gepubliceerd op 12 mei 2003
Koninklijk besluit tot bepaling van de werkingsregels van de nationale en lokale informantenbeheerders en van de contactambtenaren
26 MAART 2003. - Koninklijk besluit tot bepaling van de werkingsregels van de nationale en lokale informantenbeheerders en van de contactambtenaren
Advies 35.047/2 van de Afdeling Wetgeving van de Raad van State De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 12 maart 2003 door de Minister van Justitie verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste drie dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot bepaling van de werkingsregels van de nationale en lokale informantenbeheerders en van de contactambtenaren", heeft op 17 maart 2003 het volgende advies gegeven : Volgens artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden aangegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.
In het onderhavige geval luidt de motivering in de brief als volgt : « Bij de inwerkingtreding van de wet van 6 januari 2003 betreffende de bijzondere opsporingsmethoden en enige andere methoden van onderzoek, vervangt deze wet de ministeriële circulaires van 1990 en 1992 inzake de bijzondere politietechnieken. De wet voorziet in de algemene regels voor de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden.
Inzake de informantenwerking moet niettemin een koninklijk besluit worden uitgewerkt die voorziet in de "nadere werkingsregels" van de informantenwerking. Gezien de wet reeds aangenomen is, is het van het grootste belang dat de mensen uit de praktijk, met name de magistraten belast met de controle op de bijzondere opsporingsmethoden en de leden van de federale en lokale politie belast met de uitvoering ervan, precieze regels hebben waaraan de uitvoering moet voldoen. Anders dreigt een vacuüm te ontstaan in de werking met informanten en dit kan nefast uitdraaien voor de continue strijd tegen de georganiseerde criminaliteit. De wet legt immers slechts de basisvoorwaarden en het algemene kader vast voor de informantenwerking.
Vandaar de noodzakelijkheid om een snelle praktische regeling te hebben van de werking met informanten, teneinde zowel de politieambtenaren die in contact komen met de informanten, als de informanten zelf, een regelgevend kader te geven waarin zij zich beschermd voelen en weten waaraan zich te houden.
Het is dan ook noodzakelijk om een snel advies van de Raad van State te kunnen verkrijgen teneinde de onzekerheid in de praktijk zo snel mogelijk weg te nemen... ».
Met toepassing van artikel 84, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, beperkt de Raad van State, afdeling Wetgeving, zich tot het onderzoek van de rechtsgrond, van de bevoegdheid van de steller van de handeling, alsmede van de vraag of aan de voorgeschreven vormvereisten is voldaan.
Wat die drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.
Voorafgaande vormvereisten Bij het ontworpen besluit wordt inzonderheid artikel 47decies , § 4, van het Wetboek van Strafvordering uitgevoerd, zoals die bepaling ingevoegd is bij de wet van 6 januari 2003 betreffende de bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden (1).
Die bepaling luidt als volgt : « De Koning bepaalt, op voordracht van de Minister van Justitie en na advies van het College van procureurs-generaal en van de federale procureur, de werkingsregels van de nationale en lokale informantenbeheerders en van de contactambtenaren, met inachtneming van een permanente controle over de betrouwbaarheid van de informanten, van de afscherming van de identiteit van de informanten en van de vrijwaring van de fysieke, psychische en morele integriteit van de contactambtenaren. » Het advies van het College van procureurs-generaal en dat van de federale procureur zijn op 12 maart per faxbericht aan de Raad van State bezorgd. Van die voorafgaande vormvereisten moet in de aanhef van het ontworpen besluit melding worden gemaakt.
Rechtsgrond 1. In de aanhef van het ontworpen besluit wordt onder meer verwezen naar artikel 47octies , § 2, van het Wetboek van Strafvordering, krachtens hetwelk de procureur des Konings de politiedienst kan machtigen om binnen het wettelijk kader van een infiltratie zekere politionele onderzoekstechnieken aan te wenden die door de Koning moeten worden bepaald bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Uit de uitleg van de gemachtigde van de minister blijkt dat het hier om een vergissing gaat, aangezien de rechtsgrond van het ontwerp artikel 47decies , § 4, van het Wetboek van Strafvordering is, zoals die bepaling is ingevoegd bij de voormelde wet van 6 januari 2003. De aanhef van het ontworpen besluit behoort bijgevolg op dat punt te worden gecorrigeerd. 2. Bij sommige bepalingen van het ontwerp wordt artikel 47decies van het Wetboek van Strafvordering uitgevoerd, maar wordt afgeweken van de bewoordingen van die bepaling. Volgens artikel 4, § 2, van het ontwerp waakt de lokale informantenbeheerder over de afscherming van de identiteit van de informanten : "De identiteit van de informant is slechts bekend aan de lokale informantenbeheerder en aan de betrokken contactambtenaren". De magistraat bijzondere opsporingsmethoden - d.w.z. de procureur des Konings - kan, zijnerzijds, "op gemotiveerde wijze verzoeken dat hem de identiteit van de informant wordt medegedeeld". Ten slotte houdt de lokale informantenbeheerder voor iedere informant een vertrouwelijk en persoonlijk dossier bij waarin alleen de lokale informantenbeheerder en de betrokken contactambtenaren rechtstreeks inzage hebben; elke andere persoon die dat dossier wenst in te kijken, moet daartoe vooraf de uitdrukkelijke en schriftelijke toestemming krijgen van de magistraat bijzondere opsporingsmethoden.
Artikel 47decies van het Wetboek van Strafvordering lijkt de Koning niet te machtigen om, met het oog op het afschermen van de identiteit van de informant, de procureur des Konings en de onderzoeksrechter rechtstreekse toegang tot de gegevens betreffende die identiteit te ontzeggen (2). 2.1. Ten eerste zou het juridisch immers niet logisch zijn enerzijds te bepalen dat lokale informantenbeheerders onder het gezag van de procureur des Konings handelen (artikel 47decies , § 3, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering) en anderzijds voor te schrijven dat hij aan diezelfde lokale informantenbeheerders een gemotiveerd verzoek dient te richten als hij de identiteit van een informant wenst te kennen. Zoals artikel 47ter van het Wetboek van Strafvordering aangeeft, kunnen bijzondere opsporingsmethoden, zijnde observatie, infiltratie en informantenwerking, alleen worden aangewend onder de permanente controle van het openbaar ministerie. Het is dan ook onontbeerlijk dat de procureur des Konings of de door hem aangewezen magistraat rechtstreeks toegang kan hebben tot de gegevens betreffende de identiteit van informanten. 2.2. Krachtens de artikelen 47decies , § 6, derde lid, en 56bis van het Wetboek van Strafvordering heeft de onderzoeksrechter overigens ook toegang tot het dossier met de vertrouwelijke verslagen die door de lokale informantenbeheerders worden opgemaakt over het werken met informanten als aanwending van de bijzondere opsporingsmethode, hoewel hij van de inhoud van dat dossier geen melding mag maken in het kader van zijn opsporingsonderzoek.
Volgens het Verslag aan de Koning zal de onderzoeksrechter de identiteit van de informant niet kennen, zelfs niet wanneer hij van zijn inzagerecht gebruik maakt, aangezien « ... in elk geval... geen enkel element in het vertrouwelijk (verslag wordt) opgenomen waaruit de identiteit van de informant kan blijken.
Indien een onderzoeksrechter aan de lokale infornantenbeheerder of de contactambtenaren verzoekt hem de identiteit van de informant te onthullen, dienen zij hem dus te verwijzen naar de magistraat bijzondere opsporingsmethoden. Deze magistraat kan dan, na overleg met de lokale informantenbeheer, beslissen de identiteit van de informant aan de onderzoeksrechter mede te delen, doch enkel indien er vermoedens van provocatie dienen te worden onderzocht. De mededeling geschiedt mondeling en de onderzoeksrechter wordt erop gewezen dat hij door deze mededeling deelgenoot wordt aan het beroepsgeheim van de magistraat bijzondere opsporingsmethoden en dat hij van de identiteit van de informant in het kader van zijn gerechtelijk onderzoek geen gewag kan maken. » Die commentaar is onbestaanbaar met de artikelen 47decies , § 6, derde lid, en 56bis van het Wetboek van Strafvordering, die het inzagerecht van de onderzoeksrechter op geen enkele wijze afhankelijk stellen van een voorafgaande toestemming van de procureur des Konings, noch van het strafbaar feit met het onderzoek waarvan hij is belast. 2.3. Gelet op de hiervoren gemaakte opmerkingen, dient artikel 4, § 2, van het ontwerp grondig te worden herdacht. 3. Volgens artikel 7 van het ontwerp zal het voorliggende ontwerp niet bekendgemaakt worden maar het voorwerp uitmaken van een gewone vermelding in het Belgisch Staatsblad .In het Verslag aan de Koning wordt het vertrouwelijk karakter van de in dit besluit vermelde werkingsregels in de volgende bewoordingen benadrukt : « Het in extenso publiceren van het koninklijk besluit zou de veiligheid en de afscherming van de identiteit van de informanten ernstig in het gedrang brengen en het criminele milieu in staat stellen, op basis van de inhoud van het koninklijk besluit, bijkomende expertise te verwerven om contrastrategieën en tegenmaatregelen te ontwikkelen, waardoor de informantenwerking niet langer meer met succes zou kunnen worden toegepast of waardoor het gebruik ervan een verhoogd risico voor de veiligheid van de informanten en de politieambtenaren betrokken bij de informantenwerking zou vormen. » Koninklijke en ministeriële besluiten die belang hebben voor de meerderheid van de burgers moeten integraal in het Belgisch Staatsblad worden bekendgemaakt. Zij zijn verbindend de tiende dag na die van hun bekendmaking, tenzij ze een andere termijn bepalen. Anders dan voor wetten, waarvoor geen termijn van bekendmaking is voorgeschreven, geldt voor die besluiten krachtens artikel 56 van de gecoordineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken dat ze binnen één maand na hun dagtekening worden bekendgemaakt. Die termijn is een niet-dwingende termijn. Overschrijding van die termijn levert geen grond op tot nietigverklaring van het besluit en de omstandigheid dat een besluit niet is bekendgemaakt, brengt de geldigheid ervan niet in het gedrang. Ze kan er ten hoogste toe leiden dat het besluit niet kan worden tegengeworpen.
In verband met handelingen die geen belang hebben voor de meerderheid van de burgers, bepaalt artikel 56 van de voormelde gecoördineerde wetten dat ze bij uittreksel bekendgemaakt mogen worden of het voorwerp mogen zijn van een gewone vermelding in het Belgisch Staatsblad . Wanneer de bekendmaking ervan geen enkel openbaar nut heeft, mag daarvan worden afgezien.
Van een koninklijk besluit kan ook kennis worden gegeven aan de belanghebbenden. In dat geval wordt het besluit verbindend zodra daarvan kennis is gegeven of vanaf de bekendmaking, als deze voorafgaat.
In casu heeft het ontwerpbesluit belang voor de meerderheid van de burgers, aangezien de toepassing ervan niet beperkt is tot een bepaald of bepaalbaar aantal burgers, maar integendeel bedoeld is te gelden voor elke persoon die aan de daarin bepaalde voorwaarden voldoet (dit wil zeggen niet alleen de natuurlijke personen, "informanten" genaamd, die aan de verschillende politiediensten informatie verstrekken, maar eveneens de verschillende politieofficieren die belast zijn met het beheer van deze informantenwerking, alsmede de magistraten die toezicht uitoefenen op de informantenwerking). Bovendien heeft de vraag wie in aanmerking komt voor een volledige afscherming van zijn identiteit en onder welke voorwaarden, niet alleen betrekking op de veiligheid van de informant, maar ook, tot op zekere hoogte, op de bescherming van de rechten van verdediging van burgers die worden geconfronteerd met strafrechtelijke vervolging, inzonderheid op grond van informatie die door deze informanten verstrekt wordt.
De steller van het ontwerp geeft in het Verslag aan de Koning aan dat het zijn zorg is te voorkomen dat bepaalde informatie publiekelijk wordt gemaakt die de veiligheid van de informanten en van de betrokken politiebeambten in gevaar kan brengen. Deze zorg lijkt evenwel overdreven tegenover het dispositief van het besluit. Het ontworpen besluit heeft immers hoofdzakelijk betrekking op de invoering van de structuur die moet zorgen voor het beheer van de informanten. De bepalingen van het ontwerp zijn algemeen gesteld, zodat het de Raad van State niet duidelijk is in welk opzicht de bekendmaking ervan afbreuk zou kunnen doen aan de doeltreffendheid ervan en de veiligheid van de betrokken personen in gevaar zou kunnen brengen.
Het zou derhalve strijdig zijn met artikel 90 van de Grondwet, juncto artikel 56, § 1, van de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, het ontworpen besluit niet bekend te maken.
Het kan daarentegen raadzaam zijn het Verslag aan de Koning, dat informatie bevat die duidelijk verder gaat dan het dispositief, niet bekend te maken. 4. De inhoud van het ontworpen besluit is in zeer algemene bewoordingen gesteld, waardoor het op verschillende punten onduidelijk is. 4.1. Artikel 2 van het ontwerp bepaalt de taken waarmee de nationale informantenbeheerder belast wordt. Daaronder is sprake van "de uitbouw en het beheer van een nationaal controlesysteem over de informanten".
In het Verslag aan de Koning wordt weinig gezegd over de strekking van dat "nationaal controlesysteem over de informanten". Uit het dispositief (3) volgt evenwel onrechtstreeks dat dit geautomatiseerde systeem persoonsgegevens en gegevens over de betrouwbaarheid van deze personen bevat.
Zulk een systeem impliceert dus inmenging in de persoonlijke levenssfeer. Gelet op artikel 22 van de Grondwet dient het te passen in het juridische kader dat vastgelegd is in de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. Zo bepaalt artikel 4, § 1, 2°, van de voormelde wet van 8 december 1992 het volgende : « ... Persoonsgegevens dienen :voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden te worden verkregen en niet verder te worden verwerkt op een wijze die, rekening houdend met alle relevante factoren, met name met de redelijke verwachtingen van de betrokkene en met de toepasselijke wettelijke en reglementaire bepalingen, onverenigbaar is met die doeleinden. » Deze doeleinden dienen in de ontworpen tekst duidelijk te worden aangegeven. 4.2. Volgens artikel 2, § 6, van het ontwerp maakt de nationale informantenbeheerder een gedragscode op, die vervolgens door de federale procureur wordt goedgekeurd. Die gedragscode dient te worden gevolgd door de nationale informantenbeheerder, de lokale informantenbeheerders (artikel 3, § 6, van het ontwerp), de contactambtenaren (artikel 5, § 4, van het ontwerp) en de officieren van politie bedoeld in artikel 47decies , § 3, van het Wetboek van Strafvordering (artikel 6, § 3, van het ontwerp).
Het ontwerp geeft echter niet aan door welke essentiële beginselen al deze personen zich in hun gedragingen moeten laten leiden wanneer zij contacten onderhouden met informanten of informatie beheren die op hen betrekking heeft. Krachtens artikel 47decies , § 4, van het Wetboek van Strafvordering is het evenwel de Koning die de werkingsregels voor deze verscheidene betrokken personen bepaalt, des te meer daar het niet-naleven van deze regels aanleiding kan geven tot sancties, inzonderheid van tuchtrechtelijke aard. De subdelegatie aan de nationale informantenbeheerder kan bijgevolg alleen betrekking hebben op bijkomstige aspecten van de werking van zulk een systeem, terwijl de basisregels door de Koning moeten worden vastgelegd. 4.3. In artikel 4, § 1, van het ontwerp wordt bepaald dat de lokale informantenbeheerder een permanente controle uitoefent op de betrouwbaarheid van de informanten van zijn arrondissement. Volgens artikel 47decies , § 6, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering kan de procureur des Konings de lokale informantenbeheerder bij schriftelijke beslissing verbieden voort te werken op basis van bepaalde informatie verschaft door een informant.
In het Verslag aan de Koning staat het volgende : « Er werd door de wetgever niet geopteerd voor een verbod om verder te werken met de informant zelf, doch wel met de informatie die hij heeft aangeboden (verantwoording bij het amendement van de regering). Dit belet echter niet dat de procureur des Konings in de praktijk de lokale informantenbeheerder kan verzoeken, indien daartoe volgens hem grond bestaat en rekening houdend met de voorschriften in het kader van het centraal controlesysteem, een informant als onbetrouwbaar te laten registreren. » Doordat krachtens artikel 47decies , § 3, derde lid, van het Wetboek van strafvordering de lokale informantenbeheerder handelt onder het gezag van de procureur des Konings, dient deze de schrapping van een informant uit het nationaal controlesysteem te kunnen bevelen, indien de evaluatie van diens betrouwbaarheid geen voldoening schenkt.
Het spreekt vanzelf dat de evaluaties door de lokale informantenbeheerder geschieden onder het rechtstreekse toezicht van de procureur des Konings.
In artikel 5, § 1, tweede lid, van het ontwerp wordt verklaard dat de lokale informantenbeheerder beslist of een persoon als informant kan worden beschouwd. Zoals net onderstreept is, dient deze beslissing te worden genomen onder het toezicht van de procureur des Konings, die deze hoedanigheid moet kunnen weigeren aan personen die hij van meet af aan beschouwt als onvoldoende betrouwbaar, inzonderheid wegens hun gerechtelijk verleden. 4.4. Artikel 6, § 2, eerste lid, van het ontwerp bepaalt dat de taken en bevoegdheden van de lokale informantenbeheerder, genoemd in de artikelen 3, § 5, 4 en 5 van het ontwerp « ... (...) in eerste instantie (worden) uitgeoefend door de officier van de lokale politie, bedoeld in artikel 47decies , § 3, laatste lid, van het Wetboek van Strafvordering (...). » Luidens artikel 47decies , § 3, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering evenwel worden deze officieren van de lokale politie ermee belast de lokale informantenbeheerder in zijn opdracht bij te staan, maar niet zich in zijn plaats te stellen.
Bijgevolg kan in de ontworpen tekst alleen de bijstand aan de lokale informantenbeheerder worden geregeld, die krachtens artikel 47decies , § 3, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, onder het gezag van de procureur des Konings belast is met het arrondissementele beheer van de informantenwerking binnen de gedeconcentreerde gerechtelijke dienst en de lokale politiekorpsen van het arrondissement.
Vormopmerkingen De Nederlandse tekst van het ontwerp zou uit een oogpunt van correct en accuraat taalgebruik moeten worden herzien. Onder voorbehoud van de voorgaande inhoudelijke opmerkingen en bij wijze van voorbeeld worden in dit verband de volgende tekstvoorstellen gedaan, respectievelijk opmerkingen gemaakt.
Artikel 1 In onderdeel 5° schrijve men, naar het voorbeeld van andere bepalingen van het ontwerp, "aangewezen" in plaats van "aangeduid". Deze opmerking geldt voor heel het ontwerp.
Artikel 2 In paragraaf 2, tweede lid, tweede zin, schrijve men: « Die onderrichtingen behoeven de voorafgaande instemming van de federale procureur. » Deze opmerking geldt mutatis mutandis voor heel het ontwerp.
In de paragrafen 3, 4 en 7 beantwoordt aan het Nederlands "staat in voor" nu eens "est chargé de", dan weer "assure".
Artikel 4 In de Nederlandse tekst van paragraaf 1, eerste lid, is sprake van "het centraal controlesysteem", in de Franse tekst van "le système national de contrôle".
De kamer was samengesteld uit : de heren : Y. Kreins, kamervoorzitter;
J. Jaumotte, Mevr. M. Baguet, staatsraden; de heren J. van Compernolle, B. Glandsdorff, assessoren van de afdeling wetgeving;
Mevr. B. Vigneron, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door Mevr. P. Vandernacht, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld door de heer M. Jossart, adjunct-referendaris.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. Jaumotte.
De griffier, De eerste voorzitter, B. Vigneron. Y. Kreins. _______ Nota's (1) Tot op heden is die wet nog niet in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt, maar volgens de gemachtigde ambtenaar is ze wel al door de Koning bekrachtigd.De Raad van State heeft het ontwerp dan ook onderzocht op grond van de tekst van de wet die in plenaire vergadering van de Kamer van volksvertegenwoordigers is aangenomen (Gedr. St., Kamer, zitting 2001-2002, nr. 1688/15). (2) Zie, wat betreft de verenigbaarheid van die bepaling met de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens te Straatsburg, advies 32.673/2, dat op 19 december 2001 is gegeven over een voorontwerp van wet betreffende de bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden. (3) Zie inzonderheid artikel 4, § 1, eerste lid, van het ontwerp, waarin aangegeven wordt dat de lokale informantenbeheerder de informanten wier betrouwbaarheid hij controleert, in het centraal controlesysteem dient te registreren 26 MAART 2003.- Koninklijk besluit tot bepaling van de werkingsregels van de nationale en lokale informantenbeheerders en van de contactambtenaren ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 6 januari 2003 betreffende de bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden;
Gelet op artikel 47decies , § 4, van het Wetboek van Strafvordering;
Gelet op het advies van het College van Procureurs-generaal, gegeven op 4 februari 2003;
Gelet op het advies van de federale procureur, gegeven op 5 februari 2003;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 6 februari 2003;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van begroting van 24 februari 2003, Gezien de hoogdringendheid, Overwegende dat de bepaling van de nadere werkingsregels voor nationale en lokale informantenbeheerders en contactambtenaren uiterst belangrijk is om een goede toepassing van de wet van 6 januari 2003 te verzekeren en de informantenwerking, voorzien door artikel 47decies van voormelde wet, mogelijk te maken, Overwegende dat een regelgevend kader de nodige rechtszekerheid garandeert voor de leden van de federale politie belast met de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden, Gelet op het advies 35.047/2 van de Raad van State, gegeven op 17 maart 2003 Op de voordracht van Onze Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In het kader van de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de nationale informantenbeheerder : de officier van de federale politie, bedoeld in artikel 47decies , § 2, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering;2° de lokale informantenbeheerder : de officier van de federale politie, bedoeld in artikel 47decies , § 3, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering;3° de contactambtenaar : de politieambtenaar van de federale of lokale politie, bedoeld in artikel 47decies , § 1, van het Wetboek van Strafvordering;4° de informant : de persoon, bedoeld in artikel 47decies , § 1, van het Wetboek van Strafvordering;5° de magistraat bijzondere opsporingsmethoden : de procureur des Konings of één of meerdere door hem aangeduide magistraten van zijn parket die hem bijstaan in de permanente controle over de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden door de politiediensten binnen zijn gerechtelijk arrondissement.
Art. 2.§ 1. De nationale informantenbeheerder wordt aangewezen door de directeur-generaal van de algemene directie van de gerechtelijke politie, op voordracht van de directeur van de directie van de operaties en de informatie inzake gerechtelijke politie en na advies van de federale procureur. § 2. In het kader van de opdracht, hem toevertrouwd door artikel 47decies , § 2, van het Wetboek van strafvordering en onder het gezag van de federale procureur, is de nationale informantenbeheerder belast met de algemene organisatie en coördinatie van de informantenwerking binnen de geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus.
Hij kan daartoe onderrichtingen geven aan de politieambtenaren van de federale en lokale politie, betrokken bij de informantenwerking. Deze onderrichtingen worden aan het voorafgaand akkoord van de federale procureur onderworpen. § 3. De nationale informantenbeheerder staat in voor de uitbouw en het beheer van een nationaal controlesysteem over de informanten. § 4. De nationale informantenbeheerder staat in voor de contacten met het federaal parket inzake informantenwerking. § 5. De nationale informantenbeheerder waakt over de eenvormigheid van de aan informanten toe te kennen gunsten. § 6. De nationale informantenbeheerder aanvaardt en handelt overeenkomstig de deontologische code inzake de informantenwerking, die hij opstelt en die wordt goedgekeurd door de federale procureur.
Deze code bevat de algemene principes van de wet van 6 januari 2003 en onderhavig koninklijk besluit, alsmede de gedragsregels en de interne werkingsregels. § 7. De nationale informantenbeheerder staat in voor de rechtstreekse internationale contacten inzake de informantenwerking. § 8. De nationale informantenbeheerder zorgt ervoor dat elke lokale informantenbeheerder en elke officier van de lokale politie, bedoeld in artikel 47decies , § 3, laatste lid, van het Wetboek van strafvordering, een opleiding volgt. § 9. De nationale informantenbeheerder bepaalt de inhoud van de opleidingen inzake informantenwerking en waakt over de uniforme toepassing ervan.
Art. 3.§ 1. De lokale informantenbeheerder wordt aangewezen door de directeur-generaal van de algemene directie van de gerechtelijke politie, op voordracht van de gerechtelijke directeur en na advies van de procureur des Konings. Hij kan zich bij de uitvoering van zijn opdracht laten bijstaan door één of meerdere officieren, die volgens dezelfde procedure worden aangewezen. § 2. In het kader van de opdracht, hem toevertrouwd door artikel 47decies , § 3, van het Wetboek van strafvordering en onder het gezag van de procureur des Konings, is de lokale informantenbeheerder belast met de algemene organisatie en coördinatie van de informantenwerking binnen de gedeconcentreerde gerechtelijke dienst en de lokale politiekorpsen van het arrondissement.
Hij kan daartoe, mits inachtneming van de onderrichtingen van de nationale informantenbeheerder, onderrichtingen geven aan de politieambtenaren van de gedeconcentreerde gerechtelijke dienst en van de lokale politie, betrokken bij de informantenwerking. Deze onderrichtingen worden aan het voorafgaand akkoord van de magistraat bijzondere opsporingsmethoden onderworpen. Indien deze onderrichtingen aan de lokale politie worden gericht, pleegt de lokale informantenbeheerder hierover voorafgaand overleg met de officier van de lokale politie, bedoeld in artikel 47decies , § 3, laatste lid, van het Wetboek van strafvordering. § 3. De contacten met de nationale informantenbeheerder verlopen via de lokale informantenbeheerder. § 4. De lokale informantenbeheerder vervult zijn opdracht in nauwe samenwerking met de officier van de lokale politie, bedoeld in artikel 47decies , § 3, laatste lid, van het Wetboek van strafvordering, wat betreft de informanten en de contactambtenaren van de lokale politie. § 5. De lokale informantenbeheerder staat in voor de contacten met de magistraat bijzondere opsporingsmethoden inzake de informantenwerking. § 6. De lokale informantenbeheerder aanvaardt en handelt overeenkomstig de deontologische code inzake de informantenwerking, opgesteld door de nationale informantenbeheerder en goedgekeurd door de federale procureur.
Art. 4.§ 1. De lokale informantenbeheerder oefent een permanente controle uit over de betrouwbaarheid van de via hem in het centraal controlesysteem geregistreerde informanten.
Hij evalueert daartoe minstens eenmaal per jaar de betrouwbaarheid van deze informanten. Een informant die gedurende meer dan een jaar geen informatie aanbrengt wordt niet meer geëvalueerd.
Elke nieuwe basisinformatie die een informant aanbrengt en die verder wordt geëxploiteerd, geeft aanleiding tot een nieuwe beoordeling van de betrouwbaarheid van de betrokken informant door de lokale informantenbeheerder. § 2. De lokale informantenbeheerder waakt over de afscherming van de identiteit van de informanten.
De identiteit van de informant is slechts bekend aan de lokale informantenbeheerder en aan de betrokken contactambtenaren.
De magistraat bijzondere opsporingsmethoden kan eveneens verzoeken dat hem de identiteit van de informant wordt meegedeeld.
De lokale informantenbeheerder houdt voor iedere informant een vertrouwelijk en persoonlijk dossier, genaamd informantendossier, bij.
Behoudens uitdrukkelijke en schriftelijke toestemming van de magistraat bijzondere opsporingsmethoden hebben enkel de lokale informantenbeheerder en de betrokken contactambtenaren inzage in dit dossier. § 3. De lokale informantenbeheerder ziet toe op de goede werking van de contactambtenaren en waakt over de vrijwaring van de fysieke, psychische en morele integriteit van de contactambtenaren.
Hij zorgt ervoor dat elke contactambtenaar een opleiding volgt en het voorwerp uitmaakt van een bijzondere jaarlijkse evaluatie.
Art. 5.§ 1. Elke politieambtenaar, die in contact komt met een persoon, die als informant in aanmerking komt, stelt hiervan onverwijld en schriftelijk de lokale informantenbeheerder in kennis.
De lokale informantenbeheerder beslist of deze persoon als informant wordt beschouwd en duidt, in voorkomend geval, daartoe een vast contactambtenaar aan.
Enkel daartoe opgeleide politieambtenaren van de federale en de lokale politie kunnen contacten onderhouden met informanten.
De lokale informantenbeheerder waakt er tevens over dat er steeds twee contactambtenaren aanwezig zijn bij elk fysiek contact met de informant, behoudens in uitzonderlijke gevallen die de contactambtenaar terstond aan de lokale informantenbeheerder ter kennis brengt. § 2. De contactambtenaar brengt alle contacten en informatie van een informant schriftelijk ter kennis van de lokale informantenbeheerder. § 3. De contactambtenaar brengt alle elementen betreffende de betrouwbaarheid van de informant, schriftelijk ter kennis van de lokale informantenbeheerder. § 4. De contactambtenaar aanvaardt en handelt overeenkomstig de deontologische code inzake de informantenwerking, opgesteld door de nationale informantenbeheerder en goedgekeurd door de federale procureur.
Art. 6.§ 1. De officier van de lokale politie, bedoeld in artikel 47decies , § 3, laatste lid, van het Wetboek van strafvordering wordt aangewezen door de korpschef van de lokale politie, na advies van de procureur des Konings. § 2. Alle taken en bevoegdheden van de lokale informantenbeheerder, bedoeld in de artikelen 3, § 5, 4 en 5 van dit besluit en met uitzondering van het bepaalde in artikel 5, § 1, tweede lid, die de politieambtenaren van de lokale politie, betrokken bij de informantenwerking, betreffen, worden in eerste instantie uitgeoefend door de officier van de lokale politie, bedoeld in artikel 47decies , § 3, laatste lid, van het Wetboek van strafvordering, tenzij andersluidende afspraken met de lokale informantenbeheerder en mits voorafgaand akkoord van de magistraat bijzondere opsporingsmethoden.
Hij houdt hiervan stipt de lokale informantenbeheerder op de hoogte. § 3. De officier van de lokale politie, bedoeld in artikel 47decies , § 3, laatste lid, van het Wetboek van strafvordering aanvaardt en handelt overeenkomstig de deontologische code inzake de informantenwerking, opgesteld door de nationale informantenbeheerder en goedgekeurd door de federale procureur.
Art. 7.Artikel 5, § 1, derde lid treedt slechts in werking uiterlijk de eerste dag van de achttiende maand volgende op de publicatie in het Belgisch Staatsblad .
Art. 8.De Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 26 maart 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN