gepubliceerd op 05 juli 2006
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 12 juni 1997, gesloten in het Paritair Subcomité voor het koetswerk, betreffende de statuten van het "Sociaal Fonds voor de koetswerkondernemingen"
24 JUNI 2000. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 12 juni 1997, gesloten in het Paritair Subcomité voor het koetswerk, betreffende de statuten van het "Sociaal Fonds voor de koetswerkondernemingen" (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, inzonderheid op artikel 2;
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor het koetswerk;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 12 juni 1997, gesloten in het Paritair Subcomité voor het koetswerk, betreffende de statuten van het "Sociaal Fonds voor de koetswerkondernemingen".
Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 24 juni 2000.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 7 januari 1958, Belgisch Staatsblad van 7 februari 1958. Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.
Bijlage Paritair Subcomité voor het koetswerk Collectieve arbeidsovereenkomst van 12 juni 1997 Statuten van het "Sociaal Fonds voor de koetswerkondernemingen " (Overeenkomst geregistreerd op 18 november 1997 onder het nummer 46079/CO/149.02)
Artikel 1.Het Fonds volgt op in rechten en plichten en neemt het actief en het passief over van het "Sociaal Fonds voor de koetswerkondernemingen", opgericht bij collectieve arbeidsovereenkomst van 25 april 1991 van het Paritair Subcomité voor het koetswerk, tot ordening van de statuten van het "Sociaal Fonds voor de koetswerkondernemingen", algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 5 juni 1992.
Art. 2.De statuten van het "Sociaal Fonds voor de koetswerkondernemingen" zijn bijgevoegd in bijlage.
Art. 3.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 mei 1997 en is gesloten voor onbepaalde duur.
Zij kan door één van de partijen worden opgezegd mits een opzegging van zes maand, betekend bij een ter post aangetekende brief, gericht aan de Voorzitter van het Paritair Subcomité voor het koetswerk.
Art. 4.De collectieve arbeidsovereenkomst van 23 mei 1995, betreffende het "Sociaal Fonds voor de koetswerkondernemingen", wordt opgeheven.
Statuten HOOFDSTUK I. - Benaming, zetel, opdrachten, duur 1. Benaming.
Artikel 1.Er wordt een Fonds voor bestaanszekerheid opgericht, genaamd het "Sociaal Fonds voor de koetswerkondernemingen", verder in deze statuten het Fonds genoemd. 2. Zetel.
Art. 2.De maatschappelijke zetel van het Fonds is te Brussel gevestigd. Hij kan, bij beslissing van het Paritair Subcomité voor het koetswerk, naar elke andere plaats in België worden overgebracht. 3. Opdrachten.
Art. 3.Het Fonds heeft als opdracht : 3.1. de inning en de invordering van de bijdragen ten laste van de in artikel 5 bedoelde werkgevers te regelen en te verzekeren; 3.2. de toekenning en de uitkering van aanvullende sociale voordelen te regelen en te verzekeren; 3.3. de vakbondsvorming van de werklieden te bevorderen; 3.4. de patronale informatie te bevorderen; 3.5. jaarlijks tewerkstellingsattesten af te leveren aan de werklieden van de in artikel 5 bedoelde ondernemingen; 3.6. een deel van de werking en sommige initiatieven van de VZW EDUCAM te financieren volgens door de raad van bestuur vastgestelde regels; 3.7. ten laste nemen van bijzondere bijdragen. 4. Duur.
Art. 4.Het Fonds wordt opgericht voor onbepaalde tijd. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied
Art. 5.Onderhavige statuten zijn van toepassing op de werkgevers, de werklieden en de werksters van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor het koetswerk.
Met "werklieden" wordt bedoeld de werklieden en de werksters. HOOFDSTUK III. - Statutaire opdrachten van het Fonds 1. Inning en invordering van de bijdragen.
Art. 6.Het Fonds is gelast de inning en de invordering van de bijdragen ten laste van de in artikel 5 bedoelde werkgevers te regelen en te verzekeren. 2. Toekenning en uitkering van de aanvullende vergoedingen. 2.1. Aanvullende werkloosheidsvergoedingen bij tijdelijke werkloosheid.
Art. 7.§ 1. De bij artikel 5 bedoelde werklieden hebben, voor elke werkloosheidsuitkering of halve werkloosheidsuitkering erkend door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening en voorzien bij de artikelen 28, 1° en 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (schorsing van de overeenkomst in geval van sluiting van de onderneming tijdens de jaarlijkse vakantie en volledige schorsing van de uitvoering van de overeenkomst of invoering van een regeling van tijdelijke arbeid omwille van economische redenen) recht, ten laste van het Fonds, op de bij artikel 7 voorziene vergoeding, voorzover zij volgende voorwaarden vervullen : - de werkloosheidsuitkeringen bij toepassing van de reglementering op de werkloosheidsuitkeringen genieten; - op het ogenblik der werkloosheid, in dienst van de werkgever zijn. § 2. Het bedrag van de aanvullende werkloosheidsvergoeding wordt vastgesteld op : - 200 F per volledige werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering; - 100 F per halve werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering. 2.2. Aanvullende werkloosheidsvergoeding bij volledige werkloosheid.
Art. 8.De bij artikel 5 bedoelde werklieden hebben, ten laste van het Fonds, voor elke werkloosheidsuitkering recht op de bij artikel 7, § 2, voorziene vergoeding, met een maximum van respectievelijk 180 dagen en 300 dagen per geval, alnaargelang zij op de eerste werkloosheidsdag minder dan 45 jaar oud zijn of 45 jaar en ouder zijn, en voorzover zij volgende voorwaarden vervullen : 1. werkloosheidsuitkeringen genieten in toepassing van de wetgeving op de werkloosheidsverzekering;2. door een in artikel 5 bedoelde werkgever ontslagen geweest zijn;3. op het ogenblik van het ontslag, ten minste vijf jaar tewerkgesteld zijn in één of meerdere ondernemingen die onder een van de volgende paritaire comités of paritaire subcomités ressorteren : - Paritair Comité voor de ijzernijverheid (Paritair Comité 104); - Paritair Comité voor de voortbrenging van non-ferro metalen (Paritair Comité 105); - Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw (Paritair Comité 111); - Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie (Paritair Subcomité 149.1); - Paritair Subcomité voor het koetswerk (Paritair Subcomité 149.2); - Paritair Subcomité voor de edele metalen (Paritair Subcomité 149.3); - Paritair Subcomité voor de metaalhandel (Paritair Subcomité 149.4); - Paritair Comité voor het garagebedrijf (Paritair Comité 112); - Paritair Subcomité voor de terugwinning van metalen (Paritair Subcomité 142.1); - Paritair Comité voor de wapensmederij met de hand (Paritair Comité 147). 2.3. Aanvullende ziektevergoeding.
Art. 9.§ 1. De bij artikel 5 bedoelde werklieden hebben na ten minste zestig dagen ononderbroken arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of ongeval, met uitsluiting van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van beroepsziekte of arbeidsongeval recht, ten laste van het Fonds, op een vergoeding ter aanvulling van de uitkeringen voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, voorzover zij volgende voorwaarden vervullen : - de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen van de ziekte- en invaliditeitsverzekering genieten bij toepassing van de wetgeving terzake; - op het ogenblik waarop de ongeschiktheid zich voordoet, in dienst van een in artikel 5 bedoelde werkgever zijn. § 2. Het forfaitair bedrag van de bij artikel 9 bedoelde vergoeding wordt als volgt vastgesteld : - 3 000 F na de eerste 60 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 3 000 F meer na de eerste 120 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 3 900 F meer na de eerste 180 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 3 900 F meer na de eerste 240 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 3 900 F meer na de eerste 300 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 3 900 F meer na de eerste 365 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 3 900 F meer na de eerste 455 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 3 900 F meer na de eerste 545 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 3 900 F meer na de eerste 635 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 3 900 F meer na de eerste 725 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 3 900 F meer na de eerste 815 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 3 900 F meer na de eerste 905 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 3 900 F meer na de eerste 995 dagen ononderbroken ongeschiktheid. § 3. Een arbeidsongeschiktheid kan, ongeacht de duur ervan, slechts aanleiding geven tot de toekenning van een enkele reeks vergoedingen; het vervallen in eenzelfde ziekte wordt beschouwd als integraal deel uitmakend van de vorige ongeschiktheid wanneer die zich voordoet binnen de eerste veertien dagen volgend op het einde van die periode van arbeidsongeschiktheid. 2.4. Aanvullende vergoeding voor oudere zieken of oudere werklozen.
Art. 10.De in artikel 5 bedoelde werklieden die volledig werkloos worden gesteld of verkeren in een toestand van blijvende arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of ongeval, met uitsluiting van arbeidsongeval, hebben recht op een dagelijkse vergoeding van 200 F naar rata van 6 vergoedingen per week, onder de volgende voorwaarden : - ten minste 60 jaar oud zijn (55 jaar voor de werksters) op de eerste dag van de werkloosheid of de arbeidsongeschiktheid; - uitkeringen voor volledige werkloosheid of dagelijkse uitkeringen van de ziekte- en invaliditeitsverzekering genieten; - in geval van arbeidsongeschiktheid, een carenstijd van dertig kalenderdagen hebben vervuld, ingaande op de eerste dag van de ongeschiktheid.
Art. 11.De werklieden die de bij de artikelen 8 of 9 bedoelde vergoedingen genieten, hebben geen recht op de bij de artikelen 10 (de aanvullende vergoeding voor oudere zieken of oudere werklozen) en 12 (de aanvullende vergoeding bij brugpensioen na ontslag) voorziene vergoeding.
Art. 12.§ 1. De in artikel 5 bedoelde werklieden hebben recht op een aanvullende vergoeding in geval van sluiting van onderneming, volgens de hierna bepaalde voorwaarden : 1. op het ogenblik van de sluiting van de onderneming ten minste 45 jaar oud zijn;2. op het ogenblik van de sluiting van de onderneming een anciënniteit van minimum 5 jaar in de onderneming hebben;3. het bewijs leveren niet opnieuw krachtens een arbeidsovereenkomst te zijn aangeworven binnen een termijn van 30 kalenderdagen te rekenen vanaf de datum van ontslag. § 2. Onder sluiting van onderneming in de zin van de 1e alinea van onderhavig artikel, verstaat men de totale en definitieve stopzetting van de aktiviteiten van de onderneming. § 3. Het bedrag van de aanvullende vergoeding wordt bepaald op 10 000 F. Dit bedrag wordt met 500 F verhoogd per bijkomend jaar anciënniteit, met een maximum van 33 000 F. 2.5. Aanvullende vergoeding bij brugpensioen na ontslag.
Art. 13.§ 1. In toepassing van en overeenkomstig : - de collectieve arbeidsovereenkomst van 19 december 1974 gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 16 januari 1975 (Belgisch Staatsblad van 31 januari 1975); - de collectieve arbeidsovereenkomst en het protocol van nationaal akkoord 95/96 van 23 maart 1995, betreffende het brugpensioen na ontslag tussen 1 januari 1991 en 31 december 1997, afgesloten in de schoot van het Paritair Subcomité voor het koetswerk, neemt het Fonds de helft van het verschil tussen het netto referteloon en de werkloosheidsuitkering ten zijnen laste. - de collectieve arbeidsovereenkomst van 12 juni 1997 en het nationaal akkoord 97/98 van 13 mei 1997 betreffende het brugpensioen na ontslag tussen 1 januari 1998 en 30 juni 2000, gesloten in het Paritair Subcomité voor het koetswerk. § 2. Deze vergoeding wordt berekend op het ogenblik van de op brugpensioenstelling en blijft ongewijzigd onder voorbehoud van het feit dat zij gebonden is aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen volgens de modaliteiten van toepassing op het vlak van werkloosheidsuitkeringen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971.
Bovendien wordt het bedrag van deze vergoeding elk jaar op 1 januari herzien door de Nationale Arbeidsraad in functie van de conventionele evolutie van de lonen. § 3. De betrokken werklieden moeten aan volgende voorwaarden voldoen : op het ogenblik van het ontslag, ten minste vijf jaar tewerkgesteld zijn in één of meerdere ondernemingen die onder een van de volgende paritaire comités of paritaire subcomités ressorteren : - Paritair Comité voor de ijzernijverheid (Paritair Comité 104); - Paritair Comité voor de non-ferro metalen (Paritair Comité 105); - Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw (Paritair Comité 111); - Paritair Comité voor het garagebedrijf (Paritair Comité 112); - Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie (Paritair Subcomité 149.1); - Paritair Subcomité voor het koetswerk (Paritair Subcomité 149.2); - Paritair Subcomité voor de edele metalen (Paritair Subcomité 149.3); - Paritair Subcomité voor de metaalhandel (Paritair Subcomité 149.4); - Paritair Subcomité voor de terugwinning van metalen (Paritair Subcomité 142.1); - Paritair Comité voor de wapensmederij met de hand (Paritair Comité 147); waarvan de laatste drie jaar in één of meerdere ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor het koetswerk.
Voormelde bepalingen zijn ook van toepassing op de werklieden vanaf 58 jaar en op de werksters vanaf 53 jaar.
De bepalingen die voorafgaan zijn evenwel, voor de periode van 1 juni 1995 tot en met 31 december 1996, van toepassing op werklieden vanaf de leeftijd van 55 jaar en voor de periode van 1 januari 1997 tot en met 30 juni 2000, van toepassing op de werksters vanaf de leeftijd van 55 jaar. § 4. De ondernemingen die bij overeenkomst op eigen vlak de leeftijd voor het brugpensioen bepalen tussen 56 en 58 jaar kunnen ten laatste op het ogenblik waarop de bedoelde overeenkomst tot stand komt, een aanvraag indienen bij het dagelijks bestuur van het Fonds, omtrent de overname door het Fonds van de betaalplicht van deze aanvullende vergoeding met ingang van de leeftijd van 58 jaar.
Deze aanvragen worden beantwoord uiterlijk binnen de zestig werkdagen na de ontvangst van de voormelde aanvraag. § 5. De leeftijd van 58 jaar, waarvan sprake in artikel 12 wordt vanaf 1 juli 1987 tot en met 30 juni 2000 teruggebracht op 57 jaar. § 6. De bepalingen van artikel 12 zijn niet van toepassing in geval van sluiting van onderneming noch in geval van overgang van onderneming in de zin van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 32 van 28 februari 1978, gesloten in de Nationale Arbeidsraad betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij wijziging van werkgever ingevolge de overgang van ondernemingen krachtens overeenkomst, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 19 april 1978. § 7. In de gevallen bedoeld in het artikel 13, § 2, kan het Fonds voorschotten betalen aan bruggepensioneerden die hun aanvraag tot brugpensioen indienden bij het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers bij toepassing van artikel 4 van de wet van 30 juni 1967 tot verruiming van de opdracht van het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers. § 8. Deze voorschotten worden uitgekeerd tot op het ogenblik waarop het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers zijn verplichtingen werkelijk uitvoert. § 9. De betaling van de voorschotten is onderworpen aan de ondertekening door de betrokkene van een verbintenis van inde-plaatsstelling ten voordele van het Fonds. § 10. In toepassing van en overeenkomstig : - het koninklijk besluit van 30 juli 1994 (Belgisch Staatsblad van 10 augustus 1994) betreffende het halftijds brugpensioen, de collectieve arbeidsovereenkomst van 23 mei 1995 betreffende het halftijds brugpensioen, gesloten in het Paritair Subcomité voor het koetswerk; - van de bepalingen opgenomen in de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55 van 13 juli 1993, gesloten in de Nationale Arbeidsraad en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 17 november 1993, tot instelling van een regeling van aanvullende vergoeding voor sommige oudere werknemers, in geval van halvering van de arbeidsprestaties, hierna CAO nr. 55 genoemd; - het koninklijk besluit van 3 april 1997 tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 juli 1994 betreffende het halftijds brugpensioen; - het koninklijk besluit van 24 februari 1997 houdende nadere voorwaarden met betrekking tot de tewerkstellingsakkoorden, waardoor in de sector een recht op halftijds brugpensioen wordt ingevoerd. - de collectieve arbeidsovereenkomst van 12 juni 1997 en het nationaal akkoord 97/98 van 13 mei 1997 betreffende het halftijds brugpensioen tussen 1 januari 1997 en 31 december 1998; neemt het Fonds de aanvullende vergoeding ten laste. Deze aanvullende vergoeding wordt berekend op het ogenblik van de op halftijds-brugpensioenstelling en blijft ongewijzigd, onder voorbehoud dat zij gekoppeld is aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen, volgens de modaliteiten van toepassing op de werkloosheidsuitkeringen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971. Het bedrag van deze aanvullende vergoeding wordt berekend volgens de formule zoals omschreven in de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55. 2.6. Aanvullende sociale vergoeding.
Art. 14.§ 1. De bij artikel 5 bedoelde werklieden hebben recht ten laste van het Fonds, op een aanvullende sociale vergoeding, voorzover zij voldoen aan volgende voorwaarden : 1. sedert ten minste een jaar lid zijn van één van de interprofessionele representatieve werknemersorganisaties welke op nationaal niveau verbonden zijn;2. op 1 oktober van het lopende jaar ingeschreven zijn op de personeelslijst van de bij artikel 5 bedoelde werkgevers. § 2. Het bedrag van de bij artikel 14, § 1, bedoelde aanvullende sociale vergoeding wordt jaarlijks vastgesteld door de raad van bestuur. 2.7. Betalingsmodaliteiten.
Art. 15.§ 1. De in artikel 9 (aanvullende ziektevergoedingen) bedoelde vergoedingen worden rechtstreeks door het Fonds aan de werklieden betaald vanaf 1 juli 1993.
De werkgevers kunnen voor betalingen tot en met 30 juni 1993 de terugbetaling ervan bekomen bij het Fonds, overeenkomstig de door de raad van bestuur bepaalde modaliteiten. § 2. De in de artikelen 7 (aanvullende werkloosheidsvergoeding bij tijdelijke werkloosheid), 8 (aanvullende werkloosheidsvergoeding bij volledige werkloosheid), 10 (aanvullende vergoeding voor oudere zieken en oudere werklozen) en 12 (aanvullende vergoeding bij brugpensioen na ontslag) bedoelde vergoedingen worden rechtstreeks door het Fonds aan de betrokken werklieden betaald, in zover zij het bewijs leveren dat zij recht hebben op de aanvullende vergoedingen voorzien in voormelde artikelen, volgens de modaliteiten vastgesteld door de raad van bestuur. § 3. De in artikel 14 bedoelde vergoeding (aanvullende sociale vergoeding) wordt betaald door de interprofessionele representatieve werknemersorganisaties welke op nationaal niveau verbonden zijn.
Art. 16.De raad van bestuur bepaalt de datum en de modaliteiten van betaling van de door het Fonds toegekende vergoedingen; in geen geval mag de betaling van de vergoedingen afhankelijk zijn van de storting der bijdragen welke door de aan het Fonds onderworpen werkgever verschuldigd zijn. 3. Bevorderen van de vakbondsvorming.
Art. 17.Het Fonds betaalt aan de werkgevers die het voorschot hebben verleend en op hun verzoek de lonen (verhoogd met de patronale lasten) terug, uitgekeerd aan de werklieden die afwezig waren in toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst van 22 maart 1978, gesloten in het Paritair Comité voor de sectoren welke aan de metaal-, machine- en elektrische bouw verwant zijn, betreffende de syndicale vorming van de werklieden en werksters tewerkgesteld in de koetswerkondernemingen, welke onder dat comité ressorteren, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 4 september 1978.
Art. 18.Het bedrag tot inrichting van deze syndicale vorming wordt jaarlijks vastgesteld door de raad van bestuur van het Fonds. 4. Bevorderen van de patronale informatie.
Art. 19.§ 1. Het Fonds betaalt aan de representatieve werkgeversorganisatie, de "Belgische Federatie der Rijtuigmakerij en Bijhorende Ambachten V.Z.W. » een vergoeding voor informatiekosten. § 2. Deze vergoeding wordt door het Fonds rechtstreeks betaald aan de representatieve werkgeversorganisatie, overeenkomstig de door de raad van bestuur bepaalde modaliteiten. 5. Jaarlijks afleveren van tewerkstellingsattesten.
Art. 20.Het Fonds is ermee gelast de jaarlijkse aflevering van tewerkstellingsattesten te regelen en te verzekeren. Deze tewerkstellingsattesten worden bezorgd aan alle werklieden bedoeld bij artikel 5. De raad van bestuur wordt ermee belast de praktische toepassingsmodaliteiten van dit artikel vast te stellen. 6. Financiering van een deel van de werking en van sommige initiatieven van de VZW EDUCAM.
Art. 21.§ 1. Het Fonds financiert een deel van de werking en sommige van de initiatieven van de VZW EDUCAM. De financiële bijdrage van het Fonds wordt jaarlijks door de raad van bestuur bepaald. § 2. De VZW EDUCAM organiseert voor de subsector van het koetswerk de beroepsopleiding en vorming voor de werklieden zoals omschreven in de statuten van de VZW EDUCAM. 7. Ten laste nemen van bijzondere bijdragen.
Art. 22.De bijzondere bijdragen ten laste van de werkgevers op het conventioneel brugpensioen en ingevoerd enerzijds door de programmawet van 22 december 1989 en anderzijds door de programmawet van 29 december 1990, respectievelijk verschuldigd aan de Rijksdienst voor werknemerspensioenen en de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid worden door het Fonds ten laste genomen.
Art. 23.§ 1. De bedoelde bijzondere bijdragen worden vanaf 1 januari 1993 ten laste genomen voor de mannen vanaf de leeftijd van 57 jaar en voor de vrouwen vanaf 55 jaar, voor zover het brugpensioen een aanvang heeft genomen tussen 1 januari 1993 en 31 december 2000.
De nieuwe compenserende werkgeversbijdrage op het brugpensioen vanaf 55 jaar wordt ten laste genomen, voor zover het brugpensioen een aanvang heeft genomen tussen 1 juni 1995 en 31 december 1996. § 2. De bijzondere bijdragen worden ten laste genomen onder bovenvermelde voorwaarden tot de op pensioenstelling van de werklieden.
Art. 24.De raad van bestuur van het Fonds bepaalt de uitvoeringsmodaliteiten van artikel 23.
Art. 25.De voorwaarden van toekenning van de aanvullende vergoedingen en de financiële tegemoetkomingen welke door het Fonds worden verleend evenals het bedrag daarvan, kunnen op voorstel van de raad van bestuur gewijzigd worden, bij collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in het Paritair Subcomité voor het koetswerk, bekrachtigd bij koninklijk besluit. HOOFDSTUK IV. - Beheer van het Fonds
Art. 26.§ 1. Het Fonds wordt beheerd door een raad van bestuur, paritair samengesteld uit vertegenwoordigers van de representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties. § 2. Deze raad van bestuur bestaat uit zestien leden, zijnde acht vertegenwoordigers van de werkgevers en acht vertegenwoordigers van de werknemers. § 3. De leden van de raad van bestuur worden benoemd door het Paritair Subcomité voor het koetswerk.
Art. 27.§ 1. Elk jaar duidt de raad van bestuur onder zijn leden een voorzitter en drie ondervoorzitters aan. § 2. Het voorzitterschap en het eerste-ondervoorzitterschap wordt beurtelings door de werkgevers- en de werknemersafgevaardigden waargenomen. De categorie waartoe de voorzitter behoort wordt, voor de eerste maal, door loting aangeduid.
De tweede ondervoorzitter behoort tot de werknemersgroep en de derde tot de werkgeversgroep.
De voorzitter en de drie ondervoorzitters vormen samen het dagelijks bestuur van het Fonds.
Art. 28.§ 1. De raad van bestuur wordt door zijn voorzitter bijeengeroepen. De voorzitter is ertoe gehouden de raad van bestuur ten minste eenmaal per semester bijeen te roepen en telkens wanneer ten minste twee leden van de raad van bestuur erom verzoeken. § 2. De uitnodiging vermeldt de agenda. § 3. De notulen worden door de raad van bestuur aangeduide secretaris opgesteld. § 4. Wanneer tot stemming moet overgegaan worden, dient een gelijk aantal leden van elke afvaardiging aan de stemming deel te nemen. Is het aantal ongelijk, dan onthoudt (onthouden) zich het jongste lid (de jongste leden). § 5. De raad van bestuur kan slechts geldig beslissen over de op de agenda gestelde kwesties en in aanwezigheid van ten minste de helft van de leden die tot de werknemersafvaardiging en ten minste de helft van de leden die tot de werkgeversafvaardiging behoren. De beslissingen worden met een meerderheid van twee derden van de stemgerechtigden genomen.
Art. 29.§ 1. De raad van bestuur heeft tot taak het Fonds te beheren en alle maatregelen te treffen die voor zijn goede werking zijn vereist. Hij beschikt over de meest uitgebreide bevoegdheid inzake het beheer en de leiding van het Fonds. § 2. De raad van bestuur treedt in rechte op in naam van het Fonds op vervolging en ten verzoeke van de voorzitter of van een tot dat doel afgevaardigde bestuurder. § 3. De raad van bestuur kan bijzondere bevoegdheden overdragen aan één of meer van zijn leden of zelfs aan derden. Voor al de andere handelingen dan deze waarvoor de raad van bestuur speciale volmachten heeft verleend, volstaan de gezamenlijke handtekeningen van vier bestuurders (twee van werknemerszijde en twee van werkgeverszijde). § 4. De verantwoordelijkheid van de bestuurders beperkt zich tot de uitvoering van hun mandaat en zij gaan geen enkele persoonlijke verbintenis aan betreffende hun beheer ten opzichte van de verplichtingen van het Fonds. HOOFDSTUK V. - Financiering van het Fonds
Art. 30.Om de financiering van de in de artikelen 7, 8, 9, 10, 12, 14, 17, 19, 21 en 22, bedoelde voordelen te verzekeren, beschikt het Fonds over de bijdragen welke door de bij artikel 5 bedoelde werkgevers verschuldigd zijn.
Art. 31.§ 1. De bijdrage van de werkgevers wordt bepaald op 0,75 pct. van de brutolonen van de werklieden.
Vanaf 1 juli 1994 wordt de bijdrage van de werkgevers bepaald op 1,52 pct. van de brutolonen van de werklieden.
Vanaf 1 oktober 1995 wordt de bijdrage van de werkgevers bepaald op 1,80 pct. van de brutolonen van de werklieden. § 2. Een buitengewone bijdrage kan door de raad van bestuur van het Fonds worden bepaald, die eveneens de innings- en verdelingsmodaliteiten vaststelt. § 3. Deze buitengewone bijdrage moet het voorwerp uitmaken van een afzonderlijke collectieve arbeidsovereenkomst bekrachtigd bij koninklijk besluit.
Art. 32.§ 1. In toepassing van artikel 7 van de wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor bestaanszekerheid, wordt de inning en de invordering van de bijdragen door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid verzekerd. § 2. Van de aldus door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid aan het Fonds gestorte som, worden vooraf de door de raad van bestuur vastgestelde kosten afgetrokken. § 3. Het saldo wordt verdeeld naar rata van één derde voor de in de artikelen 7, 8, 9, 10, 12, 17 en 22 bedoelde vergoedingen en van twee derden voor de in het artikel 14 bedoelde vergoedingen. HOOFDSTUK VI. - Begroting, rekeningen van het Fonds
Art. 33.Het dienstjaar vangt aan op 1 januari en sluit op 31 december.
Art. 34.Elk jaar, uiterlijk gedurende de maand december, wordt een begroting voor het volgend jaar aan het Paritair Subcomité voor het koetswerk ter goedkeuring voorgelegd.
Art. 35.De rekeningen van het afgelopen jaar worden op 31 december afgesloten.
De raad van bestuur evenals de door het Paritair Subcomité voor het koetswerk aangeduide revisor of accountant maken jaarlijks elk een schriftelijk verslag op betreffende de uitvoering van hun opdracht gedurende het afgelopen jaar. De balans, samen met de hierboven bedoelde schriftelijke jaarverslagen, moeten uiterlijk gedurende de maand juni aan het Paritair Subcomité voor het koetswerk worden voorgelegd. HOOFDSTUK VII. - Ontbinding, vereffening van het Fonds
Art. 36.Het Fonds kan slechts bij eenparige belissing van het Paritair Subcomité voor het koetswerk worden ontbonden. Dit laatste dient tegelijkertijd de vereffenaars te benoemen, hun bevoegdheden en hun bezoldiging vast te stellen en de bestemming van de activa van het Fonds te bepalen.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 24 juni 2000.
De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX