Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 23 oktober 2002
gepubliceerd op 06 november 2002

Koninklijk besluit betreffende de openbare dienstverplichtingen in de aardgasmarkt

bron
ministerie van economische zaken
numac
2002011419
pub.
06/11/2002
prom.
23/10/2002
ELI
eli/besluit/2002/10/23/2002011419/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

23 OKTOBER 2002. - Koninklijk besluit betreffende de openbare dienstverplichtingen in de aardgasmarkt


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit dat aan Uw handtekening wordt onderworpen, wordt genomen in uitvoering van artikel 15/11 van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen, zoals gewijzigd door de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten en door de wet van 16 juli 2001 tot wijziging van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen en tot bekrachtiging van het koninklijk besluit van 18 januari 2001 betreffende het voorlopige systeem tot dekking van de werkingkosten van de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas (CREG) (hierna « de wet »). Artikel 15/11 geeft de Koning de bevoegdheid om openbare dienstverplichtingen op te leggen aan de houders van een vervoersvergunning en de houders van een leveringsvergunning.

Algemeenheden Dit koninklijk besluit legt de openbare dienstverplichtingen vast waaraan de ondernemingen van de aardgassector onderworpen moeten worden, zowel inzake financiering van maatregelen van sociale aard als inzake regelmaat en kwaliteit van de aardgaslevering. Het koninklijk besluit legt tevens de mechanismen en modaliteiten tot financiering van deze openbare dienstverplichtingen vast.

Personen onderworpen aan de openbare dienstverplichtingen voorzien in dit besluit Artikel 15/11 van de wet bepaalt dat de Koning openbare dienstverplichtingen kan opleggen aan de houders van een vervoersvergunning en aan de houders van een leveringsvergunning.

Hoofdstuk II van dit besluit bevat de openbare dienstverplichtingen die aan de houders van een vervoersvergunning worden opgelegd en Hoofdstuk III diegene die aan de houders van een leveringsvergunning worden opgelegd.

De openbare dienstverplichtingen Artikelen 2, 3 en 4 hebben betrekking op de investeringen die de houders van een vervoersvergunning moeten doen om bijkomende vervoersinstallaties te bouwen en/of te exploiteren om de bevoorrading aan niet in aanmerking komende afnemers te verzekeren.

Artikelen 5, 6 en 7 leggen openbare dienstverplichtingen op inzake regelmaat en kwaliteit van de aardgasleveringen.

De financiering van de openbare dienstverplichtingen - algemeen Dit koninklijk besluit voert twee wetten uit : de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen, enerzijds en de wet van 4 september 2002 houdende toewijzing van een opdracht aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn inzake de begeleiding en de financiële maatschappelijke steunverlening aan de meest hulpbehoevende inzake energielevering, anderzijds.

In de wet van 12 april 1965 wordt in artikel 15/11 aan de Koning de mogelijkheid geboden om bij een in Ministerraad overlegd besluit een fonds op te richten dat volledig of een deel van de reële nettokost van de openbare dienstverplichtingen ten laste kan nemen. In de toelichting die door de destijds bevoegde Minister Poncelet in de Kamer werd verstrekt n.a.v. de indiening van het wetsontwerp, stelt de Minister met betrekking tot de openbare dienstverplichtingen uitdrukkelijk dat in de Belgische context hieronder onder meer de ondersteuning van klanten met ernstige betalingsmoeilijkheden via de O.C.M.W.'s (nu gefinancierd door middel van de hulpfondsen) kan ressorteren (Kamer 98/99 1933/10 p. 23).

De Regering heeft op 5 april en 20 juli 2000 beslist de middelen voor de sociale Fondsen (de huidige hulpfondsen) beduidend te verhogen.

Op deze wijze wenst de regering beter tegemoet te komen aan de ontreddering van de minst bedeelde verbruikers, die niet in staat zijn de betaling van hun energiefactuur na te komen.

Dit wordt vastgelegd in de wet van 4 september 2002 houdende toewijzing van een opdracht aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn inzake de begeleiding en de financiële maatschappelijke steunverlening aan de meest hulpbehoevende inzake energielevering.

In artikel 7 van deze wet wordt bepaald dat "De noodzakelijke middelen voor de in artikelen 4 en 6 deze wet bedoelde financiering worden aangerekend op de fondsen voorzien in (...) en in artikel 15/11 van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen".

Derhalve krijgt dit koninklijk besluit een dubbele wettelijke basis.

De financiering van de openbare dienstverplichtingen onderzoek van de artikelen Artikel 8 van dit besluit voert artikel 15/11 van de wet uit, door het fonds bedoeld in de wet operationeel te maken. Dit fonds wordt in alle onafhankelijkheid beheerd door de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas op een objectieve, transparante en niet discriminerende wijze, zoals artikel 10 van dit besluit het voorziet.

Het fonds neemt een bedrag van 17.848.333 euro ten laste dat is voorzien voor de aardgassector en bestemd voor de financiering van de maatregelen voorzien door de wet van 4 september 2002 houdende toewijzing van een opdracht aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn inzake de begeleiding en de financiële maatschappelijke steunverlening aan de meest hulpbehoevende inzake energielevering.

Het fonds wordt gefinancierd door een systeem van heffingen op de hoeveelheden, geleverd aan het totaal van de aardgasverbruikers.

De berekeningen van de toeslagen voorzien in artikel 9 van dit besluit, is gelijklopend met het systeem voorzien in het koninklijk besluit van 18 januari 2001 betreffende het voorlopige systeem tot dekking van de werkingskosten van de commissie. De houder van een leveringsvergunning factureert aan zijn afnemers. Indien deze afnemers de vervoerde energie niet zelf verbruiken, dan rekenen zij op hun beurt de heffing door, enzovoort tot aan de ultieme eindafnemer. Zo wordt de heffing voorzien in artikel 9 van dit besluit uiteindelijk aan de ultieme eindafnemers aangerekend. De heffing wordt toegepast in elke fase van facturatie.

De heffingen berekend voor het financieren van het fonds worden door de houder van de leveringsvergunning op de bankrekening van de commissie gestort volgens de transparante en niet discriminerende modaliteiten voorzien in artikel 11 van dit besluit.

Diverse- en overgangsbepalingen Artikel 12 heft de bepalingen betreffende de openbare dienstverplichtingen in het koninklijk besluit van 15 maart 1966 betreffende de algemene voorschriften voor gasvervoervergunningen op en vervangt ze door dit besluit.

In uitvoering van artikel 20/1, § 2 van de wet, dat bepaalt dat de Koning strafsancties kan bepalen in de uitvoeringsbesluiten van de wet, stipuleert artikel 13 de strafsancties.

Artikel 14 van dit besluit voorziet een overgangsbepaling inzake de storting van de heffingen voor het jaar 2002.

Het bedrag van 3.221.000 euro dat in mindering wordt gebracht voor 2002 is het bedrag dat reeds werd aangewend door het Controle Comité voor de Elektriciteit en het Gas.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars.

Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van artikel 9 dat in werking treedt op 1 oktober 2002.

Brussel, 23 oktober 2002.

Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer, Mevr. I. DURANT De Staatssecretaris voor Energie, O. DELEUZE

23 OKTOBER 2002. - Koninklijk besluit betreffende de openbare dienstverplichtingen in de aardgasmarkt ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 22 januari 1945 betreffende de economische reglementering en de prijzen, inzonderheid op artikel 3;

Gelet op de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen, inzonderheid artikel 15/11, laatst gewijzigd bij de wet van 16 juli 2001;

Gelet op de wet 4 september 2002 houdende toewijzing van een opdracht aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn inzake de begeleiding en de financiële maatschappelijke steunverlening aan de meest hulpbehoevenden inzake energielevering;

Gelet op het advies van de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas gegeven op 21 maart 2002;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 26 april 2002;

Gelet op het besluit van de Ministerraad van 23 mei 2002, over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;

Gelet op het advies van de Raad van State, nr. 33.552/1, gegeven op 19 september 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer en van Onze Staatssecretaris voor Energie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.§ 1. Voor de toepassing van dit besluit hebben de termen « aardgas », « gasvervoer », « vervoerinstallaties », « afnemer », « eindafnemer », « in aanmerking komende afnemer », « distributieonderneming », « gasdistributie », « vervoervergunning », « Minister », en « Commissie » de betekenis bepaald in artikel 1 van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen. § 2. Voor de toepassing van dit besluit moet bovendien worden verstaan onder : 1° « maximum uurdebiet » : maximaal volume aardgas afgenomen in de loop van één uur;2° « wet van 12 april 1965 » : de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen;3° « besluitwet van 22 januari 1945 » : de wet van 22 januari 1945 betreffende de economische reglementering en de prijzen; HOOFDSTUK II. - Openbare dienstverplichtingen van de houders van een vervoervergunning ten gunste van niet in aanmerking komende afnemers

Art. 2.De openbare dienstverplichtingen inzake investeringen bedoeld in artikel 15/11, 1°, van de wet van 12 april 1965 hebben betrekking op de verplichting om bijkomende vervoerinstallaties te bouwen en/of te exploiteren in economisch verantwoorde omstandigheden waarmee afnemers die geen in aanmerking komende afnemers zijn : 1.- ofwel de maximum uurdebieten voorzien aan de reeds aangesloten leveringspunten kunnen verhogen, 2.- ofwel nieuwe leveringspunten kunnen bevoorraden.

Art. 3.De openbare dienstverplichtingen, bedoeld in artikel 2, worden bij gewoon schrijven meegedeeld aan de houder van de vervoersvergunning.

Art. 4.De Minister past, in voorkomend geval, de vervoervergunning met betrekking tot de vervoerinstallatie die het onderwerp uitmaakt van een openbare dienstverplichting aan. HOOFDSTUK III. - Openbare dienstverplichtingen van de houders van een leveringsvergunning, ten gunste van distributiebedrijven en andere afnemers in de mate dat zij niet in aanmerking komen

Art. 5.Een openbare dienstverplichting wordt opgelegd aan de houders van een leveringsvergunning voor aardgas voor de levering van aardgas : 1° aan een distributiebedrijf voor zover deze niet in aanmerking komt; en 2° aan een afnemer die niet in aanmerking komt.

Art. 6.De houder van een leveringsvergunning is verplicht om de continuïteit van de aardgasleveringen te verzekeren aan de distributieonderneming bedoeld in artikel 5 en aan de niet in aanmerking komende afnemer overeenkomstig het contract afgesloten respectievelijk met bovenvermelde belanghebbenden.

De aardgaslevering kan in de volgende gevallen evenwel worden verminderd of onderbroken voor zover de vermindering of onderbreking noodzakelijk is : 1° in geval van overmacht;2° in geval van aansluiting van nieuwe vervoer- of distributieinstallaties of voor het onderhoud van bestaande installaties. In het geval voorzien in het tweede lid, 1° brengt de houder van een leveringsvergunning de in artikel 5 bedoelde distributieonderneming en de niet in aanmerking komende afnemer getroffen door de onderbreking hiervan zo spoedig mogelijk op hoogte.

In het geval voorzien in het tweede lid, 2° deelt de houder van een leveringsvergunning de uren van de onderbreking minstens drie dagen op voorhand mee aan de betrokken distributieonderneming bedoeld in artikel 6 en aan de niet in aanmerking komende afnemer.

In de gevallen voorzien in het tweede lid, 1° en 2°, deelt de houder van een leveringsvergunning de oorzaak en het aantal individuele leveringsonderbrekingen mee aan de Minister en aan de Commissie.

Art. 7.De houder van een leveringsvergunning die aardgas levert aan een in artikel 5 bedoelde distributiebedrijf en aan een niet in aanmerking komende afnemer is verplicht, in het kader van de bevoorradingszekerheid, om nieuwe afnemers enkel te bevoorraden indien de verplichtingen aangegaan ten opzichte van het distributiebedrijf of de niet in aanmerking komende afnemer nageleefd worden, met name in termen van maximum debieten en hoeveelheden. HOOFDSTUK IV. - De financiering van de openbare dienstverplichtingen

Art. 8.Het fonds, bedoeld in artikel 15/11 van de wet van 12 april 1965, is gefinancierd door een jaarlijks bedrag van 17.848.333 euro bestemd voor de aardgassector ter financiering van de maatregelen, voorzien door de wet van 4 september 2002 houdende toewijzing van een opdracht aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn inzake de begeleiding en de financiële maatschappelijke steunverlening aan de meest hulpbehoevenden inzake energielevering.

Art. 9.§ 1. De financiering van het bedrag vermeld in artikel 8 komt tot stand door middel van heffingen, uitgevoerd in het kader van de leveringsvergunning, bedoeld in artikel 15/3 van de wet van 12 april 1965, op de hoeveelheden, uitgedrukt in energie-eenheden, geleverd aan het totaal van de aardgasverbruikers. § 2. Voor het jaar 2002 is de heffing per energie-eenheid, bedoeld in § 1, gelijk aan : Bedrag bedoeld in artikel 8 geleverde hoeveelheid De geleverde hoeveelheid is de hoeveelheid die gefactureerd werd aan het totaal van de aardgasverbruikers tijdens het laatste kwartaal van het jaar t-2 voorafgaand aan het te financieren dienstjaar t. § 3. De heffing bedoeld in §§ 1 en 2 is verschuldigd door elke natuurlijke of rechtspersoon gevestigd op het Belgisch grondgebied die de energie-eenheden voor eigen gebruik heeft verbruikt. Daartoe factureert degene die houder is van een leveringsvergunning, de heffing aan zijn klanten. Indien zijn klanten de geleverde hoeveelheid energie niet zelf gebruiken, factureren zij de heffing door aan hun klanten die de toeslag op hun beurt factureren aan hun klanten totdat de heffing uiteindelijk gefactureerd wordt aan degene die de energie-eenheden voor eigen gebruik verbruikt heeft. De heffing is opvorderbaar door degene die de toeslag gefactureerd heeft ten aanzien van de bestemmeling van de betrokken factuur. § 4. Voor 2003 en de daaropvolgende jaren, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 8, voor het jaar 2002 jaarlijks geïndexeerd op 1 januari met als basisindex het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand januari van het jaar 2002 en de geleverde hoeveelheid is deze die door de houder van de leveringsvergunning gefactureerd werd aan het totaal van de aardgasverbruikers in het jaar t-2 voorafgaand aan het te financieren dienstjaar.

Art. 10.Het fonds wordt beheerd door de Commissie op objectieve, transparante en niet discriminerende wijze.

Art. 11.De bedragen voor de financiering van het fonds bedoeld in artikel 8 moeten door de houder van een leveringsvergunning gestort worden op een afzonderlijke bankrekening van de Commissie, binnen één maand na de kennisgeving door de Commissie.

Binnen een termijn van 30 kalenderdagen, verdeelt de commissie de bedragen met naleving van de wet van 4 september 2002 houdende toewijzing van een opdracht aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn inzake de begeleiding en de financiële maatschappelijke steunverlening aan de meest hulpbehoevenden inzake energielevering en op basis van een lijst van de begunstigde organismen opgesteld door de minister voor maatschappelijke integratie. HOOFDSTUK V. - Diverse- en overgangsbepalingen

Art. 12.Artikelen 7, 8, 9 en 10 van het koninklijk besluit van 15 maart 1966 betreffende de algemene voorschriften voor gasvervoervergunningen worden opgeheven.

Art. 13.De inbreuken op de bepalingen van dit besluit kunnen worden bestraft met een gevangenisstraf van één tot zes maanden en een boete van 1 tot 500 euro, of één van deze straffen.

Art. 14.§ 1. Voor het jaar 2002 wordt 50% van het bedrag, bedoeld in artikel 11, gestort door de houder van een leveringsvergunning op 30 november 2002 en wordt 50% van het bedrag, bedoeld in artikel 8, gestort door de houder van een leveringsvergunning op 31 december 2002. § 2. Een bedrag van 3.221.000 euro is in mindering gebracht van het bedrag voorzien in artikel 8 en dit voor het jaar 2002.

Art. 15.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van artikel 9 dat uitwerking heeft met ingang van 1 oktober 2002.

Art. 16.Onze Vice-Eerste Minister en Onze Minister van Mobiliteit en Vervoer en Onze Staatssecretaris voor Energie zijn, ieder voor hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 23 oktober 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer, Mevr. I. DURANT De Staatssecretaris voor Energie, O. DELEUZE

^