Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 23 november 2001
gepubliceerd op 17 januari 2002

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 13 oktober 2000, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk, tot coördinatie van de statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk"

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2001013140
pub.
17/01/2002
prom.
23/11/2001
ELI
eli/besluit/2001/11/23/2001013140/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

23 NOVEMBER 2001. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 13 oktober 2000, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk, tot coördinatie van de statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk" (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, inzonderheid op artikel 2;

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op de collectieve arbeidsovereenkomst van 27 april 1981, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk, tot oprichting van een Fonds voor bestaanszekerheid voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk en tot vaststelling van zijn statuten, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 25 september 1981;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 13 oktober 2000, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk, tot coördinatie van de statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk".

Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 23 november 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 7 januari 1958, Belgisch Staatsblad van 7 februari 1958. Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.

Koninklijk besluit van 25 september 1981, Belgisch Staatsblad van 13 oktober 1981.

Bijlage Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk Collectieve arbeidsovereenkomst van 13 oktober 2000 Coördinatie van de statuten van het Fonds voor bestaanszekerheid voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk (Overeenkomst geregistreerd op 14 november 2000 onder het nummer 55843/CO/214) HOOFDSTUK I. - Benaming en maatschappelijke zetel

Artikel 1.Er wordt met ingang van 1 januari 1981 een fonds voor bestaanszekerheid opgericht, genaamd "Fonds voor bestaanszekerheid voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk".

Art. 2.De maatschappelijke zetel van het fonds is gevestigd te Gent op volgend adres : Poortakkerstraat 100, 9051 Gent (Sint-Denijs-Westrem). Hij kan bij beslissing van het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk overgebracht worden naar elke andere plaats in België. HOOFDSTUK II. - Doel

Art. 3.Het fonds heeft tot doel : 1° het innen van de bijdragen, nodig voor zijn werking;2° het toekennen van aanvullende sociale voordelen aan de bedienden bedoeld bij artikel 4;3° de uitkering van deze voordelen te verzekeren;4° het financieren en organiseren van opleidings- en tewerkstellingsbevorderende initiatieven voor bedienden door de in het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk vertegenwoordigde organisaties;5° het ten laste nemen van de bijzondere werkgeversbijdragen op het voltijds en halftijds brugpensioen;6° de financiering van de lasten met betrekking tot de verbetering van de industriële relaties en de promotie van de werkgelegenheid in de textielnijverheid en het breiwerk;7° de bestuurs- en beheerslasten met betrekking tot de uitbetaling van de sociale voordelen aan de vertegenwoordigende organisaties vergoeden. HOOFDSTUK III. - Toepassingsgebied

Art. 4.Deze statuten zijn van toepassing op de werkgevers en op de bedienden die zij tewerkstellen, welke ressorteren onder het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk, met uitzondering van de werkgevers en hun bedienden waarvan sprake in de litterae c) en d) door het koninklijk besluit van 4 juni 1999 ingelast in artikel 1, § 1, 1°) van het koninklijk besluit van 5 februari 1974 tot oprichting van sommige paritaire comités en tot vaststelling van hun benaming en hun bevoegdheid. HOOFDSTUK IV. - Toekenning en uitkering van de aanvullende sociale voordelen

Art. 5.De in artikel 4 bedoelde bedienden hebben recht op aanvullende sociale voordelen ten laste van het fonds waarvan de aard, het bedrag, de toekenningsvoorwaarden en de uitkeringsmodaliteiten worden vastgesteld bij collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit.

Art. 6.De uitkering van de aanvullende voordelen mag in geen geval afhankelijk gesteld zijn van de storting door de werkgever van de bijdragen welke hem zijn opgelegd. HOOFDSTUK V. - Opleiding en vorming

Art. 7.In uitvoering van het interprofessioneel akkoord 1999-2000 doet de textielsector een bijkomende inspanning op het vlak van de vorming en opleiding. Deze bijkomende inspanning wordt gerealiseerd door een bijdrage op de lonen van de jaren 1999 en 2000.

Aldus levert de textielsector zijn aandeel tot de uitvoering van het engagement om bijkomende inspanningen op het vlak van permanente vorming te doen, met als doel België op het traject te zetten dat na 6 jaar leidt tot het gemiddeld niveau van de drie buurlanden.

Voor de jaren 1999 en 2000 wordt door de collectieve arbeidsovereenkomst van 22 juni 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk, een trekkingsrecht ten belope van maximum 0,20 pct. van de loonmassa, ingevoerd. Het trekkingsrecht wordt toegekend aan de onderneming die uiterlijk op 31 december 1999 een door de ondernemingsraad goedgekeurd opleidingsplan indient bij het Fonds voor bestaanszekerheid voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk. Bij ontstentenis van een ondernemingsraad dient het opleidingsplan goedgekeurd te worden door de syndicale delegatie of bij ontstentenis ervan, door het regionaal contactcomité.

Het bewijs van de in 1999 gedane kosten voor opleidingen in het raam van het goedgekeurd opleidingsplan dient tegen uiterlijk 31 maart 2000 bij het fonds ingediend te worden. Voor de opleidingen die in 2000 gerealiseerd worden, dient het bewijs van de gedane kosten uiterlijk tegen 31 maart 2001 bij het fonds te worden ingediend.

Het Fonds voor bestaanszekerheid voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk wordt belast met de uitbetaling van dit trekkingsrecht ten laste van de sectie « Opleiding ». Het trekkingsrecht stemt overeen met het bedrag vermeld op het bewijs van gedane kosten, zonder dat het trekkingsrecht hoger kan zijn dan de bijdrage van 0,20 pct. op de onbegrensde brutolonen van de bedienden die door de onderneming voor het betrokken jaar werd betaald aan het fonds. HOOFDSTUK VI. - Beheer

Art. 8.Het fonds wordt beheerd door een raad van beheer welke paritair is samengesteld uit vertegenwoordigers van de werkgevers en van de bedienden, vertegenwoordigd in het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk. Deze raad bestaat uit tien leden, te weten : vijf vertegenwoordigers van de werkgevers en vijf vertegenwoordigers van de bedienden.

De leden van de raad van beheer worden aangeduid door het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk onder de gewone of de plaatsvervangende leden van dit comité. Hun mandaat eindigt wanneer zij ophouden lid te zijn van het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk. In dat geval worden zij vervangen door een lid van het paritair comité dat behoort tot dezelfde groep als het lid waarvan het mandaat een einde nam.

Art. 9.Om de drie jaar duidt de raad van beheer in zijn midden een voorzitter en twee ondervoorzitters aan. Er zal voor het voorzitterschap en het eerste ondervoorzitterschap een beurtregeling worden toegepast onder de vertegenwoordigers van de werkgevers en van de bedienden. De groep waartoe de voorzitter behoort wordt voor het eerste jaar bij loting aangewezen. De tweede ondervoorzitter behoort steeds tot de groep der vertegenwoordigers van de bedienden.

Art. 10.De raad van beheer vergadert op uitnodiging van de voorzitter. De voorzitter is gehouden de raad minstens eenmaal per kwartaal bijeen te roepen en telkens wanneer twee leden van de raad erom verzoeken. De uitnodigingen moeten de agenda vermelden. De notulen worden opgemaakt door de secretaris, aangewezen door de raad van beheer en ondertekend door diegene die de vergadering heeft voorgezeten.

De uittreksels uit de notulen worden ondertekend door de voorzitter of door twee beheerders. De beslissingen worden genomen bij volstrekte meerderheid van stemmen der aanwezige leden. De stemming is geldig indien eraan deelgenomen wordt door ten minste één lid van iedere groep en op voorwaarde dat het ter stemming gebrachte punt duidelijk vermeld werd op de agenda van de bijeenroeping der vergadering.

Art. 11.De raad van beheer heeft tot opdracht het fonds te beheren en alle maatregelen te treffen welke nodig blijken voor zijn goede werking. Hij beschikt over de meest uitgebreide bevoegdheden voor het beheer en de leiding van het fonds. Hij treedt in rechte op uit naam van het fonds op vervolging en benaarstiging van de voorzitter of van de beheerder daartoe afgevaardigd.

Art. 12.De raad van beheer kan bijzondere bevoegdheden aan één of meer zijner leden of zelfs aan derden overdragen. Voor alle andere handelingen dan die waarvoor door de raad van beheer bijzondere opdrachten werden gegeven, volstaat de gezamenlijke handtekening van twee beheerders, één van iedere groep, zonder dat deze beheerders van enige beraadslaging of machtiging moeten laten blijken, opdat het fonds geldig vertegenwoordigd zou zijn tegenover derden.

Art. 13.De beheerders zijn slechts verantwoordelijk voor de uitvoering van hun mandaat en zij gaan geen enkele persoonlijke verplichting aan ten gevolge van hun beheer, ten opzichte der verbintenissen van het fonds. HOOFDSTUK VII. - Financiering

Art. 14.De financiering van de aanvullende sociale voordelen gebeurt : a) voor de rechthebbende bruggepensioneerden tijdens de periode 1981-1985 door renteloze voorschotten ten laste van het Ministerie van Economische Zaken en door een werkgeversbijdrage. Deze werkgeversbijdrage dekt tot op 31 december 1985 1 pct. van de jaarlijkse uitgaven en wordt vanaf 1 januari 1986 aangewend ter terugbetaling van de renteloze voorschotten; b) voor de nieuwe rechthebbende bruggepensioneerden tijdens de periode van 1 januari 1986 tot 31 december 1989 door de begroting van het Ministerie van Economische Zaken;c) voor de nieuwe rechthebbende bruggepensioneerden tijdens de periode van 1 januari 1990 tot 31 december 1990, door een werkgeversbijdrage;d) voor de nieuwe rechthebbende bruggepensioneerden tijdens de periode van 1 januari 1991 tot 31 december 1992, door een bijkomende werkgeversbijdrage;e) voor de nieuwe rechthebbende bruggepensioneerden tijdens de periode van 1 januari 1993 tot 31 december 1994, door een bijkomende werkgeversbijdrage;f) voor de nieuwe rechthebbende bruggepensioneerden tijdens de periode van 1 januari 1995 tot 31 december 1996, door een bijkomende werkgeversbijdrage;g) voor de nieuwe rechthebbende bruggepensioneerden tijdens de periode van 1 januari 1997 tot 31 december 1998, door de werkgeversbijdrage vermeld onder littera f);h) voor de nieuwe rechthebbenden van het voltijds brugpensioenstelsel en van het halftijds brugpensioenstelsel tijdens de periode van 1 januari 1999 tot 31 december 2000, door de bijdrage vastgesteld in artikel 16 littera b) van huidige statuten.

Art. 15.a) De renteloze voorschotten waarvan sprake in artikel 14, a) worden trimestrieel en bij voorbaat op basis van een jaarlijkse begroting ter beschikking gesteld van het fonds.

De renteloze voorschotten dekken 99 pct. van de uitgaven, voortvloeiend uit de uitvoering van de collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld bij artikel 5 ten aanzien van de rechthebbende bruggepensioneerden aangeduid in artikel 14, a). b) de werkgeversbijdragen voorzien onder artikel 14, a) worden volgens de bepalingen van artikel 17 geïnd en ieder jaar in de loop van de maand februari op de rekening van het Ministerie van Economische Zaken gestort, tot op het ogenblik dat de renteloze voorschotten terugbetaald zijn.

Art. 16.a) De werkgeversbijdrage voorzien onder artikel 14, a) bedraagt 1 pct. van de jaarlijkse uitgaven voortvloeiend uit de collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld bij artikel 5 ten aanzien van de rechthebbende bruggepensioneerden aangeduid in artikel 14, a).

Zij is vastgesteld op 150 BEF per jaar per bediende voorkomend op de RSZ-staat van het eerste kwartaal van het desbetreffende jaar. b) Voor de financiering van de sociale begeleiding, vastgesteld bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 24 februari 1987 betreffende de sociale begeleiding, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 12 april 1988, wordt de bijdragevoet vastgesteld op 1 pct. van de brutolonen begrensd op 74 325 BEF per maand.

Deze bijdrage wordt geïnd op de lonen van de vier kwartalen 1986, uitgekeerd door de in artikel 4 bedoelde werkgevers.

Vanaf 1 januari 1987 wordt deze bijdragevoet vastgesteld op 0,35 pct. van de brutolonen begrensd op 74 325 BEF per maand.

Deze bijdrage wordt voor het eerst geïnd op de lonen uitbetaald door de in artikel 4 bedoelde werkgevers vanaf het eerste kwartaal 1987.

De loongrens wordt aangepast bij het begin van ieder jaar overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst nr 17 gesloten op 19 december 1974 in de Nationale Arbeidsraad en blijft geldig voor gans het betrokken kalenderjaar.

Vanaf 1 januari 1989 is voormelde bijdrage van 0,35 pct. bestemd voor de financiering van de aanvullende vergoeding voor de bruggepensioneerden bedoeld bij artikel 14, c), en voor de financiering van de sociale begeleiding vastgesteld bij voormelde collectieve arbeidsovereenkomst van 24 februari 1987.

Vanaf 1 januari 1991 wordt de bijdrage van 0,35 pct. vermeld in vorige alinea verhoogd met 0,25 pct. en aldus op 0,60 pct. gebracht.

Vanaf 1 januari 1992 wordt dezelfde bijdrage opnieuw met 0,25 pct. verhoogd en aldus op 0,85 pct. gebracht.

Vanaf 1 januari 1994 wordt dezelfde bijdrage opnieuw met 0,25 pct. verhoogd en aldus op 1,10 pct. gebracht.

Vanaf 1 januari 1995 wordt dezelfde bijdrage opnieuw met 0,30 pct. verhoogd en aldus op 1,40 pct. gebracht.

De inning van deze werkgeversbijdrage van 1,40 pct. wordt naar rato van 0,20 pct. voor de jaren 1995 en 1996 gedurende acht kwartalen geschorst.

Vanaf 1 januari 1997 wordt dezelfde bijdrage opnieuw met 0,40 pct. verhoogd en aldus op 1,80 pct. gebracht.

De inning van deze werkgeversbijdrage van 1,80 pct. wordt naar rato van 0,20 pct. voor de jaren 1997 en 1998 gedurende acht kwartalen geschorst.

Vanaf 1 januari 1999 wordt de bijdrage van 1,80 pct. met 0,35 pct. verminderd zodat deze bijdrage van 1,80 pct. wordt teruggebracht op 1,45 pct.

De inning van deze bijdrage van 1,45 pct. wordt naar rato van 0,20 pct. voor de jaren 1999 en 2000 gedurende acht kwartalen geschorst.

Vanaf 1 januari 2001 wordt deze bijdrage opnieuw op 1,45 pct. gebracht. c) Voor de financiering van de initiatieven waarvan sprake in artikel 3, 4°, wordt door het fonds, met ingang van 1 januari 1991 voor de jaren 1991 en 1992 een bijdrage geïnd van 0,25 pct.berekend op het volledig loon van de bedienden zoals bedoeld in artikel 23 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.

Met ingang van 1 januari 1993 wordt deze bijdrage voor de jaren 1993 en 1994 vastgesteld op 0,15 pct. van deze lonen.

Met ingang van 1 januari 1995 wordt deze bijdrage voor het jaar 1995 vastgesteld op 0,15 pct. van deze lonen.

Met ingang van 1 januari 1996 wordt deze bijdrage voor het jaar 1996 vastgesteld op 0,20 pct. van deze lonen.

Met ingang van 1 januari 1997 wordt deze bijdrage voor de jaren 1997 en 1998 vastgesteld op 0,10 pct. van deze lonen.

Met ingang van 1 januari 1999 wordt deze bijdrage voor de jaren 1999 en 2000 vastgesteld op 0,10 pct. van deze lonen.

Daarenboven wordt met ingang van 1 januari 1999 en voor dezelfde periode een bijkomende werkgeversbijdrage van 0,20 pct. geïnd ter financiering van het in artikel 7 bedoeld trekkingsrecht, zodat de totale werkgeversbijdrage voor de jaren 1999 en 2000 is vastgesteld op 0,30 pct. van deze lonen.

Art. 17.a) De werkgeversbijdrage voorzien onder artikel 16, a) wordt door het fonds geïnd op het einde van het eerste kwartaal. b) De werkgeversbijdragen voorzien onder artikel 16, b) en 16, c) van huidige statuten worden om het kwartaal door het fonds geïnd. Deze bijdragen moeten door de werkgever gestort worden op een door de raad van beheer bepaalde rekening. De vervaldata voor de betaling ervan zijn vastgesteld op respectievelijk 30 april, 31 juli, 31 oktober en 31 januari.

Art. 18.Ter staving van de verschuldigde bijdragen stuurt de werkgever, volgens modaliteiten en termijnen vastgesteld door de beheerraad van het fonds, een aangifte of formulier welke door het fonds worden verstrekt.

Art. 19.Voor elk kwartaal waarop de bijdragen betrekking hebben, is vanaf de eerste dag volgend op de in artikel 17 bepaalde vervaldag, de werkgever verplicht een verhoging van 10 pct. op het bedrag van de verschuldigde bijdragen te betalen, verhoogd met een nalatigheidsinterest gelijk aan deze van toepassing op de RSZ-bijdragen, zonder dat hiervoor een ingebrekestelling is vereist.

Zowel voor de inning van de bijdragen als voor de betaling der sociale vergoedingen geldt de verjaringstermijn toegepast door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.

Art. 20.Onverminderd de toepassing van artikel 14 van de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, kan het bedrag der bijdragen slechts gewijzigd worden bij collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit. HOOFDSTUK VIII. - Begrotingen en rekeningen

Art. 21.De rekeningen van het fonds zullen jaarlijks ter plaatse worden nagezien door de Inspectie van Financiën bij het Ministerie van Economische Zaken en door de bevoegde diensten van dit Ministerie.

Het fonds zal elk jaar vóór 28 februari de stand der rekeningen voorleggen aan het Ministerie van Economische Zaken. De begroting voor het volgende jaar zal vóór 31 december voorgelegd worden aan het Ministerie van Economische Zaken. Een herziening van de begroting is mogelijk vóór 1 juli.

Art. 22.Het dienstjaar neemt een aanvang op 1 januari en sluit op 31 december.

Art. 23.Elk jaar wordt, uiterlijk tijdens de maand december, een begroting voor het volgende jaar ter goedkeuring aan het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk voorgelegd.

Art. 24.Op 31 december worden de rekeningen van het verlopen jaar afgesloten. De afsluiting en de balans dienen op rekenplichtig gebied voldoende omschreven te zijn. HOOFDSTUK IX. - Toezicht

Art. 25.De raad van beheer, alsmede de bij toepassing van artikel 12 van de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid door het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk aangewezen revisor of accountant, brengen jaarlijks ieder een schriftelijk verslag uit over het vervullen van hun opdracht tijdens het verlopen jaar.

Art. 26.De balans, samen met hogerbedoelde schriftelijke jaarlijkse verslagen, dienen uiterlijk tijdens de maand juni ter goedkeuring aan het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk voorgelegd te worden. HOOFDSTUK X. - Vereffening

Art. 27.De in artikel 15 voorziene renteloze voorschotten worden terugbetaald door het fonds. De terugbetaling zal jaarlijks gebeuren en beginnen na een periode van vijf jaar. Ze zal gelijk zijn aan de opbrengst van één bijkomende werkgeversbijdrage, die vanaf 1 januari 1986 zal geheven worden. De bijdragevoet van deze bijkomende bijdrage zal minstens gelijk zijn aan de gemiddelde bijdragevoet vastgesteld voor de jaren 1981 tot en met 1985. HOOFDSTUK XI. - Ontbinding

Art. 28.Het fonds kan ontbonden worden bij éénparige beslissing van het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk, nadat het zijn verplichtingen voortvloeiend uit de protocolaire overeenkomst van 17 maart 1981 tussen de werkgeversen de werknemersorganisaties, de Minister van Economische Zaken en de Minister van Werkgelegenheid tot toekenning van een aanvullende vergoeding door middel van een conventioneel brugpensioen heeft nagekomen, en na terugbetaling van de in artikel 27 bedoelde voorschotten.

Art. 29.Ingeval bij de ontbinding van het fonds gelden beschikbaar blijven, wijst het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk de vereffenaars aan en bepaalt hun bevoegdheden en bezoldiging.

Het overblijvend vermogen van het fonds krijgt dan volgende bestemming : De rechthebbende bedienden ontvangen vanaf de datum van het in vereffening stellen van het fonds en tot volledige uitputting van het overblijvende vermogen van het fonds, de aanvullende sociale voordelen vastgesteld bij collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in toepassing van artikel 5 van deze statuten.

Deze collectieve arbeidsovereenkomst is gesloten voor onbepaalde duur.

Zij heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2000. Zij kan door één van de partijen worden opgezegd met een opzegging van 3 maanden betekend bij een ter post aangetekende brief, gericht aan de voorzitter van het paritair comité.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 23 november 2001.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

^