gepubliceerd op 17 februari 2000
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 12 juni 1997, gesloten in het Paritair Subcomité voor het koetswerk, betreffende nieuwe arbeidsregelingen in uitvoering van artikel 15 "Flexibiliteit" van het nationaal akkoord van 13 mei 1997
25 NOVEMBER 1999. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 12 juni 1997, gesloten in het Paritair Subcomité voor het koetswerk, betreffende nieuwe arbeidsregelingen in uitvoering van artikel 15 "Flexibiliteit" van het nationaal akkoord van 13 mei 1997 (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op de arbeidswet van 16 maart 1971, inzonderheid op artikel 20bis, ingevoegd bij de wet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, gewijzigd bij de herstelwet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen en de wet van 26 juli 1996 tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen;
Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor het koetswerk;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 12 juni 1997, gesloten in het Paritair Subcomité voor het koetswerk, betreffende nieuwe arbeidsregelingen in uitvoering van artikel 15 "Flexibiliteit" van het nationaal akkoord van 13 mei 1997.
Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 25 november 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Arbeidswet van 16 maart 1971, Belgisch Staatsblad van 30 maart 1971.
Wet van 22 januari 1985, Belgisch Staatsblad van 24 januari 1985.
Wet van 21 december 1994, Belgisch Staatsblad van 30 maart 1994.
Wet van 26 juli 1996, Belgisch Staatsblad van 1 augustus 1996.
Bijlage Paritair Subcomité voor het koetswerk Collectieve arbeidsovereenkomst van 12 juni 1997 Nieuwe arbeidsregelingen (Overeenkomst geregistreerd op 18 november 1997 onder het nummer 46082/CO/149.02) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers, werklieden en werksters van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor het koetswerk.
Voor de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst, wordt onder "werklieden" verstaan : de werklieden of de werksters. HOOFDSTUK II. - Draagwijdte en toepassingssfeer van de overeenkomst
Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten in toepassing van artikel 20bis, § 1 van de arbeidswet van 16 maart 1971, gewijzigd door artikel 37 van hoofdstuk V van titel III van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot de preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen. Dit impliceert dat deze collectieve arbeidsovereenkomst de afwijkingen inzake arbeidstijd regelt voor de ondernemingen die onder de bevoegdheid van het Paritair Subcomité voor het koetswerk ressorteren. HOOFDSTUK III. - Toepassingsmodaliteiten Sectie 1. - Voorwaarden inzake arbeidsregime
Art. 3.§ 1. De hierna volgende afwijkingen inzake arbeidsduur zijn enkel van toepassing in het normale dagstelsel. § 2. De hierna volgende afwijkingen inzake arbeidsduur zijn niet van toepassing ingeval van ploegenarbeid.
Sectie 2. - Grenzen inzake arbeidsduur
Art. 4.Ondernemingen kunnen een glijdende werkweek instellen zoals voorzien in artikel 20bis van de arbeidswet van 16 maart 1971, volgens de hierna vermelde modaliteiten, op voorwaarde dat zij, over een periode van één jaar, de conventionele gemiddelde wekelijkse arbeidsduur, vastgelegd bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 7 maart 1985, zijnde 39 uren niet overschrijdt.
Art. 5.§ 1. Over een periode van één jaar die overeenstemt met het kalenderjaar, bedraagt het te presteren aantal arbeidsuren, 52 maal de wekelijkse arbeidsduur voorzien in het arbeidsreglement van de onderneming.
De rustdagen bepaald bij de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen en de periodes van schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst vastgelegd bij de wet van 3 juli 1978, betreffende de arbeidsovereenkomsten gelden als arbeidstijd voor de berekening van de arbeidsduur die over een jaar moet nageleefd worden. § 2. Het aantal uur dat gepresteerd mag worden boven het normaal dagrooster dat voorzien is in het arbeidsreglement, bedraagt maximum 1 uur per dag. Het maximum aantal te presteren uren mag evenwel nooit meer bedragen dan 9 uren per dag. § 3. Het aantal uur dat gepresteerd mag worden boven de conventioneel bepaalde weekgrens (39 uur), bedraagt maximum 5 uur per week.
Sectie 3. - Urenkrediet
Art. 6.§ 1. De volgens artikel 4 gepresteerde uren genereren een urenkrediet van maximum 40 uren per kalenderjaar. § 2. Elk uur dat het urenkrediet van 40 uren overschrijdt, wordt vergoed met de overurentoeslag.
Sectie 4. - Compensatie van het urenkrediet
Art. 7.§ 1. Het urenkrediet van 40 uren (artikel 6, § 1) alsook de overschrijding ervan (artikel 6, § 2) worden binnen het jaar en uiterlijk voor 31 maart van het volgend kalenderjaar, gecompenseerd. § 2. De compensatie gebeurt in halve of in hele dagen.
Sectie 5. - Bijkomende bepaling
Art. 8.Inzake afwijkende uurroosters kan op bedrijfsvlak een overeenkomst worden gemaakt hetzij in de ondernemingsraad, hetzij met de vakbondsafvaardiging. Bij ontstentenis van een vakbondsafvaardiging, dient het voorstel van uurrooster binnen de zeven kalenderdagen bij aangetekend schrijven te worden overgemaakt aan de voorzitter van het Paritair Subcomité. De voorzitter maakt dit over aan de betrokken sociale partners die op dit voorstel kunnen reageren binnen de vijftien kalenderdagen. HOOFDSTUK IV. - Uitzondering
Art. 9.Deze overeenkomst is niet van toepassing in ondernemingen waar er bij collectieve arbeidsovereenkomst reeds afwijkingen inzake de arbeidstijd werden vastgelegd. HOOFDSTUK V. - Geldigheid
Art. 10.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1997 en houdt op van kracht te zijn op 30 juni 1999.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 25 november 1999.
De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX