gepubliceerd op 23 mei 2014
Koninklijk besluit betreffende de subsidiëring van de actoren van de niet-gouvernementele samenwerking
25 APRIL 2014. - Koninklijk besluit betreffende de subsidiëring van de actoren van de niet-gouvernementele samenwerking
FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de Grondwet, de artikelen 37 en 108;
Gelet op de wet van 19 maart 2013 betreffende de Belgische Ontwikkelingssamenwerking, de artikelen 26 en 27, gewijzigd bij de artikelen 13 en 14 van de wet van 9 januari 2014;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 28 februari 2014;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 12 maart 2014;
Gelet op het advies 55.711/4 van de Raad van State, gegeven op 18 april 2014;
Op de voordracht van de Minister van Ontwikkelingssamenwerking, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Definities
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° "de wet" : de wet van 19 maart 2013 betreffende de Belgische Ontwikkelingssamenwerking;2° "lokale partner" : een representatieve vereniging van de civiele maatschappij, een instelling van openbaar nut of een gedecentraliseerde autoriteit in de ontwikkelingslanden, aan een ANGS gebonden door een partnerschapovereenkomst of een memorandum of understanding;3° "operationele kosten" : de kosten van een programma, project, synergieproject of partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking, die overeenkomen met de uitgaven eigen aan de uitgevoerde activiteiten en de kosten van de evaluatie;4° "beheerskosten " : afscheidbare kosten die betrekking hebben op het beheer, de omkadering, de coördinatie, de opvolging, nodig voor de uitvoering van het programma, project, synergieproject of partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking;5° "structuurkosten" : kosten die verbonden zijn aan de realisatie van het maatschappelijk doel van de gesubsidieerde organisatie en die, hoewel ze worden beïnvloed door de uitvoering van het programma, het project, het synergieproject of het partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking, niet afscheidbaar zijn noch op het budget van het programma, het project, het synergieproject of het partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking kunnen worden aangerekend;6° "algemene budgetrubrieken" : investeringen, werkingskosten en personeelskosten. HOOFDSTUK 2. - Voorwaarden en toekenningsprocedure van de erkenning en van het statuut Afdeling 1. - Voorwaarden
Onderafdeling 1. - De erkenning als NGO
Art. 2.§ 1. Beschikt over een aantoonbaar maatschappelijk draagvlak in België zoals beoogd in artikel 26, § 1, eerste lid, 4° van de wet, de organisatie die beantwoordt aan ten minste twee van de volgende indicatoren : 1° de organisatie heeft ten minste met vijf instellingen, autoriteiten of verenigingen in België samenwerkingsovereenkomsten afgesloten betreffende de ontwikkelingssamenwerking;2° de organisatie is lid van nationale en internationale netwerken die gespecialiseerd zijn in de thema's van de ontwikkelingssamenwerking;3° haar beslissingsorganen omvatten ANGS;4° de organisatie beschikt over ten minste honderdvijftig leden, deelnemers, sympathisanten of vrijwilligers; 5° de organisatie heeft, tijdens de vijf jaar voorafgaand aan de vraag tot erkenning, jaarlijks ten minste 14.000 euro fondsen verzameld in België. § 2. Is autonoom, zoals beoogd in artikel 26, § 1, eerste lid, 5° van de wet, de organisatie waarvan geen enkel lid van de raad van bestuur of het directieorgaan deel uitmaakt van : 1° het personeel van de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking;2° het personeel of de raad van bestuur van de Belgische Technische Coöperatie;3° het personeel of de raad van bestuur van de Belgische investeringsmaatschappij voor ontwikkelingslanden;4° de beleidscel van de minister. § 3. Beschikt over het jaarlijks omzetcijfer, zoals beoogd in artikel 26, § 1, eerste lid, 6° van de wet, de organisatie dier een jaarlijks omzetcijfer van ten minste 50.000 euro heeft. § 4. Beschikt over voldoende menselijke middelen, zoals beoogd in artikel 26, § 1, eerste lid, 7° van de wet, de organisatie die over ten minste twee voltijdse equivalenten beschikt die ten minste halftijds worden gepresteerd, waarvan ten minste één voltijds equivalent bezoldigd wordt volgens het Belgische arbeidsrecht en waarvan het surplus gepresteerd moet worden overeenkomstig de bepalingen van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers. § 5. De kwaliteit van het performant systeem van organisatiebeheersing beoogd in artikel 26, § 1, eerste lid, 9° van de wet, wordt onderzocht op basis van de volgende criteria, in tien domeinen onderverdeeld : 1° het financieel beheer : de diversiteit van de financieringsbronnen, de autonomiegraad en de evolutie ervan in de tijd, de staat van de liquiditeiten, de solvabiliteit, het budgettaire evenwicht, de betrouwbaarheid van de boekhouding en van de financiële rapportage;2° het strategische beheer : de werking van de beheersorganen, de visie en de missie toegewezen aan de organisatie, de strategische en operationele doelstellingen;3° het procesbeheer : hun definitie, hun uitvoering, opvolging en evaluatie;4° het resultaatgericht beheer : het beleid dat steunt op resultaten en de planifiëring, de opvolging, de rapportage, de evaluatie, het leerproces en het capaciteitsbeheer;5° het beheer van de partnerschappen : het gekozen partnerschapsbeleid met inbegrip van het beleid voor de versterking van de capaciteit en het afhaakbeleid;6° rekening houden met de transversale thema's : de thema's gender en milieu;7° het risicobeheer : het beleid dat terzake wordt aangenomen, het actieplan en de evaluatiefunctie;8° het personeelsbeheer : het gevolgde beleid inzake personeel, aanwerving, ontwikkeling van competenties, integriteit, coaching en evaluatie;9° transparantie : toegang tot de informatie, externe en interne communicatie en de beschikbaarheid van de organisatie;10° de capaciteit om de complexiteit te beheren : het volume en de complexiteit van de gevoerde interventies.
Art. 3.De organisatie die de erkenning als NGO wil krijgen, legt voor : 1° een strategisch plan dat de volgende elementen omvat : a) een uitvoerige beschrijving van de organisatiestructuur, inclusief de samenstelling en de werking van haar organen alsook haar personeelsbeleid en haar organigram, waaruit blijkt dat de voorwaarden van artikel 26, § 1, eerste lid, 1° tot 8° van de wet vervuld zijn;b) een beschrijving van de visie en van de missie van de organisatie op het vlak van ontwikkelingssamenwerking en van de rol die zij erin wenst te spelen;c) een planmatige beschrijving van haar doelstellingen op middellange (vijf jaar) en lange termijn (tien jaar);d) een beschrijving van de strategie die de organisatie wenst uit te voeren om haar doelstellingen vermeld in c) te bereiken in tien jaar;e) een indicatief globaal financieel plan op middellange (vijf jaar) en lange termijn (tien jaar), waarin duidelijk de eigen middelen en de publieke of privéfinancieringen worden aangegeven die nodig zijn om de doelstellingen vermeld in c) te bereiken;f) een opsomming van de landen waarin de organisatie de komende tien jaar actief wenst te zijn en haar motivatie;g) een indicatieve beschrijving van de partners van de organisatie met betrekking tot de ontwikkelingseducatie en in de ontwikkelingslanden, van het identificatie- en selectieproces van de lokale partners en het beheer van die partnerschappen door de organisatie;h) een indicatieve beschrijving van het doelpubliek;2° de door de bevoegde organen van de organisatie goedgekeurde activiteitenverslagen en jaarrekeningen van de laatste vijf jaar waarmee de ervaring vermeld in artikel 26, § 1, eerste lid, 3° van de wet wordt aangetoond, en het bewijs wordt geleverd dat voldaan werd aan de verplichtingen inzake de neerlegging van de jaarrekeningen. Wanneer de organisatie die de erkenning vraagt, resulteert uit de fusie of hergroepering van verschillende organisaties, zullen de activiteitenverslagen en jaarrekeningen goedgekeurd door de bevoegde organen, beoogd in eerste lid, 2°, die van elk samenstellend deel zijn.
Onderafdeling 2. - - De erkenning als federatie of koepel
Art. 4.Beschikt over een performant systeem van organisatiebeheersing krachtens artikel 26, § 2, eerste lid, 5° en artikel 26, § 3, eerste lid, 4° van de wet, de organisatie die beantwoordt aan de criteria voorzien in artikel 2, § 5.
Art. 5.De organisatie die de erkenning als federatie of koepel wil krijgen, legt het register van de leden van de organisatie voor.
Onderafdeling 3. - Het statuut als partner van de niet-gouvernementele samenwerking
Art. 6.§ 1. Beschikt over het jaarlijkse omzetcijfer beoogd in artikel 26, § 4, eerste lid, 2° van de wet, de organisaties die een jaarlijkse omzetcijfer heeft van ten minste 500.000 euro, met uitzondering van de organisaties waarvan het strategische plan de concentratie van de interventies in een enkel land voorziet, waarvoor het jaarlijks omzetcijfer ten minste 350.000 euro moet bedragen. § 2. Beschikt over voldoende menselijke middelen zoals beoogd in artikel 26, § 4, eerste lid, 3° van de wet, de organisatie die ten minste vier voltijdse equivalenten telt, die bezoldigd worden volgens de voorwaarden voorzien door het Belgische arbeidsrecht. § 3. Beschikt over een performant systeem van organisatiebeheersing, krachtens artikel 26, § 4, eerste lid, 7° van de wet, de organisatie die beantwoord aan de criteria voorzien in artikel 2, § 5.
Art. 7.De organisatie die het statuut van partner van de niet-gouvernementele samenwerking wil krijgen, legt voor : 1° een strategisch plan dat de volgende elementen omvat : a) een uitvoerige beschrijving van de organisatiestructuur, de samenstelling en de werking van haar organen waaruit blijkt dat de voorwaarden van artikel 26, § 4, eerste lid, 1° tot 6° van de wet vervuld zijn;b) een beschrijving van de visie en van de missie van de organisatie op het vlak van ontwikkelingssamenwerking;c) een planmatige beschrijving van haar doelstellingen op middellange (vijf jaar) en lange termijn (tien jaar);d) een beschrijving van de strategie van de organisatie om haar doelstellingen vermeld in c) te bereiken in tien jaar;e) een indicatief globaal financieel plan op middellange (vijf jaar) en lange termijn (tien jaar), waarin duidelijk de eigen middelen en de publieke of privéfinancieringen worden aangegeven die nodig zijn om de doelstellingen vermeld in c) te bereiken;f) een opsomming van de ontwikkelingslanden waarin de organisatie de komende tien jaar actief wenst te zijn en de haar motivatie;g) een indicatieve beschrijving van de partners van de organisatie met betrekking tot de ontwikkelingseducatie en in de onwikkelingslanden, van het identificatie- en selectieproces en het beheer van die partnerschappen door de organisatie;2° de door de bevoegde organen van de organisatie goedgekeurde activiteitenverslagen en jaarrekeningen van de laatste vijf jaar en het bewijs van de neerlegging ervan; Onderafdeling 4. - De bijkomende erkenning om een aanvraag tot subsidiëring van een programma te kunnen indienen
Art. 8.De NGO die een bijkomende erkenning wenst te verkrijgen om een subsidieaanvraag voor een programma te kunnen indienen, dient te voldoen aan de voorwaarden beoogd in artikel 26, § 5, eerste lid van de wet en artikel 6 en een aanvraag in te dienen overeenkomstig artikel 7. Afdeling 2. - Toekenningsprocedure
Art. 9.§ 1. De organisatie dient haar vraag tot erkenning of statuut in per aangetekende brief aan de minister. § 2. De administratie gaat na of de organisatie alle gevraagde documenten heeft ingediend.
De administratie kan de organisatie vragen haar dossier te vervolledigen.
De organisatie beschikt over een termijn van vijftien dagen vanaf de vraag van de administratie om de vragen te beantwoorden. § 3. De toetsing van de performantie van het systeem van organisatiebeheersing zoals bedoeld in artikel 2, § 5, zal ten minste om de vijf jaar worden georganiseerd. § 4. De administratie stelt een advies op voor de minister, die de erkenning of het statuut toekent of weigert. § 5. De beslissing van de minister wordt met een aangetekende brief aan de organisatie meegedeeld binnen een termijn van twee maanden na de datum van het advies voorzien in § 4 van dit artikel.
Art. 10.§ 1. Wanneer uit de uitvoering van de activiteiten van de organisatie blijkt dat de organisatie niet aan de verplichtingen voldoet die in het kader van de subsidiëring van haar activiteiten op haar rusten, kan de organisatie onderworpen worden aan een tussentijdse toetsing van het performant systeem van organisatiebeheersing. § 2. De administratie stelt een advies op voor de minister, die de erkenning of het statuut toekent of weigert. § 3. Het voornemen van de minister om de erkenning of het statuut in te trekken omwille van een van de redenen voorzien in artikel 26 van de wet wordt via aangetekende brief aan de organisatie meegedeeld. § 4. De organisatie beschikt over een termijn van twee maanden vanaf de ontvangst van de aangetekende brief vernoemd in paragraaf twee om haar opmerkingen over deze intrekking kenbaar te maken. § 5. De beslissing om de erkenning of het statuut in te trekken wordt genomen door de minister, op basis van een advies van de administratie. HOOFDSTUK 3. - Gemeenschappelijke contextanalyses
Art. 11.§ 1. De ANGS voeren een of meerdere gemeenschappelijke contextanalyses uit zoals beoogd in artikel 2, 6° /7, a) van de wet op basis van hun eigen contextanalyses. § 2. Per land of per thema binnen een regio, die meerdere landen dekt, kan slechts één enkele gemeenschappelijke contextanalyse opgemaakt worden.
In afwijking van het eerste lid kunnen de ANGS, per aangetekende brief, bij de minister een gemotiveerde aanvraag indienen om meerdere gemeenschappelijke contextanalyses uit te voeren voor de landen waar ten minste tien ANGS aanwezig zijn. De minister beslist ten laatste een maand na de indiening van de aanvraag. In die landen kan een gemeenschappelijke contextanalyse dan betrekking hebben op een thematiek of een geografische zone . § 3. Elke gemeenschappelijke contextanalyse beoogd in paragraaf 1 bevat : 1° een beschrijving van de wijze waarop de gemeenschappelijke contextanalyse tot stand is gekomen en het deelnameproces van de ANGS, van hun lokale partners en eventueel van elke andere lokaal aanwezige partner;2° een analyse van de politieke, economische, sociale en milieusituatie van het land of van de regio;3° een beschrijving van de lokale civiele maatschappij, de gedecentraliseerde autoriteiten en de overheidsinstellingen en van hun voornaamste financiële partners;4° een analyse van de toestand van de lokale civiele maatschappij, de gedecentraliseerde autoriteiten en de overheidsinstellingen en overwogen pistes om de omstandigheden van hun versterking te bevorderen;5° de identificatie van de relevante actoren inzake ontwikkeling;6° een overzicht van de programma's, projecten, synergieprojecten en partnerschapsprojecten met de gouvernementele samenwerking die in de voorafgaande periode van vijf jaar in het betrokken land of de betrokken regio door de ANGS werden uitgevoerd;7° de identificatie van de mogelijke types partners van de ANGS;8° de identificatie van de toekomstige interventiedomeinen van elke ANGS rekening houdend met 5° ;9° een analyse van de risico's en opportuniteiten per interventiedomein;10° een analyse van de mogelijkheden van synergie en complementariteit tussen ANGS, met de Belgische gouvernementele samenwerking en andere organisaties en de meerwaarde ervan.
Art. 12.§ 1. De ANGS die ontwikkelingseducatie uitdrukkelijk opgenomen hebben in hun strategisch plan voeren maximum vijf gemeenschappelijke contextanalyses uit zoals bepaald in artikel 2, 6° /7, b) van de wet. § 2. De gemeenschappelijke context-analyses beoogd in paragraaf 1 bevatten : 1° een beschrijving van de wijze waarop de gemeenschappelijke contextanalyse tot stand is gekomen en het deelnameproces van de betrokken ANGS, en van de andere partners bekwaam voor ontwikkelingseducatie;2° een beschrijving van de manier waarop de gemeenschappelijke contextanalyse rekening houdt met de beleidsnota inzake ontwikkelingseducatie;3° een analyse van de ontwikkelingseducatie in België in haar verschillende componenten en in haar koppeling met de opvoeding tot wereldburger;4° de identificatie van de voornaamste actoren van de ontwikkelingseducatie en van hun interventies;5° de identificatie van de relevante actoren van de ontwikkelingseducatie;6° een overzicht van de programma's, projecten, synergieprojecten die in de voorafgaande periode van vijf jaar door de ANGS inzake ontwikkelingseducatie werden uitgevoerd;7° de identificatie van de toekomstige interventietypes en doelgroepen van elke ANGS rekening houdend met 5° ;8° een analyse van de risico's en opportuniteiten per interventietype;9° een analyse van de mogelijkheden van synergie en complementariteit tussen ANGS en eventueel met andere organisaties en de meerwaarde ervan.
Art. 13.§ 1. De aanvragende ANGS coördineert de introductie van de subsidieaanvraag tot realisatie van een gemeenschappelijke contextanalyse voor alle ANGS. Hij is tevens belast met de coördinatie van zijn financiering. § 2. De aanvraag omvat : 1° de lijst van de ANGS en de andere actoren die ertoe zullen bijdragen, onder de coördinatie van de aanvragende ANGS;2° de overeenkomsten die de aanvragende ANGS verbinden met de andere ANGS;3° de beschrijving van de gevolgde benadering, de verdeling van de taken tussen de ANGS en, desgevallend, hun lokale partners of van elke andere actor;4° een nauwkeurig budget met uitsluiting van de kosten die voortvloeien uit de individuele contextanalyses en de identificatieprocedures van elke deelnemende ANGS. § 3. De minister neemt zijn beslissing op basis van een advies van de administratie, ten laatste zestig dagen na de ontvangst van de aanvragen. § 4. De subsidiëring wordt toegekend aan de aanvragende ANGS en in één schijf vrijgegeven na de indiening van een schuldvordering door de aanvragende ANGS. § 5. De subsidiëring kan enkel gebruikt worden voor de financiering van kosten die rechtstreeks verbonden zijn aan de realisatie van de gemeenschappelijke contextanalyses. De lijst van aanvaarde kosten wordt vastgelegd door het toekenningsbesluit van de subsidie.
De aanvragende ANGS rechtvaardigt het gebruik van de toegekende subsidiëring in een verslag dat ten laatste een maand na de indiening van de laatste gemeenschappelijke contextanalyse wordt ingediend.
Art. 14.§ 1. De minister beslist op basis van het advies van de administratie over de goedkeuring van de gemeenschappelijke contextanalyses. § 2. Het advies betreft : 1° de overeenkomst van de gemeenschappelijke contextanalyse met de voorwaarden van het artikel 11, § 3 of van het artikel 12, § 2;2° de overeenkomst van de gemeenschappelijke contextanalyse met de doelstellingen beoogd in de artikelen 3 tot 15 van de wet. Voor de gemeenschappelijke contextanalyses in de ontwikkelingslanden wordt ook de betrekking van de lokale partners bij de uitwerking van de gemeenschappelijke contextanalyse onderzocht. § 3. De intentie van de minister van het verlenen van een negatief beslissing wordt middels aangetekende brief aan de organisatie meegedeeld.
Ze krijgen de mogelijkheid om te worden gehoord en om de gemeenschappelijke contextanalyse desgevallend aan te passen vooraleer de minister de definitieve beslissing neemt. § 4. De minister maakt zijn beslissing uiterlijk twee maanden na ontvangst van de gemeenschappelijke contextanalyse kenbaar aan de ANGS. Wanneer de ANGS worden gehoord, wordt deze termijn met een maand verlengd. § 5. Bij gebreke aan een goedgekeurde gemeenschappelijke contextanalyse binnen een termijn van twee jaar na de toekenning van de subsidie, moet deze terugbetaald worden.
Art. 15.Twee jaar na de formulering en elke actualisering van de gemeenschappelijke contextanalyse wordt een verslag opgesteld over de stand van de uitvoering van de complementariteiten en synergieën die bepaald werden in de gemeenschappelijke contextanalyse.
Het wordt ten laatste drie jaar na de formulering of de actualisering bij de minister ingediend door de betrokken ANGS. HOOFDSTUK 4. - Subsidiëringsmodaliteiten en -procedure Afdeling 1. - Programma
Art. 16.§ 1. Het programma moet een logische en resultaatgerichte benadering hebben, bewezen door : a) een beschrijving van de specifieke doelstellingen en van hun kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren met hun basiswaarden en hun doelwaarden op drie jaar en vijf jaar;b) een beschrijving van de resultaten en van hun kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren met hun basiswaarden en hun jaarlijkse doelwaarden. De indicatoren moeten specifiek, meetbaar, realiseerbaar en relevant zijn. § 2. Een programma waarvan de activiteiten in ontwikkelingslanden plaatsvinden, voldoet eveneens aan de volgende voorwaarden : 1° beschikken over een budget van ten minste 750.000 euro per land; 2° zijn middelen concentreren in die landen voor welke een gemeenschappelijke contextanalyse werd opgesteld. Het in het eerste lid, 1° voorziene minimale budget is niet vereist voor de landen waar de interventie beperkt is tot het integreren van een van de transversale thema's zoals geformuleerd in artikel 11, § 2 van de wet binnen het geheel van de activiteitenportefeuille van de lokale partners.
Het in het eerste lid, 1° vereiste budget bedraagt ten minste 250.000 euro in de landen waarin er slechts één enkele lokale partner mogelijk is voor een ANGS. De motivatie van deze afwijking wordt beschreven in de gemeenschappelijke contextanalyse en de ANGS toont in zijn aanvraag aan dat de budgetten voldoende zijn om een impact te hebben op niveau van de lokale partner. § 3. Een programma waarvan de activiteiten zich beperken tot ontwikkelingseducatie beschikt over een budget van ten minste 500.000 euro.
Art. 17.De activiteiten van opleiding, van toekenning van beurzen en van wetenschappelijk onderzoek bedoeld om het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid te ondersteunen, van de partners van niet-gouvernementele samenwerking behorend tot de academische of wetenschappelijke wereld zoals voorzien in artikel 27, § 5 van de wet, maken integraal deel uit van de programma's van deze partners.
Deze beantwoorden aan de normen uitgevaardigd door de bevoegde autoriteiten waaronder zij ressorteren, houden rekening met de problematiek van ontwikkeling en vormen het onderwerp van door deze autoriteiten toegepaste opvolgings- en kwaliteitscontroleprocessen.
Het bedrag van de toegekende beurzen zal vastgesteld worden door de minister in de context van een geharmoniseerd beurzenbeleid voor het geheel van de actoren van de ontwikkelingssamenwerking.
Art. 18.§ 1 De organisaties beoogd in artikel 27, § 1, eerste lid van de wet dienen een aanvraag tot subsidiëring van het programma in bij de minister, gestaafd met een volledig dossier dat bestaat uit de voorstelling van het programma en de voorstelling van het eraan verbonden budget, dat aantoont dat het beantwoordt aan de voorwaarden vastgelegd in artikel 27 § 1, eerste tot derde lid van de wet en aan artikel 16. § 2. Voor de programma's waarvan de activiteiten in ontwikkelingslanden plaatsvinden, bevat de aanvraag eveneens de voorstellen van partnerschapsovereenkomsten of memorandum of understanding die de relatie zullen formaliseren tussen de aanvragende ANGS en zijn lokale partners.
Deze voorstellen zullen voor elke individuele partner de volgende elementen omvatten : 1° de bijdrage en de rol van de lokale partner in het programma ten opzichte van de specifieke doelstelling en de resultaten;2° de taakverdeling tussen de ANGS en de lokale partners;3° de rechten en plichten van elke partij;4° de gemeenschappelijke visie inzake capaciteitsversterking;5° het personeel dat de lokale partner voor dit partnerschap aanstelt;6° de middelen die de ANGS ter beschikking stelt om de specifieke doelstelling en de resultaten te halen, met inbegrip van de coöperanten en het daarmee gepaarde budget;7° de eventueel voorziene lokale audits;8° de operationele kosten van de coördinatiebureaus.
Art. 19.De subsidieaanvraag wordt uiterlijk op 1 augustus van het jaar voorafgaand aan het aanvangsjaar van het programma, via aangetekende brief ingediend bij de minister.
De minister neemt zijn beslissing ten laatste op 15 februari van het aanvangsjaar van het programma op basis van een advies van de administratie, dat hem tegen 31 januari volgend op de ontvangst van de vraag tot subsidiëring wordt overgemaakt. Afdeling 2. - Project
Art. 20.§ 1. Het project moet een logische en resultaatgerichte benadering hebben, bewezen door : 1° een beschrijving van de specifieke doelstelling en van zijn kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren met hun basiswaarden en hun jaarlijkse doelwaarden;2° een beschrijving van de resultaten en van hun kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren met hun basiswaarden en hun jaarlijkse doelwaarden. De indicatoren moeten specifiek, meetbaar, realiseerbaar en relevant zijn. § 2. Het jaarlijks gemiddeld budget van het project moet ten minste 70.000 euro bedragen. § 3.Voor een project waarvan de activiteiten in een ontwikkelingsland plaatsvinden, wordt een beschrijving gegeven van de lokale partner(s) die meewerken aan het project en worden de in artikel 18, § 2 beoogde modellen toegevoegd.
Art. 21.De representatieve structuren organiseren de gezamenlijke beoordeling van de subsidieaanvragen van projecten en dienen jaarlijks een gemotiveerd verslag in bij de minister, dat het volgende omvat : 1° een beschrijving van de modaliteiten en van de selectieprocedure van de projecten;2° alle ingediende subsidieaanvragen van projecten;3° een synthese van de resultaten van de beoordeling van de subsidieaanvragen in functie van de criteria van artikel 27, § 2, tweede en derde lid van de wet;4° een gemotiveerd advies voor elk project. Het gemotiveerde verslag wordt ingediend ten laatste op 1 november van het jaar voorafgaand aan het begin van de projecten.
De minister neemt zijn beslissing ten laatste op 28 februari van het aanvangsjaar van de projecten, op basis van het advies van de administratie dat hem wordt overhandigd binnen de honderdtwintig dagen na ontvangst van het gemotiveerde verslag.
De minister communiceert zijn beslissing aan de NGO en aan de respresentatieve structuren. Afdeling 3. - Synergieproject
Art. 22.§ 1. Het synergieproject moet een logische en resultaatgerichte benadering hebben, bewezen door : 1° een beschrijving van de specifieke doelstelling en van zijn kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren met hun basiswaarden en hun jaarlijkse doelwaarden;2° een beschrijving van de resultaten en van hun kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren met hun basiswaarden en jaarlijkse doelwaarden. De indicatoren moeten specifiek, meetbaar, realiseerbaar en relevant zijn. § 2. Het gemiddeld jaarlijks budget moet ten minste 280.000 euro bedragen.
Art. 23.§ 1. De ANGS dienen bij de minister een vraag in tot subsidiëring van het synergieproject, die het volgende omvat : 1° de presentatie van het synergieproject en het bijhorende budget, dat aantoont dat het voldoet aan de voorwaarden vastgelegd in artikel 27, § 3, lid 2 en 3 van de wet en in artikel 22;2° de ontwerpovereenkomst tussen de ANGS, hun lokale partners en elke andere deelnemende organisatie zal het volgende omvatten : a) de beschrijving van de rollen, de taken, de verantwoordelijkheden en de financiële bijdrage van elk van de partijen;b) het totale budget. § 2. De vraag wordt ingediend onder de coördinatie en de verantwoordelijkheid van een van de ANGS die aan het synergieproject deelnemen, ten laatste op 1 september van het jaar voorafgaand aan het begin van het synergieproject. § 3. De minister neemt zijn beslissing ten laatste op 31 januari van het aanvangsjaar van het synergieproject op basis van het advies van de administratie, dat hem binnen de honderdtwintig dagen volgend op de ontvangst van de vraag tot subsidiëring wordt overgemaakt. Afdeling 4. - Partnerschapsprojecten met de gouvernementele
samenwerking
Art. 24.§ 1. Het partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking moet een logische en resultaatgerichte benadering hebben, bewezen door : 1° een beschrijving van de specifieke doelstelling en van zijn kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren met hun basiswaarden en hun jaarlijkse doelwaarden;2° een beschrijving van de resultaten en van hun kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren met hun basiswaarden en hun jaarlijkse doelwaarden. De indicatoren moeten specifiek, meetbaar, realiseerbaar en relevant zijn. § 2. De minister neemt zijn beslissing ten laatste op 31 januari van het aanvangsjaar van het partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking op basis van het advies van de bevoegde federale Belgische vertegenwoordiging, dat hem binnen de honderdtwintig dagen volgend op de ontvangst van de vraag tot subsidiëring wordt overgemaakt. Afdeling 5. - Taken van de representatieve structuren van de NGO's
Art. 25.§ 1. De taken van de representatieve structuren van de NGO's beoogd in artikel 27, § 6, van de wet zijn : 1° de capaciteiten van de NGO's versterken op het strategisch, methodologisch en operationeel vlak om beter te beantwoorden aan de inzet van de ontwikkelingssamenwerking;2° de uitwisseling en de benutting van ervaring en van evaluaties tussen NGO's bevorderen om de kwaliteit van hun interventies te verbeteren;3° platformen installeren, coördineren en animeren die moeten waken over en als expertisepool optreden rond passende thema's;4° de coördinatie, communicatie en creatie van complementariteiten en synergiëen tussen NGO's en met de andere actoren van de ontwikkeling bevorderen;5° de schakel verzekeren tussen de administratie en de NGO's;6° een inter-NGO-verbindingsgroep coördineren met het zicht op de reflectie voorafgaand aan de opstelling van de gemeenschappelijke contextanalyses voorzien in artikel 27, § 7 van de wet en in artikelen 11 en 12;7° de permanente communicatie tussen deze groep en de verschillende ANGS bevorderen. § 2. De representatieve structuren van de NGO's zullen de taken beoogd in artikel 21, lid 1 en 2 op zich nemen.
Art. 26.De representatieve structuren leggen in een gemeenschappelijk vijfjarenprogramma voor hoe ze taken voorzien in artikel 25 onderling onderverdelen, de activiteiten die ze zullen ondernemen om dit te bereiken en de daarbij horende budgetten. HOOFDSTUK 5. - Overlegorganen
Art. 27.§ 1. Er wordt een Technisch Overlegcomité opgericht. Het Technisch Overlegcomité delibereert over de toepassing en de interpretatie van de reglementering die van toepassing is op de actoren van de niet-gouvernementele samenwerking. § 2. Het Technisch Overlegcomité komt ten minste drie keer per jaar samen en wordt voorgezeten door de Directeur van de niet-gouvernementele samenwerking van de Directie-generaal Ontwikkelingssamenwerking en Humanitaire hulp.
Maken deel uit van het Technisch Overlegcomité : 1° vijf personeelsleden van de Directie-generaal Ontwikkelingssamenwerking en Humanitaire hulp;2° vijf vertegenwoordigers van de actoren van de niet-gouvernementele samenwerking, waarvan ten minste één vertegenwoordiger van de representatieve structuren. § 3. Het Technisch Overlegcomité doet voorstellen aan de minister met betrekking tot de toepassing en de interpretatie van de reglementering die van toepassing is op de actoren van de niet-gouvernementele samenwerking.
Het Technisch Overlegcomité kan ook voorstellen doen aan de minister inzake mechanismen die administratieve vereenvoudigingen toelaten, aangepast aan een specifieke financieringsmodaliteit, in functie van de kwaliteit van het performant systeem van organisatiebeheersing gemeten volgens de modaliteit beschreven in artikel 2, § 5.
Het Technisch Overlegcomité analyseert jaarlijks het geconsolideerde verslag van de verschillende jaarlijkse boekhoudcontroles en werkt voorstellen uit die de vastgestelde tekortkomingen moeten verhelpen. § 4. Het Technisch Overlegcomité stelt zijn huishoudelijk reglement op en geeft deze door aan de minister.
Art. 28.§ 1er. Er wordt een Strategisch Overlegcomité opgericht. Dit Comité reflecteert over de doelstellingen van de Ontwikkelingssamenwerking. § 2. Het Strategisch Overlegcomité komt ten minste twee keer per jaar samen en wordt voorgezeten door de Directeur-generaal van de Directie-generaal Ontwikkelingssamenwerking en Humanitaire hulp.
Maken deel uit van het Strategisch Overlegcomité : 1° vier personeelsleden van de Directie-generaal Ontwikkelingssamenwerking en Humanitaire hulp;2° vijf vertegenwoordigers van de actoren van de niet-gouvernementele samenwerking, waarvan ten minste één vertegenwoordiger van de representatieve structuren 3° één lid van de beleidscel van de minister. § 3. Het Strategisch Overlegcomité legt aan de minister het volgende voor : 1° adviezen over de rol van de actoren van de niet-gouvernementele samenwerking in de Belgische Ontwikkelingssamenwerking.2° voorstellen van nieuwe doelstellingen voor de Belgische Ontwikkelingssamenwerking. Bovendien staat het Strategisch Overlegcomité in voor : 1° de opvolging van de complementariteiten en de synergieën van de actoren van de niet-gouvernementele samenwerking;2° de opvolging en de evaluaties van de partnerschappen met de gouvernementele samenwerking;3° de programmering van de gemeenschappelijke contextanalyses;4° de opstelling van gemeenschappelijke adviezen over de conclusies van studies en van evaluaties die de sector van de niet-gouvernementele samenwerking of van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking betreffen. § 4. Het Strategisch Overlegcomité stelt zijn huishoudelijk reglement op en geeft deze door aan de minister. HOOFDSTUK 6. - Financieringsmodaliteiten Afdeling 1. - Betaling van de subsidie
Onderafdeling 1. - Programma's
Art. 29.§ 1. Voor de programma's ingediend door NGO's en door partners van de niet-gouvernementele samenwerking opgericht door de vakbonden en de werkgeversorganisaties bedraagt de subsidie 80 % van de reële kost van het programma. De eigen inbreng bedraagt 20 % van de reële kost van het programma. § 2. Voor de programma's ingediend door ANGS andere dan vernoemd in paragraaf 1, wordt het bedrag van een eventuele eigen inbreng bepaald door de betrokken ANGS. De subsidie dekt het saldo van de reële programmakost.
Art. 30.§ 1. De eigen inbreng is afkomstig uit andere bronnen dan de subsidies toegekend door de Belgische Staat ten laste van het budget ontwikkelingssamenwerking, zoals privégiften, eigen middelen of fondsen toegekend door andere overheden. Ze wordt berekend naar rata van de effectieve inbreng in het betrokken programma. Er kan geen enkele vermindering opgenomen worden in de berekening van de eigen inbreng. De eigen inbreng komt uitsluitend uit lidstaten van de OESO. § 2. Maximum 25 % van de eigen inbreng kan overeenkomen met valorisatie.
Valorisatie is de uitdrukking in geld van de waarde van de middelen die ter beschikking worden gesteld van het programma. § 3. De te valoriseren middelen worden vastgelegd als een operationele kost of als een beheerskost. Voor de verantwoording van de structuurkosten wordt valorisatie niet aanvaard.
Het middel dat de organisatie voor valorisatie indient moet in de subsidieaanvraag beschreven staan.
Indien valorisatie wordt gevraagd voor de prestatie van vrijwilligerswerk, moeten de organisatie en de vrijwilliger zich schikken naar alle bepalingen van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers en haar uitvoeringsbesluiten.
Indien valorisatie wordt gevraagd voor het gebruik van materiaal, moet dit materiaal ter beschikking worden gesteld door een persoon of door een vennootschap die materiaal beroepshalve ter beschikking stelt.
Indien valorisatie wordt gevraagd voor de levering van een dienst of voor de terbeschikkingstelling van personeel, moet deze dienst geleverd worden door een natuurlijke of rechtspersoon of door een vennootschap die deze dienst beroepshalve levert.
Indien valorisatie wordt gevraagd voor een gift in natura, moet deze gift toegekend worden door een persoon of door een vennootschap die dit product beroepshalve verkoopt.
Indien valorisatie wordt gevraagd voor de terbeschikkingstelling van een lokaal of gebouw, moet dit lokaal of gebouw verhuurd worden aan derden. § 4. Het bewijsstuk van de valorisatie evenals de motivatie van haar berekening moeten voorgelegd worden bij de afrekening van het programma.
Art. 31.§ 1. De subsidie wordt uitbetaald in vijf jaarlijkse schijven.
De eerste schijf wordt vrijgegeven na de voorlegging van een schuldvordering en van de ondertekende partnerschapsovereenkomsten of memorandum of understanding. De laatste vier schijven worden telkens vrijgegeven na de voorlegging van een schuldvordering en een uitgavenstaat waarin aangetoond wordt dat 75 % van de voorgaande schijf werd besteed en dat het totaal van de niet bestede bedragen niet meer bedraagt dan 25 % van de schijf van het voorgaande jaar.
De gewone transferts van bedragen naar de lokale partners worden niet als een besteding beschouwd. § 2. Indien op 1 april van het vijde jaar, de ANGS niet kan aantonen dat 75 % van de voorgaande schijf werd besteed, wordt de vijfde schijf vrijgegeven na het einde van het programma op basis van de voorlegging van een uitgavenstaat.
Onderafdeling 2. - Projecten
Art. 32.§ 1. De subsidie bedraagt 80 % van de reële kost van het project. § 2. De eigen inbreng van 20 % beantwoordt aan de bepalingen voorzien in artikel 30.
Art. 33.§ 1. De subsidie wordt toegekend voor een periode van drie tot vijf jaar en wordt in jaarlijkse schijven aan de NGO uitbetaald.
De eerste schijf wordt vrijgegeven na de voorlegging van een schuldvordering en van de ondertekende partnerschapsovereenkomst. De volgende schijven worden telkens vrijgegeven na de voorlegging van een schuldvordering en een uitgavenstaat waarin aangetoond wordt dat 75 % van de voorgaande schijf werd besteed en dat het totaal van de niet bestede bedragen niet meer bedraagt dan 25 % van de schijf van het voorgaande jaar.
De eenvoudige transferts van bedragen naar de lokale partners worden niet een als besteding beschouwd. § 2. Indien de NGO op 1 april van het laatste jaar van het project niet kan aantonen dat 75 % van de voorgaande schijf werd besteed, wordt de laatste schijf vrijgegeven na het einde van het project op basis van de voorlegging van een uitgavenstaat.
Onderafdeling 3. - Synergieprojecten
Art. 34.Het percentage van de subsidie ten opzichte van de reële kost van het synergieproject wordt overeenkomstig artikel 29 berekend voor elke deelnemende ANGS, volgens het type ANGS waarover het gaat. De eigen inbreng beantwoordt aan de bepalingen van artikel 30.
De subsidie voor een goedgekeurd synergieproject wordt toegekend aan de ANGS die het synergieproject heeft ingediend.
Art. 35.§ 1. De subsidie wordt toegekend voor een periode van drie tot vijf jaar en wordt in jaarlijkse schijven uitbetaald.
De eerste schijf wordt vrijgegeven na de voorlegging van een schuldvordering en van de ondertekende partnerschapsovereenkomst. De volgende schijven worden telkens vrijgegeven na de voorlegging van een schuldvordering en een uitgavenstaat waarin aangetoond wordt dat 75 % van de voorgaande schijf werd besteed en dat het totaal van de niet bestede bedragen niet meer bedraagt dan 25 % van de schijf van het voorgaande jaar.
De eenvoudige transferts van bedragen naar de lokale partners worden niet als een besteding beschouwd. § 2. Indien de ANGS op 1 april van het laatste jaar van het synergieproject niet kan aantonen dat 75 % van de voorgaande schijf werd besteed, wordt de laatste schijf vrijgegeven na het einde van het synergieproject op basis van de indiening van een uitgavenstaat.
Onderafdeling 4. - Partnerschapsprojecten met de gouvernementele samenwerking
Art. 36.Het percentage van de subsidie ten opzichte van de reële kost van het partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking wordt overeenkomstig artikel 29 berekend voor elke deelnemende ANGS, volgens het type ANGS waarover het gaat. De eigen inbreng beantwoordt aan de bepalingen van artikel 30.
Art. 37.§ 1. De subsidie wordt toegekend voor een periode van maximum vijf jaar en wordt in jaarlijkse schijven uitbetaald aan de ANGS die het partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking bij de bevoegde Belgische federale vertegenwoordiging heeft ingediend. De eerste schijf wordt vrijgegeven na de voorlegging van een schuldvordering. De volgende schijven worden telkens vrijgegeven na de voorlegging van een schuldvordering en een uitgavenstaat waarin aangetoond wordt dat 75 % van de voorgaande schijf werd besteed en dat het totaal van de niet bestede bedragen niet meer bedraagt dan 25 % van de schijf van het voorgaande jaar. § 2. Indien de ANGS op 1 april van het laatste jaar van het partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking niet kan aantonen dat 75 % van de voorgaande schijf werd besteed, wordt de laatste schijf vrijgegeven na het einde van het partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking op basis van de indiening van een uitgavenstaat.
Onderafdeling 5. - Taken van de representatieve structuren
Art. 38.§ 1. Een subsidie van een bedrag van maximum tien voltijdse personeelsleden of voltijdse equivalenten wordt toegekend aan de representatieve structuren van elk van de twee taalrollen.
Deze subsidie dekt zowel de personeelskosten als de werkingskosten van de representatieve structuren voor de uitvoering van de taken zoals bedoeld in artikel 25. § 2. De kosten die per personeelslid en per jaar in rekening moeten worden gebracht, kunnen niet hoger zijn dan zeventig duizend euro vastgesteld op basis van de gezondheidsindex van december 2006, teneinde zijn loon en de werkingskosten te dekken. Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast op basis van de gezondheidsindex van de maand september van het jaar voorafgaand aan de nieuwe subsidietoekenning. § 3. Als subsidieerbare loonkosten voor een personeelslid komen in aanmerking : 1° het brutobedrag van de wedde;2° het vakantiegeld;3° de eindejaarspremie;4° alle bijdragen die de werkgever dient te storten in toepassing van het voorziene sociaal stelsel en van de collectieve arbeidsovereenkomsten. Als maximum subsidieerbaar brutoloon wordt het barema van de aanwervingsgraden bij het federaal rijkspersoneel gehanteerd, rekening houdend met de diploma's en met de beroepservaring, met als maximum weddeschaal van de Attaché (A1) bij het federale rijkspersoneel. § 4. Het voltallige gesubsidieerde personeel dient te beschikken over een diploma dat overeenstemt met de vereisten voor de te bekleden functie of over minstens vijf jaar ervaring in een gelijkaardige functie.
Art. 39.De subsidie voorzien in artikel 38 wordt betaald in 5 jaarlijkse schijven.
De eerste schijf wordt vrijgemaakt op voorlegging van een schuldvordering na de kennisgeving van de ministeriële toekenningsbeslissing die vóór 31 maart van elk jaar wordt genomen.
De volgende schijven worden vrijgemaakt op voorlegging van een schuldvordering, het activiteitenverslag en de jaarrekeningen van het laatste boekjaar van de representatieve structuur. Afdeling 2. - Aanwending van de subsidie
Art. 40.§ 1.Tenzij anders vermeld in het besluit tot toekenning van de subsidie, zijn de volgende kosten structuurkosten : 1° de voorbereidingskosten voor het programma, het project, het synergieproject of het partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking : a) de kost van de haalbaarheidsstudie;b) de kost van het zoeken van partners;c) de kost van het opstellen van het subsidieaanvraag;2° de lonen of honoraria voor : a) de directie;b) de administratieve en financiële bedienden of diensten; c)de onderhoudsploeg; 3° de huur van lokalen en bureaus voor de zetel;4° de lasten en het onderhoud van de lokalen bedoeld in 3°, verwarming, water, gas en elektriciteit;5° de kosten van telefoon, fax, internet en briefwisseling;6° de kosten voor bureelbenodigdheden, papierwaren, informaticamateriaal en bureaumeubelen;7° de kosten van de verplichte algemene verzekeringen;8° de kosten voor het sociaal secretariaat, voor de aanwerving van personeel en de vormingskosten voor het personeel;9° de uitgaven die voortvloeien uit het overleg met de minister;10° de kosten van de audit van de gesubsidieerde organisatie. § 2. De kosten opgenomen in bijlage 1 komen niet in aanmerking voor subsidiëring.
Art. 41.§ 1. De operationele kosten van het goedgekeurde programma, project, synergieproject of partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking, komen voor subsidiëring in aanmerking.
De evaluatiekosten maken deel uit van de operationele kosten en dienen tussen 1 en 3 % ervan te bedragen. § 2. De door de subsidieaanvragende organisatie berekende beheerskosten van het goedgekeurde programma, project, synergieproject of partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking komen in aanmerking voor subsidiëring op voorwaarde dat zij maximum één percent meer of minder bedragen dan het normale tarief van de beheerskosten (NTBK), dat overeenkomstig de volgende formule wordt berekend : NTBK= 2,3Ct + 1,9Cb + 1,6Cm + 1,2Cg + 2 Hierbij : 1° geeft Ct de grootte weer van de technische component van de activiteiten die in het programma, het project, het synergieproject of het partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking voorzien worden, vastgesteld met toepassing van de parameters opgenomen in punt 1 van bijlage 2;2° geeft Cb de grootte weer van het budget van het programma, het project, het synergieproject of het partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking, vastgesteld met toepassing van de parameters opgenomen in punt 2 van bijlage 2;3° geeft Cm het professionalisme of de kwaliteit van de organisatie weer volgens de classificatie opgenomen in punt 3 van bijlage 2;4° geeft Cg de geografische spreiding van het programma, het project, het synergieproject of het partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking weer, vastgesteld met toepassing van de parameters opgenomen in punt 4 van bijlage 2. Het normale tarief van de beheerskosten wordt vermeld in het besluit tot toekenning van de subsidie.
De beheerskosten zijn niet forfaitair en dienen verantwoord te worden. § 3. De structuurkosten van het goedgekeurde programma, project, synergieproject of partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking komen in aanmerking voor subsidiëring ten belope van het maximale toerekenbare tarief (MTT), dat overeenkomstig de volgende formule wordt berekend : MTT = 2,6Ct + 2,2Cb + 2,0Cm + 1,8Cg+ 1,4Cp - 1 Hierbij : 1° geeft Ct de grootte weer van de technische component van de activiteiten die in het programma, het project, het synergieproject of het partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking voorzien worden, vastgesteld met toepassing van de parameters opgenomen in punt 1 van bijlage 2;2° geeft Cb de grootte weer van het budget van het programma, het project, het synergieproject of partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking, vastgesteld met toepassing van de parameters opgenomen in punt 2 van bijlage 2;3° geeft Cm het professionalisme of de kwaliteit van de organisatie weer volgens de classificatie opgenomen in punt 3 van bijlage 2;4° geeft Cg de geografische spreiding van het programma, het project, het synergieproject of het partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking weer, vastgesteld met toepassing van de parameters opgenomen in punt 4 van bijlage 2;5° geeft Cp de omzet van de organisatie weer, vastgesteld met toepassing van de parameters opgenomen in punt 5 van bijlage 2. Het toegelaten percentage structuurkosten wordt vermeld in het besluit tot toekenning van de subsidie.
Indien een uitgave die normaliter beschouwd wordt als structuurkost, uitzonderlijk in het subsidiebesluit wordt ondergebracht onder beheerskost of operationele kost, dan wordt deze uitgave niet meegeteld bij het totaal waarop de structuurkosten worden berekend.
De structuurkosten worden berekend op de werkelijke uitgaven.
De structuurkosten zijn niet forfaitair en dienen verantwoord te worden. § 4. De verantwoordingsstukken die de kosten staven, worden ter beschikking gehouden gedurende tien jaar na het beëindigen van het programma, het project, het synergieproject of het partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking. § 5. De subsidies worden aangewend conform de budgetrubrieken vermeld in het goedgekeurde programma, project, synergieproject of partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking § 6. Indien de goede uitvoering van het programma, het project, het synergieproject of het partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking dit vereist, kan de organisatie, desgevallend op vraag van de administratie, maximum vijftien procent van de subsidie verplaatsen tussen de algemene budgetrubrieken of tussen specifieke doelstellingen en landen.
Krediettransfers die dit percentage overschrijden, dienen voorafgaandelijk schriftelijk aangevraagd en goedgekeurd worden door de minister. Afdeling 3. - Rapportage en verantwoording
Onderafdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art. 42.Elke ANGS die een subsidie ontvangt, verantwoordt de aanwending van de toegekende subsidie en rapporteert over het bereiken van de resultaten en de doelstellingen en over de uitgaven gedaan in dit verband.
Art. 43.§ 1. Voor de subsidiedossier van een looptijd van 5 jaar zal een tussentijdse evaluatie georganiseerd worden, die zal bepalen : 1° of de vooropgestelde resultaten gehaald zullen worden;2° desgevallend, aangepaste maatregelen die de ANGS dient te nemen om de resultaten te halen;3° de lessen die de ANGS getrokken heeft en waarmee ze rekening dient te houden in de voorbereiding van nieuwe subsidieaanvragen. § 2. Een eindevaluatie zal oordelen over het halen van de specifieke doelstellingen en de resultaten op het einde van elk subsidiedossier.
De administratie kan vragen dat de lessen die getrokken werden geïntegreerd worden in de lopende subsidiedossiers.
Alle evaluaties zullen gebeuren op basis van de criteria bepaald door het DAC. De methodologie, het proces en het eindverslag van de evaluaties zullen aan de kwaliteitscriteria inzake evaluatie van de ontwikkelingssamenwerking van het DAC moeten voldoen.
De eindevaluaties, alsmede de tussentijdse evaluaties voor de subsidiedossiers van 5 jaar, worden uitgevoerd door externe evaluatoren. De tussentijdse evaluaties voor de dossiers van minder dan 5 jaar kunnen intern gerealiseerd worden. § 3. De administratie kan op elk moment overgaan tot een externe audit betreffende de aanwending van de subsidie.
Onderafdeling 2. - Programma's en synergieprojecten
Art. 44.§ 1. Voor elk jaar van het programma of synergieproject, behalve het laatste, wordt jaarlijks een voortgangsverslag van het programma of het synergieproject overgemaakt aan de administratie uiterlijk zes maanden na het einde van elk jaar van het programma of synergieproject. § 2. Dit voortgangsverslag bevat : 1° een narratief rapport over het bereiken van de doelwaarden van de indicatoren van de specifieke doelstellingen en van de resultaten zoals bepaald in artikelen 16, § 1 en 22, § 1 en in voorkomend geval de opvolging van de aanbevelingen van de administratie, de externe audits en de evaluaties;2° een overzicht van de inkomsten en de uitgaven van het programma of synergieproject per begrotingspost en per specifieke doelstelling, uit de boekhouding;3° een lijst van de inkomsten en uitgaven aangaande de aanwending van de subsidie getrokken uit de boekhouding;4° een lijst van de inkomsten en uitgaven aangaande de aanwending van de subsidie getrokken uit de boekhouding van de lokale partners;5° de jaarrekening en het verslag van de commissaris van de rekeningen aan de algemene vergadering. § 3. Bij het voortgangsverslag van het derde jaar wordt eveneens het rapport van de tussentijdse evaluatie toegevoegd zoals bedoeld in artikel 43, § 1, lid 1.
Art. 45.Een eindverslag wordt ten laatste zes maanden volgend op het verstrijken van het programma of synergieproject aan de administratie overgemaakt.
Dit eindverslag bevat : 1° een narratief rapport voor wat betreft het bereiken van de doelstellingen over de loop van het volledige programma of synergieproject en de bijdrage tot het realiseren van de algemene doelstellingen van de gemeenschappelijke contextanalyses en in voorkomend geval de opvolging van de aanbevelingen van de administratie, de externe audits en de evaluaties;2° de stukken beoogd in artikel 44, § 2, 2° tot 5° ;3° het verslag van de eindevaluatie beoogd in artikel 43, § 2. Onderafdeling 3. - Projecten
Art. 46.§ 1. Voor elk jaar van het project, behalve het laatste, dienen de NGO's jaarlijks een voortgangsverslag van het project in bij de representatieve structuur van de NGO's, uiterlijk 6 maanden na het einde van elk jaar van het project. § 2. Dit voortgangsverslag bevat : 1° een narratief rapport over het bereiken van de doelwaarden van de indicatoren van de specifieke doelstellingen en van de resultaten zoals bepaald in artikel 20, § 1, 2° en in voorkomend geval de opvolging van de aanbevelingen van de representatieve structuren van de NGO's, de administratie, de externe audits en de evaluaties;2° een overzicht van de inkomsten en de uitgaven van het project per begrotingspost uit de boekhouding;3° een lijst van de inkomsten en uitgaven aangaande de aanwending van de subsidie getrokken uit de boekhouding;4° een lijst van de inkomsten en uitgaven aangaande de aanwending van de subsidie getrokken uit de boekhouding van de lokale partners;5° de jaarrekening. § 3. Het tussentijds evaluatieverslag zoals bedoeld in artikel 43, § 1, eerste lid, wordt gevoegd bij het voortgangsrapport van het jaar.
Art. 47.§ 1. Een eindverslag wordt ten laatste zes maanden volgend op het verstrijken van het project aan de representatieve structuur van de NGO's overgemaakt. § 2. Dit eindverslag bevat : 1° een narratief rapport voor wat betreft het bereiken van de doelstelling over de loop van het project en de bijdrage tot het realiseren van de algemene doelstellingen van de gemeenschappelijke contextanalyses en in voorkomend geval de opvolging van de aanbevelingen van de representatieve structuur van de NGO's, de administratie, de externe audits en de evaluaties;2° een overzicht van de inkomsten en de uitgaven van het project per begrotingspost uit de boekhouding;3° een lijst van de inkomsten en uitgaven aangaande de aanwending van de subsidie getrokken uit de boekhouding;4° een lijst van de inkomsten en uitgaven aangaande de aanwending van de subsidie getrokken uit de boekhouding van de lokale partners;5° de jaarrekeningen;6° het verslag van de eindevaluatie beoogd in artikel 43, § 2.
Art. 48.§ 1 De representatieve structuren van de NGO's stellen een jaarlijks syntheserapport op van de projecten die de NGO's via hen hebben ingediend.
Het jaarlijks syntheserapport bevat : 1° voor de voortgangsverslagen : per project een beknopte beoordeling van de vooruitgang van de resultaten en een overzichtstabel met de bestedingsgraad van de individuele projecten;2° voor de verslagen van jaar 3 : een synthese per project van de evaluatie en een overzichtstabel met de bestedingsgraad van de individuele projecten;3° voor de eindverslagen : a) per project een beoordeling van het bereiken van de vooropgestelde resultaten;b) een overzichtstabel die de doeltreffendheid van de individuele projecten weergeeft;c) een overzichtstabel die de bestedingsgraad van de individuele projecten weergeeft;4° de lessen en aanbevelingen die de representatieve structuren van de NGO's trekken uit de selectie en de opvolging van de projecten. § 2. De representatieve structuren van de NGO's maken dit syntheserapport met de voortgangsverslagen en de eindverslagen van de NGO's over aan de administratie uiterlijk zes maanden na de indiening van het eindverslag.
Onderafdeling 4. - Partnerschapsprojecten met de gouvernementele samenwerking
Art. 49.Voor elk jaar van het partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking, behalve voor het laatste jaar, dienen de ANGS een jaarlijks voortgangsverslag in bij de bevoegde Belgische federale vertegenwoordiging, ten laatste zes maanden na het einde van elk jaar van het partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking.
Een eindverslag wordt ten laatste zes maanden na het einde van het partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking aan de bevoegde Belgische federale vertegenwoordiging overhandigd.
Het voortgangsverslag en het eindverslag bevatten de elementen zoals opgesomd in artikel 46, § 2 en artikel 47, § 2.
Onderafdeling 5. - Taken van de representatieve structuren
Art. 50.De jaarrekeningen worden ten laatste op 30 juni van elk jaar gecontroleerd door een bedrijfsrevisor, lid van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren. Afdeling 4. - Andere verplichtingen
Art. 51.De ANGS die subsidies ontvangt in het kader van dit besluit vermeldt de Belgische Staat als donor of mededonor in publieke communicaties, in de relaties met de plaatselijke autoriteiten en in de relaties met andere donoren.
Art. 52.De ANGS die subsidies ontvangt in het kader van dit besluit neemt de nodige maatregelen om onregelmatigheden, fraude en praktijken van actieve of passieve corruptie te voorkomen en ze desgevallend verhelpt.
De ANGS meldt de minister elke fraude en elke praktijk van actieve of passieve corruptie in elk stadium van de procedure en tijdens de uitvoering van het programma, het project, het synergieproject of het partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking. HOOFDSTUK 7. - Slotbepalingen
Art. 53.Het eerste gemeenschappelijke vijfjarenprogramma van de representatieve structuren van de NGO's wordt voor 1 oktober 2016 ingediend.
Art. 54.De minister bevoegd voor de ontwikkelingssamenwerking is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 55.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2017, met uitzondering van hoofdstuk 3, dat in werking treedt de eerste dag van de maand na afloop van een termijn van tien dagen te rekenen van de dag volgend op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
Gegeven te Brussel, 25 april 2014.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Ontwikkelingssamenwerking, J.-P. LABILLE
Bijlage 1 Niet-subsidieerbare kosten De volgende kosten zijn niet subsidieerbaar : 1° uitgaven om de institutionele continuïteit van de organisatie te verzekeren;2° de audit, behalve de audit van het programma, project, synergieproject of het partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking of een gedeelte ervan uitgevoerd door de partnerorganisatie voor zover de audit beantwoordt aan de internationale standaarden terzake;3° representatiekosten, uitgaven voor sociale activiteiten (zoals het feest van de Arbeid, Sinterklaas en Kerstmis), voor ceremonies en daaraan verbonden uitgaven (zoals dranken, recepties, maaltijden, buffetten, geschenken en logies) en festiviteiten;4° uitgaven met het oog op de beperking van de persoonlijke verantwoordelijkheid als "goede huisvader";5° uitgaven ten gevolge van een schadeloosstelling naar aanleiding van een schadegeval voortvloeiend uit burgerlijke aansprakelijkheid;6° de kosten van juridische diensten met het oog op het aanspannen van een geding of de verdediging in geval van een rechtszaak;7° zitpenningen;8° de kosten van certificaties;9° de uitgaven voor fondsenwerving;10° de bijdragen en giften aan andere organisaties;11° de kosten van professionele financiële diensten met het oog op het verhogen van de inkomsten van de gesubsidieerde organisatie;12° roerende of onroerende investeringen die enkel tot doel hebben het patrimonium van de gesubsidieerde organisatie te verhogen en die niet direct dienen om het programma, het project, het synergieproject of het partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking uit te voeren;13° dubieuze schuldvorderingen, met inbegrip van werkelijke of geschatte verliezen, ingevolge niet-invorderbare tegoeden en andere vorderingen, evenals de juridische kosten verbonden aan het terugvorderen ervan;14° tekorten van andere programma's, projecten, synergieprojecten of partnerschapsprojecten met de gouvernementele samenwerking of schulden van de gesubsidieerde organisatie;15° provisies;16° waarborgen en borgtochten;17° terugvorderbare btw of andere terugvorderbare taksen;18° tweedehands materiaal, behalve specifiek materiaal in het kader van de universitaire samenwerking;19° alle boekhoudkundige verrichtingen die geen betalingen inhouden;20° operationele en beheerskosten van andere programma's, projecten, synergieprojecten en partnerschapsprojecten met de gouvernementele samenwerking;21° contracten voor onderaanneming of consultancy voor essentiële taken in het programma, project, synergieproject of partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking, die tot de "core business" van de gesubsidieerde organisatie behoren 22° facturen van andere organisaties voor goederen en diensten die reeds gesubsidieerd werden;23° onderverhuring van allerlei aard aan zichzelf;24° uitbesteding via diensten- of consultancycontracten aan eigen personeelsleden, aan leden van de beheerraad en de algemene vergadering van de gesubsidieerde organisatie;25° honoraria voor consultancy die 500 euro exclusief btw per effectief gepresteerde werkdag overschrijden; 26° opdrachten en aankopen van meer dan 8.500 euro exclusief btw waarvoor geen prijsoffertes werden gevraagd; 27° maaltijden, drank, snacks, feestelijkheden ten behoeve van activiteiten die geen deel uitmaken van het programma, het project, het synergieproject of het partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking of niet noodzakelijk zijn voor het programma, het project, het synergieproject of het partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking;28° de aankoop van alcoholhoudende dranken, tabak en afgeleide producten;29° de verzekerings- en onderhoudskosten van voertuigen die geen eigendom zijn van de gesubsidieerde organisatie;30° het gedeelte van de lonen dat boven de loonbarema's toegekend door de federale overheid of een collectieve arbeidsovereenkomst wordt uitbetaald;31° extralegale voordelen die niet voortspruiten uit collectieve arbeidsovereenkomsten;32° een verzekering gewaarborgd inkomen;33° gezondheidszorgen, uitgezonderd vaccinaties die niet gedekt worden door de specifieke ziekteverzekering;34° opzegvergoedingen voor niet gepresteerde opzegperiode;35° kosten voor gesprekken met vaste of mobiele telefoons waarvan het abonnement niet op naam staat van de gesubsidieerde organisatie;36° reizen in businessclass of eersteklas en de kosten verbonden aan de verlenging van reizen om privé-redenen;37° uitgaven verbonden aan expatriëring (verhuis, installatiepremie, vliegtickets voor de partner en personen ten laste) voor contracten van minder dan twaalf maand;38° personeelsopleidingen die niet bedoeld zijn om de kennis te verbeteren betreffende het programma, project, synergieproject of partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking of die geen betrekking hebben op de ontwikkelingssamenwerking;39° debetinteresten wegens het aangaan van leningen;40° debetinteresten;41° hypothecaire interesten, kapitaalaflossingen van hypothecaire leningen, onroerende voorheffing op het kadastrale inkomen;42° uitgaven voor het verwerven van giften en legaten;43° taksen en belastingen;44° uitgaven die geen enkel verband met de ontwikkelingssamenwerking hebben. Gezien om gevoegd te worden bij het koninklijk besluit van 25 april 2014 betreffende de subsidiëring van de actoren van de niet-gouvernementele samenwerking.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Ontwikkelingssamenwerking, J.-P. LABILLE
Bijlage 2 Parameters voor de berekening van de beheers- en structuurkosten 1. Coëfficiënt voor de techniciteit (Ct) Krijgt 0 als waarde voor de coëfficient voor de techniciteit (Ct), het programma, project, synergieproject of partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking waarin een meerderheid van de activiteiten slechts een beperkte technische component bevat. Krijgt 0,4 als waarde voor de coëfficient voor de techniciteit (Ct), het programma, project, synergieproject of partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking waarin een meerderheid van de activiteiten een sterke technische component bevat.
Krijgt 0,3 als waarde voor de coëfficient voor de techniciteit (Ct), het programma, project, synergieproject of partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking waarin minstens 30 % van het budget besteed wordt aan nieuwe activiteiten (nieuw voor de partner) voor wat betreft inhoud van de activiteiten.
Krijgt 0,3 als waarde voor de coëfficient voor de techniciteit (Ct), het programma, project, synergieproject of partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking waarvan minstens 30 % van het budget besteed wordt aan nieuwe activiteiten (nieuw voor de partner) voor wat betreft geografische spreiding.
De parameters van de coëfficient mogen bij mekaar worden opgeteld. 2. Coëfficient voor het budget (Cb) Krijgt 0 als waarde voor de coëfficient voor het budget (Cb), het programma, project, synergieproject of partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking voor een globaal bedrag van meer dan 2.500.000 euro.
Krijgt 0,25 als waarde voor de coëfficient voor het budget (Cb), het programma, project, synergieproject of partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking voor een globaal bedrag kleiner of gelijk aan 2.500.000 euro maar groter dan 1.500.000 euro.
Krijgt 0,5 als waarde voor de coëfficient voor het budget (Cb), het programma, project, synergieproject of partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking voor een globaal bedrag kleiner of gelijk aan 1.500.000 euro maar groter dan 1.000.000 euro.
Krijgt 0,75 als waarde voor de coëfficient voor het budget (Cb), het programma, project, synergieproject of partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking voor een globaal bedrag kleiner of gelijk aan 1.000.000 euro maar groter dan 500.000 euro.
Krijgt 1 als waarde voor de coëfficient voor het budget (Cb), het programma, project, synergieproject of partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking voor een globaal bedrag kleiner dan of gelijk aan 500.000 euro.
De parameters van deze coëfficiënt mogen niet bij elkaar opgeteld worden. 3. Coëfficiënt voor de maturiteit van de organisatie (Cm) Krijgt 0 als waarde voor de coëfficient voor de maturiteit van de organisatie (Cm), de organisatie die door de minister de classificatie "standaard" krijgt toegekend. Krijgt 1 als waarde voor de coëfficient voor de maturiteit van de organisatie (Cm), de organisatie die door de minister de classificatie "plus" krijgt toegekend. 4. De coëfficiënt voor de geografische spreiding (Cg) Krijgt 1 als waarde voor de coëfficient voor de geografische spreiding (Cg) toegekend, het programma, het project, het synergieproject of het partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking waarvan het aandeel Noorden meer dan 90 % van het budget vertegenwoordigt. Krijgt 0,75 als waarde voor de coëfficient voor de geografische spreiding (Cg) toegekend, het programma, het project, het synergieproject of het partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking waarvan het aandeel Noorden in het budget kleiner dan of gelijk aan 90 % is, maar wel meer dan 70 % van het budget vertegenwoordigt.
Krijgt 0,5 als waarde voor de coëfficient voor de geografische spreiding (Cg) toegekend, het programma, het project, het synergieproject of het partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking waarvan het aandeel Noorden in het budget kleiner dan of gelijk aan 70 % is, maar wel meer dan 30 % van het budget vertegenwoordigt.
Krijgt 0,25 als waarde voor de coëfficient voor de geografische spreiding (Cg) toegekend, het programma, het project, het synergieproject of het partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking waarvan het aandeel Noorden in het budget kleiner dan of gelijk aan 30 % is, maar wel meer dan 10 % van het budget vertegenwoordigt.
Krijgt 0 als waarde voor de coëfficient voor de geografische spreiding (Cg) toegekend, het programma, het project, het synergieproject of het partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking waarvan het aandeel Noorden in het budget kleiner dan of gelijk aan 10 % is.
De parameters van deze coëfficiënt mogen niet bij elkaar opgeteld worden. 5. De coëfficiënt voor de grootte van de organisatie (Cp) Krijgt 0 als waarde voor de coëfficiënt voor de grootte van de organisatie (Cp), de organisatie waarvan de omzet of, wanneer de organisatie geen volledige boekhouding dient te voeren, het referentiebudget van het referentiejaar N-2 groter is dan 5.000.000 euro.
Krijgt 0,33 als waarde voor de coëfficient voor de grootte van de organisatie (Cp), de organisatie waarvan de omzet of, wanneer de organisatie geen volledige boekhouding dient te voeren, het referentiebudget van het referentiejaar N-2 kleiner dan of gelijk aan 5.000.000 euro is, maar wel groter dan 1.000.000 euro.
Krijgt 0,66 als waarde voor de coëfficient voor de grootte van de organisatie (Cp), de organisatie waarvan de omzet of, wanneer de organisatie geen volledige boekhouding dient te voeren, het referentiebudget van het referentiejaar N-2 kleiner dan of gelijk aan 1.000.000 euro is, maar wel groter dan 500.000 euro.
Krijgt 1 als waarde voor de coëfficient voor de grootte van de organisatie (Cp), de organisatie waarvan de omzet of, wanneer de organisatie geen volledige boekhouding dient te voeren, het referentiebudget van het referentiejaar N-2 kleiner dan of gelijk aan 500.000 euro is.
Het referentiebudget is de som van alle subsidies die de organisatie ontvangen heeft in het referentiejaar N-2.
Het referentiejaar N-2 is het tweede jaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin het programma, project, synergieproject of partnerschapsproject met de gouvernementele samenwerking is uitgevoerd waarvoor het budgettair engagement was aangegaan.
De parameters van deze coëfficiënt mogen niet bij elkaar opgeteld worden.
Gezien om gevoegd te worden bij het koninklijk besluit van 25 april 2014 betreffende de subsidiëring van de actoren van de niet-gouvernementele samenwerking.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Ontwikkelingssamenwerking, J.-P. LABILLE