gepubliceerd op 09 december 2005
Koninklijk besluit tot bepaling van het tuchtreglement van het onderwijzend burgerpersoneel van de Koninklijke Militaire School en tot wijziging van het koninklijk besluit van 31 augustus 1998 tot vaststelling van het statuut van de burgerlijke repetitors bij de Koninklijke Militaire School
23 NOVEMBER 2005. - Koninklijk besluit tot bepaling van het tuchtreglement van het onderwijzend burgerpersoneel van de Koninklijke Militaire School en tot wijziging van het koninklijk besluit van 31 augustus 1998 tot vaststelling van het statuut van de burgerlijke repetitors bij de Koninklijke Militaire School
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 16 maart 1994 betreffende het statuut en de bezoldiging van het onderwijzend personeel van de Koninklijke Militaire School, inzonderheid op artikel 3, § 3, vijfde lid, § 4, tweede lid, en § 5, vervangen bij de wet van 27 maart 2003;
Gelet op het koninklijk besluit van 18 november 1971 houdende het statuut van de burgerlijke taalleraars van de Koninklijke Militaire School;
Gelet op het koninklijk besluit van 31 augustus 1998 tot vaststelling van het statuut van de burgerlijke repetitors bij de Koninklijke Militaire School, inzonderheid op artikel 1, op artikel 2, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 september 2002, op de artikelen 3, 6, 7, 8, 12, 13, 14, 15 en 16;
Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 23 augustus 2004;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Ambtenarenzaken van 26 januari 2005;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 24 februari 2005;
Gelet op de protocolen van het Sectorcomité XIV, afgesloten op 25 mei 2005 en op 28 oktober 2005;
Gelet op het advies Nr. 38.762/2/V van de Raad van State, gegeven op 9 augustus 2005, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Landsverdediging, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Tuchtregeling Afdeling I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de leden van, naargelang het geval, het stagedoende of vastbenoemde onderwijzend burgerpersoneel van de Koninklijke Militaire School.
Art. 2.Het niet naleven van de van kracht zijnde wetten en reglementen met betrekking tot de uitoefening van het ambt alsmede van de nadere gedragsregels inzake deontologie bedoeld in volgend lid, kan, naargelang het geval, gestraft worden met een tuchtstraf bedoeld in artikel 4, § 1.
De leden van het onderwijzend burgerpersoneel : 1° genieten, binnen de limieten van de door hun directe meerdere en de door de directeur van het academisch onderwijs van de Koninklijke Militaire School geformuleerde richtlijnen, van de academische vrijheid om de persoonlijke en gezamenlijke verantwoordelijkheden te dragen met het oog op de vooruitgang en de overdracht van de academische kennis.De academische vrijheid brengt voor de leden van het onderwijzend burgerpersoneel de verplichting met zich mee om bij te dragen aan de vooruitgang van de wetenschappelijke kennis, aan de ontwikkeling en aan de rationalisering van de inhoud en van de methodes van het onderwijs en het onderzoek. Ze omvat dezelfde verplichting inzake de evaluatiemethodes van de kennis; 2° verstrekken hun onderwijs persoonlijk, nemen de leiding van de examens op zich, zijn verantwoordelijk voor de praktische werken, het onderzoek en het beheer van hun dienst en dienen zo goed mogelijk de belangen van de Koninklijke Militaire School;3° voeren nauwgezet en stipt hun opdrachten uit en nemen de vorming van de studenten ter harte;4° nemen ijverig en onafhankelijk deel, behalve indien ze gerechtvaardigd afwezig zijn, aan examencommissies en vergaderingen betreffende hun activiteiten en aanvaarden de lasten die hun worden toevertrouwd door verkiezing of aanduiding voor de werking van de Koninklijke Militaire School;5° nemen een gedrag en een houding aan die in geen geval in strijd mogen zijn met de eer en de waardigheid van hun functies;6° eerbiedigen in hun hoedanigheid van lid van het academisch personeel, de neutraliteit van de Koninklijke Militaire School;7° vermijden elke activiteit in strijd met de Grondwet of met de wetten van het Belgisch volk of die de onafhankelijkheid van het land ondermijnt, of een risico vormt voor de verdediging van het land of voor de uitvoering van de door het land afgesloten verdragen;8° moeten, onder alle omstandigheden, eerbiedig zijn tegenover het Staatshoofd, de grondwettelijke machten en de instellingen van de Staat;9° houden zich ver van bewegingen, groepen of organisaties die activiteiten bedoeld in 7° uitoefenen en weigeren hen elke vorm van samenwerking;10° maken in geen geval vertrouwelijke informatie of feiten openbaar waarvan ze door hun beroepsactiviteit kennis hebben gehad of hebben.
Art. 3.De personen die tussenkomen in de tuchtprocedure moeten : 1° indien zij militair zijn, behoren tot hetzelfde taalstelsel als betrokkene of beschikken over de grondige kennis van de taal van betrokkene, zoals bepaald in de artikelen 2 en 7 van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger;2° indien zij deel uitmaken van het burgerpersoneel, behoren tot dezelfde taalrol als betrokkene of beschikken over de grondige kennis van de taal van betrokkene, zoals bepaald in artikel 11 van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger of in artikel 43, § 3, derde lid, van de wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken. Afdeling II. - De tuchtstraffen
Art. 4.§ 1. De volgende tuchtstraffen kunnen uitgesproken worden : 1° de terechtwijzing;2° de blaam;3° de inhouding van wedde;4° de tuchtschorsing;5° het ontslag van ambtswege;6° de afzetting. § 2. De inhouding van wedde wordt toegepast gedurende ten hoogste één maand en mag niet hoger liggen dan die welke bepaald is in artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers. § 3. De tuchtschorsing wordt uitgesproken voor een periode van ten minste één maand en ten hoogste drie maanden.
Tijdens de periode van tuchtschorsing heeft het personeelslid geen recht op wedde, er kan hem evenwel geen hogere inhouding van wedde worden opgelegd dan deze bepaald in artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers. Gedurende de periode van tuchtschorsing heeft hij, in voorkomend geval, geen recht op bevordering noch op verhoging van zijn wedde.
Niemand kan evenwel geschorst worden wanneer hij aan de vereisten voldoet om in ruste te worden gesteld. § 4. Elke tuchtstraf wordt in het individuele dossier van betrokkene opgetekend.
Art. 5.§ 1. De tuchtstraf wordt uitgesproken door : 1° de minister van Landsverdediging in de gevallen bepaald in artikel 4, § 1, 1° tot 5°;2° de Koning in het geval bepaald in artikel 4, § 1, 6°. De tuchtstraf wordt uitgesproken op basis van een definitief voorstel van tuchtstraf van de adviesraad, in voorkomend geval, na advies van de raad van beroep.
De bevoegde overheid kan geen zwaardere tuchtstraf uitspreken dan degene die definitief voorgesteld is. § 2. Een tuchtstraf kan geen uitwerking hebben over een periode voor de uitspraak, tenzij een verordeningsbepaling uitdrukkelijk anders luidt. Afdeling III. - Algemene kenmerken van de tuchtprocedure
Art. 6.§ 1. De tuchtvordering mag alleen betrekking hebben op feiten die zich hebben voorgedaan of zijn vastgesteld binnen een termijn van zes maanden voorafgaand aan de datum waarop de vordering wordt ingesteld.
Wanneer meer dan één feit ten laste van betrokkene wordt gelegd, wordt er evenwel slechts één tuchtprocedure ingesteld die aanleiding kan geven tot het uitspreken van één tuchtstraf. § 2. Wanneer in de loop van een tuchtprocedure een nieuw feit ten laste van betrokkene wordt gelegd, kan dit tot een nieuwe procedure aanleiding geven zonder dat de lopende procedure onderbroken wordt. § 3. Behoudens nieuwe elementen die de heropening van het dossier rechtvaardigen en die zich voordoen binnen de verjaringstermijn bepaald in § 1, kan niemand het voorwerp van een tuchtvordering zijn voor reeds op tuchtrechtelijk vlak bestrafte feiten. § 4. Strafvordering schorst de tuchtprocedure en de tuchtuitspraak.
In geval van strafvordering en indien het openbaar ministerie de einduitspraak van het gerecht ter kennis heeft gebracht van de minister van Landsverdediging, moet de tuchtvordering, in voorkomend geval, ingesteld worden binnen de zes maanden na de datum van kennisgeving. De minister van Landsverdediging oordeelt over de opportuniteit een tuchtstraf uit te spreken. Afdeling IV. - De tuchtprocedure
Art. 7.§ 1. Nadat de feiten bedoeld in artikel 2 werden vastgesteld, stelt de directeur van het academisch onderwijs van de Koninklijke Militaire School een onderzoek in. Indien de directeur van het academisch onderwijs evenwel deel uit maakt van het onderwijzend burgerpersoneel en hem feiten ten laste worden gelegd, wordt het onderzoek ingesteld door de overheid aangeduid door de commandant van de Koninklijke Militaire School.
Het betrokken personeelslid en, in voorkomend geval, getuigen worden gehoord over de ten laste gelegde feiten. Betrokkene kan zich laten bijstaan door de persoon van zijn keuze.
De gehoorde personen ondertekenen hun, door de secretaris, in het proces-verbaal opgetekende verklaringen. Indien een opgeroepen persoon of de betrokkene weigert of verzuimt te verschijnen, op de vragen te antwoorden of zijn verklaringen te ondertekenen, wordt dit in het proces-verbaal vermeld. § 2. Indien betrokkene bezwaren heeft met betrekking tot de hem ten laste gelegde feiten stelt hij een verweerschrift op. Dit verweerschrift wordt, met een bij de post aangetekende of bij de dienst der militaire estafetten ingeschreven brief, toegezonden aan de overheid die het onderzoek instelt uiterlijk binnen een termijn van vijf werkdagen volgend op de dag van de kennisgeving van het proces-verbaal. § 3. Binnen de vijf werkdagen volgend op de beëindiging van de termijn vastgesteld in § 2 betekent de overheid die het onderzoek instelt, met een bij de post aangetekende of bij de dienst der militaire estafetten ingeschreven brief, aan betrokkene de tuchtstraf die hij jegens hem zal voorstellen en zendt hij dit voorlopige voorstel van tuchtstraf, het proces-verbaal van het onderzoek en, in voorkomend geval, het verweerschrift toe aan de adviesraad.
Art. 8.§ 1. Bij het departement van Landsverdediging wordt een adviesraad van de algemene directie vorming ingesteld, die de opdracht heeft het definitief voorstel van tuchtstraf te formuleren.
De adviesraad is samengesteld uit de volgende personen of hun plaatsvervanger : 1° de directeur-generaal vorming of de opperofficier door hem aangewezen als zijn plaatsvervanger, als voorzitter;2° een divisiechef van de algemene directie human resources, aangewezen door de directeur-generaal human resources, als lid;3° de voorzitter of de ondervoorzitter van de faculteitsraad van een faculteit van de Koninklijke Militaire School waartoe betrokkene niet behoort, door de voorzitter aangewezen als lid. De voorzitter kan zich laten bijstaan door deskundigen in de domeinen die hij nuttig acht.
De leden van de raad van advies oefenen hun opdracht in volle onafhankelijkheid uit. Zij lichten de voorzitter in over elk feit dat deze onafhankelijkheid in het gedrang kan brengen. Elk personeelslid dat in enige hoedanigheid aan de voorafgaande tuchtprocedure heeft deelgenomen kan geen zitting hebben noch deelnemen aan de beraadslaging van de adviesraad. § 2. Het permanent secretariaat en het bewaren van het archief van de adviesraad worden toevertrouwd aan de algemene directie vorming.
De voorzitter wijst een officier of ambtenaar van niveau 1 aan als secretaris of als plaatsvervanger van deze laatste.
De secretaris vervult zijn opdracht onder het gezag en de leiding van de voorzitter. Hij verzorgt de administratie van de adviesraad, hij stelt het proces-verbaal van de vergaderingen op en deelt de uitgebrachte adviezen en beslissingen mee aan de bevoegde overheden onder de handtekening van de voorzitter.
Art. 9.§ 1. Binnen een termijn van vijf werkdagen vanaf de dag waarop het voorlopig voorstel van de commandant van de Koninklijke Militaire School bij hem aanhangig is gemaakt, roept de adviesraad de betrokkene op, met een bij de post aangetekende of bij de dienst der militaire estafetten ingeschreven brief. Het horen van de betrokkene moet tussen de vijftiende en de twintigste werkdag volgend op het aanhangig maken bij de adviesraad plaatsvinden.
De oproeping vermeldt de plaats, de dag en het uur van de zitting, de plaats waar en de termijn waarbinnen het dossier kan worden geraadpleegd. § 2. Betrokkene verschijnt persoonlijk. Hij mag zich laten bijstaan door de persoon naar zijn keuze, hierna « de verdediger » genoemd.
Betrokkene deelt aan het secretariaat van de adviesraad de naam van zijn verdediger mede binnen de vijf werkdagen volgend op de datum van de oproeping.
In dit laatste geval wordt de verdediger eveneens op de zitting uitgenodigd. § 3. De adviesraad doet uitspraak op grond van de stukken van het dossier indien, ofschoon behoorlijk opgeroepen, betrokkene en zijn verdediger zonder geldige reden afwezig zijn. Is de afwezigheid van betrokkene of zijn verdediger gerechtvaardigd dan wordt een tweede zitting georganiseerd. Indien betrokkene, zijn verdediger of beiden opnieuw afwezig zijn, zelfs indien deze afwezigheid gerechtvaardigd is, doet de adviesraad uitspraak, desnoods slechts op grond van de stukken van het dossier.
Indien de adviesraad evenwel overweegt een definitief voorstel van tuchtstraf te doen dat strenger is dan het voorlopige voorstel van tuchtstraf, bedoeld in artikel 7, § 3, roept ze de betrokkene opnieuw op voor een verhoor. § 4. Het definitieve voorstel van tuchtstraf wordt vastgesteld bij meerderheid van stemmen. De voorzitter en de leden kunnen zich niet onthouden. De secretaris en de deskundigen zijn niet stemgerechtigd.
De uitgebrachte meningen en de motivering worden in het proces-verbaal opgenomen.
Binnen een termijn van ten hoogste twee maanden vanaf de dag dat de zaak bij de adviesraad is ingediend, doet deze het definitieve voorstel en betekent het aan betrokkene binnen de vijf werkdagen, met een bij de post aangetekende of bij de dienst der militaire estafetten ingeschreven brief.
Bij ontstentenis van deze betekening wordt de adviesraad geacht af te zien van de procedure voor de feiten die ten laste van betrokkene worden gelegd. § 5. Binnen de vijf werkdagen volgend op de betekening van het definitief voorstel, kan betrokkene, bij de beroepsraad voor disciplinaire aangelegenheden beroep aantekenen tegen dit definitief voorstel van tuchtstraf, met een bij de post aangetekende of bij de dienst der militaire estafetten ingeschreven brief gericht aan de voorzitter van de adviesraad. Het beroep moet gemotiveerd worden.
De zaak wordt bij de raad van beroep voor disciplinaire aangelegenheden aanhangig gemaakt door toedoen van de voorzitter van de adviesraad. De voorzitter van de adviesraad zendt het volledig dossier van de zaak toe aan de voorzitter van de raad van beroep en hij stelt de minister van Landsverdediging op de hoogte van het ingestelde beroep. § 6. Wanneer betrokkene geen beroep aantekent, stuurt de voorzitter van de adviesraad het dossier naar de minister van Landsverdediging en stelt hem in kennis van het definitief voorstel van tuchtstraf van de adviesraad binnen de maand volgend op de beëindiging van de termijn vastgesteld in § 5.
Art. 10.De minister van Landsverdediging, naargelang het geval, spreekt de tuchtstraf uit of stelt ze definitief voor aan de Koning.
Hij kan geen andere feiten ter sprake brengen dan dewelke het voorstel van de adviesraad gemotiveerd hebben.
De Koning of de minister van Landsverdediging, naargelang het geval, beslist binnen de tien werkdagen, te rekenen vanaf de betekening van het definitief voorstel van de raad van advies. De minister van Landsverdediging of zijn gemachtigde deelt zijn beslissing zonder verwijl mede aan de betrokkene en aan de voorzitter van de raad van advies.
Art. 11.De raad van advies stelt een huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring aan de minister van Landsverdediging voor. Afdeling V. - De beroepsprocedure
Art. 12.§ 1. Bij het departement van Landsverdediging wordt een raad van beroep voor disciplinaire aangelegenheden ingesteld, die de opdracht heeft om kennis te nemen van de beroepen in tuchtzaken, verder « raad van beroep » genoemd. § 2. De raad van beroep is samengesteld uit de volgende personen of hun plaatsvervanger : 1° de directeur-generaal juridische steun en bemiddeling of de divisiechef door hem aangewezen als zijn plaatsvervanger, voorzitter;2° de directeur-generaal human resources of de divisiechef door hem aangewezen als zijn plaatsvervanger, als lid;3° een lid van het statutair burgerpersoneel van het ministerie van Landsverdediging, ambtenaar minstens behorende tot de klas A 5 of, bij zijn ontstentenis, een opperofficier, aangewezen door de directeur-generaal human resources, als lid. De leden van de raad van beroep oefenen hun opdracht in volle onafhankelijkheid uit. Zij lichten de voorzitter in over elk feit dat deze onafhankelijkheid in het gedrang kan brengen. Het personeelslid dat in enige hoedanigheid aan de voorafgaande tuchtprocedure heeft deelgenomen kan geen zitting hebben noch deelnemen aan de beraadslaging van de raad van beroep.
De voorzitter kan zich laten bijstaan door deskundigen in de domeinen die hij nuttig acht. § 3. Het permanent secretariaat en het bewaren van het archief van de raad van beroep worden opgedragen aan de algemene directie juridische steun en bemiddeling.
Een officier of ambtenaar van niveau A wordt aangewezen door de voorzitter van de raad van beroep als secretaris of als plaatsvervanger van deze laatste.
De secretaris vervult zijn opdracht onder het gezag en de leiding van de voorzitter. Hij verzorgt de administratie van de raad van beroep, hij stelt het proces-verbaal van de vergaderingen op en deelt de uitgebrachte adviezen en beslissingen mee aan de bevoegde overheden onder de handtekening van de voorzitter.
Art. 13.§ 1. De verzoeker heeft het recht om de leden van de raad van beroep te wraken. Dit recht kan slechts eenmaal tijdens dezelfde zaak worden uitgeoefend. § 2. De secretaris geeft, met een bij de post aangetekende of bij de dienst der militaire estafetten ingeschreven brief, kennis aan de verzoeker van de lijst van de effectieve of plaatsvervangende leden die zijn opgeroepen voor het onderzoek van de hem betreffende zaak.
Binnen de vijf werkdagen vanaf de bekendmaking van de lijst verzendt de verzoeker met een bij de post aangetekende of bij de dienst der militaire estafetten ingeschreven brief, deze lijst naar het secretariaat met vermelding van de naam van de leden die hij wraakt.
De wraking moet gemotiveerd worden.
Wanneer deze termijn verstreken is, wordt verzoeker geacht af te zien van zijn recht om de leden te wraken. § 3. Gewraakt wordt bovendien het lid dat naar het oordeel van de voorzitter als rechter in eigen zaak zou kunnen beschouwd worden.
Art. 14.De raad van beroep kan een aanvullend onderzoek bevelen. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door één of meerdere leden van de raad van beroep of door de door de voorzitter aangewezen deskundigen.
De raad van beroep mag over geen enkele zaak beraadslagen indien de verzoeker niet in de gelegenheid werd gesteld zijn verweermiddelen te doen gelden, indien het dossier niet alle nodige gegevens bevat opdat de raad met volle kennis van zaken advies kan geven en indien, in voorkomend geval, het aanvullend onderzoek niet geheel beëindigd is.
In geval van vertraging bij het vastleggen van de datum van de zitting, die moet plaatsvinden uiterlijk een maand nadat de zaak bij de raad van beroep aanhangig werd gemaakt, deelt de voorzitter aan de minister van Landsverdediging de reden van deze vertraging mede.
Art. 15.De raad van beroep kan niet beraadslagen indien de opgeroepen leden of hun plaatsvervangers niet aanwezig zijn.
Indien de leden een wettige reden van verhindering hebben, moeten zij de voorzitter schriftelijk de reden van hun afwezigheid mededelen binnen de drie werkdagen volgend op de datum van oproeping.
Art. 16.De verzoeker verschijnt persoonlijk voor de raad van beroep.
Hij mag zich laten bijstaan door de persoon naar zijn keuze, hierna « de verdediger » genoemd.
De oproeping, met een bij de post aangetekende of bij de dienst der militaire estafetten ingeschreven brief, vermeldt de plaats, de dag en het uur van de zitting, alsook de plaats waar en de termijn waarbinnen het dossier kan worden geraadpleegd.
De verzoeker deelt aan het secretariaat van de raad van beroep de naam van zijn verdediger mede binnen de drie werkdagen volgend op de datum van de oproeping.
In dit laatste geval wordt de verdediger eveneens op de zitting uitgenodigd.
Art. 17.Indien, ofschoon behoorlijk opgeroepen, betrokkene en zijn verdediger zonder geldige reden niet verschijnen, beschouwt de voorzitter de zaak als niet meer aanhangig bij de raad en zendt hij het dossier toe aan de minister van Landsverdediging.
Is de afwezigheid van betrokkene of zijn verdediger gerechtvaardigd dan wordt een tweede zitting georganiseerd. Indien betrokkene, zijn verdediger of beiden opnieuw afwezig zijn, zelfs indien deze afwezigheid gerechtvaardigd is, doet de raad uitspraak, desnoods slechts op grond van de stukken van het dossier.
De stemming is geheim. De raad beslist bij meerderheid van stemmen. De leden en de voorzitter van de raad kunnen zich niet onthouden. De secretaris en de deskundigen zijn niet stemgerechtigd.
Art. 18.Na de behandeling van de zaak stuurt de voorzitter van de raad van beroep het dossier toe aan de minister van Landsverdediging en stelt hem in kennis van zijn gemotiveerd advies, binnen de maand na datum van de zitting. Hij vermeldt met hoeveel stemmen, voor of tegen, de stemming werd bereikt. In het geval dat de in dit lid bepaalde termijn niet wordt geëerbiedigd, deelt de voorzitter aan de minister van Landsverdediging de reden van vertraging mede.
De verzoeker en zijn verdediger kunnen op het secretariaat van de raad van beroep kennis nemen van het uitgebracht advies.
Art. 19.De beslissing wordt, naargelang het geval, genomen of definitief voorgesteld door de minister van Landsverdediging.
De minister van Landsverdediging kan geen andere feiten ter sprake brengen dan welke het advies van de raad van beroep gemotiveerd hebben.
De Koning of de minister van Landsverdediging, naargelang het geval, beslist binnen de tien werkdagen, te rekenen vanaf de betekening van het advies van de raad van beroep; de minister van Landsverdediging of zijn gemachtigde deelt zijn beslissing zonder verwijl mede aan de verzoeker en aan de voorzitter van de raad van beroep.
Art. 20.De raad van beroep stelt een huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring aan de minister van Landsverdediging voor. Afdeling VI. - De uitwissing van de tuchtstraffen
Art. 21.§ 1. Elke tuchtstraf, behalve de afzetting en het ontslag van ambtswege, wordt in het persoonlijk dossier van betrokkene uitgewist onder de in § 2 bepaalde voorwaarden en wordt uit het dossier verwijderd.
Onder voorbehoud van de uitvoering van de straf, heeft de uitwissing tot gevolg dat met de uitgewiste tuchtstraf geen rekening meer mag worden gehouden bij de beoordeling van de aanspraken op bevordering van betrokkene, noch bij de toekenning van een evaluatie. § 2. De uitwissing van de tuchtstraffen geschiedt van ambtswege na een termijn waarvan de duur is vastgesteld op : 1° zes maanden voor de terechtwijzing;2° negen maanden voor de blaam;3° één jaar voor de inhouding van de wedde;4° twee jaar voor de tuchtschorsing. De termijn loopt vanaf de datum waarop de straf is uitgesproken. HOOFDSTUK II. - Wijzigingsbepalingen
Art. 22.Het opschrift van het koninklijk besluit van 31 augustus 1998 tot vaststelling van het statuut van de burgerlijke repetitors bij de Koninklijke Militaire School, wordt vervangen als volgt : « Koninklijk besluit tot vaststelling van het statuut van de repetitoren, taalleraren en eerstaanwezend taalleraren bij de Koninklijke Militaire School ».
Art. 23.Overal in de Franse tekst van het hetzelfde besluit worden de woorden « ministre de la Défense nationale » vervangen door de woorden « ministre de la Défense ».
Art. 24.Artikel 1 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Artikel 1.Het ambt van repetitor, taalleraar of eerstaanwezend taalleraar bij de Koninklijke Militaire School wordt, naargelang het geval, uitgeoefend door stagedoende of vastbenoemde repetitors, taalleraars of eerstaanwezend taalleraars. ».
Art. 25.Artikel 2 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 september 2002, wordt vervangen als volgt : «
Artikel 2.De repetitoren : 1° verlenen hun medewerking aan de praktische werken, aan de geleide oefeningen, alsook aan de controle van de kennis van de leerlingen;2° mogen vervangingen verzekeren in uitzonderlijke gevallen;3° mogen cursussen verstrekken in het kader van de opdrachten bedoeld in artikel 6, 3°, 5° en 8°, van het koninklijk besluit van 26 september 2002 betreffende de organisatie van de Koninklijke Militaire School;4° verlenen hun medewerking in het kader van de opdrachten bedoeld in artikel 6, 6° en 7°, van het voornoemde koninklijk besluit. De taalleraren mogen cursussen verstrekken in het kader van de opdrachten bedoeld in artikel 6, 3°, 5° en 8°, van het koninklijk besluit van 26 september 2002 betreffende de organisatie van de Koninklijke Militaire School. ».
Art. 26.In artikel 3 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in 2° worden de woorden « van de beoogde betrekking » vervangen door de woorden « van het beoogde ambt »;2° de bepaling onder 5° wordt vervangen als volgt : « 5° naargelang het geval, houder zijn van één van de diploma's bedoeld in artikel 3, § 3, eerste lid, of § 4, van de wet van 16 maart 1994 betreffende het statuut en de bezoldiging van het onderwijzend personeel van de Koninklijke Militaire School;»; 3° de bepaling onder 7° wordt vervangen als volgt : « 7° aan geen enkele ziekte of gebrek lijden, onverenigbaar met de uitoefening van het ambt en beantwoorden aan de criteria die bij het koninklijk besluit van 13 mei 1999 tot regeling van het medisch toezicht op het personeel van sommige overheidsdiensten, zijn bepaald; ».
Art. 27.In artikel 6 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « Dit verslag wordt medegedeeld aan de stagiair die er zich tot beperkt het te viseren, te dagtekenen en het uiterlijk op de vijfde werkdag volgend op de kennisgeving terug te bezorgen, indien hij hiertegen geen bezwaar heeft in te brengen.Oordeelt de stagiair daarentegen dat dit verslag niet gegrond is, dan viseert hij het in die zin en zendt het uiterlijk op de vijfde werkdag volgend op de kennisgeving terug, eventueel samen met een bezwaarschrift waarvan de ontvangst hem bericht wordt. De commandant van de Koninklijke Militaire School zendt dat verslag en, in voorkomend geval, het bezwaarschrift toe aan de directeur-generaal human resources of de door hem aangewezen overheid, die het bij het persoonlijk dossier van de stagiair laat voegen. »; 2° het vijfde lid wordt vervangen als volgt : « Het eindverslag wordt medegedeeld aan de stagiair die er zich tot beperkt het te viseren, te dagtekenen en het uiterlijk op de vijfde werkdag volgend op de kennisgeving terug te bezorgen, indien hij hiertegen geen bezwaar heeft in te brengen.Oordeelt de stagiair daarentegen dat dit verslag niet gegrond is, dan viseert hij het in die zin en zendt het uiterlijk op de vijfde werkdag volgend op de kennisgeving terug, eventueel samen met een bezwaarschrift waarvan de ontvangst hem bericht wordt. De commandant van de Koninklijke Militaire School zendt dat verslag en, in voorkomend geval, het bezwaarschrift toe aan de directeur-generaal human resources of de door hem aangewezen overheid. ».
Art. 28.Artikel 7 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Artikel 7.De stagiair kan, tijdens de proeftijd, worden afgedankt op gemotiveerd voorstel van de commandant van de Koninklijke Militaire School, die dit voorstel onverwijld aan de stagiair betekent. Deze viseert het, dagtekent het en bezorgt het uiterlijk op de vijfde werkdag volgend op de kennisgeving terug.
Dit voorstel wordt aan de directeur-generaal human resources of aan de door hem aangewezen overheid toegezonden. ».
Art. 29.In artikel 8 van hetzelfde besluit worden de volgende veranderingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « binnen een termijn van tien kalenderdagen die op de kennisgeving van dit voorstel volgt » vervangen door de woorden « uiterlijk op de vijfde werkdag volgend op de kennisgeving »;2° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « Voornoemde overheid zendt het bezwaarschrift de dag van ontvangst toe aan de directeur-generaal human resources of de door hem aangewezen overheid, die het bij de directieraad van het ministerie van Landsverdediging aanhangig maakt.»; 3° het derde lid wordt vervangen als volgt : « De Directieraad geeft zijn gemotiveerd advies aan de minister van Landsverdediging binnen een termijn van ten hoogste één maand te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift.»; 4° in het vierde lid worden de woorden « advocaat, door een verdediger gekozen onder de in actieve dienst zijnde of gepensioneerde leden van het burgerlijk onderwijzend korps van de Koninklijke Militaire School of door een afgevaardigde van een erkende vakvereniging » vervangen door de woorden « verdediger naar zijn keuze ».
Art. 30.In artikel 12 van hetzelfde besluit vervalt het woord « burgerlijk ».
Art. 31.Artikel 13 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Artikel 13.Onverminderd de bepalingen van dit statuut, zijn de repetitoren, de taalleraren en de eerstaanwezend taalleraren bij de Koninklijke Militaire School onderworpen aan de regels die voor het statutair burgerpersoneel van het ministerie van Landsverdediging gelden inzake : 1° rechten, plichten en onverenigbaarheden;2° persoonlijke aansprakelijkheid;3° controle op de lichamelijke geschiktheid;4° administratieve standen;5° verloven en afwezigheden;6° syndicaal statuut;7° schorsing in het belang van de dienst;8° cumulaties van beroepsactiviteiten;9° ambtsneerlegging.».
Art. 32.In artikel 14 van hetzelfde besluit worden de woorden « chef van het Burgerlijk Algemeen Bestuur van het ministerie van Landsverdediging » vervangen door de woorden « directeur-generaal human resources van het algemeen commando van het ministerie van Landsverdediging of de door hem aangewezen overheid ».
Art. 33.Artikel 15 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Artikel 15.Inzake onverenigbaarheden wordt de adviserende opdracht die aan de te dien einde samengestelde commissies is voorbehouden, door de directieraad van het ministerie van Landsverdediging vervuld.
De jaarlijkse vakantieverloven worden elk jaar door de commandant van de Koninklijke Militaire School vastgesteld. Het aantal toegekende verlofdagen mag evenwel niet lager liggen dan het aantal dagen toegekend aan het burgerpersoneel van dezelfde leeftijdscategorie. ».
Art. 34.In artikel 16 van hetzelfde besluit vervalt het woord « burgerlijke ». HOOFDSTUK III. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen
Art. 35.De taalleraars en eerstaanwezend taalleraars bij de Koninklijke Militaire School in dienst vóór de datum waarop dit besluit in werking treedt, worden geacht aan de wervingvereisten vastgesteld door dit besluit te hebben voldaan.
Art. 36.Het koninklijk besluit van 18 november 1971 houdende het statuut van de burgerlijke taalleraars van de Koninklijke Militaire School, wordt opgeheven.
Art. 37.Onze Minister van Landsverdediging is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 23 november 2005.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT