Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 26 april 2000
gepubliceerd op 18 januari 2001

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 juni 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de scheikundige nijverheid, betreffende de vaststelling van sommige arbeidsvoorwaarden voor de kunststofverwerkende nijverheid van de provincie Limburg

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2000012326
pub.
18/01/2001
prom.
26/04/2000
ELI
eli/besluit/2000/04/26/2000012326/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

26 APRIL 2000. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 juni 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de scheikundige nijverheid, betreffende de vaststelling van sommige arbeidsvoorwaarden voor de kunststofverwerkende nijverheid van de provincie Limburg (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de scheikundige nijverheid;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 30 juni 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de scheikundige nijverheid, betreffende de vaststelling van sommige arbeidsvoorwaarden voor de kunststofverwerkende nijverheid van de provincie Limburg.

Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 26 april 2000.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor de scheikundige nijverheid Collectieve arbeidsovereenkomst van 30 juni 1999 Vaststelling van sommige arbeidsvoorwaarden voor de kunststofverwerkende nijverheid van de provincie Limburg (Overeenkomst geregistreerd op 26 juli 1999 onder het nummer 51595/COF/116) Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de arbeiders van de ondernemingen die gelegen zijn in de provincie Limburg en ressorteren onder het Paritair Comité voor de scheikundige nijverheid uit hoofde van hun bedrijvigheid inzake verwerking van kunststoffen.

Onder arbeiders verstaat men de arbeiders en arbeidsters.

Algemene bepaling

Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst doet generlei afbreuk aan de algemene collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten in het Paritair Comité voor de scheikundige nijverheid. Deze collectieve arbeidsovereenkomst is gesloten in uitvoering van het interprofessioneel akkoord van 8 december 1998 en het nationaal akkoord betreffende loonkostontwikkeling, permanente vorming en tewerkstelling gesloten in het Paritair Comité voor de scheikundige nijverheid van 3 februari 1999 en van sectie IV, hoofdstuk II van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgische actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen en van het koninklijk besluit van 4 juni 1999 houdende de vormvoorwaarden waaraan de collectieve arbeidsovereenkomst en het akkoord betreffende vorming en tewerkstelling dienen te voldoen, alsook de procedure tot raadpleging van de werknemers die in acht dient genomen te worden bij de sluiting van een akkoord betreffende vorming en tewerkstelling.

Werkzekerheid

Art. 3.Tijdens de geldigheidsduur van deze collectieve arbeidsovereenkomst stellen de werkgevers alles in het werk om ontslag wegens economische redenen te vermijden. Eventuele problemen in dit verband worden vooreerst opgevangen door het invoeren van een regeling gedeeltelijke werkloosheid, gedurende een bepaalde periode.

Deze periode wordt als volgt bepaald : - de werkgever deelt mee hoeveel arbeidsplaatsen bedreigd zijn; - deze mededeling gebeurt aan de vertegenwoordigers van de vakorganisaties; - de werkgever kan niet tot ontslag overgaan voordat een aantal dagen economische werkloosheid in de onderneming hebben plaatsgevonden.

Dit aantal dagen is gelijk aan het aantal bedreigde arbeidsplaatsen vermenigvuldigd met 30.

Tijdens deze periode zullen de partijen de maatregelen onderzoeken die zouden kunnen genomen worden om de nadelen van deze ontslagen ten aanzien van de arbeiders te milderen, bij voorbeeld : brugpensioen, werkverdeling, loopbaanonderbreking, wijze van toepassing van de wet betreffende tijdelijke arbeid en uitzendarbeid, vermindering van overuren.

Indien bij ontslagen om economische redenen de werkgever deze procedure niet volgt, wordt de wettelijke opzeggingstermijn of wettelijke opzeggingsvergoeding met de helft vermeerderd.

Bij ontslag om economische redenen wordt er bovenop de uitgekeerde werkloosheidsvergoeding een aanvullende bestaanszekerheidsvergoeding toegekend à rato van het verschil tussen de ontvangen werkloosheidsvergoeding en het nettoloon, en dit gedurende de duurtijd hierna, volgens het aantal dienstjaren in de onderneming : - van 5 tot 9 dienstjaren : 4 weken vanaf het einde van de opzeggingsperiode of van de periode gedekt door de verbrekingsvergoeding; - van 10 tot 14 dienstjaren : 8 weken zoals hiervoor gemeld; - vanaf 15 dienstjaren : 12 weken zoals hiervoor vermeld.

Koopkracht

Art. 4.De werkelijk betaalde basisuurlonen (stelsel 40 uren/week) worden verhoogd met 6 F per uur vanaf 1 januari 1999 en met 5 F per uur vanaf 1 januari 2000.

Dit geldt eveneens voor het referentieloon dat vanaf 1 januari 1999 vastgesteld is op 360,75 F per uur.

De minimumuurlonen worden vanaf 1 januari 1999 in het 40-urenstelsel als volgt samengesteld : - personen die instaan voor het onderhoud en reinigen van lokalen alsmede deze die gelast zijn met het inpakken van producten : 329,45 F per uur; - andere functies : 350,20 F per uur.

Hierin is de verhoging met 6 F per uur op 1 januari 1999 inbegrepen.

De bedragen bepaald in alinea 2 en 3 hierboven zijn gekoppeld aan de evolutie van het indexcijfer der consumptieprijzen, overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 maart 1998, gesloten in het Paritair Comité voor de scheikundige nijverheid, betreffende de koppeling van de lonen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen.

Dezelfde bedragen stemmen overeen met het spilindexcijfer 102,33 op basis 1996 = 100.

Premies voor werk in opeenvolgende ploegen

Art. 5.De bedragen van de premies voor werk in ploegen, enkel in opeenvolgende ploegen, blijven behouden, voor de dagploegen op 6,60 pct. van het referentieloon en voor de nachtploegen op 20,60 pct. van het referentieloon zoals bepaald in artikel 4, alinea 2, hierboven.

Indien de berekening per uur geschiedt, gebeurt deze tot op de derde decimaal en, zoals gebruikelijk voor de afronding, vervalt alles wat na de tweede decimaal komt. Hierdoor worden de ploegenpremies uitgedrukt in F, vanaf 1 januari 1999 : - morgen- en middagploeg : 23,80 F per uur; - nachtploeg : 74,31 F per uur.

De ploegenpremies uitgedrukt in F, worden vanaf 1 januari 2000 : - morgen- en middagploeg : + 0,33 F per uur; - nachtploeg : + 1,03 F per uur.

Carentiedag

Art. 6.Vanaf 1 januari 2000 zal op de eerste carentiedag bij arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of ongeval per jaar per arbeid(st)er door de onderneming het loon toegekend worden. Deze regeling is op proef en zal geëvalueerd worden. Een voortzetting van dit voordeel in een volgende collectieve arbeidsovereenkomst is enkel mogelijk indien het ziektecijfer in het jaar 2000 niet stijgt in vergelijking met het gemiddeld ziektecijfer van de jaren 1997-1998.

Arbeidsherverdelende maatregelen Volledige loopbaanonderbreking

Art. 7.Voor de duur van deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt het recht toegekend op volledige loopbaanonderbreking.

Aanvang halftijdse loopbaanonderbreking onder de 50 jaar

Art. 8.Voor de duur van deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt de mogelijkheid tot halftijdse loopbaanonderbreking in het raam van de wet van 22 januari 1985 geboden, mits rekening te houden met de goede werkorganisatie en de mogelijkheid tot vervanging in de betroffen functie. De werkgevers zullen de aanvragen welwillend onderzoeken.

Arbeiders, jonger dan 50 jaar, die halftijdse loopbaanonderbreking (wet 22 januari 1985) op bestendige wijze genoten hebben gedurende twee jaar, hebben vanaf het derde jaar recht op een bestaanszekerheidsvergoeding ten laste van de werkgever gedurende ten hoogste 36 maanden bestendige halftijdse loopbaanonderbreking. De vergoeding bedraagt 2 000 F per maand.

Deze vergoeding wordt verminderd met mogelijke extra premies, uitgekeerd door eender welke overheid vanaf de 25e maand van de halftijdse loopbaanonderbreking die bij het in voege treden van deze collectieve arbeidsovereenkomst nog niet bestonden.

De arbeiders die, op grond van de wetgeving bestaande bij het in voege treden van de huidige collectieve arbeidsovereenkomst, reeds een halftijdse loopbaanonderbreking genoten van 60 maanden, en die van de werkgever toestemming ontvangen om verder of opnieuw halftijds te werken hebben recht, gedurende de eerste 36 maanden van de nieuwe periode op een bestaanszekerheidsvergoeding van 2 000 F per maand. Dit recht geldt slechts éénmaal tijdens de loopbaan in loondienst van de betrokkene.

Aanvang halftijdse loopbaanonderbreking tussen 50 en 55 jaar

Art. 9.Voor de duur van deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt de mogelijkheid tot halftijdse loopbaanonderbreking in het raam van de wet van 22 januari 1985 vanaf de leeftijd van 50 jaar geboden aan de voltijdse arbeider, mits rekening te houden met de goede werkorganisatie en de mogelijkheid tot vervanging in de betroffen functie. Bij weigering zal de werkgever de redenen meedelen aan de syndicale delegatie.

Bij een halftijdse loopbaanonderbreking die aanvangt tussen 50 en 55 jaar zal de werkgever aan de betrokken arbeider vanaf de 25e maand van de halftijdse loopbaanonderbreking een bestaanszekerheidvergoeding van 2 000 F per maand betalen tot op het ogenblik van het opnemen van het brugpensioen of tot het bereiken van de leeftijd van het wettelijk rustpensioen.

Indien de betrokken arbeider aantoont dat hij geen premies kan ontvangen, uitgekeerd door eender welke overheid in de periode tussen de aanvang en de 25e maand van de halftijdse loopbaanonderbreking, zal de werkgever aan de betrokken arbeider hogervermelde maandelijkse bestaanszekerheidsvergoeding van 2 000 F reeds betalen vanaf de aanvang, maar ten vroegste vanaf 52 jaar.

Aanvang halftijdse loopbaanonderbreking vanaf 55 jaar en meer

Art. 10.Vanaf 55 jaar heeft de arbeider in een halftijdse loopbaanonderbreking recht op een bestaanszekerheidsvergoeding ten laste van de werkgever. De vergoeding bedraagt 2000 F per maand en wordt betaald tot op het ogenblik vanaf het opnemen van het brugpensioen of tot het bereiken van de leeftijd van het wettelijk rustpensioen.

Deze vergoeding wordt verminderd met mogelijke extra premies, uitgekeerd door eender welke overheid vanaf de 25e maand van de halftijdse loopbaanonderbreking, die bij het in voege treden van deze collectieve arbeidsovereenkomst nog niet bestonden.

Deeltijdse arbeid (4/5e)

Art. 11.Voor de duur van deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt de mogelijkheid tot deeltijdse arbeid voorzien in een 4/5e-regeling op voorwaarde dat het organiseerbaar is. Bij weigering zal de werkgever de redenen meedelen aan de syndicale delegatie.

Brugpensioen - collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van de Nationale Arbeidsraad

Art. 12.Voor de duur van deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt het recht op volledig brugpensioen vanaf 58 jaar verlengd. De procedures en modaliteiten terzake zijn deze die door collectieve arbeidsovereenkomst nr 17, gesloten in de Nationale Arbeidsraad op 19 december 1974, voorzien zijn.

Art. 13.In toepassing van het nationaal akkoord gesloten op 3 februari 1999 in het Paritair Comité voor de scheikundige nijverheid en van de sectorale collectieve arbeidsovereenkomst gesloten op 20 april 1999 in het Paritair Comité voor de scheikundige nijverheid wordt, voor de duur van deze collectieve arbeidsovereenkomst, het recht op brugpensioen verlengd voor de arbeiders die : 1° de leeftijd van 56 jaar of meer hebben bereikt of zullen bereiken uiterlijk op 31 december 2000;2° voldoen aan de terzake geldende voorwaarden voorzien in artikel 110 van de wet van 26 maart 1999;bijgevolg zullen de betrokken arbeiders een beroepsverleden als loontrekkende van 33 jaar moeten kunnen rechtvaardigen evenals minstens 20 jaar gewerkt te hebben in een arbeidregime zoals bedoeld in artikel 1 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 46 gesloten op 23 maart 1990 in de Nationale Arbeidsraad. Bovendien zullen de betrokken arbeiders ten minste 5 jaar anciënniteit in de onderneming moeten bewijzen. De procedures en modaliteiten terzake zijn deze die door collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17, gesloten in de Nationale Arbeidsraad op 19 december 1974, voorzien zijn.

Art. 14.Voor arbeiders die aansluitend aan een halftijdse loopbaanonderbreking, opgenomen vanaf 50 jaar, op volledig brugpensioen worden gesteld, wordt het brutoreferteloon voor de berekening van de aanvullende vergoeding ten laste van de werkgever, onverminderd de modaliteiten bepaald door collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van de Nationale Arbeidsraad, berekend op basis van voltijdse prestaties.

Dienstjarenbeloning

Art. 15.Een jaarlijkse dienstjarenpremie wordt toegekend aan de arbeid(st)ers die in de onderneming een anciënniteit van tenminste 3 jaar kennen.

Het bedrag van de premie wordt vanaf 1 januari 1999 als volgt samengesteld : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor het berekenen van de anciënniteit geldt de datum van de verjaardag van de indiensttreding in de onderneming. De dienstjarenpremie wordt betaald tijdens de maand welke volgt op deze waarin de verjaardag van de indiensttreding zich voordoet. Zij is niet gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen.

Vanaf 1 januari 1999 wordt jaarlijks één betaalde dag anciënniteitsverlof toegekend aan de arbeiders die in de onderneming een anciënniteit van ten minste 10 jaar hebben. Een bijkomende anciënniteitsdag wordt bovendien toegekend voor de arbeiders die in de onderneming een anciënniteit van ten minste 20 jaar kennen (totaal maximum 2 dagen).

Klein verlet

Art. 16.Vanaf 1 april 1999 zullen voor de regeling van klein verlet de samenwonenden gelijkgesteld worden met gehuwden mits voorlegging van een officieel attest van de gemeente.

Nachtarbeid

Art. 17.De proefperiode gedurende dewelke arbeiders, aangeworven vóór 8 april 1998, een einde kunnen maken aan hun tewerkstelling in een regeling met arbeidsprestaties tussen 20 en 6 uur, door middel van een opzegging van 7 dagen, overeenkomstig artikel 9, § 3 van de wet van 17 februari 1997 betreffende nachtarbeid, kan met 3 maanden worden verlengd naar een totaal van 6 maanden indien de betrokkene deze verlenging schriftelijk en uiterlijk 14 dagen voor het einde van de eerste periode van 3 maanden aanvraagt.

Opleidingen

Art. 18.Met het oog op het aanmoedigen van permanente opleiding kan onder volgende voorwaarden professionele opleiding, uitgaande van de werkgever, georganiseerd worden buiten de arbeidsuren : - op vrijwillige basis; - maximum 20 uren op jaarbasis; - indien op zaterdag : maximum 5 zaterdagen van 4 uren; - praktische modaliteiten te bespreken op ondernemingsvlak; - mogelijkheid tot recuperatie; tijdstip in overleg; - wordt betaald aan 100 pct van het basisuurloon (geen overuren-toeslag).

Verlenging vorige overeenkomsten

Art. 19.Alle bepalingen van vorige overeenkomsten die niet éénmalig waren en die door deze collectieve arbeidsovereenkomst niet gewijzigd of afgeschaft zijn worden voor de duurtijd van deze collectieve arbeidsovereenkomst verlengd.

Sociale vrede

Art. 20.De sociale vrede wordt gewaarborgd voor de ganse duur van deze collectieve arbeidsovereenkomst.

Geldigheidsduur

Art. 21.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 1999 en houdt op van kracht te zijn op 31 december 2000.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 26 april 2000.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

^