gepubliceerd op 14 mei 2007
Koninklijk besluit tot vaststelling van de opdrachten van de hulpdiensten die kunnen verhaald worden en diegene die gratis zijn
25 APRIL 2007. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de opdrachten van de hulpdiensten die kunnen verhaald worden en diegene die gratis zijn
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit dat ik de eer heb aan Uwe Majesteit voor te leggen, strekt ertoe te bepalen welke opdrachten door de hulpdiensten gratis moeten worden uitgevoerd en welke opdrachten kunnen worden verhaald.
Algemene beschouwingen De opdrachten waarvan sprake worden opgesomd in artikel 2bis van de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming en de concrete inhoud van die opdrachten wordt gepreciseerd in het koninklijk besluit van 7 april 2003 tot verdeling van de opdrachten van civiele bescherming tussen de openbare brandweerdiensten en de diensten van de civiele bescherming.
Dit besluit is niet van toepassing op de opdrachten inzake dringende medische hulpverlening. Hun facturering wordt immers geregeld door de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening en het koninklijk besluit van 7 april 1995 houdende vaststelling van het tarief voor het vervoer per ziekenwagen van de personen bedoeld in artikel 1 van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening.
Analyse van de artikelen
Artikel 1.Dit artikel definieert een aantal concepten.
De begunstigde van een interventie is de persoon in wiens belang de interventie uitgevoerd wordt. Een begunstigde kan een natuurlijk persoon of een rechtspersoon naar publiekrecht of naar privaatrecht zijn.
De gemeente die over de brandweerdienst beschikt, richt zich rechtstreeks tot de begunstigde van een interventie voor het verhaal van de kosten. Een beschermde gemeente kan niet als begunstigde beschouwd worden, behalve indien het gaat om een verhaalbare interventie in het belang van die gemeente, zoals een interventie in een gebouw waarvan de gemeente eigenaar is.
De gemeenten kunnen overeenkomsten sluiten, waardoor hun brandweerdiensten de mogelijkheid krijgen elkaar onderling te versterken. De interventies van de brandweerdiensten ter uitvoering van die overeenkomsten moeten niet beschouwd worden als opdrachten in de zin van artikel 1 van het besluit, maar maken deel uit van de concrete organisatie van de brandweerdiensten.
Het artikel preciseert dat de vervuiling begrepen moet worden als een aantasting van het milieu door een vervuilende stof. Daaruit vloeit voort dat het verlies van een lading op een openbare weg, zoals stenen of groenten, geen vervuiling is. Als de interventie van de hulpdiensten betaald moet worden, zal zij in dit geval verhaald worden op de begunstigde van de interventie, namelijk de vervoerder, en niet op de eigenaar van de lading.
Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen de alarmsoorten die de interventie van de hulpdiensten veroorzaken, namelijk de alarmeringen te goeder trouw, de alarmeringen wegens mechanische defecten en de kwaadwillige alarmeringen. Het gaat er immers om te vermijden dat de burger die te goeder trouw een beroep doet op de hulpdienst, gestraft wordt als het door hem geslagen alarm loos alarm blijkt te zijn en dat hij voortaan de hulpdiensten niet meer zal verwittigen als hij denkt dat een situatie gevaarlijk is.
Het artikel preciseert ten slotte wat onder de term « gemeente » moet worden verstaan, teneinde rekening te houden met de bijzondere structuur van de DBDMH van Brussel en van de « Intercommunale d'incendie de Liège et environs ».
Artikel 2.Dit artikel somt de opdrachten van de hulpdiensten op die altijd gratis moeten zijn.
De interventies betreffende de bestrijding van brand en ontploffing zijn altijd gratis.
Een interventie naar aanleiding van een noodoproep teneinde een persoon te redden of te beschermen, is gratis. Voor het redden van een dier zijn de gemeenten en de Staat vrij om de interventie al dan niet te verhalen.
Bij wijze van voorbeeld : bij de instorting van een varkensstal kan de gemeente of de Staat beslissen of de kosten voor het redden van de varkens al dan niet verhaald zullen worden. Hetzelfde geldt voor het redden van een kat die vastzit in een boom.
Een interventie naar aanleiding van bijvoorbeeld een loos bomalarm of gasalarm is gratis, omdat het gaat over een technische hulpverleningsopdracht met een risico voor personen. Het is immers niet wenselijk dat men aarzelt om de hulpdiensten te verwittigen wegens de kosten dat dat met zich zou kunnen meebrengen. Een loos alarm is bijgevolg altijd gratis.
De interventies inzake de bestrijding van de rampspoedige gebeurtenissen en de catastrofen zijn gratis. De interventies inzake de bestrijding van de schadegevallen kunnen daarentegen verhaald worden.
Zo kan de gemeente of de Staat, bij een interventie met pompwerkzaamheden in een kelder naar aanleiding van een slecht onderhoud van de waterleiding of de boiler of bij instorting van een schouw ten gevolge van een slecht onderhoud, beslissen om de kosten al dan niet te verhalen ten laste van de begunstigde.
De drinkwaterbevoorrading rechtstreeks aan de burger is gratis in geval van een vrij ernstig watertekort of van een watertekort dat een omvangrijk gebied treft. Daarmee doelt men op een aanhoudende droogte of een tekort naar aanleiding van een breuk in een belangrijke leiding. Het vullen van een watertoren kan op de begunstigde verhaald worden, in dit geval op de watermaatschappij. Het verstrekken van water aan een bewoner die niet op de waterleiding aangesloten is, kan ook verhaald worden.
Artikel 3.Dit artikel somt eerst de opdrachten op die verhaald kunnen worden. Voor die opdrachten wordt de keuze overgelaten aan de bevoegde overheden, in tegenstelling tot de niet-wettelijke opdrachten. Deze laatste, met name de opdrachten die niet opgenomen zijn in artikel 2bis van de voormelde wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming, moeten verplicht door de bevoegde overheden verhaald worden, overeenkomstig artikel 2bis /1, § 1, eerste lid, van de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming.
De kosten worden verhaald ten aanzien van de begunstigde. Naar aanleiding van een opmerking van de Raad van State werd het verhaal van de kosten ten aanzien van de opbeller van een vals alarm en ten aanzien van de dader van een brandstichting geschrapt.
Uiteraard blijven de gewone regels inzake burgerlijke aansprakelijkheid hierop van toepassing.
Ter herinnering, de kosten veroorzaakt aan de diensten van de civiele bescherming en aan de brandweerdiensten tijdens een interventie in geval van besmetting of behoorlijk vastgestelde toevallige vervuiling, worden door de Staat of de gemeente verhaald op de eigenaars van de gewraakte producten, met toepassing van artikel 2bis /1, § 1, derde en vierde lid, van de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming.
De kosten veroorzaakt aan de diensten van de civiele bescherming en aan de brandweerdiensten tijdens een prestatie buiten de interventies bedoeld in artikel 2bis, § 1, van de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming, worden door de Staat of de gemeente verhaald op de begunstigden van die prestatie.
Wanneer de hulpdiensten beroep moeten doen op derden voor een interventie, worden de kosten die ten laste komen van deze diensten, verhaald ten laste van de bestemmeling van de factuur.
Bijvoorbeeld bij een vervuiling kunnen de hulpdiensten beroep doen op een privé-firma voor de verwerking van vervuilde stoffen.
De artikelen 4 tot en met 6 zijn van toepassing op alle te betalen opdrachten van de hulpdiensten, hierbij inbegrepen de interventies naar aanleiding van vervuiling en de niet-wettelijke opdrachten, en met uitzondering van de opdrachten inzake dringende medische hulpverlening.
Artikel 4.De gemeente op het grondgebied waarvan de brandweerdienst gelegen is, bepaalt van welke verhaalbare opdrachten uit artikel 3, de kosten door haar verhaald worden. De gemeenteraad zal dus een retributiereglement moeten opstellen.
Dit retributiereglement bevat ook het tarief dat van toepassing is op het verhaal van de opdrachten die door de wet verplicht wordt gesteld voor de gemeente. Het gaat hier over de niet-wettelijke opdrachten en de interventies naar aanleiding van een besmetting of vervuiling.
De Raad van State merkte op dat de delegatie aan de Minister, zoals voorzien in het ontwerp, inzake het vaststellen van de verhaalbare opdrachten voor de Civiele Bescherming en hun tarief, geen rechtsgrond vindt.
In het belang van de rechtszekerheid is geopteerd om de publicatie van onderhavig besluit niet uit te stellen. Het volgen van de administratieve procedure voor het uitwerken van een retributiereglement voor de diensten van de Civiele Bescherming zal immers enige tijd vergen. De lijst met de opdrachten van de Civiele Bescherming die verhaald zullen worden en hun tarief zal via wijzigingsbesluit ingevoegd worden in het voorliggend koninklijk besluit.
In afwachting van het voormelde wijzigingsbesluit, worden de interventies waarvan de kosten volgens de wet door de Staat moeten en sommige interventies waarvan de kosten volgens onderhavig besluit kunnen verhaald worden, verhaald. De tarieven worden bepaald door het koninklijk besluit van 27 januari 1978 tot regeling van de wijze van vaststelling en verhaal van de kosten van sommige interventies en prestaties van de Civiele Bescherming, dat van toepassing blijft. De Raad van State heeft de geldigheid van dit besluit bevestigd in zijn advies.
Artikelen 5 en 6. Deze artikelen bepalen termijnen voor het opstellen van het verslag voor het verhalen van de kosten en het opsturen van de factuur. Ze strekken ertoe de uiteindelijke bestemmeling van de factuur niet te lang in het ongewisse te laten.
De openbare diensten moeten natuurlijk toezien op de efficiëntie van hun beheer. Maar het is vooral van belang te vermijden dat een burger een, soms niet te verwaarlozen, factuur pas maanden, zelfs jaren na de interventie, krijgt, zoals dat soms gebeurt.
De leider van de operaties moet begrepen worden als het lid van de hulpdienst met de hoogste graad of met de hoogste anciënniteit in dezelfde graad die de operaties effectief leidt.
Artikel 6 bepaalt dat de factuur moet opgestuurd worden binnen een redelijke termijn om de overheden aan te sporen de factuur zo snel mogelijk toe te sturen. Deze redelijke termijn begint pas te lopen vanaf het ogenblik dat de bestemmeling van de factuur met zekerheid geïdentificeerd is. Die identificatie vraagt immers soms wat tijd.
Artikel 7.Het koninklijk besluit van 9 augustus 1979 dat uitsluitend de interventies van de gemeentelijke brandweerdiensten betreft en die er de tarieven van vaststelt, wordt opgeheven.
Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL
Advies 41.166/2 van 14 februari 2007 van de afdeling wetgeving van de Raad van State De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 24 januari 2007 door de Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « tot vaststelling van de opdrachten van de hulpdiensten die kunnen verhaald worden en diegene die gratis zijn », heeft het volgende advies gegeven : Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1 °, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het vervangen is bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voormelde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.
Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen. 1. Het ontwerp van koninklijk besluit dat om advies is voorgelegd, strekt ertoe uitvoering te geven aan artikel 2bis /1 van de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming, welk artikel ingevoegd is bij de programmawet van 27 december 2004.Het is er dus op gericht in de plaats te treden van het koninklijk besluit van 27 januari 1978 tot regeling van de wijze van vaststelling en verhaal van de kosten van sommige interventies en prestaties van de civiele bescherming en van het koninklijk besluit van 9 augustus 1979 tot regeling van de wijze van vaststelling en verhaal van de kosten van sommige interventies en prestaties van de gemeentelijke brandweerdiensten (artikelen 4 en 7 van het ontwerp).
Beide koninklijke besluiten ontleenden hun rechtsgrond aan artikel 85, vijfde lid, van de wet van 24 december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977, welk artikel opgeheven is bij de programmawet van 27 december 2004, volgens welke wet « de Koning (...) de wijze van vaststelling en van verhaal van de kosten (regelt) bedoeld in het eerste en het tweede lid ».
Het eerste en tweede lid van artikel 85 van de voornoemde wet van 24 december 1976 luidden als volgt : « In geval van besmetting of van behoorlijk vastgestelde toevallige vervuiling, en onverminderd de bepalingen van de wet van 22 juli 1974 op de giftige afval, zijn de Staat en de gemeenten gehouden, ten laste van de eigenaars van de gewraakte producten, de kosten te verhalen die uit dien hoofde aan de diensten van de civiele bescherming en aan de gemeentelijke brandweerdiensten worden veroorzaakt tijdens de interventies door die diensten of op hun verzoek verricht krachtens hun wettelijke en reglementaire verplichtingen. Wanneer de contaminatie of accidentele verontreiniging evenwel op zee plaatsvindt of afkomstig is van een zeeschip, vallen deze kosten ten laste van de persoon die voormelde contaminatie of verontreiniging heeft veroorzaakt, overeenkomstig het internationaal recht. In dit geval zijn de eigenaars van de eventueel betrokken schepen burgerlijk en hoofdelijk aansprakelijk.
De Staat en de gemeenten zijn eveneens gehouden, ten laste van de begunstigden van de prestaties, de kosten te verhalen welke aan de diensten van de civiele bescherming en aan de gemeentelijke brandweerdiensten worden veroorzaakt tijdens de prestaties, welke door die diensten worden verricht buiten de hun door de wetten en reglementen opgelegde interventies. » In de memorie van toelichting bij de programmawet van 27 december 2004 is het volgende gesteld (1) : « De tekst (van dat artikel 85) voorziet evenwel niets aangaande verhaalbaarheid van kosten voor interventies die binnen een wettelijk of reglementair kader vallen.
Welnu, sedert de inwerkingtreding van de wet van 28 maart 2003 die de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming gewijzigd heeft door de invoeging van een bepaling die alle opdrachten opsomt die kunnen worden uitgevoerd door de brandweerdiensten en de diensten van de Civiele Bescherming, dringt de kwestie van de mogelijkheid om sommige van deze opdrachten te bezoldigen, zich meer en meer op. De doelstelling bestaat erin een duidelijke en vaststaande wettelijke basis te geven aan de facturering van de opdrachten van de brandweer door de verschillende betrokken overheden. » Artikel 2bis van de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming, ingevoegd bij de wet van 28 maart 2003 tot wijziging van de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming, bepaalt de opdrachten inzake civiele bescherming (paragraaf 1) en machtigt de Koning om bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad te bepalen welke van de in paragraaf 1 bedoelde opdrachten uitgevoerd worden door de diensten van de civiele bescherming en welke door de openbare brandweerdiensten (paragraaf 2) (2).
In de memorie van toelichting bij de voornoemde wet van 28 maart 2003 wordt immers het volgende gesteld : « Hoewel de opdrachten van de civiele bescherming gedeeltelijk zijn vastgelegd in het koninklijk besluit van 23 juni 1971 houdende organisatie van de opdrachten van de civiele bescherming en coördinatie van de operaties bij rampspoedige gebeurtenissen, catastrofen en schadegevallen, is er (...) geen enkele reglementaire federale bepaling, uitgezonderd de brandbestrijding en de preventie ervan, die de precieze opdrachten van de openbare brandweerdiensten vastlegt (3). 2.1. De paragrafen 1 en 2 van artikel 2bis /1 van de voornoemde wet van 31 december 1963, ingevoegd bij de programmawet van 27 december 2004, luiden als volgt : « § 1. De Staat en de gemeenten zijn gehouden, ten laste van de begunstigden van de prestaties, de kosten te verhalen die respectievelijk aan de diensten van de civiele bescherming en aan de openbare brandweer worden veroorzaakt tijdens de prestaties, welke door die diensten worden verricht buiten de interventies bedoeld in artikel 2bis, § 1.
Onverminderd de bepalingen van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening, bepaalt de Koning welke van de opdrachten vermeld in artikel 2bis, § 1, kunnen verhaald worden ten laste van hun begunstigden en deze die gratis moeten uitgevoerd worden.
In geval van besmetting of van behoorlijk vastgestelde toevallige vervuiling, en onverminderd de bepalingen van de wet van 22 juli 1974 op de giftige afval, zijn de Staat en de gemeenten gehouden, ten laste van de eigenaars van de gewraakte producten, de kosten te verhalen die uit dien hoofde aan de diensten van de civiele bescherming en aan de openbare brandweerdiensten worden veroorzaakt tijdens de interventies door die diensten of op hun verzoek verricht krachtens hun wettelijke en reglementaire verplichtingen.
Wanneer de besmetting of de toevallige vervuiling evenwel op zee plaatsvindt of afkomstig is van een zeeschip, vallen deze kosten ten laste van de persoon die voormelde besmetting of verontreiniging heeft veroorzaakt, overeenkomstig het internationaal recht. In dit geval zijn de eigenaars van de eventueel betrokken schepen burgerlijk en hoofdelijk aansprakelijk. § 2. De Koning regelt de wijze van vaststelling en van verhaal van de kosten bedoeld in § 1. » De opheffing van artikel 85, vijfde lid, van de voornoemde wet van 24 december 1976 houdt niet automatisch in dat de rechtsgrond van de voornoemde koninklijke besluiten van 27 januari 1978 en 9 augustus 1979 ophoudt te bestaan, aangezien deze besluiten een nieuwe rechtsgrond ontlenen aan artikel 2bis /1, § 2, van de voornoemde wet van 31 december 1963. Die besluiten blijven dus in principe gelden zolang ze niet vervangen zijn.
Toch behoort krachtens artikel 2bis /1, § 1, tweede lid, van de voornoemde wet van 31 december 1963 de Koning op voorhand te bepalen welke van de opdrachten vermeld in artikel 2bis,§ 1, verhaald kunnen worden op hun begunstigden en welke gratis uitgevoerd moeten worden. 2.2. De artikelen 1 tot 3 van het ontwerpbesluit beogen uitvoering te geven aan de machtiging die aan de Koning wordt verleend door artikel 2bis /1, § 1, tweede lid, van de voornoemde wet van 31 december 1963, door wat de in dat artikel genoemde opdrachten inzake civiele bescherming betreft enerzijds die opdrachten te bepalen die door de hulpdiensten gratis uitgevoerd worden (artikel 2, 1° tot 7°, van het ontwerp) en anderzijds die welke verhaald kunnen worden op de begunstigde (artikel 3, § 1, 1° en 2°, en § 4, van het ontwerp), de dader (artikel 3, §§ 2 en 4, van het ontwerp) of de oproeper (artikel 3, §§ 3 en 4, van het ontwerp).
De Koning ontleent echter aan artikel 2bis /1, § 1, tweede lid, van de voornoemde wet van 31 december 1963, geen andere machtiging dan die welke erin bestaat te bepalen welke van de opdrachten die genoemd worden in artikel 2bis, § 1, van dezelfde wet, verhaald kunnen worden op « hun begunstigden ».
Bij ontstentenis van een uitdrukkelijke en bijzondere wetsbepaling die het mogelijk maakt de kosten van bepaalde opdrachten uitgevoerd door de hulpdiensten te verhalen op de « oproeper » of de « dader », kunnen enkel de begunstigden van die opdrachten aangewezen worden om die kosten te dragen; voor het overige zijn de regels van gemeen recht inzake burgerrechtelijke aansprakelijkheid van toepassing.
Artikel 3 van het ontwerp dient bijgevolg herzien te worden uitgaande van de wettelijke machtiging die het uitvoert. 2.3. Artikel 4 van het ontwerp ontleent zijn rechtsgrond aan artikel 2bis /1, § 2, van de voornoemde wet van 31 december 1963. Die machtiging verwijst naar de « kosten bedoeld in § 1 » van datzelfde artikel.
In dat opzicht heeft ze betrekking op de nadere regels inzake de vaststelling en het verhaal van de kosten die de Staat en de gemeenten hetzij moeten verhalen krachtens artikel 2bis /l, § 1, eerste, derde en vierde lid, van de voornoemde wet van 31 december 1963, hetzij kunnen verhalen krachtens artikel 2bis /1, § 1, tweede lid, van de voornoemde wet van 31 december 1963.
In artikel 4 van het ontwerp wordt dat onderscheid niet gemaakt.
Overigens dient wederom te worden opgemerkt dat de uitvoering van de wetten de Koning toekomt krachtens artikel 108 van de Grondwet en dat een ministerieel besluit slechts maatregelen van weinig belang of detailkwesties mag omvatten. Wat betreft de diensten van civiele bescherming dient dit ontwerp dan ook zelf een lijst op te maken van de opdrachten waarvan de kosten verhaald moeten worden, alsook het tarief van die opdrachten (artikel 4, 1°, van het ontwerp). Alleen in dat opzicht mag artikel 7 van het ontwerp het voornoemde koninklijk besluit van 27 januari 1978 opheffen.
Tot slot laat het ontworpen besluit na het voornoemde koninklijk besluit van 9 augustus 1979 uitdrukkelijk op te heffen, terwijl de gemeenten ermee belast worden de lijst op te stellen van opdrachten waarvan de kosten verhaald moeten worden, alsook het tarief van die kosten te bepalen (artikel 4, 2°, van het ontwerp). 3. Het ontwerp dient in zijn geheel te worden herzien in het licht van de voorafgaande opmerkingen. Slotopmerking De Nederlandse tekst van het ontwerp is uit een oogpunt van correct taalgebruik gebrekkig gesteld. Onder voorbehoud van de inhoudelijke opmerkingen gemaakt in dit advies, worden bij wijze van voorbeeld de hierna volgende tekstvoorstellen gedaan : Opschrift Men schrijve : « ... die verhaald kunnen worden en die welke gratis zijn ».
Artikel 2 In artikel 2, 5° schrijve men : « ... de strijd tegen vervuiling ».
Artikel 3 In paragraaf 2 schrijve men : « Op degenen die ze hebben veroorzaakt kunnen worden verhaald de kosten van de interventies van de hulpdiensten... » en in paragraaf 3 : « Op de oproeper kunnen worden verhaald... » .
De kamer was samengesteld uit : de heer Y. Kreins, kamervoorzitter;
Mevrn. : P. Liénardy, M. Baguet, staatsraden;
A.-C. Van Geersdaele, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door de heer R. Wimmer, auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. Jaumotte.
De griffier, A.-C. Van Geersdaele De voorzitter, Y. Kreins.
25 APRIL 2007. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de opdrachten van de hulpdiensten die kunnen verhaald worden en diegene die gratis zijn ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming, inzonderheid op artikel 2bis, ingevoegd bij de wet van 28 maart 2003, en op artikel 2bis /1, ingevoegd bij de wet van 27 december 2004;
Gelet op het koninklijk besluit van 9 augustus 1979 tot regeling van de wijze van vaststelling en verhaal van de kosten van sommige interventies en prestaties van de gemeentelijke brandweerdiensten;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 1 augustus 2005;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 30 oktober 2006;
Gelet op het advies nr. 41.166/2 van de Raad van State, gegeven op 14 februari 2007;
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.§ 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° minister : de Minister die bevoegd is voor Binnenlandse Zaken;2° gemeente : de gemeente die beschikt over een openbare brandweerdienst;3° opdrachten : de opdrachten bedoeld in artikel 2bis, § 1, van de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming, uitgezonderd de dringende medische hulpverlening;4° begunstigde : de fysieke persoon of de rechtspersoon in wiens belang de interventie uitgevoerd wordt;5° vervuiling : een aanslag op het natuurlijke milieu, zowel lucht, water als bodem, waarbij de gewraakte producten een zichtbare of meetbare schade of hinder veroorzaken of kunnen veroorzaken;6° falend technisch alarm : het alarmeren van de hulpdiensten veroorzaakt door een slecht functionerend detectiesysteem;7° loos alarm : het te goeder trouw verwittigen van de hulpdiensten, terwijl een uitruk niet nodig was. § 2. Voor de toepassing van dit besluit wordt met de term « gemeente » ook een brandweerintercommunale en de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp bedoeld.
De term « gemeenteraad » slaat ook op het bevoegde orgaan van de intercommunale of van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Art. 2.De volgende opdrachten worden gratis uitgevoerd door de hulpdiensten : 1° de interventies betreffende de bestrijding van brand en ontploffing;2° de technische hulpverleningswerkzaamheden, op voorwaarde dat het gaat om een noodoproep om mensen te beschermen of te redden;3° bestrijding van de rampspoedige gebeurtenissen en de catastrofen;4° de coördinatie van de hulpverleningsoperaties;5° de internationale opdrachten van civiele bescherming, uitgezonderd de opdrachten inzake de bestrijding tegen vervuiling;6° de drinkwaterbevoorrading rechtstreeks aan de burger, in geval van een vrij ernstig watertekort of van een watertekort dat een omvangrijk gebied treft;7° de waarschuwing aan de bevolking;8° de interventie naar aanleiding van een loos alarm.
Art. 3.§ 1. Onverminderd artikel 2bis /1, § 1, derde en vierde lid van de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming, kunnen verhaald worden ten laste van hun begunstigden, de kosten veroorzaakt : 1° door de opdrachten die niet opgesomd zijn in artikel 2;2° door de interventies naar aanleiding van een falend technisch alarm. § 2. De kosten, voortvloeiend uit de interventies die door derden uitgevoerd worden op vraag van de hulpdiensten, en die ten laste komen van deze diensten, worden verhaald ten laste van de personen zoals bedoeld in § 1 van dit artikel.
Art. 4.Van de opdrachten bedoeld in artikel 3, stelt de gemeente, voor de brandweerdienst waarvan ze voor het beheer instaat, een lijst op met de opdrachten waarvan de kosten verhaald worden en met hun tarief.
Art. 5.Uiterlijk op het einde van de maand die volgt op de maand gedurende dewelke de te betalen opdracht plaatsgevonden heeft, stelt de leider van de operaties een verslag op dat toelaat de te verhalen kosten te berekenen en de schuldenaar aan te duiden.
Art. 6.De factuur moet opgestuurd worden binnen een redelijke termijn, vanaf de datum van identificatie van de bestemmeling.
Art. 7.Het koninklijk besluit van 9 augustus 1979 tot regeling van de wijze van vaststelling en verhaal van de kosten van sommige interventies en prestaties van de gemeentelijke brandweerdiensten wordt opgeheven.
Art. 8.Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 25 april 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL _______ Nota (1) Gedr.St., Kamer, nr. 51-1437/001 en 51-1438/001, blz. 281. (2) Het koninklijk besluit van 7 april 2003 tot verdeling van de opdrachten inzake civiele bescherming tussen de openbare brandweerdiensten en de diensten van de civiele bescherming (Belgisch Staatsblad van 21 mei 2003, 2e uitgave, blz.27886 tot 27896) is uitgevaardigd ter uitvoering van die laatste bepaling. (3) Gedr.St., Kamer, 2002-2003, nr. 50-2183/001, blz. 6.