gepubliceerd op 30 januari 1999
Koninklijk besluit tot vaststelling van de inwerkingtreding van sommige bepalingen van de wet van 17 november 1998 houdende integratie van de zeevaartpolitie, de luchtvaartpolitie en de spoorwegpolitie in de rijkswacht en houdende de regeling van de integratie van de zeevaartpolitie, de luchtvaartpolitie en de spoorwegpolitie in de rijkswacht
26 JANUARI 1999. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de inwerkingtreding van sommige bepalingen van de wet van 17 november 1998 houdende integratie van de zeevaartpolitie, de luchtvaartpolitie en de spoorwegpolitie in de rijkswacht en houdende de regeling van de integratie van de zeevaartpolitie, de luchtvaartpolitie en de spoorwegpolitie in de rijkswacht
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 2 december 1957 op de rijkswacht, inzonderheid op het artikel 11, §§ 2 en 4, ingevoegd bij de wet van 17 november 1998;
Gelet op de wet van 17 november 1998 houdende integratie van de zeevaartpolitie, de luchtvaartpolitie en de spoorwegpolitie in de rijkswacht, inzonderheid op het artikel 22;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 30 januari 1998;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 17 februari 1998;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 23 februari 1998;
Gelet op het Protocol nr. 99/4 van 23 maart 1998 van het gemeenschappelijk Comité voor alle overheidsdiensten;
Gelet op het Protocol nr. 296 van 20 april 1998 van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;
Gelet op de Protocols van 23 maart 1998, van 19 juni 1998 en van 20 november 1998 van het Sectorcomité VI;
Gelet op het onderzoek in de schoot van de Nationale Paritaire Commissie van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen, naamloze vennootschap van publiek recht, van 4 maart 1998;
Gelet op het advies van 7 januari 1999 van het Paritair Comité van de Brussels International Airport Company, naamloze vennootschap van publiek recht;
Gelet op de Protocols nr. 53 van 24 maart 1998, nr. 56 van 21 september 1998 en nr. 63 van 11 december 1998 van het Onderhandelingscomité van het rijkswachtpersoneel;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door de omstandigheid dat het harmonieus realiseren van de reorganisatie van de politiediensten veronderstelt dat zonder verwijl tot de integratie van de bijzondere politiediensten in de rijkswacht wordt overgegaan;
Gelet op het advies van de Raad van State gegeven op 18 januari 1999, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voordracht van Onze Eerste Minister, van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, van Onze Minister van Pensioenen, van Onze Minister van Vervoer en van Onze Minister van Ambtenarenzaken en op het advies van Onze in Raad vergaderende Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Inwerkingstelling
Artikel 1.De artikelen 2, 1°, 3, 4, 6, 7, 18 en 19 van de wet van 17 november 1998 houdende integratie van de zeevaartpolitie, de luchtvaartpolitie en de spoorwegpolitie in de rijkswacht treden in werking dezelfde dag als dit besluit. HOOFDSTUK II. - Begripsbepalingen
Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder : 1° "categorie bijzonder politiepersoneel" : de categorie bijzonder politiepersoneel bedoeld in artikel 11, § 4, van de wet van 2 december 1957 op de rijkswacht, gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1991, 9 december 1994, 20 december 1995 en 17 november 1998;2° "oorspronkelijk statuut" : de statutaire wettelijke en reglementaire bepalingen waarvan sprake in artikel 2, 3°, van de wet van 17 november 1998 houdende integratie van de zeevaartpolitie, de luchtvaartpolitie en de spoorwegpolitie in de rijkswacht, die, naargelang van het geval, van toepassing zijn op het personeel van de zeevaartpolitie, de luchtvaartpolitie en de spoorwegpolitie op de datum van hun overplaatsing naar de Rijkswacht, onverminderd de toepassing van artikel 11, § 4, van dezelfde wet van 2 december 1957. HOOFDSTUK III. - Algemene bepalingen
Art. 3.Kunnen niet worden overgeplaatst naar de rijkswacht, de personeelsleden van de spoorwegpolitie, die de leeftijd van 50 jaar hebben bereikt op de datum bepaald voor hun overplaatsing naar de rijkswacht.
Art. 4.De personeelsleden die een politiek mandaat uitoefenen worden uitgesloten van de overplaatsing naar de rijkswacht.
Art. 5.De personeelsleden van de zeevaartpolitie, de luchtvaartpolitie en de spoorwegpolitie die worden overgeplaatst naar de rijkswacht volgen een informatieprogramma van één maand.
Dat programma heeft tot doel de organisatie en de werking van de rijkswacht toe te lichten.
De commandant van de rijkswacht bepaalt het programma.
Art. 6.§ 1. De personeelsleden van het operationeel korps met bijzondere politiebevoegdheid kunnen vanaf de datum van hun overplaatsing naar het operationeel korps en voor zover zij de leeftijd van 50 jaar niet hebben bereikt, een verzoek indienen om over te gaan naar de personeelscategorie met algemene politiebevoegdheid onder de voorwaarden bepaald bij hoofdstuk IV. § 2. De personeelsleden van de categorie bijzonder politiepersoneel kunnen vanaf de datum van hun overplaatsing en voor zover zij de leeftijd van 50 jaar niet hebben bereikt, een verzoek indienen om overgeplaatst te worden van de categorie bijzonder politiepersoneel naar het operationeel korps van de rijkswacht, personeelscategorie met bijzondere bevoegheid of met algemene bevoegheid, dit wil zeggen : 1° hetzij met behoud van hun bijzondere politionele bevoegdheid en uitsluitend inzetbaar in ambten die verbonden zijn aan de functies van bijzondere politie die overgeheveld zijn naar de rijkswacht;2° hetzij met toekenning van een algemene politiebevoegdheid, onder de voorwaarden bepaald bij hoofdstuk IV. De personeelsleden die geen verzoek indienen behouden hun oorspronkelijk statuut.
Onverminderd artikel 13, kan op de indiening van het verzoek niet meer terug worden gekomen. § 3. De personeelsleden maken hun verzoek, binnen de 24 maanden vanaf de datum van hun overplaatsing, bij aangetekend schrijven kenbaar aan de directeur-generaal van het Personeelsbeheer van de rijkswacht overeenkomstig het model dat als bijlage gaat.
Art. 7.De personeelsleden van de zeevaartpolitie die van het Ministerie van Verkeer en Infrastructuur worden overgeplaatst naar de rijkswacht, op wie artikel 6, § 2, eerste lid, 1° of tweede lid van toepassing is, worden opgenomen in een personeelsformatie, « zeevaartpolitie » genaamd.
De personeelsleden van de Regie der Luchtwegen of van Brussels International Airport Company (B.I.A.C.) die worden overgeplaatst naar de rijkswacht, op wie artikel 6, § 2, eerste lid, 1° of tweede lid van toepassing is, worden opgenomen in een personeelsformatie, « luchtvaartpolitie » genaamd.
Voor de toepassing van dit artikel wordt de graad verkregen in het operationeel korps van de rijkswacht vervangen door de overeenstemmende graad van het oorspronkelijk statuut, overeenkomstig de gelijkwaardige graden vastgesteld met toepassing van artikel 8. HOOFDSTUK IV Overplaatsing naar het operationeel korps van de rijkswacht Afdeling 1. - Overplaatsing
naar de personeelscategorie met bijzondere politiebevoegdheid
Art. 8.Vanaf hun overplaatsing naar het operationeel korps ressorteren de naar het operationeel korps overgeplaatste personeelsleden van de spoorwegpolitie onder het statuut van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht, zoals bepaald bij de wet van 27 december 1973, met het behoud van hun bijzondere politiebevoegdheid. Deze personeelsleden worden op de door Ons bepaalde datum van overplaatsing benoemd in de door Ons vastgelegde gelijkwaardige graad.
Art. 9.De personeelsleden van de categorie bijzonder politiepersoneel die kiezen voor het statuut bedoeld in artikel 6, § 2, eerste lid, 1°, worden benoemd in de door Ons vastgelegde gelijkwaardige graad.
De benoeming in hun nieuwe graad gaat in bij de trimestriële benoemingscyclus volgend op de datum van de aanvraag bedoeld in artikel 6, § 3.
Art. 10.§ 1. Om hun rangschikking in het operationeel korps van de rijkswacht vast te stellen, ontvangen de overeenkomstig de artikelen 8 en 9 benoemde personeelsleden op de dag van hun benoeming een graadanciënniteit die gelijk is aan de bereikte graadanciënniteit in de graad of graden in hun oorspronkelijke dienst, die in aanmerking genomen zijn voor het bepalen van de gelijkwaardige graad bedoeld in hierboven genoemde artikelen 8 en 9. § 2. Voor het bepalen van de betrekkelijke anciënniteit in hun nieuwe graad, worden de in de artikelen 8 en 9 bedoelde personeelsleden die met toepassing van § 1 eenzelfde anciënniteitsbijslag genieten, onderling gerangschikt volgens hun leeftijd. § 3. Voor het bepalen van de betrekkelijke anciënniteit in hun nieuwe graad, worden de in de artikelen 8 en 9 bedoelde personeelsleden gerangschikt na de personeelsleden van het operationeel korps van de rijkswacht wier graadanciënniteit dezelfde is als die welke zij in de overeenkomstige graad verkrijgen. § 4. Voor de latere bevorderingen gelden dezelfde principes als die bepaald bij § 1.
Art. 11.§ 1. De in artikel 9 bedoelde personeelsleden worden bevorderd naar anciënniteit, zoals bepaald bij artikel 46 van de wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht. § 2. Voor de bevordering tot de graad van opperwachtmeester gelden dezelfde regels als die voor de bevordering in de door Ons vastgelegde gelijkwaardige graad, waarin het oorspronkelijk statuut van het betrokken personeelslid voorziet. § 3. Voor de bevordering tot de graad van majoor gelden dezelfde regels als die voor de bevordering tot de door Ons vastgelegde gelijkwaardige graad, waarin het oorspronkelijk statuut van het betrokken personeelslid voorziet.
Art. 12.De personeelsleden bedoeld in de artikelen 8 en 9 kunnen enkel een plaatsaanvraag indienen voor de ambten verbonden aan de bijzondere politiefunctie. Afdeling 2. - Overplaatsing
naar de personeelscategorie met algemene politiebevoegdheid Onderafdeling 1. - Algemene voorwaarden voor toelating
Art. 13.Worden toegelaten tot het statuut van het operationeel korps van de rijkswacht met algemene politiebevoegdheid, de personeelsleden die met toepassing van artikel 6, § 1 en § 2, eerste lid, 2°, daartoe een verzoek hebben ingediend en bovendien op de datum van hun toelating cumulatief voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° de voor de staat van personeelslid van de rijkswacht onontbeerlijke morele hoedanigheden bezitten;2° niet veroordeeld zijn geweest, zelfs met uitstel, tot een gevangenisstraf van ten minste 6 maanden wegens enig misdrijf of tot een langere gevangenisstraf wegens diefstal, afpersing, misbruik van vertrouwen, oplichting, valsheid in geschriften, aanranding op de eerbaarheid, verkrachting of wegens de misdrijven bepaald in de artikelen 379 tot 386ter van het Strafwetboek of bij de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica;3° door de medische dienst van de rijkswacht medisch geschikt bevonden worden overeenkomstig de door de Minister van Binnenlandse Zaken vastgestelde keuringscriteria inzake medische geschiktheid voor toelating tot het operationeel korps van de rijkswacht. De medische dienst van de rijkswacht voert het medisch onderzoek van deze personeelsleden uit; 4° geslaagd zijn in de opleidingscyclus die toegang geeft tot de gelijkwaardige graad, vastgelegd overeenkomstig de artikelen 18 of 19. Onverminderd artikel 6, § 2, tweede lid, kan het personeelslid dat niet wordt toegelaten tot het operationeel korps van de rijkswacht met algemene politiebevoegdheid, een verzoek indienen met toepassing van artikel 6, § 2, eerste lid, 1°.
Dit verzoek wordt ingediend binnen één maand na de schriftelijk kennisgeving aan het betrokken personeelslid van de beslissing dat het niet wordt toegelaten tot het operationeel korps van de rijkswacht.
Onderafdeling 2. - Bijzondere voorwaarden voor toelating tot een opleidingscyclus van officier
Art. 14.Om redenen van dienstnoodwendigheid en om de continuïteit van de encadrering te waarborgen, kan de Minister van Binnenlandse Zaken het aantal personeelsleden dat in eenzelfde jaar worden toegelaten tot een officiersgraad beperken tot 25 procent van de getalsterkte van de officieren.
Art. 15.Om tot de opleidingscyclus van officier te worden toegelaten, moet de kandidaat de volgende bijzondere voorwaarden voor toelating vervullen : 1° de dag van zijn overplaatsing naar de rijkswacht een betrekking van niveau 1 bekleden;2° slagen voor de selectietest.
Art. 16.De selectietest omvat : 1° een taalexamen;2° psychotechnische en intelligentieproeven. Het taalexamen en de psychotechnische en intelligentieproeven vormen samen de selectietest.
De kandidaten mogen niet meer dan driemaal afgewezen worden voor het taalexamen en de psychotechnische en intelligentieproeven.
Het taalexamen heeft betrekking op de grondige kennis van, naar keuze van de kandidaat, de Nederlandse of de Franse taal en de elementaire kennis van de andere taal of van de Duitse taal, zoals bepaald bij artikel 2 van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger.
Onderafdeling 3. - De opleidingscyclussen
Art. 17.Binnen de zes maanden na hun aanvraag, geeft de commandant van de rijkswacht of de door hem aangewezen rijkswachtoverheid er de kandidaten schriftelijk kennis van dat zij al dan niet tot een opleidingscyclus kunnen worden toegelaten.
Hij roept de toelaatbare kandidaten op voor de dag en op de plaats die hij bepaalt.
Art. 18.Op de in uitvoering van artikel 17 vastgestelde dag worden de kandidaten toegelaten tot de opleidingscyclus.
Art. 19.§ 1. De opleidingscyclus voor de kandidaat- onderofficieren omvat ten hoogste één jaar. § 2. De commandant van de rijkswacht bepaalt het opleidingsprogramma alsmede de regels inzake de organisatie van de cursussen, de beoordeling, de examens en het slagen.
Art. 20.§ 1. De opleidingscyclus voor de kandidaat officieren omvat ten hoogste twee jaar. § 2. De opleiding wordt gevolgd in de taal waarin de kandidaat het examen grondige kennis bedoeld in artikel 16 heeft afgelegd. § 3. De commandant van de rijkswacht bepaalt het opleidingsprogramma alsmede de regels inzake de organisatie van de cursussen, de beoordeling, de examens en het slagen.
Art. 21.Tijdens de opleiding behouden de kandidaten hun oorspronkelijke graad alsmede de eraan verbonden weddeschaal.
Onderafdeling 4. - Toelating tot het operationeel korps
Art. 22.§ 1. De personeelsleden die slagen voor de opleidingscyclus, worden benoemd in de door Ons vastgelegde gelijkwaardige graad.
Deze personeelsleden genieten voor de bevordering in graad een anciënniteitsbijslag, waarvan de duur gelijk is aan de bereikte anciënniteit in hun oorspronkelijke graad. § 2. De onderlinge rangschikking van de personeelsleden bedoeld in § 1, bij de benoeming in dezelfde graad en met dezelfde graadanciënniteit, volgt de dalende orde van het algemeen beoordelingscijfer dat zij behaalden op het einde van de opleidingscyclus. § 3. Voor het bepalen van de betrekkelijke anciënniteit in hun nieuwe graad, worden de in § 1, eerste lid, bedoelde personeelsleden gerangschikt volgens hun leeftijd onder de personeelsleden van het operationeel korps van de rijkswacht wier graadanciënniteit dezelfde is als die welke zij in de overeenkomstige graad verkrijgen. § 4. Voor de latere bevorderingen gelden dezelfde principes als die bepaald bij § 3. HOOFDSTUK IV. - Bezoldiging
Art. 23.Het naar het operationeel korps van de rijkswacht overgeplaatste personeelslid behoudt het recht op de weddeschaal met inbegrip van de tussentijdse verhogingen, die aan de graad of aan de functie waarmee hij vóór zijn overplaatsing bekleed was, verbonden was, zolang deze weddeschaal gunstiger is dan die, de tussentijdse verhogingen, inbegrepen waarop hij aanspraak kan maken als personeelslid van het operationeel korps van de rijkswacht.
Hij ontvangt ook een aanvullende toelage, die overeenstemt met het verschil tussen de vaste bezoldiging bekomen met toepassing van het eerste lid, en de meest gunstige vaste bezoldiging waarop hij aanspraak kan maken, alnaargelang hij het voordeel bekomt verbonden aan zijn oorspronkelijk statuut of dat verbonden aan het statuut van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht.
Onder vaste bezoldiging waarop hij aanspraak kan maken als personeelslid van het operationeel korps van de rijkswacht, wordt verstaan de wedde vermeerderd met de huisvestingstoelage of de toelage voor bijzondere functies.
De Koning bepaalt wat moet worden begrepen onder vaste bezoldiging verbonden aan het statuut van de zeevaartpolitie, aan het statuut van de luchtvaartpolitie en aan het statuut van de spoorwegpolitie. HOOFDSTUK V. - Tenlasteneming van de pensioenuitgaven
Art. 24.De last van de rustpensioenen van de personeelsleden van de luchtvaartpolitie die in de rijkswacht worden geïntegreerd, wordt verdeeld tussen de Regie der Luchtwegen (of BIAC) en de Openbare Schatkist naar rata van het aantal jaren dienst gepresteerd enerzijds als lid van de luchtvaartpolitie bij de Regie der Luchtwegen en anderzijds bij de categorie bijzonder politiepersoneel van de rijkswacht en bij het operationeel korps van de rijkswacht.
Art. 25.De last van de rustpensioenen van de personeelsleden van de spoorwegpolitie die in de rijkswacht worden geïntegreerd, wordt verdeeld tussen de N.M.B.S. en de Openbare Schatkist naar rata van het aantal jaren dienst gepresteerd enerzijds als lid van de spoorwegpolitie bij de N.M.B.S. en anderzijds bij het operationeel korps van de rijkswacht.
De in het eerste lid bedoelde verdeling is eveneens van toepassing op de pensioenen van de rechthebbenden van de in dat lid bedoelde personeelsleden. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen
Art. 26.Op het door Ons bepaalde tijdstip wordt de getalsterkte van het operationeel korps van de rijkswacht, bepaald bij het koninklijk besluit van 28 april 1995 tot verdeling van de getalsterkte van het operationeel korps van de rijkswacht over de verschillende graden of gradengroepen van het personeel van dit korps, verhoogd met het aantal personeelsleden dat op enigerlei wijze de categorie bijzonder politiepersoneel heeft verlaten.
Art. 27.In de bijlage I bij het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, wordt de rubriek « Sector I., C., 18° » vervangen door volgende bepaling : « 18° de leden van het bijzonder politiepersoneel, de burgerlijke leden van het administratief en logistiek korps van de rijkswacht, alsmede het burgerlijk hulppersoneel in dienst bij de rijkswacht. ».
Art. 28.Dit besluit treedt in werking op 1 maart 1999.
Art. 29.Onze Eerste Minister, Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Onze Minister van Pensioenen, Onze Minister van Vervoer en Onze Minister van Ambtenarenzaken zijn belast, ieder wat hem betreft, met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 26 januari 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, J.-L. DEHAENE De Minister van Binnenlandse Zaken, L. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Pensioenen, M. COLLA De Minister van Vervoer, M. DAERDEN De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT
Bijlage bij het koninklijk besluit van 26 januari 1999 Aanvraagformier betreffende de overplaatsing naar het operationeel korps met bijzondere politiebevoegdheid of met algemene politiebevoegdheid Naam en voornaam van de aanvrager : Politiedienst van oorsprong : Stamnummer : Graad : Dienst + standplaats in de bijzondere politiedienst : Geboortedatum : Doel van de aanvraag (1) : Ondergetekende vraagt zijn overplaatsing naar : 1. het operationeel korps van de rijkswacht met bijzondere politiebevoegheid 2.het operationeel korps van de rijkswacht met algemene politiebevoegheid Datum : Handtekening : (1) Schrappen wat niet van toepassing is. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 26 januari 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, L. VAN DEN BOSSCHE