gepubliceerd op 16 februari 2007
Koninklijk besluit betreffende de etherpolitie met betrekking tot frequentiemodulatie in de band 87.5 Mhz - 108 Mhz
26 JANUARI 2007. - Koninklijk besluit betreffende de etherpolitie met betrekking tot frequentiemodulatie in de band 87.5 Mhz - 108 Mhz
Advies 41.815/4 van de afdeling wetgeving van de Raad van State De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 30 november 2006 door de Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid verzocht hem, binnen een termijn van vijf werkdagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "betreffende de etherpolitie met betrekking tot frequentiemodulatie in de band 87,5 MHZ - 108 MHZ", heeft op 6 december 2006 het volgende advies gegeven : Volgens artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996 en vervangen bij de wet van 2 april 2003, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden aangegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.
In casu luidt die motivering, zoals ze in de brief met de adviesaanvraag voorkomt, als volgt : « De spoedbehandeling van de adviesaanvraag is noodzakelijk aangezien dit besluit de praktische modaliteiten en procedure bevat om op te treden in geval van storing die schadelijk is voor andere radiocommunicatie dan klankradio-omroep. Het betreft hier onder meer radiocommunicatie die gebruikt wordt in het kader van veiligheidstoepassingen zoals bijvoorbeeld de radiocommunicatie die Belgocontrol gebruikt bij de uitoefening van haar taak als luchtverkeersleiding. Wat betreft Belgocontrol is technisch gezien de kans op storing van haar radiocommunicatie door een station van een klankradio-omroep zeer reëel. Om die reden is het dan ook aangewezen dat de praktische modaliteiten en de procedure m.b.t de uitoefening van de bevoegdheid van etherpolitie met het oog op een optimale bescherming van dat type van radiocommunicatie zo snel mogelijk in werking kan treden. Dit temeer daar de regeling die was opgenomen in het Koninklijk Besluit van 10 januari 1992 betreffende de klankradio-omroep in frequentiemodulatie in de band 87,5 MHz - 108 MHz niet langer van toepassing is. » Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.
Het aldus onderzochte ontwerp geeft aanleiding tot de volgende opmerkingen. 1. In verband met het aldus aangevoerde spoedeisend karakter dient vóór elke andere overweging te worden opgemerkt dat artikel 5 van de ontworpen tekst als volgt luidt : « Met uitzondering van de artikelen 1, 2, 3 en 4, § 3, treedt dit besluit in werking op de datum die bepaald wordt door de Koning, op advies van het Interministerieel Comité voor Telecommunicatie en Radio-omroep en Televisie, en dit uiterlijk op 1 juni 2008. [...] De artikelen 1, 2, 3 en 4, § 3, van dit besluit treden in werking op het ogenblik van publicatie van dit besluit in het Belgisch Staatsblad. » De datum van inwerkingtreding van de artikelen 5 en 6 blijft onzeker : ofwel treden ze in werking uiterlijk op 1 juni 2008 zoals artikel 4, §§ 1 en 2, ofwel treden ze in werking op de tiende dag na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. Het meest logische zou zijn om in artikel 5, derde lid, van het ontwerp de artikelen 5 en 6 te vermelden, hetgeen wellicht overeenkomt met de bedoeling van de steller van het ontwerp.
Terwijl het verzoek om spoedbehandeling voor die artikelen gerechtvaardigd is, is dat niet het geval met artikel 4, §§ 1 en 2, aangezien die bepaling uiterlijk op 1 juni 2008 in werking treedt. 2. Uit artikel 16 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie volgt dat de regering het advies van de gemeenschappen dient in te winnen voordat ze de algemene politieverordeningen van de radiogolven vaststelt. Volgens de aanhef van het ontworpen besluit zouden de gemeenschappen hun advies op 14 oktober 2005 hebben uitgebracht.
Uit de stukken die aan de afdeling wetgeving van de Raad van State zijn voorgelegd, blijkt evenwel niet dat de gemeenschapsregeringen op 14 oktober 2005 hun advies over het voorliggende ontwerp hebben uitgebracht.
Die datum zou moeten worden vervangen door de datum 17 november 2006 voor zover de tekst waarover binnen het overlegcomité een akkoord is bereikt dezelfde is als die welke thans voorligt.
De steller van het ontwerp dient na te gaan of zulks inderdaad het geval is en, als dat niet het geval is, ervoor te zorgen dat dit vormvereiste op regelmatige wijze wordt vervuld. 3. In verband met artikel 2 behoort te worden opgemerkt dat de Koning niet bevoegd is, zelfs niet na een overleg met de andere betrokken bevoegdheidsniveaus, om hen bij een eenzijdig verordeningsbesluit te verplichten iets te doen. Bijgevolg dienen artikel 2, § 1, tweede lid, tweede zin, van het ontwerp en het tweede lid van de bijlage te vervallen. 4. In artikel 2, § 3, eerste lid, van het ontwerp wordt bepaald dat "de controlediensten van het Instituut... te allen tijde toegang (hebben) tot ieder klankradio-omroepstation".
Zulk een bepaling kan, door haar algemene en absolute aard, een aantasting inhouden van de onschendbaarheid van de woning en de eerbiediging van het privé-leven, zoals die gewaarborgd worden door artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden en de artikelen 15 en 22 van de Grondwet.
Krachtens de artikelen 15 en 22 van de Grondwet staat het overigens aan de wetgever zelf om in voorkomend geval te bepalen in welke gevallen en in welke vorm of in welke gevallen en onder welke voorwaarden die fundamentele vrijheden kunnen worden ingeperkt.
In dit verband wordt opgemerkt dat de wetgever bij artikel 25 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector bepaald heeft op welke voorwaarden en volgens welke nadere regels de personeelsleden van het BIPT die bekleed zijn met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, in de uitoefening van hun opdracht van gerechtelijke politie, inzonderheid zich toegang kunnen verschaffen tot gebouwen en informatie kunnen verzamelen in het kader van de controle op het gebruik van het spectrum, de bestrijding van storingen, de controle op de naleving van emissienormen, alsook de controle op de naleving van de wetgeving inzake elektromagnetische compatibiliteit en de conformiteit van apparatuur.
Bij die bepaling wordt aan de betrokken personen evenwel niet de bevoegdheid opgedragen om zich te allen tijde toegang te verschaffen tot elk klankradio-omroepstation. De onderzochte bepaling gaat dan ook niet samen met het voormelde artikel 25 en ze heeft geen rechtsgrond.
Ze behoort te vervallen. 5. Bij artikel 4, § 3, van het ontwerp, wordt inzonderheid aan de personeelsleden van het BIPT die bekleed zijn met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie de bevoegdheid opgedragen om een zender in beslag te nemen om een eind te maken aan schadelijke storingen (1). In zulk een aantasting van het eigendomsrecht kan alleen worden voorzien als de wetgever de essentiële gegevens van de regeling ervan heeft bepaald.
Zulks is in casu niet het geval.
Artikel 15 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie luidt weliswaar als volgt : « Het Instituut onderzoekt schadelijke storingen op eigen initiatief of na een klacht en legt de passende maatregelen op teneinde deze schadelijke storingen te doen ophouden. Wanneer de schadelijke storingen veroorzaakt worden door apparatuur of installaties, worden de kosten om de schadelijke storingen op te heffen en te voorkomen ten laste gelegd van de verantwoordelijke gebruiker van de betreffende apparatuur of installaties".
Die bepaling is evenwel niet precies genoeg om te kunnen worden opgevat als een machtiging van het Instituut om inbeslagnames te doen zoals die waarin de ontworpen tekst voorziet.
Voor de onderzochte bepaling is evenmin een rechtsgrond te vinden in artikel 25, § 1, eerste lid, 2° en 3°, of § 3, eerste lid, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector. Die bepalingen zijn immers bedoeld om alleen te worden toegepast in geval van overtredingen hetgeen in casu niet het geval is (2). 6. Wat artikel 4 betreft, volgt uit de uitleg die de gemachtigde van de minister heeft verstrekt dat het voorliggende ontwerp van besluit een ruimere werkingssfeer heeft dan artikel 10 van het koninklijk besluit van 10 januari 1992 betreffende de klankradio-omroep in frequentiemodulatie in de band 87,5 MHz - 108 MHz, aangezien dat besluit betrekking heeft op "private radio-omroepstations", terwijl het ontworpen besluit van toepassing is op "klankradio-omroepstations". In het ontworpen besluit zou bijgevolg een bepaling moeten worden opgenomen tot opheffing van artikel 10 van het voormelde koninklijk besluit van 10 januari 1992, voor zover deze bepaling ermee samenvalt, en zulks temeer daar de wettigheid van dat besluit twijfelachtig is (3). (1) Daarenboven zonder dat dit beslag beperkt wordt in de tijd en zonder dat daarvoor criteria gelden die verband houden met de strikte noodzakelijkheid om de schadelijke storingen te doen ophouden.(2) Deze opmerking heeft alleen betrekking op artikel 4, paragraaf 3; ze slaat niet op de paragrafen 1 en 2 ervan, die, om de hiervoor uiteengezette redenen in dit advies niet worden onderzocht. (3) Zie, Brussel (9e kamer), 11 april 2000, niet gepubliceerd, en Gent (3e kamer), 2 juni 1999, niet gepubliceerd, in welke arresten geweigerd wordt dat besluit toe te passen, alsook de arresten van de Raad van State, nummers 130.472 en 130.473, van 20 april 2004 waarbij de heropening van de debatten wordt bevolen teneinde de wettigheid van het voornoemd besluit te toetsen.
26 JANUARI 2007. - Koninklijk besluit betreffende de etherpolitie met betrekking tot frequentiemodulatie in de band 87,5 MHz - 108 MHz ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, inzonderheid op artikel 16;
Gelet op het koninklijk besluit van 10 januari 1992 betreffende de klankradio-omroep in frequentiemodulatie in de band 87,5 MHz - 108 MHz, inzonderheid artikel 10;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 17 oktober 2006;
Gelet op het advies van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, gegeven op 25 oktober 2006;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 27 oktober 2006;
Gelet op het advies van de Vlaamse Gemeenschap gegeven op 17 november 2006;
Gelet op het advies van de Franstalige Gemeenschap gegeven op 17 november 2006;
Gelet op het advies van de Duitstalige Gemeenschap gegeven op 17 november 2006;
Gelet op het advies van de Raad van State nr. 41.815/4 gegeven op 6 december 2006 en gevraagd wegens het spoedeisend karakter binnen een termijn van 5 werkdagen. De spoedbehandeling van de adviesaanvraag is noodzakelijk aangezien dit besluit de praktische modaliteiten en procedure bevat om op te treden in geval van storing die schadelijk is voor andere radiocommunicatie dan klankradio-omroep. Het betreft hier onder meer radiocommunicatie die gebruikt wordt in het kader van veiligheidstoepassingen zoals bijvoorbeeld de radiocommunicatie die Belgocontrol gebruikt bij de uitoefening van haar taak als luchtverkeersleiding. Wat betreft Belgocontrol is technisch gezien de kans op storing van haar radiocommunicatie door een station van een klankradio-omroep zeer reëel. Om die reden is het dan ook aangewezen dat de praktische modaliteiten en de procedure m.b.t de uitoefening van de bevoegdheid van etherpolitie met het oog op een optimale bescherming van dat type van radiocommunicatie zo snel mogelijk in werking kan treden. Dit temeer daar de regeling die was opgenomen in het koninklijk besluit van 10 januari 1992 betreffende de klankradio-omroep in frequentiemodulatie in de band 87,5 MHz - 108 MHz niet langer van toepassing is.
Op de voordracht van Onze Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid en Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Consumentenzaken en op advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° Gemeenschap : een Gemeenschap in de zin van artikel 2 van de Grondwet;2° Instituut : Het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie zoals bedoeld in artikel 13 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector;3° vergunning : het document afgeleverd door of namens een Gemeenschap dat toestemming verleent om een klankradio-omroepstation aan te leggen en uit te baten en dat de inlichtingen bevat zoals vermeld in bijlage 1 of de overheidsbeslissing waarbij zulke toestemming wordt verleend aan een openbare omroep;4° frequentieplan voor klankradio-omroep : het plan met alle frequentietoewijzingen;5° station : het geheel samengesteld uit een zendtoestel, een zend-ontvangtoestel of een ontvangtoestel, de ermee verbonden antennes alsook alle toestellen die nodig zijn om het geheel behoorlijk te laten functioneren;6° klankradio-omroepstation : station van een dienst voor radiocommunicatie die uitzendingen doet welke bestemd zijn om rechtstreeks door het publiek in het algemeen te worden ontvangen.Die dienst bestaat uit klankuitzendingen; 7° een omroepregulator : voor wat betreft de Vlaamse Gemeenschap : Vlaamse Regulator voor de Media, voor wat betreft de Franstalige Gemeenschap : Conseil Supérieur de l'Audiovisuel of voor wat betreft de Duitstalige Gemeenschap : Medienrat, voor wat betreft het tweetalig gebied Brussels-Hoofdstad : de Programmatorische Overheidsdienst Wetenschapsbeleid. HOOFDSTUK II. - Technische controle van de klankradio-omroepstations
Art. 2.§ 1. Het Instituut is bevoegd voor de technische controle van de klankradio-omroepstations. Deze technische controle houdt in dat de elementen vermeld in bijlage 1 en de conformiteit aan de technische normen die worden vastgesteld in uitvoering van artikel 14 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, worden nagegaan.
Voor de uitoefening van de controles, kan het Instituut de betreffende Gemeenschap of omroepregulator, al naargelang, de vergunningen vragen die het nodig acht alsook de inlichtingen vermeld in de bijlage bij dit besluit. § 2. Het Instituut gebruikt voor de controleverrichtingen de geschikte meettoestellen en methoden, er over wakend de uitzending niet te onderbreken of de programma's niet te verstoren. § 3. De controlediensten van het Instituut hebben toegang tot ieder klankradio-omroepstation overeenkomstig artikel 25 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector.
De houder van de vergunning of een gemachtigde stelt alles in het werk om de controle zo vlot mogelijk te laten verlopen. § 4. Na iedere controle maakt het Instituut zonder verwijl een controlerapport over aan de bevoegde Gemeenschap, met kopie aan de titularis van de vergunning en in voorkomend geval aan diegene op wiens verzoek de controle werd uitgevoerd.
Art. 3.§ 1. Het Instituut voert de technische controle van de klankradio-omroepstations op eigen initiatief uit of op gemotiveerde vraag van : 1° een Gemeenschap;2° een procureur des Konings;3° een natuurlijke of rechtspersoon die gerechtigd is om uit te zenden;4° een omroepregulator. § 2. Het Instituut brengt de betrokken gemeenschappen onmiddellijk op de hoogte van het bestaan van een eventueel verzoek zoals omschreven in de vorige paragraaf.
Art. 4.§ 1. Als uit een controle blijkt dat een klankradio-omroepstation niet over een geldige vergunning beschikt die werd toegekend op basis van een frequentieplan, dat nog steeds van toepassing is, niet het voorwerp uitmaakt van een beroepsprocedure, evenmin werd vernietigd noch geschorst, gaan de officieren van gerechtelijke politie vermeld in artikel 24 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, over tot het buiten dienst stellen van de zender. Zij kunnen alle maatregelen nemen die zij nodig achten teneinde het weder in dienst stellen van het station te voorkomen en kunnen overgaan tot de inbeslagname van de zender en van ieder ander onderdeel dat noodzakelijk is voor de uitzending.
Het Instituut licht de bevoegde Gemeenschap hierover in binnen de vijf werkdagen volgend op de genomen maatregel. § 2. Als uit een controle blijkt dat een klankradio-omroepstation zich niet houdt aan de bepalingen en de kenmerken van zijn vergunning meldt het Instituut dit aan de bevoegde Gemeenschap.
Na de vaststellingen nemen de officieren van gerechtelijke politie vermeld in § 1, de nodige maatregelen opdat het klankradio-omroepstation conform de voorwaarden van zijn vergunning werkt.
Als niet onmiddellijk overgegaan kan worden tot de nodige maatregelen, beschikt het klankradio-omroepstation over een termijn van 15 dagen om zich aan te passen aan de verplichtingen die door het Instituut worden opgelegd. Bij verzuim of in geval van herhaling gaan de officieren van gerechtelijke politie vermeld in § 1, over tot het buiten dienst stellen van de zender. Zij kunnen alle maatregelen nemen die zij nodig achten teneinde het weder in dienst stellen van het station te voorkomen en kunnen overgaan tot de inbeslagname van de zender en van ieder ander onderdeel dat noodzakelijk is voor de uitzending.
Het Instituut licht de bevoegde Gemeenschap hierover in binnen de vijf werkdagen volgend op de genomen maatregelen.
Als dit klankradio-omroepstation storingen veroorzaakt die schadelijk zijn voor andere radioverbindingen dan radio-omroep zijn de maatregelen vermeld in vorig lid onmiddellijk van toepassing of kunnen de officieren van gerechtelijke politie vermeld in § 1, de termijn van 15 dagen inkorten.
In dat geval meldt het Instituut dit aan de bevoegde Gemeenschap binnen de vijf werkdagen volgend op de genomen maatregelen. § 3. Als uit een controle blijkt dat een klankradio-omroepstation storingen veroorzaakt die schadelijk zijn voor andere radiocommunicatie dan klankradio-omroep terwijl deze laatste alle technische en reglementaire voorschriften die verbonden zijn aan zijn recht om uit te zenden respecteert, dan meldt het Instituut dit onmiddellijk aan de betrokken Gemeenschappen.
De officieren van gerechtelijke politie vermeld in § 1, nemen de nodige en evenredige maatregelen met inbegrip van het buiten dienst stellen van de zender, om een einde te stellen aan de schadelijke storingen. Het Instituut deelt de genomen maatregelen mede aan de betrokke Gemeenschappen. HOOFDSTUK III. - Inwerkingtreding
Art. 5.Met uitzondering van de artikelen 1, 2, 3, 4, § 3, 5 en 6 treedt dit besluit in werking op de datum die bepaald wordt door de Koning, op advies van het Interministerieel Comité voor Telecommunicatie en Radio-omroep en Televisie, en dit uiterlijk op 1 juni 2008.
Een rapportering met betrekking tot de datum van inwerkingtreding van dit koninklijk besluit geschiedt maandelijks in boven vernoemd Interministerieel Comité.
De artikelen 1, 2, 3, 4, § 3, 5 en 6 van dit besluit treden in werking de dag van bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad.
Art. 6.Artikel 10 van het koninklijk besluit van 10 januari 1992 betreffende de klankradio-omroep in frequentiemodulatie in de band 87,5 MHz - 108 MHz wordt opgeheven.
Art. 7.Onze Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid wordt belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 26 januari 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid M. VERWILGHEN Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Consumentenzaken Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE
Bijlage : inlichtingen die aan de het Instituut worden verstrekt bij de vergunning van een klankradio-omroepstation De volgende inlichtingen worden aan het Instituut verstrekt bij de vergunning van een klankradio-omroepstation : 1° de naam en het adres van de titularis alsook de coördinaten waarop hij of zijn gemachtigde bereikbaar is;2° de roepnaam van het station;3° het uurrooster;4° wijze van uitzenden;5° toegewezen frequentie;6° de opstellingsplaats van de antenne en het station;7° de maximale toegelaten waarde van het effectief uitgestraald vermogen;8° het maximaal toegelaten uitgangsvermogen van het zendtoestel;9° de karakteristieken van de antenne, de samenstelling van de antenne en haar hoogte boven de begane grond;10° het type en de lengte van de kabel die het zendtoestel met de antenne verbindt;11° eventueel alle andere bijzondere voorwaarden;12° de gebruikte frequentietoewijzing;13° de frequentiezwaai;14° de datum van uitreiking van de vergunning. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 26 januari 2007 betreffende de etherpolitie met betrekking tot frequentiemodulatie in de band 87,5 MHz - 108 MHz.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid M. VERWILGHEN Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Consumentenzaken Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE