gepubliceerd op 03 september 2010
Koninklijk besluit tot wijziging van diverse bepalingen betreffende het statuut van de militairen
26 AUGUSTUS 2010. - Koninklijk besluit tot wijziging van diverse bepalingen betreffende het statuut van de militairen
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de Grondwet, artikel 108;
Gelet op de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger, gewijzigd bij de wetten van 30 juli 1955 en 27 december 1961, het koninklijk besluit van 15 oktober 1963, de wetten van 10 juni 1970, 13 november 1974, 13 juli 1976, 22 juli 1980, 24 juli 1981, 28 december 1990, 20 mei 1994, 26 maart 1999, 22 maart 2001, 2 augustus 2002, 27 maart 2003, 16 juli 2005 en 26 april 2009;
Gelet op de wet van 23 december 1955 betreffende de hulpofficieren van de luchtmacht, piloten en navigatoren, artikel 4, artikel 4bis, tweede lid, ingevoegd bij de wet van 20 mei 1994 en gewijzigd bij de wet van 16 juli 2005 en artikel 9, § 2, vervangen bij de wet van 26 april 2009;
Gelet op de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut van de beroepsofficieren van de krijgsmacht, artikel 23, vierde lid, artikel 26bis, § 2, ingevoegd bij de wet van 11 juni 1998, artikel 40, eerste lid, gewijzigd bij de wet van 22 maart 2001, en artikel 48bis, tweede lid, ingevoegd bij de wet van 20 mei 1994;
Gelet op de wet van 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel, artikel 117, § 2, derde lid, gewijzigd bij de wet van 30 maart 2001;
Gelet op de wet van 27 december 1961 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader van de krijgsmacht, de artikelen 25, vierde lid en 39, tweede lid, artikel 47bis, tweede lid, ingevoegd bij de wet van 20 mei 1994;
Gelet op de wet van 12 juli 1973 betreffende het statuut van de vrijwilligers van het actief kader van de krijgsmacht, artikel 18bis, vierde lid, ingevoegd bij de wet van 13 juli 1976, artikel 22ter, tweede lid, ingevoegd bij de wet van 20 mei 1994;
Gelet op de wet van 14 juli 1975 houdende het tuchtreglement van de krijgsmacht, artikel 10ter, ingevoegd bij de wet van 28 december 1990 en gewijzigd bij de wet van 24 juli 1992 en artikel 38, eerste en tweede lid;
Gelet op de wet van 21 december 1990 houdende statuut van de kandidaat-militairen van het actief kader, de artikelen 20sexies, § 1, eerste en tweede lid, en § 2, tweede lid, 20octies, § 3, 20novies, § 2, tweede lid, 3°, en 20decies, derde lid, ingevoegd bij de wet van 20 juli 2005, en artikel 21, § 2, derde lid, vervangen bij de wet van 20 mei 1994, artikel 24, §§ 6, eerste lid en 7, vervangen bij de wetten van 2 augustus 2002 en 27 maart 2003, en artikel 27, 4°;
Gelet op de wet van 20 mei 1994 inzake de rechtstoestanden van het personeel van Defensie, artikel 90, § 1, derde lid, vervangen bij de wet van 22 maart 2001;
Gelet op de wet van 20 mei 1994 houdende statuut van de militairen korte termijn, artikel 11, gewijzigd bij de wet van 16 juli 2005;
Gelet op de wet van 16 maart 2000 betreffende het ontslag van bepaalde militairen en de verbreking van de dienstneming of wederdienstneming van bepaalde kandidaat-militairen, de vaststelling van de rendementsperiode en het terugvorderen door de staat van een deel van de door de staat gedragen kosten voor de vorming en van een gedeelte van de tijdens de vorming genoten wedden, artikel 3, § 1, 5°, ingevoegd bij de wet van 26 april 2009;
Gelet op de wet van 16 mei 2001 houdende statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht, artikel 7, vervangen bij de wet van 27 maart 2003, de artikelen 21 en 23, 3°, vervangen bij de wet van 30 december 2008, en artikel 55;
Gelet op de programmawet van 19 juli 2001, artikel 48, gewijzigd bij de wet van 27 maart 2003;
Gelet op de wet van 11 november 2002 betreffende de hulpofficieren van de krijgsmacht, artikel 4, tweede lid, gewijzigd bij de wet van 26 april 2009;
Gelet op de wet van 27 maart 2003 betreffende de werving van de militairen en het statuut van de militaire muzikanten en tot wijziging van verschillende wetten van toepassing op het personeel van Landsverdediging, artikel 8, gewijzigd bij de wet van 30 december 2008, en de artikelen 10, 16, § 3, en 52;
Gelet op het koninklijk besluit van 7 april 1959 betreffende de stand en de bevordering van de beroepsofficieren;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 oktober 1963 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader van de krijgsmacht;
Gelet op het koninklijk besluit van 11 juni 1974 betreffende het statuut van de vrijwilligers van het actief kader van de krijgsmacht;
Gelet op het koninklijk besluit van 2 september 1978 betreffende het statuut van de hulpofficieren en kandidaat-hulpofficieren piloten;
Gelet op het koninklijk besluit van 19 juni 1980 betreffende de militaire tuchtrechtspleging;
Gelet op het koninklijk besluit van 28 augustus 1981 betreffende het medisch geschiktheidsprofiel;
Gelet op het koninklijk besluit van 13 november 1991 tot bepaling van de regels die gelden bij de beoordeling van de karakteriële hoedanigheden van de kandidaten van de krijgsmacht;
Gelet op het koninklijk besluit van 13 november 1991 tot bepaling van de regels die gelden bij de beoordeling van de fysieke hoedanigheden van sommige kandidaten en leerlingen van de krijgsmacht;
Gelet op het koninklijk besluit van 13 november 1991 betreffende de dienstneming en wederdienstneming van de kandidaat-militairen van het actief kader;
Gelet op het koninklijk besluit van 23 december 1991 betreffende de medische geschiktheid voor dienst op zee;
Gelet op het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 betreffende de vorming van de kandidaat-militairen van het actief kader;
Gelet op het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 betreffende het statuut van de militairen korte termijn;
Gelet op het koninklijk besluit van 4 februari 1998 betreffende het uniform van de militairen;
Gelet op het koninklijk besluit van 3 maart 1999 betreffende de medische geschiktheid als parachutist of commando;
Gelet op het koninklijk besluit van 28 januari 2000 betreffende de medische geschiktheid voor duikactiviteiten en voor droge duiken;
Gelet op het koninklijk besluit van 3 mei 2003 betreffende het statuut van de militairen van het reservekader van de krijgsmacht;
Gelet op het koninklijk besluit van 31 juli 2003 betreffende de kosteloosheid van de gezondheidszorgen voor het personeel tewerkgesteld in het Ministerie van Landsverdediging;
Gelet op het koninklijk besluit van 12 augustus 2003 betreffende de voortgezette vorming van de officieren van het actief kader van de krijgsmacht en de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor;
Gelet op het koninklijk besluit van 11 september 2003 betreffende de werving van de militairen;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 april 2004 betreffende het statuut van de militaire luchtverkeersleiders en de medische geschiktheid van de militaire luchtverkeersleiders en luchtgevechtleiders;
Gelet op het koninklijk besluit van 13 mei 2004 betreffende het varend personeel van de krijgsmacht;
Gelet op het koninklijk besluit van 19 mei 2004 betreffende de examencommissies van de taalexamens bepaald door de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger;
Gelet op het koninklijk besluit van 10 augustus 2005 betreffende de afwezigheid om gezondheidsredenen van de militairen;
Gelet op het koninklijk besluit van 10 augustus 2005 betreffende de militaire commissies voor geschiktheid en reform;
Gelet op het koninklijk besluit van 17 september 2005 betreffende de geschiktheid voor luchtdienst;
Gelet op het koninklijk besluit van 21 december 2005 betreffende het statuut van de militaire muzikanten;
Gelet op het koninklijk besluit van 3 december 2006 betreffende de biotheek van Defensie;
Gelet op het protocol van onderhandelingen van het Onderhandelingscomité van het militair personeel, gesloten op 29 juni 2010;
Gelet op het advies 48.551/2/V van de Raad van State, gegeven op 11 augustus 2010, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Landsverdediging, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Wijzigingsbepalingen Afdeling 1. - Wijziging van het koninklijk besluit van 7 april 1959
betreffende de stand en de bevordering van de beroepsofficieren
Artikel 1.In het koninklijk besluit van 7 april 1959 betreffende de stand en de bevordering van de beroepsofficieren wordt een artikel 27bis ingevoegd, luidende : «
Art. 27bis.De commissie bedoeld in artikel 27 wordt eveneens samengesteld wanneer een officier bij ordemaatregel geschorst is voor zover er geen procedure ingesteld werd die een statutaire maatregel ten gevolge kan hebben. Deze informatiecommissie kan aan de minister van Landsverdediging voorstellen : 1°de schorsing bij ordemaatregel te verlengen; 2° de betrokken officier naar een onderzoeksraad te verwijzen wanneer ze oordeelt dat de feiten voldoende ernstig zijn om een definitieve ambtsontheffing door ontslag van ambtswege ten gevolge te hebben;3° wanneer ze oordeelt dat de feiten niet voldoende ernstig zijn om een definitieve ambtsontheffing door ontslag van ambtswege ten gevolge te hebben : a) de betrokken officier tijdelijk van zijn ambt bij tuchtmaatregel te ontheffen;b) het dossier te verwijzen naar de korpstucht;c) de zaak zonder gevolg te klasseren;4° een einde te stellen aan de schorsing bij ordemaatregel en een andere ordemaatregel te nemen;5° een einde te stellen aan de schorsing bij ordemaatregel. In het geval bedoeld in het eerste lid, 2°, maakt de informatiecommissie het omstandig verslag bedoeld in artikel 24 op.
Het voorstel bedoeld in het eerste lid wordt uitgebracht binnen de vijf maanden die volgen op de datum waarop de schorsing bij ordemaatregel is begonnen.
Telkens als de schorsing bij ordemaatregel verlengd wordt boven de zes maanden die volgen op de datum waarop de schorsing bij ordemaatregel is begonnen, zonder dat een procedure ingesteld is die een statutaire maatregel ten gevolge kan hebben, spreekt de commissie een voorstel uit binnen de twee maanden volgend op de verlenging van deze schorsing.
Wanneer de schorsing bij ordemaatregel opgeschort wordt in toepassing van artikel 18, § 4, van de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut van de beroepsofficieren van de krijgsmacht, wordt de termijn bedoeld in het derde of het vierde lid verlengd met de duur van de schorsingsperiode. » .
Art. 2.Artikel 28, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de volgende zin : « De betrokken officier mag zich laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze. ».
Art. 3.In artikel 33 van hetzelfde besluit worden de paragrafen 2 en 3 vervangen als volgt : « § 2. De betrokken officier kan elk lid van de onderzoeksraad wraken om één of meerdere in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek opgesomde redenen.
Dient zich te wraken elk lid van de onderzoeksraad : 1° dat de echtgenoot of wettelijk samenwonende, of een bloed- of aanverwant tot de vierde graad is van de betrokken officier;2° dat, om één van de andere in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek opgesomde redenen, van mening is dat hij de betrokken officier niet volkomen onpartijdig kan beoordelen. De betrokken officier of het betrokken lid moet de wrakingsgrond doen gelden : 1° bij de voorzitter van de onderzoeksraad indien de wrakingsgrond een lid van de onderzoeksraad betreft;2° bij de directeur-generaal human resources indien de wrakingsgrond de voorzitter betreft. Indien de voorzitter of de directeur-generaal human resources oordeelt dat de motivering ontoereikend is, kan hij de wraking verwerpen. De verwerping wordt schriftelijk gemotiveerd. Indien hij oordeelt dat de wrakingsgrond gegrond is, worden nieuwe leden aangewezen.
De wrakingsgrond, gemotiveerd door een bewijs of een begin van bewijs, wordt door elk schriftelijk communicatiemiddel toegezonden tegen ontvangstbewijs binnen een termijn van vijf werkdagen volgend op de dag van de in paragraaf 1 bedoelde kennisgeving. » .
Art. 4.In artikel 36, § 2, van hetzelfde besluit worden de woorden « op uur en plaats » vervangen door de woorden « op uren en de plaats ».
Art. 5.In hetzelfde besluit wordt het opschrift van afdeling 4 van hoofdstuk V vervangen als volgt : « Rendementsperiode ».
Art. 6.Artikel 43 van hetzelfde besluit, opgeheven bij het koninklijk besluit van 23 juni 2005, wordt hersteld als volgt : «
Art. 43.Om aanleiding te geven tot een rendementsperiode, moet de gecumuleerde kostprijs op een periode van twee jaar van een vorming, gevolgd op kosten van het ministerie van Landsverdediging, minstens 5.000 euro bedragen. Dit bedrag is gekoppeld aan de spilindex 138,01 ». Afdeling 2. - Wijziging van het koninklijk besluit van 25 oktober 1963
betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader van de krijgsmacht
Art. 7.In artikel 17 van het koninklijk besluit van 25 oktober 1963 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader van de krijgsmacht, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 augustus 2003 en 18 februari 2009, wordt een paragraaf 2bis ingevoegd, luidende : « § 2bis. De kandidaat kan elk lid van de examencommissie wraken om één of meerdere in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek opgesomde redenen.
Dient zich te wraken elk lid van de examencommissie : 1° dat de echtgenoot of wettelijk samenwonende, of een bloed- of aanverwant tot de vierde graad is van een kandidaat;2° dat, om één van de andere in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek opgesomde redenen, van mening is dat hij een kandidaat niet volkomen onpartijdig kan beoordelen. De kandidaat of het betrokken lid moet de wrakingsgrond doen gelden : 1° bij de voorzitter van de examencommissie indien de wrakingsgrond een lid van zijn examencommissie betreft;2° bij de directeur-generaal human resources indien de wrakingsgrond de voorzitter betreft. Indien de voorzitter of de directeur-generaal human resources oordeelt dat de motivering ontoereikend is, kan hij de wraking verwerpen. De verwerping wordt schriftelijk gemotiveerd. Indien hij oordeelt dat de wrakingsgrond gegrond is, worden nieuwe leden aangewezen.
De wrakingsgrond, gemotiveerd door een bewijs of een begin van bewijs, wordt door elk schriftelijk communicatiemiddel toegezonden tegen ontvangstbewijs. » .
Art. 8.In hetzelfde besluit wordt een artikel 27bis ingevoegd, luidende : «
Art. 27bis.De commissie bedoeld in artikel 27 wordt eveneens samengesteld wanneer een onderofficier bij ordemaatregel geschorst is voor zover er geen procedure ingesteld werd die een statutaire maatregel ten gevolge kan hebben. Deze informatiecommissie kan aan de minister van Landsverdediging voorstellen : 1° de schorsing bij ordemaatregel te verlengen;2° de betrokken onderofficier naar een onderzoeksraad te verwijzen wanneer ze oordeelt dat de feiten voldoende ernstig zijn om een definitieve ambtsontheffing door ontslag van ambtswege ten gevolge te hebben;3° wanneer ze oordeelt dat de feiten niet voldoende ernstig zijn om een definitieve ambtsontheffing door ontslag van ambtswege ten gevolge te hebben : a) de betrokken onderofficier tijdelijk van zijn ambt bij tuchtmaatregel te ontheffen;b) het dossier te verwijzen naar de korpstucht;c) de zaak zonder gevolg te klasseren;4° een einde te stellen aan de schorsing bij ordemaatregel en een andere ordemaatregel te nemen;5° een einde te stellen aan de schorsing bij ordemaatregel. In het geval bedoeld in het eerste lid, 2°, maakt de informatiecommissie het omstandig verslag bedoeld in artikel 24 op.
Het voorstel bedoeld in het eerste lid wordt uitgebracht binnen de vijf maanden die volgen op de datum waarop de schorsing bij ordemaatregel is begonnen.
Telkens als de schorsing bij ordemaatregel verlengd wordt boven de zes maanden die volgen op de datum waarop de schorsing bij ordemaatregel is begonnen, zonder dat een procedure ingesteld is die een statutaire maatregel ten gevolge kan hebben, spreekt de commissie een voorstel uit binnen de twee maanden volgend op de verlenging van deze schorsing.
Wanneer de schorsing bij ordemaatregel opgeschort wordt in toepassing van artikel 20, § 4, van de wet van 27 december 1961 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader van de krijgsmacht, wordt de termijn bedoeld in het derde of het vierde lid verlengd met de duur van de schorsingsperiode. » .
Art. 9.Artikel 28, § 2, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de volgende zin : « De betrokken onderofficier mag zich laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze. ».
Art. 10.In artikel 35 van hetzelfde besluit worden de paragrafen 2 en 3 vervangen als volgt : « § 2. De betrokken onderofficier kan elk lid van de onderzoeksraad wraken om één of meerdere in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek opgesomde redenen.
Dient zich te wraken elk lid van de onderzoeksraad : 1° dat de echtgenoot of wettelijk samenwonende, of een bloed- of aanverwant tot de vierde graad is van de betrokken onderofficier;2° dat, om één van de andere in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek opgesomde redenen, van mening is dat hij de betrokken onderofficier niet volkomen onpartijdig kan beoordelen. De betrokken onderofficier of het betrokken lid moet de wrakingsgrond doen gelden : 1° bij de voorzitter van de onderzoeksraad indien de wrakingsgrond een lid van de onderzoeksraad betreft;2° bij de directeur-generaal human resources indien de wrakingsgrond de voorzitter betreft. Indien de voorzitter of de directeur-generaal human resources oordeelt dat de motivering ontoereikend is, kan hij de wraking verwerpen. De verwerping wordt schriftelijk gemotiveerd. Indien hij oordeelt dat de wrakingsgrond gegrond is, worden nieuwe leden aangewezen.
De wrakingsgrond, gemotiveerd door een bewijs of een begin van bewijs, wordt door elk schriftelijk communicatiemiddel toegezonden tegen ontvangstbewijs binnen de termijn bepaald in paragraaf 1. ».
Art. 11.In artikel 36 van hetzelfde besluit worden de woorden « § 2, tweede lid » vervangen door de woorden « § 1 ».
Art. 12.In hetzelfde besluit wordt het opschrift van afdeling IV van hoofdstuk V vervangen als volgt : « Rendementsperiode ».
Art. 13.Artikel 47 van hetzelfde besluit, opgeheven bij het koninklijk besluit van 23 juni 2005, wordt hersteld als volgt : «
Art. 47.Om aanleiding te geven tot een rendementsperiode, moet de gecumuleerde kostprijs op een periode van twee jaar van een vorming, gevolgd op kosten van het ministerie van Landsverdediging, minstens 5.000 euro bedragen. Dit bedrag is gekoppeld aan de spilindex 138,01 ». Afdeling 3. - Wijziging van het koninklijk besluit van 11 juni 1974
betreffende het statuut van de vrijwilligers van het actief kader van de krijgsmacht
Art. 14.In het koninklijk besluit van 11 juni 1974 betreffende het statuut van de vrijwilligers van het actief kader van de krijgsmacht wordt een artikel 8bis ingevoegd, luidende : «
Art. 8bis.De commissie bedoeld in artikel 8 wordt eveneens samengesteld wanneer een vrijwilliger bij ordemaatregel geschorst is voor zover er geen procedure ingesteld werd die een statutaire maatregel ten gevolge kan hebben. Deze informatiecommissie kan aan de minister van Landsverdediging voorstellen : 1° de schorsing bij ordemaatregel te verlengen;2° de betrokken vrijwilliger naar een onderzoeksraad te verwijzen wanneer ze oordeelt dat de feiten voldoende ernstig zijn om een definitieve ambtsontheffing door ontslag van ambtswege ten gevolge te hebben;3° wanneer ze oordeelt dat de feiten niet voldoende ernstig zijn om een definitieve ambtsontheffing door ontslag van ambtswege ten gevolge te hebben : a) de betrokken vrijwilliger tijdelijk van zijn ambt bij tuchtmaatregel te ontheffen;b) het dossier te verwijzen naar de korpstucht;c) de zaak zonder gevolg te klasseren;4° een einde te stellen aan de schorsing bij ordemaatregel en een andere ordemaatregel te nemen;5° een einde te stellen aan de schorsing bij ordemaatregel. In het geval bedoeld in het eerste lid, 2°, maakt de informatiecommissie het omstandig verslag bedoeld in artikel 5 op.
Het voorstel bedoeld in het eerste lid wordt uitgebracht binnen de vijf maanden die volgen op de datum waarop de schorsing bij ordemaatregel is begonnen.
Telkens als de schorsing bij ordemaatregel verlengd wordt boven de zes maanden die volgen op de datum waarop de schorsing bij ordemaatregel is begonnen, zonder dat een procedure ingesteld is die een statutaire maatregel ten gevolge kan hebben, spreekt de commissie een voorstel uit binnen de twee maanden volgend op de verlenging van deze schorsing.
Wanneer de schorsing bij ordemaatregel opgeschort wordt in toepassing van artikel 14, § 4, van de wet van 12 juli 1973 betreffende het statuut van de vrijwilligers van het actief kader van de krijgsmacht, wordt de termijn bedoeld in het derde of het vierde lid verlengd met de duur van de schorsingsperiode. » .
Art. 15.Artikel 9, § 2, eerste lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 11 augustus 1994, wordt aangevuld met de volgende zin : « De betrokken vrijwilliger mag zich laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze. ».
Art. 16.In artikel 16 van hetzelfde besluit worden de paragrafen 2 en 3 vervangen als volgt : « § 2. De betrokken vrijwilliger kan elk lid van de onderzoeksraad wraken om één of meerdere in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek opgesomde redenen.
Dient zich te wraken elk lid van de onderzoeksraad : 1° dat de echtgenoot of wettelijk samenwonende, of een bloed- of aanverwant tot de vierde graad is van de betrokken vrijwilliger;2° dat, om één van de andere in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek opgesomde redenen, van mening is dat hij de betrokken vrijwilliger niet volkomen onpartijdig kan beoordelen. De betrokken vrijwilliger of het betrokken lid moet de wrakingsgrond doen gelden : 1° bij de voorzitter van de onderzoeksraad indien de wrakingsgrond een lid van de onderzoeksraad betreft;2° bij de directeur-generaal human resources indien de wrakingsgrond de voorzitter betreft. Indien de voorzitter of de directeur-generaal human resources oordeelt dat de motivering ontoereikend is, kan hij de wraking verwerpen. De verwerping wordt schriftelijk gemotiveerd. Indien hij oordeelt dat de wrakingsgrond gegrond is, worden nieuwe leden aangewezen.
De wrakingsgrond, gemotiveerd door een bewijs of een begin van bewijs, wordt door elk schriftelijk communicatiemiddel toegezonden tegen ontvangstbewijs binnen de termijn bepaald in paragraaf 1. ».
Art. 17.In artikel 17 van hetzelfde besluit worden de woorden « § 2, tweede lid » vervangen door de woorden « § 1 ».
Art. 18.In hetzelfde besluit wordt het opschrift van afdeling 4 van hoofdstuk II vervangen als volgt : « Rendementsperiode ».
Art. 19.Artikel 29 van hetzelfde besluit, opgeheven bij het koninklijk besluit van 23 juni 2005, wordt hersteld als volgt : «
Art. 29.Om aanleiding te geven tot een rendementsperiode, moet de gecumuleerde kostprijs op een periode van twee jaar van een vorming, gevolgd op kosten van het ministerie van Landsverdediging, minstens 5.000 euro bedragen. Dit bedrag is gekoppeld aan de spilindex 138,01 ». Afdeling 4. - Wijziging van het koninklijk besluit van 2 september
1978 betreffende het statuut van de hulpofficieren en kandidaat-hulpofficieren piloten
Art. 20.In artikel 4 van het koninklijk besluit van 2 september 1978 betreffende het statuut van de hulpofficieren en kandidaat-hulpofficieren piloten, vervangen bij het koninklijk besluit van 13 mei 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 3 wordt het tweede lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 oktober 2007, vervangen als volgt : « De kandidaat-hulpofficier piloot die een uitsluitingscijfer bekomen heeft voor een element van de militaire initiatiefase of van de algemene en militaire vorming van officier, of die niet ten minste de helft van de punten toegekend voor een voormelde vormingsgedeelte behaald heeft, verschijnt voor de in § 5 bedoelde deliberatiecommissie.»; 2° paragraaf 7 wordt vervangen als volgt : « § 7.De betrokken kandidaat kan elk lid van de commissie wraken om één of meerdere in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek opgesomde redenen.
Dient zich te wraken elk lid van de commissie : 1° dat de echtgenoot of wettelijk samenwonende, of een bloed- of aanverwant tot de vierde graad is van de betrokken kandidaat;2° dat, om één van de andere in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek opgesomde redenen, van mening is dat hij de betrokken kandidaat niet volkomen onpartijdig kan beoordelen. De betrokken kandidaat of het betrokken lid, moet de wrakingsgrond doen gelden : 1° bij de voorzitter van de commissie indien de wrakingsgrond een lid van de commissie betreft;2° bij de commandant van de militaire instelling waar de betrokken kandidaat de vorming volgt indien de wrakingsgrond de voorzitter van de commissie betreft. Indien de voorzitter van de commissie of de commandant van de militaire instelling waar de betrokken kandidaat de vorming volgt, oordeelt dat de motivatie onvoldoende is, kan hij de wraking verwerpen. De verwerping wordt schriftelijk gemotiveerd. Indien hij oordeelt dat de wrakingsgrond gegrond is, worden nieuwe leden aangewezen.
De wrakingsgrond, gemotiveerd door een bewijs of een begin van bewijs, wordt door elk schriftelijk communicatiemiddel toegezonden tegen ontvangstbewijs binnen een termijn van vijf werkdagen volgend op de dag van de kennisgeving van de samenstelling van de commissie. »; 3° in paragraaf 10, tweede lid, wordt de bepaling onder 2° vervangen als volgt : « 2° beslist over de definitieve mislukking van de kandidaat-hulpofficier piloot, kandidaat-lid van het leerling-varend personeel en besluit, naargelang het geval, tot zijn karakteriële of fysieke ongeschiktheid of beroepsonbekwaamheid;».
Art. 21.In artikel 13 van hetzelfde besluit wordt paragraaf 1 opgeheven. Afdeling 5. - Wijziging van het koninklijk besluit van 19 juni 1980
betreffende de militaire tuchtrechtspleging
Art. 22.In artikel 8 van het koninklijk besluit van 19 juni 1980 betreffende de militaire tuchtrechtspleging worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2 wordt het woord « schriftelijk » ingevoegd tussen de woorden « de betrokken militair » en de worden « ter kennis gebracht worden »;2° paragraaf 3 wordt opgeheven.
Art. 23.Artikel 21 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 augustus 1994, wordt vervangen als volgt : «
Art. 21.Van de samenstelling van de tuchtraad wordt kennis gegeven aan de aangewezen leden en aan de betrokken militair. Deze militair heeft het recht eender welk lid van de tuchtraad te wraken voor de in artikel 828 van het gerechtelijk wetboek opgesomde redenen.
Dient zich te wraken elk lid van de tuchtraad : 1° dat de echtgenoot of wettelijk samenwonende, of een bloed- of aanverwant tot de vierde graad is van de betrokken militair;2° dat, om één van de andere in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek opgesomde redenen, van mening is dat hij de betrokken militair niet volkomen onpartijdig kan beoordelen. De betrokken militair of het betrokken lid moet de wrakingsgrond doen gelden : 1° bij de voorzitter van de tuchtraad indien de wrakingsgrond een lid van de tuchtraad betreft;2° bij de tot straffen bevoegde autoriteit indien de wrakingsgrond de voorzitter betreft. Indien de voorzitter of de tot straffen bevoegde autoriteit oordeelt dat de motivering ontoereikend is, kan hij de wraking verwerpen. De verwerping wordt schriftelijk gemotiveerd.
De wrakingsgrond, gemotiveerd door een bewijs of een begin van bewijs, wordt door elk schriftelijk communicatiemiddel toegezonden tegen ontvangstbewijs binnen een termijn van drie werkdagen volgend op de dag van de in het eerste lid bedoelde kennisgeving.
Indien de voorzitter of de tot straffen bevoegde autoriteit oordeelt dat de wrakingsgrond gegrond is, worden nieuwe leden aangewezen, overeenkomstig de artikelen 18 tot 21. ». Afdeling 6. - Wijziging van het koninklijk besluit van 28 augustus
1981 betreffende het medisch geschiktheidsprofiel
Art. 24.In artikel 6, § 1, van het koninklijk besluit van 28 augustus 1981 betreffende het medisch geschiktheidsprofiel, vervangen bij het koninklijk besluit van 14 januari 1991 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 juli 1991, 13 november 1991, 3 mei 2003 en 23 mei 2006, worden de woorden « of als kandidaat-reservemilitair in basisvorming » vervangen door de woorden « van het actief kader of van het reservekader ». Afdeling 7. - Wijziging van het koninklijk besluit van 13 november
1991 tot bepaling van de regels die gelden bij de beoordeling van de karakteriële hoedanigheden van de kandidaten van de Krijgsmacht
Art. 25.In artikel 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 13 november 1991 tot bepaling van de regels die gelden bij de beoordeling van de karakteriële hoedanigheden van de kandidaten van de Krijgsmacht, vervangen bij het koninklijk besluit van 23 mei 2006, worden de woorden « , op de kandidaat-reservemilitairen evenals op de reservevrijwilligers die hun vormingscyclus nog niet beëindigd hebben » vervangen door de woorden « en op de kandidaat-reservemilitairen ».
Art. 26.In artikel 7, § 3, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 21 december 2006, worden de woorden « , van de kandidaat-reservemilitair en van de reservevrijwilliger die zijn vormingscyclus nog niet beëindigd heeft, » vervangen door de woorden « en van de kandidaat-reservemilitair ».
Art. 27.In artikel 8bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 21 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « , de reservevrijwilliger die zijn vormingscyclus nog niet beëindigd heeft » en de woorden « , de kandidaat-hulpofficier piloot, kandidaat-lid van het leerling-varend personeel » opgeheven;2° het derde en het vierde lid worden vervangen als volgt : « Iedere statutaire beoordeling waarbij de kandidaat-hulpofficier piloot het globale cijfer bedoeld in artikel 8 niet behaald heeft, tijdens de militaire initiatiefase of de algemene en militaire vorming van officier of het academische deel van de professionele vorming voor het behalen van het brevet van piloot en van het hoger brevet van piloot, bedoeld in artikel 4, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 2 september 1978 betreffende het statuut van de hulpofficieren en kandidaat-hulpofficieren piloten, wordt voorgelegd aan de deliberatiecommissie bedoeld in artikel 4, § 5, van het voornoemde koninklijk besluit van 2 september 1978. Iedere statutaire beoordeling waarbij de kandidaat-hulpofficier piloot het globale cijfer bedoeld in artikel 8 niet behaald heeft, tijdens een ander gedeelte van de vormingscyclus dan deze bedoeld in het derde lid, wordt voorgelegd aan de evaluatiecommissie bedoeld in artikel 26 van het koninklijk besluit van 13 mei 2004 betreffende het varend personeel van de krijgsmacht. ».
Art. 28.In artikel 8ter, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 21 december 2006, worden de woorden « , de reservevrijwilliger die zijn vormingscyclus nog niet beëindigd heeft » opgeheven.
Art. 29.In het opschrift van bijlage A bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 3 mei 2003 en 21 december 2006, tot bepaling van de regels die gelden bij beoordeling van de karakteriële hoedanigheden van een kandidaat-vrijwilliger, worden de woorden « kandidaat-reservemilitair in basisopleiding » vervangen door de woorden « van het reservekader ».
Art. 30.In de bijlage B bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 23 december 2006, wordt het opschrift van tabel 3 aangevuld met de woorden « of van het reservekader ». Afdeling 8. - Wijziging van het koninklijk besluit van 13 november
1991 tot bepaling van de regels die gelden bij de beoordeling van de fysieke hoedanigheden van sommige kandidaten en leerlingen van de Krijgsmacht
Art. 31.In artikel 1, tweede lid, 4°, van het koninklijk besluit van 13 november 1991 tot bepaling van de regels die gelden bij de beoordeling van de fysieke hoedanigheden van sommige kandidaten en leerlingen van de Krijgsmacht, vervangen bij het koninklijk besluit van 23 mei 2006, worden de woorden « en de reservevrijwilligers die hun vormingscyclus nog niet beëindigd hebben » opgeheven.
Art. 32.In artikel 9, § 2, derde lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 23 mei 2006, worden de woorden « De kandidaat-reservemilitair, alsook de reservevrijwilliger die zijn vormingscyclus nog niet beëindigd heeft, moeten » vervangen door de woorden « De kandidaat-reservemilitair moet ».
Art. 33.In artikel 10, § 3, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 23 mei 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 december 2006, worden de woorden « , de reservevrijwilliger die zijn vormingscyclus nog niet beëindigd heeft » en de woorden « , de kandidaat-hulpofficier piloot, kandidaat-lid van het leerling-varend personeel » opgeheven;2° het derde en het vierde lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 december 2006, worden vervangen als volgt : « Voor de beoordeling van de fysieke conditie van de kandidaat-hulpofficier piloot die zich in één van de gevallen, bedoeld in § 3, eerste lid, bevindt tijdens de militaire initiatiefase of de algemene en militaire vorming van officier of het academische deel van de professionele vorming voor het behalen van het brevet van piloot en van het hoger brevet van piloot, bedoeld in artikel 4, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 2 september 1978 betreffende het statuut van de hulpofficieren en kandidaat-hulpofficieren piloten, is de bevoegde commissie de deliberatiecommissie bedoeld in artikel 4, § 5, van het voornoemde koninklijk besluit van 2 september 1978. Voor de beoordeling van de fysieke conditie van de kandidaat-hulpofficier piloot tijdens een ander gedeelte van de vormingscyclus dan deze bedoeld in het derde lid, is de bevoegde commissie de evaluatiecommissie bedoeld in artikel 26 van het koninklijk besluit van 13 mei 2004 betreffende het varend personeel van de krijgsmacht. ». Afdeling 9. - Wijziging van het koninklijk besluit van 13 november
1991 betreffende de dienstnemingen en wederdienstnemingen van de kandidaat-militairen van het actief kader
Art. 34.Artikel 13 van het koninklijk besluit van 13 november 1991 betreffende de dienstnemingen en wederdienstnemingen van de kandidaat-militairen van het actief kader, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 mei 2006, wordt vervangen als volgt : «
Art. 13.Onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 49, § 1, van de wet van 13 juli 1976 betreffende de getalsterkte aan officieren en de statuten van het personeel van de krijgsmacht, wordt de dienstneming of de wederdienstneming van de kandidaat die erom verzoekt, verbroken, tenzij de minister van Landsverdediging oordeelt dat deze verbreking strijdig is met het dienstbelang. ». Afdeling 10. - Wijziging van het koninklijk besluit van 23 december
1991 betreffende de medische geschiktheid voor dienst op zee
Art. 35.In artikel 7 van het koninklijk besluit van 23 december 1991 betreffende de medische geschiktheid voor dienst op zee, vervangen door het koninklijk besluit van 5 juni 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende : « Op voorstel van de commandant van de medische component, wijst de directeur-generaal human resources de leden aan van de in artikel 4 bedoelde commissies, evenals een plaatsvervangend lid voor elk van deze commissies.»; 2° in het vroegere tweede lid, dat het derde lid wordt, wordt het woord « en » vervangen door de woorden « .Minstens een lid en het plaatsvervangende lid van elke commissie ». 3° het vroegere derde lid, dat het vierde lid wordt, wordt vervangen als volgt : « De voorzitter van de in het eerste lid bedoelde commissies is telkens het lid met de meeste anciënniteit in de hoogste graad.»; 4° in het vroegere vierde lid, dat het vijfde lid wordt, worden de woorden « De eenheidsgeneesheer of de hoofdgeneesheer van het medisch centrum van de marine » vervangen door de woorden « De geneesheer ».
Art. 36.Artikel 8 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 8.Elke persoon, waarvan de geschiktheid voor dienst op zee onderzocht wordt, kan elk lid van de medische commissie voor geschiktheid voor dienst op zee of van de medische commissie van beroep voor geschiktheid voor dienst op zee wraken om één of meerdere in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek opgesomde redenen.
Dient zich te wraken elk lid van de medische commissie voor geschiktheid voor dienst op zee of van de medische commissie van beroep voor geschiktheid voor dienst op zee : 1° dat de echtgenoot of wettelijk samenwonende, of een bloed- of aanverwant tot de vierde graad is van de persoon waarvan de geschiktheid voor dienst op zee onderzocht wordt;2° dat, om één van de andere in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek opgesomde redenen, van mening is dat hij de persoon, waarvan de geschiktheid voor dienst op zee onderzocht wordt, niet volkomen onpartijdig kan beoordelen. Elke persoon, waarvan de geschiktheid voor dienst op zee onderzocht wordt, of het betrokken lid moet de wrakingsgrond doen gelden : 1° bij de voorzitter van de medische commissie voor geschiktheid voor dienst op zee indien de wrakingsgrond een lid van deze commissie betreft;2° bij de voorzitter van de medische commissie van beroep voor geschiktheid voor dienst op zee indien de wrakingsgrond een lid van deze commissie betreft;3° bij de directeur-generaal human resources, indien de wrakingsgrond de voorzitter van de medische commissie voor geschiktheid voor dienst op zee of van de medische commissie van beroep voor geschiktheid voor dienst op zee betreft. Indien de voorzitter van de betrokken commissie of de directeur-generaal human resources oordeelt dat de motivering ontoereikend is, kan hij de wraking verwerpen. De verwerping wordt schriftelijk gemotiveerd. Indien hij oordeelt dat de wrakingsgrond gegrond is, worden nieuwe leden aangewezen.
De wrakingsgrond, gemotiveerd door een bewijs of een begin van bewijs, wordt door elk schriftelijk communicatiemiddel toegezonden tegen ontvangstbewijs ten laatste vijftien werkdagen vóór de zitting van de betrokken commissie. ».
Art. 37.Artikel 9 van hetzelfde besluit, vervangen door het koninklijk besluit van 5 juni 1998, wordt vervangen als volgt : «
Art. 9.Het secretariaat van elke commissie wordt waargenomen door een secretaris die kan worden bijgestaan door andere personeelsleden van het departement van Defensie. Het personeel van het secretariaat van elke commissie wordt aangewezen door de voorzitter van de betrokken commissie. ».
Art. 38.In hetzelfde besluit wordt een artikel 9bis ingevoegd, luidende : «
Art. 9bis.De bevoegheden van korpscommandant worden ten aanzien van de leden van iedere commissie en van het secretariaat uitgeoefend : 1° in administatief opzicht, door de voorzitter van de betrokken commissie;2° in disciplinair opzicht, door de commandant van de medische component.».
Art. 39.In artikel 10 van hetzelfde besluit worden de woorden « die van beide landstalen welke de belanghebbenden kiezen » vervangen door de woorden « de taal van het taalstelsel van de betrokkene ». Afdeling 11. - Wijziging van het koninklijk besluit van 11 augustus
1994 betreffende de vorming van de kandidaat-militairen van het actief kader
Art. 40.Artikel 45 van het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 betreffende de vorming van de kandidaat-militairen van het actief kader, vervangen bij het koninklijk besluit van 23 juni 2005, wordt vervangen als volgt : «
Art. 45.De kandidaat die zich bevindt in de situatie bedoeld in artikel 24, § 6, van de wet van 21 december 1990 houdende statuut van de kandidaat-militairen van het actief kader, dient zo vlug mogelijk een aanvraag tot uitstel in, naargelang het geval, zodra hij op de hoogte is van een feit waarvan hij oordeelt dat het zijn aanvraag rechtvaardigt of nadat een dergelijk feit zich heeft voorgedaan.
Bij ontstentenis van een aanvraag neemt de bevoegde autoriteit om te beslissen bedoeld in artikel 46, § 1, eerste lid, contact op met een kandidaat als ze oordeelt dat die zich bevindt in de situatie bedoeld in artikel 24, § 6, van de voornoemde wet van 21 december 1990.
Tengevolge van dit contact dient de kandidaat al dan niet een aanvraag tot uitstel in.
Een aanvraag tot uitstel van een examen of van een proef wordt ingediend vóór dit examen of deze proef. Een aanvraag tot uitstel die ingediend wordt na het betrokken examen of de betrokken proef kan evenwel ontvankelijk verklaard worden in geval van overmacht, waarover de bevoegde autoriteit om te beslissen, bedoeld in artikel 46, oordeelt.
De aanvraag tot uitstel moet gemotiveerd zijn. Indien ze op gezondheidsredenen of zwangerschap berust, moet ze vergezeld zijn van een geneeskundig attest, bevestigd door de geneesheer belast met het medisch toezicht op de militair, waarin de echtheid van de aangevoerde gezondheidsredenen of van de zwangerschap bevestigd wordt. ».
Art. 41.Artikel 46 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 23 juni 2005 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 mei 2006, wordt vervangen als volgt : «
Art. 46.§ 1. De beslissing over het toekennen van het uitstel wordt genomen door de plaatselijke autoriteit die verantwoordelijk is voor de vorming van de kandidaat, in de volgende gevallen : 1° het uitstel leidt niet tot een verlenging van de duur van de vorming;2° het uitstel leidt tot een verlenging van de vorming en er wordt aan alle volgende voorwaarden voldaan : a) het gaat om een uitstel om gezondheidsredenen;b) de kandidaat heeft nog geen uitstel met verlenging van de vorming bekomen sinds het begin van zijn vorming;c) in voorkomend geval, voor een periode van schoolvorming of van opleiding, kan de kandidaat eenzelfde vormingsgedeelte als datgene dat het voorwerp uitmaakt van de aanvraag tot uitstel volgen, de eerste keer dat het opnieuw georganiseerd wordt;d) de verlenging van de vorming tengevolge van het uitstel overschrijdt de 375 kalenderdagen niet. In de andere gevallen wordt de beslissing over het toekennen van een uitstel genomen door de autoriteit binnen de algemene directie human resources belast met het personeelsbeheer.
Evenwel, wordt de beslissing genomen door, naargelang het geval, de deliberatie- of evaluatiecommissie in de gevallen bedoeld in artikel 10, § 2, eerste lid, 2° en 3°, van het koninklijk besluit van 13 november 1991 tot bepaling van de regels die gelden bij de beoordeling van de fysieke hoedanigheden van sommige kandidaten en leerlingen van de krijgsmacht.
De plaatselijke autoriteit bedoeld in het eerste lid is : 1° voor de kandidaat in periode van schoolvorming of van opleiding, de commandant van het vormingsorganisme waar de kandidaat de betrokken examens of proeven moet afleggen, of het betrokken vormingsgedeelte moet volgen, of de hoofdofficier verantwoordelijk voor de vorming van de kandidaat;2° voor de kandidaat in stage- of evaluatieperiode, de korpscommandant van de kandidaat. Bij toepassing van artikel 58, § 4, kan de in het eerste lid bedoelde plaatselijke autoriteit een gedeelte van haar bevoegdheid delegeren aan de commandant of directeur van het vormingsorganisme waar de kandidaat zijn vorming volgt.
De verlenging van de vorming is : 1° voor een periode van schoolvorming of van opleiding, het aantal kalenderdagen tussen de oorspronkelijk geplande einddatum van de vormingsperiode waarin de kandidaat zich bevindt, en de geplande einddatum van deze vormingsperiode, die bepaald wordt rekening houdend met de deelname aan eenzelfde vormingsgedeelte als datgene dat het voorwerp uitmaakt van de aanvraag tot uitstel;2° voor een stage- of evaluatieperiode, het aantal kalenderdagen tijdens dewelke de kandidaat de taken die aan zijn basisfunctie verbonden zijn, niet uitoefent. Een uitstel waarbij de vormingsduur verlengd wordt, kan leiden tot de aanhechting aan een volgende promotie. § 2. De kandidaat aan wie een uitstel geweigerd werd door een autoriteit bedoeld in paragraaf 1, eerste of tweede lid, kan een verweerschrift indienen bij de DGHR binnen de drie werkdagen volgend op de dag van de betekening van de weigering. De DGHR doet uitspraak op stukken. § 3. De beslissing inzake uitstel berust op de beoordeling van de mogelijkheid voor de kandidaat om de betrokken examens of proeven voor te bereiden of af te leggen, of het betrokken vormingsgedeelte te volgen, op basis van : 1° de motivatie van de aanvraag tot uitstel;2° feiten die aan de aanvraag voorafgingen en de omstandigheden van de aanvraag, inzonderheid op het gedrag van de kandidaat, de reeds toegekende uitstellen en de duur van de verlenging van de vorming waartoe ze hebben geleid;3° de duur van de verlenging van de vorming waartoe de toekenning van het uitstel zou leiden, in verhouding tot de normale duur van de vorming van de kandidaat. § 4. De beslissing tot uitstel omvat, naargelang het geval : 1° de toelating om bepaalde examens of proeven op een vastgestelde latere datum af te leggen, terwijl de kandidaat de vorming verder effectief blijft volgen tijdens de uitstelperiode;2° de toelating om bepaalde examens of proeven op een vastgestelde latere datum af te leggen, terwijl de kandidaat de vorming niet effectief verder blijft volgen tijdens de uitstelperiode;3° de toelating om één of meerdere vormingsgedeelten, geheel of gedeeltelijk, later te volbrengen;4° de toelating tot aanhechting aan een latere promotie bij het begin van of tijdens de vormingscyclus gevolgd door die latere promotie. De beslissing bepaald in het eerste lid, 3° of 4°, kan ertoe leiden dat de kandidaat sommige reeds gevolgde vormingsgedeelten opnieuw moet volgen.
Voor de kandidaat, die wegens ernstige of uitzonderlijke omstandigheden in de onmogelijkheid verkeert of verkeerde om zich voor te bereiden of deel te nemen aan bepaalde examens of proeven, kunnen evenwel enkel de beslissingen bepaald in het eerste lid, 1° en 2°, genomen worden. § 5. De kandidaat die niet deelneemt aan één der examens of proeven van een zitting waarvoor hij werd opgeroepen of een vormingsgedeelte, geheel of gedeeltelijk, niet volbrengt en die geen uitstel bekomt, wordt van rechtswege definitief mislukt bevonden door, naargelang het geval, de deliberatie- of evaluatiecommissie, voor deze zitting of voor dat vormingsgedeelte, omdat hij, naargelang het geval, de vereiste professionele hoedanigheden of de hoedanigheden inzake fysieke conditie niet bezit. ».
Art. 42.In de Franse tekst van artikel 47, § 7, tweede lid, 1°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 23 juni 2005, worden de woorden « les cycle » vervangen door de woorden « les cycles ».
Art. 43.Artikel 65bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 23 mei 2006, wordt vervangen als volgt : « Art 65bis. De betrokken kandidaat kan elk lid van een deliberatie-, evaluatie- of beroepscommissie wraken om één of meerdere in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek opgesomde redenen.
Dient zich te wraken elk lid van een deliberatie-, evaluatie- of beroepscommissie : 1° dat de echtgenoot of wettelijk samenwonende, of een bloed- of aanverwant tot de vierde graad is van de betrokken kandidaat;2° dat, om één van de andere in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek opgesomde redenen, van mening is dat hij de betrokken kandidaat niet volkomen onpartijdig kan beoordelen. De betrokken kandidaat of het betrokken lid moet de wrakingsgrond doen gelden : 1° bij de voorzitter van de deliberatiecommissie indien de wrakingsgrond een lid van de deliberatiecommissie betreft;2° bij de voorzitter van de evaluatiecommissie indien de wrakingsgrond een lid van de evaluatiecommissie betreft;3° bij de voorzitter van de beroepscommissie indien de wrakingsgrond een lid van de beroepscommissie betreft;4° bij de directeur-generaal vorming indien de wrakingsgrond de voorzitter van de deliberatiecommissie of van de beroepscommissie betreft;5° bij de directeur-generaal human resources indien de wrakingsgrond de voorzitter van de evaluatiecommissie betreft. Indien de voorzitter van de betrokken commissie, de directeur-generaal vorming of de directeur-generaal human resources oordeelt dat de motivering ontoereikend is, kan hij de wraking verwerpen. De verwerping wordt schriftelijk gemotiveerd. Indien hij oordeelt dat de wrakingsgrond gegrond is, worden nieuwe leden aangewezen.
De wrakingsgrond, gemotiveerd door een bewijs of een begin van bewijs, wordt door elk schriftelijk communicatiemiddel toegezonden tegen ontvangstbewijs binnen een termijn van vijf werkdagen volgend op de dag van de kennisgeving van de samenstelling van de commissie. ».
Art. 44.In artikel 67, § 2, tweede lid, en § 3, vierde lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 23 mei 2006, worden de woorden « met een bij de post aangetekende of bij de dienst der militaire estafetten ingeschreven brief » vervangen door de woorden « met een schriftelijk communicatiemiddel met aanvraag tot ontvangstbewijs ».
Art. 45.In de Franse tekst van artikel 89, tweede lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « s'il a donné » vervangen door de woorden« s'il n'a donné ». Afdeling 12. - Wijziging van het koninklijk besluit van 11 augustus
1994 betreffende het statuut van de militairen korte termijn
Art. 46.In artikel 27 van het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 betreffende het statuut van de militairen korte termijn, vervangen bij het koninklijk besluit van 23 mei 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden de woorden « De DGHR » vervangen door de woorden « De directeur-generaal vorming, of de officier die hij aanwijst, »;2° in paragraaf 2, tweede lid, worden de woorden « De bovengenoemde overheid » vervangen door de woorden « De DGHR ». Afdeling 13. - wijziging van het koninklijk besluit van 4 februari
1998 betreffende het uniform van de militairen
Art. 47.In artikel 3 van het koninklijk besluit van 4 februari 1998 betreffende het uniform van de militairen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 juli 2007, wordt het tweede lid aangevuld met de woorden « alsmede de voorschriften betreffende het voorkomen van de militair ».
Art. 48.In artikel 3bis, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 23 december 1999 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 juli 2007, worden de woorden « burgers, die verbonden zijn aan of toestemming hebben om een detachement Belgische militairen te volgen in één van de deelstanden « in hulpverlening » buiten het nationale grondgebied of « in operationele inzet », met uitsluiting van « ordehandhaving », tijdelijk toestaan bepaalde onderdelen van het uniform te dragen bedoeld in artikel 2, eerste lid, 2°, 3° of 4° » vervangen door de woorden « personen toestaan bepaalde onderdelen van het uniform te dragen bedoeld in artikel 2, eerste lid ». Afdeling 14. - Wijziging van het koninklijk besluit van 3 maart 1999
betreffende de medische geschiktheid als parachutist of commando
Art. 49.In artikel 11 van het koninklijk besluit van 3 maart 1999 betreffende de medische geschiktheid als parachutist of commando worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, tweede lid, worden de woorden « stafchef van de medische dienst, wijst de minister van Landsverdediging jaarlijks » vervangen door de woorden « commandant van de medische component, wijst de directeur-generaal human resources »;2° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.Het secretariaat van elke commissie wordt waargenomen door een secretaris die kan worden bijgestaan door andere personeelsleden van het departement van Defensie. Het personeel van het secretariaat van elke commissie wordt aangewezen door de voorzitter van de betrokken commissie. »; 3° In paragraaf 3 worden de woorden « van het taalstelsel » ingevoegd tussen de woorden « in de taal » en de woorden « van de belanghebbende »;4° het artikel wordt aangevuld met de paragrafen 4 en 5, luidende : « § 4.De bevoegheden van korpscommandant worden ten aanzien van de leden van iedere commissie en van het secretariaat uitgeoefend : 1° in administatief opzicht, door de voorzitter van de betrokken commissie;2° in disciplinair opzicht, door de commandant van de medische component. § 5. Elke persoon, waarvan de geschiktheid als parachutist of commando onderzocht wordt, kan elk lid van een commissie of een commissie van beroep wraken om één of meerdere in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek opgesomde redenen.
Dient zich te wraken elk lid van een commissie of een commissie van beroep : 1° dat de echtgenoot of wettelijk samenwonende, of een bloed- of aanverwant tot de vierde graad is van de persoon, waarvan de geschiktheid als parachutist of commando onderzocht wordt;2° dat, om één van de andere in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek opgesomde redenen, van mening is dat hij de persoon, waarvan de geschiktheid als parachutist of commando onderzocht wordt, niet volkomen onpartijdig kan beoordelen. Elke persoon, waarvan de geschiktheid als parachutist of commando onderzocht wordt, of het betrokken lid moet de wrakingsgrond doen gelden : 1° bij de voorzitter van de commissie indien de wrakingsgrond een lid van de commissie betreft;2° bij de voorzitter van de commissie van beroep indien de wrakingsgrond een lid van de commissie van beroep betreft;3° bij de directeur-generaal human resources, indien de wrakingsgrond de voorzitter van de commissie of van de commissie van beroep betreft. Indien de voorzitter van de betrokken commissie of de directeur-generaal human resources oordeelt dat de motivering ontoereikend is, kan hij de wraking verwerpen. De verwerping wordt schriftelijk gemotiveerd. Indien hij oordeelt dat de wrakingsgrond gegrond is, worden nieuwe leden aangewezen.
De wrakingsgrond, gemotiveerd door een bewijs of een begin van bewijs, wordt door elk schriftelijk communicatiemiddel toegezonden tegen ontvangstbewijs ten laatste vijftien werkdagen vóór de zitting van de betrokken commissie. ». Afdeling 15. - Wijziging van het koninklijk besluit van 28 januari
2000 betreffende de medische geschiktheid voor duikactiviteiten en voor droge duiken
Art. 50.Artikel 8 van het koninklijk besluit van 28 januari 2000 betreffende de medische geschiktheid voor duikactiviteiten en voor droge duiken wordt vervangen als volgt : «
Art. 8.§ 1. Er wordt een medische commissie van beroep voor de geschiktheid voor duikactiviteiten, hierna te noemen « de commissie », opgericht, die bestaat uit drie leden, onder wie een voorzitter.
Op voorstel van de commandant van de medische component, wijst de directeur-generaal human resources de leden aan van de commissie, evenals een plaatsvervangend lid.
De leden van de commissie zijn officier-geneesheer van het actief kader.
Minstens een lid en het plaatsvervangende lid van de commissie moeten ervaring hebben in duikactiviteiten.
De voorzitter van de commissie is het lid met de meeste anciënniteit in de hoogste graad. § 2. Het secretariaat van de commissie wordt waargenomen door een secretaris die kan worden bijgestaan door andere personeelsleden van het departement van Defensie. Het personeel van het secretariaat van elke commissie wordt aangewezen door de voorzitter van de betrokken commissie. § 3. De leden van de commissie en de secretaris moeten de zaak kunnen behandelen in de taal van het taalstelsel van de belanghebbende. § 4. De bevoegheden van korpscommandant worden ten aanzien van de leden van de commissie en van het secretariaat uitgeoefend : 1° in administatief opzicht, door de voorzitter van de commissie;2° in disciplinair opzicht, door de commandant van de medische component.».
Art. 51.In hetzelfde besluit wordt een artikel 8/1 ingevoegd, luidende : «
Art. 8/1.Elke persoon, waarvan de geschiktheid voor duikactiviteiten onderzocht wordt, kan elk lid van de commissie wraken om één of meerdere in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek opgesomde redenen.
Dient zich te wraken elk lid van de commissie : 1° dat de echtgenoot of wettelijk samenwonende, of een bloed- of aanverwant tot de vierde graad is van de persoon, waarvan de geschiktheid voor duikactiviteiten onderzocht wordt;2° dat, om één van de andere in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek opgesomde redenen, van mening is dat hij de persoon, waarvan de geschiktheid voor duikactiviteiten onderzocht wordt, niet volkomen onpartijdig kan beoordelen. Elke persoon, waarvan de geschiktheid voor duikactiviteiten onderzocht wordt, of het betrokken lid moet de wrakingsgrond doen gelden : 1° bij de voorzitter van de commissie indien de wrakingsgrond een lid van de commissie betreft;2° bij de directeur-generaal human resources, indien de wrakingsgrond de voorzitter van de commissie betreft. Indien de voorzitter van de commissie of de directeur-generaal human resources oordeelt dat de motivering ontoereikend is, kan hij de wraking verwerpen. De verwerping wordt schriftelijk gemotiveerd.
Indien hij oordeelt dat de wrakingsgrond gegrond is, worden nieuwe leden aangewezen.
De wrakingsgrond, gemotiveerd door een bewijs of een begin van bewijs, wordt door elk schriftelijk communicatiemiddel toegezonden tegen ontvangstbewijs ten laatste vijftien werkdagen vóór de zitting van de commissie. ». Afdeling 16. - Wijziging van het koninklijk besluit van 3 mei 2003
betreffende de militairen van het reservekader van de krijgsmacht
Art. 52.In artikel 37, vierde lid, van het koninklijk besluit van 3 mei 2003 betreffende het statuut van de militairen van het reservekader van de Krijgsmacht, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 16 oktober 2009, worden de woorden « artikel 19, derde lid » vervangen door de woorden « artikel 19 ».
Art. 53.In artikel 51, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 16 oktober 2009, wordt het woord « beroepsmilitair » vervangen door het woord « militair ». Afdeling 17. - Wijziging van het koninklijk besluit van 31 juli 2003
betreffende de kosteloosheid van de gezondheidszorgen voor het personeel tewerkgesteld in het Ministerie van Landsverdediging
Art. 54.In artikel 2, § 2, tweede lid, van het koninklijk besluit van 1 juli 2003 betreffende de kosteloosheid van de gezondheidszorgen voor het personeel tewerkgesteld in het Ministerie van Landsverdediging worden de woorden « Centraal Hospitaal van de Basis Koningin Astrid » vervangen door de woorden « militair hospitaal ». Afdeling 18. - Wijziging van het koninklijk besluit van 12 augustus
2003 betreffende de voortgezette vorming van de officieren van het actief kader van de krijgsmacht en de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor
Art. 55.In artikel 33, § 2, van het koninklijk besluit van 12 augustus 2003 betreffende de voortgezette vorming van de officieren van het actief kader van de krijgsmacht en de beroepsproeven voor de bevordering tot de graad van majoor, worden het derde tot het vijfde lid, vervangen bij het koninklijk besluit van 16 februari 2006 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 december 2006, vervangen als volgt : « De officier die aan de beroepsproeven deelneemt, kan elk lid van een examencommissie wraken om één of meerdere in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek opgesomde redenen.
Dient zich te wraken elk lid van een examencommissie : 1° dat de echtgenoot of wettelijk samenwonende, of een bloed- of aanverwant tot de vierde graad is van een officier die aan de beroepsproeven deelneemt;2° dat, om één van de andere in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek opgesomde redenen, van mening is dat hij een officier die aan de beroepsproeven deelneemt niet volkomen onpartijdig kan beoordelen. De officier die aan de beroepsproeven deelneemt of het betrokken lid moet de wrakingsgrond doen gelden : 1° bij de voorzitter van de examencommissie indien de wrakingsgrond een lid van zijn examencommissie betreft;2° bij de DGHR indien de wrakingsgrond de voorzitter van de examencommissie betreft. Indien de voorzitter of de DGHR oordeelt dat de motivering ontoereikend is, kan hij de wraking verwerpen. De verwerping wordt schriftelijk gemotiveerd. Indien hij oordeelt dat de wrakingsgrond gegrond is, worden nieuwe leden aangewezen.
De wrakingsgrond, gemotiveerd door een bewijs of een begin van bewijs, wordt door elk schriftelijk communicatiemiddel toegezonden tegen ontvangstbewijs. ».
Art. 56.Artikel 40bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 14 december 2006 en vervangen bij het koninklijk besluit van 20 december 2007, wordt aangevuld met een paragraaf 3 luidende : « § 3. De betrokken stagiair kan elk lid van de deliberatiecommissie voor de voortgezette vorming wraken om één of meerdere in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek opgesomde redenen.
Dient zich te wraken elk lid van de deliberatiecommissie voor de voortgezette vorming : 1° dat de echtgenoot of wettelijk samenwonende, of een bloed- of aanverwant tot de vierde graad is van de betrokken stagiair;2° dat, om één van de andere in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek opgesomde redenen, van mening is dat hij de betrokken stagiair niet volkomen onpartijdig kan beoordelen. De betrokken stagiair of het betrokken lid moet de wrakingsgrond doen gelden : 1° bij de voorzitter van de deliberatiecommissie voor de voortgezette vorming indien de wrakingsgrond een lid van deze commissie betreft;2° bij de commandant van de school indien de wrakingsgrond de voorzitter van de commissie betreft. Indien de voorzitter of de commandant van de school oordeelt dat de motivering ontoereikend is, kan hij de wraking verwerpen. De verwerping wordt schriftelijk gemotiveerd. Indien hij oordeelt dat de wrakingsgrond gegrond is, worden nieuwe leden aangewezen.
De wrakingsgrond, gemotiveerd door een bewijs of een begin van bewijs, wordt door elk schriftelijk communicatiemiddel toegezonden tegen ontvangstbewijs. ». Afdeling 19. - Wijziging van het koninklijk besluit van 11 september
2003 betreffende de werving van de militairen
Art. 57.In artikel 44 van het koninklijk besluit van 11 september 2003 betreffende de werving van de militairen worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden « het Centrum voor medische expertise » vervangen door de woorden « de medische component »;2° paragraaf 1, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 september 2005, wordt aangevuld met drie leden luidende : « De leden van de commissie en de secretaris moeten de zaak kunnen behandelen in de taal van het taalstelsel van de belanghebbende. Het secretariaat van de commissie wordt waargenomen door een secretaris die kan worden bijgestaan door andere personeelsleden van het departement van Defensie. Het personeel van het secretariaat van elke commissie wordt aangewezen door de voorzitter van de betrokken commissie.
De bevoegheden van korpscommandant worden ten aanzien van de leden van de commissie en van het secretariaat uitgeoefend : 1° in administatief opzicht, door de voorzitter van de commissie;2° in disciplinair opzicht, door de commandant van de medische component.». Afdeling 20. - Wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 2004
betreffende het statuut van de militaire luchtverkeersleiders en de medische geschiktheid van de militaire luchtverkeersleiders en luchtgevechtleiders
Art. 58.Artikel 6 van het koninklijk besluit van 25 april 2004 betreffende het statuut van de militaire luchtverkeersleiders en de medische geschiktheid van de militaire luchtverkeersleiders en luchtgevechtleiders wordt vervangen als volgt : «
Art. 6.De betrokken kandidaat kan elk lid van een deliberatie- of evaluatiecommissie wraken om één of meerdere in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek opgesomde redenen.
Dient zich te wraken elk lid van een deliberatie- of evaluatiecommissie : 1° dat de echtgenoot of wettelijk samenwonende, of een bloed- of aanverwant tot de vierde graad is van de betrokken kandidaat;2° dat, om één van de andere in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek opgesomde redenen, van mening is dat hij de betrokken kandidaat niet volkomen onpartijdig kan beoordelen. De betrokken kandidaat of het betrokken lid moet de wrakingsgrond doen gelden : 1° bij de voorzitter van de deliberatiecommissie indien de wrakingsgrond een lid van de deliberatiecommissie betreft;2° bij de voorzitter van de evaluatiecommissie indien de wrakingsgrond een lid van de evaluatiecommissie betreft;3° bij de directeur-generaal human resources indien de wrakingsgrond de voorzitter van de deliberatie- of evaluatiecommissie betreft. Indien de voorzitter van de betrokken commissie of de directeur-generaal human resources oordeelt dat de motivering ontoereikend is, kan hij de wraking verwerpen. De verwerping wordt schriftelijk gemotiveerd. Indien hij oordeelt dat de wrakingsgrond gegrond is, worden nieuwe leden aangewezen.
De wrakingsgrond, gemotiveerd door een bewijs of een begin van bewijs, wordt door elk schriftelijk communicatiemiddel toegezonden tegen ontvangstbewijs binnen een termijn van vijf werkdagen volgend op de dag van de kennisgeving van de samenstelling van de betrokken commissie. ».
Art. 59.Artikel 22 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 22.De minister is de overheid bedoeld in artikel 9, §§ 2bis en 2quater, van de wet van 23 december 1955 betreffende de hulpofficieren van de luchtmacht, piloten en navigatoren. ». Afdeling 21. - Wijziging van het koninklijk besluit van 13 mei 2004
betreffende het varend personeel van de krijgsmacht
Art. 60.Artikel 32 van het koninklijk besluit van 13 mei 2004 betreffende het varend personeel van de krijgsmacht wordt vervangen als volgt : «
Art. 32.De betrokken militair kan elk lid van een informatie- of evaluatiecommissie wraken om één of meerdere in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek opgesomde redenen.
Dient zich te wraken elk lid van een informatie- of evaluatiecommissie : 1° dat de echtgenoot of wettelijk samenwonende, of een bloed- of aanverwant tot de vierde graad is van de betrokken militair;2° dat, om één van de andere in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek opgesomde redenen, van mening is dat hij de betrokken militair niet volkomen onpartijdig kan beoordelen. De betrokken militair of het betrokken lid moet de wrakingsgrond doen gelden : 1° bij de voorzitter van de informatiecommissie indien de wrakingsgrond een lid van de informatiecommissie betreft;2° bij de voorzitter van de evaluatiecommissie indien de wrakingsgrond een lid van de evaluatiecommissie betreft;3° bij de commandant van de luchtcomponent indien de wrakingsgrond de voorzitter van de informatie- of deliberatiecommissie betreft. Indien de voorzitter van de betrokken commissie of de commandant van de luchtcomponent oordeelt dat de motivering ontoereikend is, kan hij de wraking verwerpen. De verwerping wordt schriftelijk gemotiveerd.
Indien hij oordeelt dat de wrakingsgrond gegrond is, worden nieuwe leden aangewezen.
De wrakingsgrond, gemotiveerd door een bewijs of een begin van bewijs, wordt door elk schriftelijk communicatiemiddel toegezonden tegen ontvangstbewijs binnen een termijn van vijf werkdagen volgend op de dag van de kennisgeving van de samenstelling van de betrokken commissie. ».
Art. 61.Artikel 43 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 43.De betrokken militair kan elk lid van een informatie- of evaluatieraad wraken om één of meerdere in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek opgesomde redenen.
Dient zich te wraken elk lid van een informatie- of evaluatieraad : 1° dat de echtgenoot of wettelijk samenwonende, of een bloed- of aanverwant tot de vierde graad is van de betrokken militair;2° dat, om één van de andere in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek opgesomde redenen, van mening is dat hij de betrokken militair niet volkomen onpartijdig kan beoordelen. De betrokken militair of het betrokken lid moet de wrakingsgrond doen gelden : 1° bij de DGHR indien de wrakingsgrond een lid van de informatie- of evaluatieraad betreft;2° bij de DGHR indien de wrakingsgrond de voorzitter van de informatieraad betreft;3° bij de minister indien de wrakingsgrond de voorzitter van de evaluatieraad betreft. Indien de DGHR of de minister oordeelt dat de motivering ontoereikend is, kan hij de wraking verwerpen. De verwerping wordt schriftelijk gemotiveerd. Indien hij oordeelt dat de wrakingsgrond gegrond is, worden nieuwe leden aangewezen.
De wrakingsgrond, gemotiveerd door een bewijs of een begin van bewijs, wordt door elk schriftelijk communicatiemiddel toegezonden tegen ontvangstbewijs binnen een termijn van vijf werkdagen volgend op de dag van de kennisgeving van de samenstelling van de betrokken raad. ». Afdeling 22. - Wijziging van het koninklijk besluit van 19 mei 2004
betreffende de examencommissies van de taalexamens bepaald door de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger
Art. 62.Artikel 3 van het koninklijk besluit van 19 mei 2004 betreffende de examencommissies van de taalexamens bepaald door de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger wordt vervangen als volgt : «
Art. 3.De betrokken kandidaat kan elk lid van een examencommissie wraken om één of meerdere in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek opgesomde redenen.
Dient zich te wraken elk voorzitter, ondervoorzitter, lid of examinator van een examencommissie : 1° dat de echtgenoot of wettelijk samenwonende, of een bloed- of aanverwant tot de vierde graad is van de betrokken kandidaat;2° dat, om één van de andere in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek opgesomde redenen, van mening is dat hij de betrokken kandidaat niet volkomen onpartijdig kan beoordelen. De betrokken kandidaat of het betrokken lid moet de wrakingsgrond doen gelden : 1° bij de voorzitter van de betrokken examenperiode indien de wrakingsgrond een ondervoorzitter, een lid of een examinator van de zitting betreft;2° bij de directeur-generaal human resources indien de wrakingsgrond de voorzitter van de betrokken examenperiode betreft. Indien de voorzitter van de betrokken examenperiode of de directeur-generaal human resources oordeelt dat de motivering ontoereikend is, kan hij de wraking verwerpen. De verwerping wordt schriftelijk gemotiveerd. Indien hij oordeelt dat de wrakingsgrond gegrond is, worden nieuwe leden aangewezen.
De wrakingsgrond, gemotiveerd door een bewijs of een begin van bewijs, wordt door elk schriftelijk communicatiemiddel toegezonden tegen ontvangstbewijs, ten laatste vijftien werkdagen vóór het begin van de betrokken examenperiode. ». Afdeling 23. - Wijziging van het koninklijk besluit van 10 augustus
2005 betreffende de afwezigheid om gezondheidsredenen van de militairen
Art. 63.In artikel 3, 4°, van het koninklijk besluit van 10 augustus 2005 betreffende de afwezigheid om gezondheidsredenen worden de woorden « die bij gerechtelijke of administratieve maatregel geïnterneerd zijn overeenkomstig de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers » vervangen door de woorden « opgenomen zijn in een psychiatrische dienst of bij gerechtelijke of administratieve maatregel geïnterneerd zijn, wat de modaliteit van uitvoering ook is ». Afdeling 24. - Wijziging van het koninklijk besluit van 10 augustus
2005 betreffende de militaire commissies voor geschiktheid en reform
Art. 64.In het koninklijk besluit van 10 augustus 2005 betreffende de militaire commissies voor geschiktheid en reform wordt een artikel 14/1 ingevoegd, luidende : «
Art. 14/1.Elke persoon, waarvan de medische geschiktheid onderzocht wordt, kan elk lid van de MCGR of van de MCBGR wraken om één of meerdere in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek opgesomde redenen.
Dient zich te wraken elk lid van de MCGR of van de MCBGR : 1° dat de echtgenoot of wettelijk samenwonende, of een bloed- of aanverwant tot de vierde graad is van de persoon waarvan de medische geschiktheid onderzocht wordt;2° dat, om één van de andere in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek opgesomde redenen, van mening is dat hij de persoon, waarvan de medische geschiktheid onderzocht wordt, niet volkomen onpartijdig kan beoordelen. Elke persoon, waarvan de medische geschiktheid onderzocht wordt, of het betrokken lid moet de wrakingsgrond doen gelden : 1° bij de voorzitter van de MCGR indien de wrakingsgrond een lid van deze commissie betreft;2° bij de voorzitter van de MCBGR indien de wrakingsgrond een lid van deze commissie betreft;3° bij de directeur-generaal human resources, indien de wrakingsgrond de voorzitter van de MCGR of van de MCBGR betreft. Indien de voorzitter van de betrokken commissie of de directeur-generaal human resources oordeelt dat de motivering ontoereikend is, kan hij de wraking verwerpen. De verwerping wordt schriftelijk gemotiveerd. Indien hij oordeelt dat de wrakingsgrond gegrond is, worden nieuwe leden aangewezen.
De wrakingsgrond, gemotiveerd door een bewijs of een begin van bewijs, wordt door elk schriftelijk communicatiemiddel toegezonden tegen ontvangstbewijs ten laatste vijftien werkdagen vóór de zitting van de betrokken commissie. ». Afdeling 25. - Wijziging van het koninklijk besluit van 17 september
2005 betreffende de geschiktheid voor luchtdienst
Art. 65.In artikel 14 van het koninklijk besluit van 17 september 2005 betreffende de geschiktheid voor luchtdienst worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de paragrafen 1 en 2 worden vervangen als volgt : « § 1.De commissie en de commissie van beroep zijn elk samengesteld uit drie leden van wie deze met de meeste anciënniteit in de hoogste graad voorzitter is.
Op voorstel van de commandant van de medische component, wijst de directeur-generaal human resources de leden aan van elke commissie, evenals een plaatsvervangend lid voor elk van deze commissies.
De leden en het plaatsvervangend lid van de commissie en de commissie van beroep zijn officierengeneesheren van het actief kader.
Minstens een lid en het plaatsvervangende lid van de commissie en van de commissie van beroep moeten vliegerartsen zijn. § 2. Het secretariaat van elke commissie wordt waargenomen door een secretaris die kan worden bijgestaan door andere personeelsleden van het departement van Defensie. Het personeel van het secretariaat van elke commissie wordt aangewezen door de voorzitter van de betrokken commissie. »; 2° in paragraaf 3 wordt het tweede lid, vervangen bij het koninklijk besluit van 11 oktober 2007, vervangen als volgt : « De leden van de commissie en van de commissie van beroep en de secretaris moeten de zaak kunnen behandelen in de taal van het taalstelsel van de belanghebbende.»; 3° in paragraaf 4 wordt het eerste lid vervangen als volgt : « De bevoegheden van korpscommandant worden ten aanzien van de leden van iedere commissie en van het secretariaat uitgeoefend : 1° in administatief opzicht, door de voorzitter van de betrokken commissie;2° in disciplinair opzicht, door de commandant van de medische component.»; 4° wordt paragraaf 5 vervangen als volgt : « § 5.Elke persoon, waarvan de geschiktheid voor luchtdienst onderzocht wordt, kan elk lid van een commissie of een commissie van beroep wraken om één of meerdere in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek opgesomde redenen.
Dient zich te wraken elk lid van een commissie of een commissie van beroep : 1° dat de echtgenoot of wettelijk samenwonende, of een bloed- of aanverwant tot de vierde graad is van de persoon, waarvan de geschiktheid voor luchtdienst onderzocht wordt;2° dat, om één van de andere in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek opgesomde redenen, van mening is dat hij de persoon, waarvan de geschiktheid voor luchtdienst onderzocht wordt, niet volkomen onpartijdig kan beoordelen. Elke persoon, waarvan de geschiktheid voor luchtdienst onderzocht wordt, of het betrokken lid moet de wrakingsgrond doen gelden : 1° bij de voorzitter van de commissie indien de wrakingsgrond een lid van de commissie betreft;2° bij de voorzitter van de commissie van beroep indien de wrakingsgrond een lid van de commissie van beroep betreft;3° bij de directeur-generaal human resources, indien de wrakingsgrond de voorzitter van de commissie of van de commissie van beroep betreft. Indien de voorzitter van de betrokken commissie of de directeur-generaal human resources oordeelt dat de motivering ontoereikend is, kan hij de wraking verwerpen. De verwerping wordt schriftelijk gemotiveerd. Indien hij oordeelt dat de wrakingsgrond gegrond is, worden nieuwe leden aangewezen.
De wrakingsgrond, gemotiveerd door een bewijs of een begin van bewijs, wordt door elk schriftelijk communicatiemiddel toegezonden tegen ontvangstbewijs ten laatste vijftien werkdagen vóór de zitting van de betrokken commissie. ». Afdeling 26. - Wijziging van het koninklijk besluit van 21 december
2005 betreffende het statuut van de militaire muzikanten
Art. 66.In artikel 16, eerste lid, van het koninklijk besluit van 21 december 2005 betreffende het statuut van de militaire muzikanten wordt de zin « Een bevorderingscomité wordt ingericht voor de bevordering tot de graad van adjudant-chef lessenaaraanvoerder. » vervangen als volgt : « Voor de bevordering tot de graad van adjudant-chef lessenaaraanvoerder wordt een bevorderingscomité ingericht voor elke lessenaar. ». Afdeling 27. - Wijziging van het koninklijk besluit van 3 december
2006 betreffende de biotheek van Defensie
Art. 67.Artikel 22 van het koninklijk besluit van 3 december 2006 betreffende de biotheek van Defensie wordt vervangen als volgt : «
Art. 22.De betrokken donor kan elk lid van een commissie of van een beroepscommissie wraken om één of meerdere in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek opgesomde redenen.
Dient zich te wraken elk lid van een commissie of van een beroepscommissie : 1° dat de echtgenoot of wettelijk samenwonende, of een bloed- of aanverwant tot de vierde graad is van de betrokken donor;2° dat, om één van de andere in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek opgesomde redenen, van mening is dat hij de betrokken donor niet volkomen onpartijdig kan beoordelen. De betrokken donor of het betrokken lid moet de wrakingsgrond doen gelden : 1° bij de directeur-generaal human resources indien de wrakingsgrond een lid van de commissie betreft;2° bij de minister van Landsverdediging indien de wrakingsgrond een lid van de beroepscommissie betreft. Indien de directeur-generaal human resources of de minister van Landsverdediging oordeelt dat de motivering ontoereikend is, kan hij de wraking verwerpen. De verwerping wordt schriftelijk gemotiveerd.
Indien hij oordeelt dat de wrakingsgrond gegrond is, worden nieuwe leden aangewezen.
De wrakingsgrond, gemotiveerd door een bewijs of een begin van bewijs, wordt door elk schriftelijk communicatiemiddel toegezonden tegen ontvangstbewijs binnen een termijn van vijf werkdagen volgend op de dag van de kennisgeving van de samenstelling van de betrokken commissie. ». HOOFDSTUK 2. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 68.Voor de procedures betreffende de schorsing bij ordemaatregel die ingesteld zijn vóór de inwerkingtreding van dit besluit is de informatiecommissie enkel bevoegd vanaf het ogenblik dat de lopende schorsing bij ordemaatregel verlengd wordt voor zover er geen procedure ingesteld werd die een statutaire maatregel ten gevolge kan hebben.
Art. 69.De Minister bevoegd voor de Landsverdediging is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 26 augustus 2010.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Landsverdediging, P. DE CREM