij moet de houder laten beschikken over deze sommen vanaf de dag van dit credit. Zij moet dit credit bovendien de valutadatum toekennen van de dag waarop de emittent van de effecten de betaling van deze interesten of kapitalen uitgevoerd heeft. § 2. Wanneer de dag, waarop de speciënrekening van de instelling die rekeningen bijhoudt gecrediteerd werd, geen bankwerkdag is, mag de instelling die rekeningen bijhoudt de terbeschikkingstelling van de sommen, onverminderd de toepassing van de andere bepalingen beschreven in § 1 van dit artikel, uitstellen tot de eerstvolgende bankwerkdag.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder bankwerkdag verstaan een dag waarop het geheel van de bancaire activiteit uitgeoefend wordt in het land waar de instelling die rekeningen bijhoudt gevestigd is of, indien de situatie kan verschillen binnen een zelfde land, op het grondgebied van de openbare gemeenschap waar de instelling die rekeningen bijhoudt gevestigd is. »
Art. 12.Artikel 7 van het koninklijk besluit van 14 oktober 1991 betreffende de thesauriebewijzen en de depositobewijzen wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 7.§ 1. De instelling die rekeningen bijhoudt van gedematerialiseerde thesauriebewijzen of van gedematerialiseerde depositobewijzen moet de speciënrekening van de houder van de effecten crediteren met het bedrag van de vervallen interesten en de terugbetaaalbare kapitalen op de dag zelf. Zij moet de houder laten beschikken over deze sommen vanaf de dag van dit credit. Zij moet dit credit bovendien de valutadatum toekennen van de dag waarop de emittent van de effecten de betaling van deze interesten of kapitalen uitgevoerd heeft. § 2. Wanneer de dag, waarop de speciënrekening van de instelling die rekeningen bijhoudt gecrediteerd werd, geen bankwerkdag is, mag de instelling die rekeningen bijhoudt de terbeschikkingstelling van de sommen, onverminderd de toepassing van de andere bepalingen beschreven in § 1 van dit artikel, uitstellen tot de eerstvolgende bankwerkdag.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder bankwerkdag verstaan een dag waarop het geheel van de bancaire activiteit uitgeoefend wordt in het land waar de instelling die rekeningen bijhoudt gevestigd is of, indien de situatie kan verschillen binnen een zelfde land, op het grondgebied van de openbare gemeenschap waar de instelling die rekeningen bijhoudt gevestigd is. »
Art. 13.Artikel 2, § 3, van het koninklijk besluit van 14 juni 1994 tot vaststelling van de regels van toepassing op het aanhouden op rekening van gedematerialiseerde effecten uitgedrukt in vreemde munten of in rekeneenheden andere dan ecu wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 3. De instelling die gedematerialiseerde rekeningen bijhoudt die uitgedrukt zijn in vreemde munten moet de speciënrekening van de houder van de gedematerialiseerde effecten crediteren met het bedrag van de vervallen interesten en de terugbetaalbare kapitalen op de dag zelf waarop zijn eigen speciënrekening ermee op een onherroepelijke en definitieve wijze gecrediteerd werd. Zij moet de houder laten beschikken over deze sommen vanaf de dag van dit credit. Zij moet dit credit bovendien de valutadatum toekennen van de dag waarop de emittent van de effecten de betaling van deze interesten of kapitalen uitgevoerd heeft.
Wanneer de dag, waarop de speciënrekening van de instelling die rekeningen bijhoudt gecrediteerd werd, geen bankwerkdag is, mag de instelling die rekeningen bijhoudt de terbeschikkingstelling van de sommen, onverminderd de toepassing van de andere bepalingen beschreven in het eerste lid van dit artikel, uitstellen tot de eerstvolgende bankwerkdag. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder bankwerkdag verstaan een dag waarop het geheel van de bancaire activiteit uitgeoefend wordt in het land waar de instelling die rekeningen bijhoudt gevestigd is of, indien de situatie kan verschillen binnen een zelfde land, op het grondgebied van de openbare gemeenschap waar de instelling die rekeningen bijhoudt gevestigd is. »
Art. 14.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1999.
Art. 15.Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 26 november 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, J.-J VISEUR