gepubliceerd op 12 februari 2000
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 mei 1998, gesloten in het Paritair Comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp, betreffende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de diensten gezins- en bejaardenhulp, gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap
25 NOVEMBER 1999. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 mei 1998, gesloten in het Paritair Comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp, betreffende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de diensten gezins- en bejaardenhulp, gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 26 mei 1998, gesloten in het Paritair Comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp, betreffende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de diensten gezins- en bejaardenhulp, gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap.
Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 25 november 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Koninklijk besluit van 5 februari 1997, Belgisch Staatsblad van 27 februari 1997.
Bijlage Paritair Comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp Collectieve arbeidsovereenkomst van 26 mei 1998 Maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de diensten gezins- en bejaardenhulp, gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap (Overeenkomst geregistreerd op 6 augustus 1998 onder het nummer 48812/CO/318) HOOFDSTUK I.
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten in overeenstemming met de bepalingen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités en ter uitvoering van het koninklijk besluit van 5 februari 1997, gewijzigd bij koninklijke besluiten van 5 mei 1997, 6 juli 1997 en 16 april 1998 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector. HOOFDSTUK II.
Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en de werknemers van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp.
Onder werknemers verstaat men zowel de mannelijke als vrouwelijke arbeiders en bedienden.
Art. 3.Onder partijen verstaat men de werkgevers of groepen van werkgevers en de syndicale organisaties, die deze collectieve arbeidsovereenkomst hebben ondertekend. HOOFDSTUK III.
Art. 4.Bij een netto-aangroei van de tewerkstelling en een toename van het totaal arbeidsvolume, kan de sector genieten van een vermindering van een werkgeversbijdrage sociale zekerheid, zoals voorzien en vermeld in het voornoemd koninklijk besluit.
Art. 5.De kwartaalopbrengst van deze bijdragevermindering wordt als volgt bepaald : - het aantal werknemers, dat minstens halftijds is tewerkgesteld, vermenigvuldigd met het bedrag dat per kwartaal maximaal voorzien is in het voornoemd koninklijk besluit, tot bepaling van het kwartaalbedrag van de forfaitaire bijdragevermindering in de non-profitsector. - voor de sector gezins- en bejaardenhulp betekent dit maximaal : - vanaf 1 juli 1997 : 7.000 x 3.250 F = 22.750.000 F per kwartaal of 91.000.000 F op jaarbasis; - vanaf 1 juli 1998 : 7.000 x 6.500 F = 45.500.000 F per kwartaal of 182.000.000 F op jaarbasis.
Deze berekening is gebaseerd op het tewerkstellingsvolume op 31 december 1997. - het bedrag zal wijzigen bij wijziging van het arbeidsvolume of bij wijziging van het bedrag van forfaitaire bijdragevermindering. HOOFDSTUK IV.
Art. 6.De werkgevers verbinden er zich toe in de sector een netto-aangroei van de tewerkstelling te realiseren, ten belope van ten minste de opbrengst van de bijdragevermindering vermeld onder artikel 5 van deze overeenkomst, en van het totaal arbeidsvolume, zoals bepaald in het voornoemd koninklijk besluit ter bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector.
Art. 7.De netto-aangroei van de tewerkstelling, alsmede de toename van het arbeidsvolume, dient gerealiseerd te worden op het vlak van : - de sector van de diensten gezins- en bejaardenhulp en/of - de individuele dienst voor gezins- en bejaardenhulp die toetreedt tot deze overeenkomst en/of - de groepering van diensten die toetreden tot deze overeenkomst.
Art. 8.Voor de berekening van de netto-aangroei van het aantal werknemers wordt het bedrag per prestatie-uur, dat gelijkstaat met de aanwerving van één voltijds equivalent bijkomende werknemer, bepaald op : 850 F per prestatie-uur voor een niet gesubsidieerde medewerker.
Art. 9.Wordt, in toepassing van artikel 4, § 2 van voornoemd koninklijk besluit, niet beschouwd als nieuw aangeworven werknemer : - de werknemer, aangeworven in het kader van het banenplan, bedoeld in de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, gedurende de periode van bijdragevermindering; - de werknemer, aangeworven in het kader van de bepalingen van hoofdstuk VII van titel III van de programmawet van 30 december 1988 gedurende de periode van vrijstelling van de werkgeversbijdrage; - de werknemer, aangeworven ten gevolge van een fusie of overname van een andere instelling of ten gevolge van een transfer binnen instellingen die behoren tot dezelfde groep; - de werknemer, aangeworven in het kader van het koninklijk besluit nr 474 van 28 oktober 1986 tot opzetting van een stelsel van door de Staat gesubsidieerde contractuelen bij sommige plaatselijke besturen; - de werknemer, tewerkgesteld in het kader van artikel 60, § 7 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn in uitvoering van artikel 33 van de wet van 22 december 1995 houdende maatregelen tot uitvoering van het meerjarenplan voor werkgelegenheid, gewijzigd bij wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen; - de jongere, tewerkgesteld in het kader van het koninklijk besluit nr 495 van 31 december 1986 tot uitvoering van een stelsel van alternerende tewerkstelling en opleiding voor jongeren tussen 18 en 25 jaar en tot tijdelijke vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgever verschuldigd in hoofde van deze jongeren; - de werknemer, aangeworven in het kader van het koninklijk besluit betreffende de voorwaarden met betrekking tot de tewerkstellingsakkoorden in toepassing van artikel 7, § 2 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen; - de werknemer, aangeworven in het kader van hoofdstuk II van titel III van de programmawet van 30 december 1988; - de werknemer, aangeworven in het kader van het koninklijk besluit van 9 juni 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de doorstromingsprogramma's; - de werknemer, aangeworven in het kader van het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van langdurig werklozen. HOOFDSTUK V.
Art. 10.In toepassing van artikel 3, § 6 van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector, zal elke dienst voor gezins- en bejaardenhulp, volgens de hierna voorziene procedure, om de zes maanden een gedetailleerd verslag overmaken aan de voorzitter van de Vereniging van de Diensten voor Gezins- en Bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap, en dit per aangetekend schrijven.
De eerste maal moet dit verslag worden toegestuurd vóór het einde van de maand, die volgt op het semester van toetreding, nadien telkens uiterlijk op 30 september van ieder jaar voor het eerste semester van het lopende jaar en op 31 maart van ieder jaar voor het tweede semester van vorig jaar. Bij niet respecteren van dit voorschrift kunnen sancties worden opgelegd, zoals voorzien in artikel 3, § 7 van voornoemd koninklijk besluit.
Art. 11.In dit verslag moeten voor elk kwartaal volgende gegevens zijn opgenomen : - de totale tewerkstelling uitgedrukt in personen en bezoldigde uren voor het referentiekwartaal en voor het betrokken kwartaal; - de opbrengst van de bijdragevermindering; - de vermelding van de werknemers die aangeworven zijn ten gevolge van de bijdragevermindering, met vermelding van hun functie en arbeidsregime.
Een model van dit kwartaalverslag zal worden uitgewerkt door het paritair comité.
Art. 12.Binnen het paritair comité wordt een beperkt comité samengesteld, met als opdracht binnen de 30 dagen na ontvangst van de individuele verslagen per dienst, via de voorzitter van de Vereniging van de Diensten voor Gezins- en Bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap, zoals bepaald in artikel 11, een globaal verslag op te maken en een gemotiveerd advies uit te brengen over de naleving van de tewerkstellingsverbintenissen, zoals in deze collectieve arbeidsovereenkomst bepaald.
Art. 13.Hierna stuurt dit beperkt comité dit advies door aan de voorzitter van het paritair comité, die het ter definitieve goedkeuring voorlegt aan de Minister van Tewerkstelling en Arbeid, aan de Minister van Sociale Zaken en aan de Voogdijminister van de sector in het kader van zijn gemeenschapsbevoegdheid. HOOFDSTUK VI.
Art. 14.Wat betreft de verdeling van de aanwervingen van voltijdse en deeltijdse werknemers, heeft de sector gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap de verplichtingen reeds vervuld, gelet op het feit dat de sector reeds 25 pct. deeltijdse werknemers tewerkstelt. HOOFDSTUK VII.
Art. 15.De partijen verbinden er zich toe de netto-aanwervingen te realiseren à rato van 25 pct. van het voorziene aantal aanwervingen en een verhoging van 25 pct. van het voorziene arbeidsvolume binnen de 3 maanden na inwerkingtreding van de toetredingsakten vermeld in artikel 17, § 2 van deze collectieve arbeidsovereenkomst, binnen de 6 maanden na inwerkingtreding à rato van 75 pct. van de vooropgestelde aanwervingen en een verhoging van 75 pct. van het voorziene arbeidsvolume en binnen de 9 maanden na inwerkingtreding à rato van 100 pct. van de vooropgestelde aanwervingen en een verhoging van 100 pct. van het voorziene arbeidsvolume. HOOFDSTUK VIII.
Art. 16.De netto-aangroei van tewerkstelling betreft uitsluitend de aanwerving van basis-hulpverleners. HOOFDSTUK IX.
Art. 17.§ 1. De diensten of groeperingen van diensten behorende tot de sector van de diensten gezins- en bejaardenhulp kunnen toetreden tot onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst. § 2. Zij dienen hiertoe vóór het einde van de derde maand na het in voege treden van deze collectieve arbeidsovereenkomst een toetredingsakte per aangetekend schrijven over te maken aan de voorzitter van het paritair comité. Dit schrijven omvat een omstandige omschrijving van de tewerkstellingsverbintenissen en dit volgens het model, dat hiertoe zal uitgewerkt worden volgens het paritair comité. HOOFDSTUK X.
Art. 18.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 juli 1998 en is gesloten voor onbepaalde duur.
Art. 19.Deze collectieve arbeidsovereenkomst kan opgezegd worden door elk der partijen, mits een opzegging van 3 maanden, betekend door middel van een aangetekend schrijven gericht aan de voorzitter van het Paritair Comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 25 november 1999.
De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX