Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 23 maart 2007
gepubliceerd op 30 maart 2007

Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van de ondernemingen

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2007012128
pub.
30/03/2007
prom.
23/03/2007
ELI
eli/besluit/2007/03/23/2007012128/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

23 MAART 2007. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van de ondernemingen (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikel 108 van de Grondwet;

Gelet op de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van de ondernemingen, gewijzigd bij de wetten van 3 juli 2005, 23 december 2005, 11 juli 2006 en 27 december 2006;

Gelet op het advies nr. 1.526 van de Nationale Arbeidsraad, gegeven op 12 juli 2005;

Gelet op het advies van de Beheerscomité van het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers, gegeven op 7 december 2006;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 2 maart 2007;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 19 maart 2007 Gelet op het advies van het Paritair Comité voor het havenbedrijf, gegeven op 18 maart 2003;

Gelet op het advies van het Paritair Comité voor de zeevisserij, gegeven op 16 januari 2004;

Gelet op het Paritair Comité voor de uitzendarbeid, gegeven op 20 oktober 2003;

Gelet op het Paritair Comité voor de diamantnijverheid en -handel, gegeven op 19 juni 2003 en 1 maart 2007;

Gelet op het Paritair Comité voor de koopvaardij, gegeven op 9 december 2003;

Gelet op het advies van het Paritair Subcomité voor de handel in brandstoffen voor Oost-Vlaanderen, gegeven op 1 oktober 2003;

Gelet op het advies van het Paritair Subcomité voor de havens van Brussel en Vilvoorde, gegeven op 19 januari 2004;

Gelet op het advies van het Paritair Subcomité voor de haven van Gent, gegeven op 19 januari 2004;

Gelet op de adviezen van het Paritair Subcomité voor de haven van Antwerpen, gegeven op 20 januari en 23 mei 2003;

Gelet op het advies van het Paritair Subcomité voor de haven van Brugge, gegeven op 19 januari 2004;

Gelet op het advies van het Paritair Subcomité voor de havens van Oostende en Nieuwpoort, gegeven op 19 januari 2004;

Gelet op het advies van het Paritair Subcomité voor de haven van Zeebrugge, gegeven op 19 januari 2004;

Gelet op het advies nr. 42105/1 van de Raad van State, gegeven op 1 februari 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities en toepassingsgebied

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit verstaat men onder : 1° "wet" : de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van de ondernemingen;2° "Fonds" : het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers, opgericht bij artikel 27 van de wet;3° "aanvullende vergoeding bij brugpensioen" : de vergoeding zoals gedefinieerd bij artikel 8 van de wet. Afdeling 1. - Berekening van het gemiddelde aantal werknemers

tewerkgesteld tijdens de referteperiode van vier trimesters en bepaling van de datum van de sluiting van de onderneming

Art. 2.§ 1. Het gemiddelde van de werknemers tewerkgesteld in de onderneming, bedoeld bij de artikelen 3, § 1 en 10, § 1, eerste lid, en § 2, eerste lid, van de wet, wordt berekend door het totaal aantal kalenderdagen, begrepen in elke periode die begint op de datum van indiensttreding en eindigt op de datum van uitdiensttreding en die door de werkgever voor elke werknemer wordt meegedeeld krachtens het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, in de loop van de vier trimesters die het trimester voorafgaan gedurende hetwelk de definitieve stopzetting van de hoofdactiviteit van de onderneming heeft plaatsgehad, te delen door driehonderdvijfenzestig.

Indien de gegevens die voorkomen in de onmiddellijke aangifte van tewerkstelling niet beschikbaar zijn, kan de berekening van het gemiddelde bedoeld bij het vorige lid gebeuren op basis van de informatie die zich bevindt in de gegevensbanken van de sociale zekerheid van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening en van het Fonds. § 2. Voor de werknemers die niet onderworpen zijn aan de toepassing van het voormelde koninklijk besluit van 5 november 2002, wordt dit gemiddelde, in afwijking van § 1, berekend door het totaal aantal kalenderdagen gedurende welk elk van de werknemers was ingeschreven in het algemeen personeelsregister, dat moet worden bijgehouden ingevolge het koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten, of, voor de onderneming die niet is onderworpen aan deze bepalingen, in elk document dat in de plaats komt, in de loop van de vier trimesters die het trimester voorafgaan gedurende hetwelk de definitieve stopzetting van de hoofdactiviteit van de onderneming heeft plaatsgehad, te delen door driehonderdvijfenzestig. § 3. Indien, op de dag waarop de in §§ 1 en 2 bedoelde berekening wordt gemaakt, de periode van tewerkstelling van werknemers waarover deze berekening gebeurt korter is dan de vier trimesters bedoeld in §§ 1 en 2, moet voor de ontbrekende periode het rekenkundig gemiddelde in aanmerking worden genomen dat wordt bekomen door het totaal aantal kalenderdagen bedoeld in § 1 die vallen in de tewerkstellingsperiode korter dan de vier trimesters bedoeld in §§ 1 en 2 te delen door het aantal kalenderdagen die vallen in die zelfde tewerkstellingsperiode. § 4. Indien het onmogelijk is om op basis van §§ 1 en 2 de gegevens te bekomen die noodzakelijk zijn om het gemiddelde bedoeld in die zelfde paragrafen te berekenen, kan deze berekening gebeuren op basis van de informatie vervat in de kwartaalaangifte, voorzien bij artikel 21 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, door het totaal aantal werknemers aangegeven op de laatste dag van elk van de vier trimesters die het trimester voorafgaan in de loop waarvan de definitieve stopzetting van de hoofdactiviteit van de onderneming heeft plaatsgehad, te delen door vier. § 5. Indien op de dag van de berekening bedoeld bij § 4, hetzij één of meerdere kwartaalaangiften bedoeld bij § 4 niet werden gedaan door de werkgever, hetzij de tewerkstellingsperiode van de werknemers waarover de berekening gebeurt korter is dan vier trimesters bedoeld bij § 4, dient voor het ontbrekende deel het rekenkundig gemiddelde van het aantal werknemers vermeld in de trimestriële aangiften die werden gedaan, in aanmerking te worden genomen.

Art. 3.§ 1. Indien het onmogelijk is om met toepassing van artikel 3 van de wet en van artikel 2, §§ 1 tot 3 van dit besluit, de datum van sluiting van de onderneming te bepalen, is de wettelijke datum van sluiting in afwijking van artikel 3 van de wet, de eerste dag van de maand die volgt op de datum van de faillietverklaring of de vereffening van de onderneming. § 2. Voor de toepassing van artikel 40bis van de wet, is de wettelijke datum van sluiting, in afwijking van artikel 3 van de wet, de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de bevoegde autoriteit krachtens de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten, zoals bedoeld in artikel 2 van de Europese richtlijn betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lidstaten inzake de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever : a) hetzij heeft besloten tot opening van een insolventieprocedure in de zin van voormelde richtlijn;b) hetzij heeft geconstateerd dat de onderneming of de vestiging van de werkgever, in de zin van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lidstaat waar deze onderneming of vestiging is gelegen, definitief is gesloten, en dat het beschikbare vermogen ontoereikend is om opening van een insolventieprocedure in de zin van voormelde richtlijn te rechtvaardigen; Afdeling 2. - Criteria op basis waarvan een herstructurering van een

onderneming gelijkgesteld kan worden met een sluiting van een onderneming

Art. 4.Het Beheerscomité van het Fonds kan de herstructurering van een onderneming gelijkstellen met een sluiting van onderneming, zo deze, naast de voorwaarden vastgesteld bij artikel 5 van de wet, beantwoordt aan één van de volgende criteria : 1° in de jaarrekeningen van de twee boekjaren die voorafgaan aan het neerleggen bij het Fonds van een herstructureringsplan dat voldoet aan de bij artikel 8 bepaalde voorwaarden, vóór belastingen, een verlies uit de gewone bedrijfsuitoefening hebben geboekt, wanneer voor het laatste boekjaar dat het neerleggen voorafgaat dit verlies het bedrag van de afschrijvingen en de waardevermindering op oprichtingskosten, op immateriële en materiële vaste activa overschrijdt, 2° tengevolge van verlies een netto-actief vertonen dat tot minder dan de helft van het maatschappelijk kapitaal is gedaald, terwijl de buitengewone algemene vergadering, bijeengekomen met toepassing van artikel 633 van de wet van 7 mei 1999 houdende het Wetboek van vennootschappen, minder dan twaalf maanden voor het neerleggen bij het Fonds van een herstructureringsplan, dat voldoet aan de bij artikel 8 bedoelde voorwaarden, tot de voortzetting van de activiteiten heeft besloten.

Art. 5.Om te kunnen genieten van de gelijkstelling bedoeld in artikel 4, moet de onderneming : 1° een herstructureringsplan hebben dat is goedgekeurd, hetzij door de Gewestregering, hetzij door een instelling erkend door het Fonds, en dat voorziet in een waarborg tot terugbetaling van de door het Fonds aan de onderneming betaalde bedragen;2° of een financiering hebben bekomen die beantwoordt aan de volgende voorwaarden : a) ten minste gelijk zijn aan de bedragen die door het Fonds worden betaald;b) een terugbetalingstermijn hebben die niet korter mag zijn dan deze voorzien in het plan tot terugbetaling van de door het Fonds te betalen bedragen;c) gebeuren onder de vorm van een inbreng in het eigen vermogen of in de schulden op meer dan één jaar.

Art. 6.Om te kunnen genieten van de gelijkstelling bepaald in artikel 4, moet de onderneming een terugbetalingsplan van de bedragen betaald door het Fonds voorleggen dat moet omvatten : 1° de aanvangsdatum van de terugbetalingen die berekend moet worden vanaf het einde van de herstructureringsperiode vastgesteld overeenkomstig artikel 5 van de wet;2° de periode gedurende dewelke de terugbetalingen aan het Fonds gebeuren;3° de periodiciteit van de terugbetalingen. De duur van het terugbetalingsplan bedraagt ten hoogste tien jaar, met een vrijstelling van ten hoogste drie jaar.

De verlenging van de terugbetalingsperiode bedoeld in artikel 63, § 1, in fine, van de wet, mag de maximumduur van tien jaar bedoeld bij het vorige lid niet overschrijden.

Art. 7.Om te kunnen genieten van de gelijkstelling bepaald bij artikel 4, moet de onderneming een gelijke-kansenplan bedoeld bij artikel 1 van het koninklijk besluit van 14 juli 1987 houdende maatregelen tot bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen in de privé-sector, hebben opgesteld.

Art. 8.§ 1. De onderneming die een gelijkstelling van een herstructurering met een sluiting wenst te verkrijgen, dient bij het Fonds een verzoek tot gelijkstelling in te dienen dat de volgende elementen bevat : 1° een korte beschrijving van de onderneming;2° de motivering voor het verzoek ingediend bij het Fonds;3° een herstructureringsplan;4° het bewijs dat het herstructureringsplan werd goedgekeurd overeenkomstig artikel 5, 1° of dat de onderneming de bij artikel 5, 2° bedoelde financiering verkregen heeft;5° een terugbetalingsplan opgesteld overeenkomstig artikel 6. § 2. Het herstructureringsplan moet de volgende elementen bevatten : 1° de inhoud van het sociaal luik van het herstructureringsplan;2° de periode waarover de ontslagen zullen worden gespreid;3° het aantal werknemers voor wie de tussenkomst van het Fonds wordt gevraagd, opgesplitst als volgt : a) het aantal werknemers die hun rechten op de sluitingsvergoeding met toepassing van artikel 19 van de wet laten gelden;b) het aantal werknemers die hun recht op lonen, vergoedingen en voordelen bedoeld bij artikel 35, § 1, van de wet, laten gelden, evenals het aantal werknemers die, naar aanleiding van de herstructurering, hun recht op een aanvullende vergoeding bij brugpensioen laten gelden;4° de wettelijke, reglementaire of conventionele basis op grond waarvan de lonen, vergoedingen en voordelen bedoeld in 3°, b, worden toegekend aan de bij de herstructurering betrokken werknemers;5° de bepaling van de periode van tussenkomst door het Fonds voor wat de aanvullende vergoeding bij brugpensioen betreft;6° de berekening van de totale kost van de ontslagen voor dewelke een financiële tussenkomst van het Fonds werd gevraagd, vervolledigd met een opsplitsing van bedragen volgens de aard van de aan het Fonds gevraagde tussenkomsten; 7°elk element van beoordeling waaruit de noodzaak van herstructurering blijkt evenals alle elementen noodzakelijk voor de beoordeling van het verzoek tot herstructurering van de onderneming in het licht van de criteria inzake herstructurering gedefinieerd door of krachtens de wet.

Art. 9.Ingeval van gelijkstelling van een herstructurering met een sluiting, kan het Fonds tussenkomen voor de betaling van : 1° de sluitingsvergoeding krachtens artikel 19 van de wet;2° de lonen, vergoedingen en voordelen bedoeld bij artikel 35 van de wet, hierin begrepen de aanvullende vergoeding bij brugpensioen zoals gedefinieerd bij artikel 8 van de wet, met uitzondering evenwel van : a) de achterstallige lonen die op effectieve prestaties betrekking hebben;b) het tijdens de opzeggingstermijnen betaalde loon;c) de voordelen, die niet verschuldigd zijn krachtens de wet of krachtens een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in de Nationale Arbeidsraad of in een paritair comité of subcomité, op voorwaarde dat deze niet gebonden zijn aan een betalingsperiodiciteit, behalve wanneer ze in het verleden reeds regelmatig door de werkgever werden betaald. Voor wat de aanvullende vergoeding bij brugpensioen betreft, komt het Fonds tussen voor een periode van ten hoogste 36 maanden per werknemer, te rekenen vanaf de aanvangsdatum van de herstructureringsperiode, vastgesteld overeenkomstig artikel 5 van de wet.

Art. 10.De verschillende tussenkomsten van het Fonds worden vastgesteld rekening houdend met de grenzen vastgesteld bij artikel 24.

Het Beheerscomité van het Fonds stelt, in het kader van de betrokken herstructurering, het maximumbedrag van zijn financiële tussenkomst vast dat in geen enkel geval mag overschreden worden.

Dit maximumbedrag wordt opgesplitst volgens de aard van de bij artikel 9 vastgestelde tussenkomsten, met vermelding van het aantal werknemers waarop de berekening voor elke tussenkomst is gebaseerd.

Art. 11.Het Beheerscomité van het Fonds beslist binnen negentig dagen over de vraag tot gelijkstelling.

Deze termijn begint te lopen vanaf het ogenblik waarop de werkgever het bewijs levert dat hij voldoet aan de bij artikel 5 van de wet vastgestelde voorwaarde en aan de voorwaarden vastgesteld bij de artikelen 4 tot 6.

Bij gebrek aan een beslissing genomen binnen deze termijn, wordt het Beheerscomité geacht de gelijkstelling te hebben aanvaard.

Art. 12.De gelijkstelling van een herstructurering van een onderneming met een sluiting mag slechts gebeuren door ondertekening van een overeenkomst tussen de werkgever en het Beheerscomité van het Fonds waarin de modaliteiten van gelijkstelling, het totale bedrag van de tussenkomst door het Fonds en het definitief terugbetalingsplan worden vastgesteld.

Art. 13.Het Fonds kent geen enkele tussenkomst toe voor ontslagen die geen deel uitmaken van het herstructureringsplan dat door het Beheerscomité van het Fonds werd goedgekeurd.

Ingeval de werkgever de tussenkomst van het Fonds vraagt voor een aantal werknemers dat hoger ligt dan de werknemers voor wie het Beheerscomité de tussenkomst van het Fonds heeft aanvaard, moet hij een nieuwe vraag tot gelijkstelling indienen overeenkomstig artikel 8, waarbij hij aan alle gestelde criteria moet voldoen.

Art. 14.Wanneer de werkgever reeds een bepaald aantal betalingen heeft verricht aan de bij de herstructurering van de onderneming betrokken werknemers voor wie het Fonds reeds werd gevraagd om tussen te komen, kan de werkgever het Fonds schriftelijk vragen om de terugbetaling, tot de grenzen vastgesteld bij de artikelen 10 en 24, van de bedragen die hij reeds betaald heeft aan de werknemers alsook van de door de fiscale wetgeving opgelegde inhoudingen en de sociale bijdragen gestort met toepassing van de wetgeving betreffende de sociale zekerheid, voor zover de werkgever aan het Fonds het bewijs kan leveren dat de inhoudingen en sociale bijdragen door hem aan de bevoegde instellingen werden gestort. Afdeling 3. - Begrip overgang

van onderneming krachtens overeenkomst

Art. 15.Voor de toepassing van de wet verstaat men onder overgang van onderneming krachtens overeenkomst, de overgang van onderneming krachtens overeenkomst zoals die bepaald wordt bij de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 32 bis, gesloten op 7 juni 1985 in de Nationale Arbeidsraad, betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij wijziging van werkgever ingevolge de overgang van ondernemingen krachtens overeenkomst en tot regeling van de rechten van de werknemers die overgenomen worden bij overname van activa na faillissement. Afdeling 4. - Uitsluitingen

Art. 16.Zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van titel III van de wet : 1° de werknemers die ressorteren onder het Paritair Comité voor het havenbedrijf;2° de werknemers die ressorteren onder het Paritair Subcomite voor het scheepsherstellingsbedrijf;3° het varend personeel dat ressorteert onder het Paritair Comité voor de zeevisserij;4° de uitzendkrachten van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de uitzendarbeid;5° de werklieden, werksters en leerlingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de diamantnijverheid en -handel.

Art. 17.Zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van titel IV, hoofdstuk II, afdeling 3, van de wet : 1° de werklieden, werksters en leerlingen van de ondernemingen die ressorteren onder de hierna genoemde paritaire comités of subcomités : a) het Paritair Subcomite voor het scheepsherstellingsbedrijf;b) het Paritair Subcomité voor de haven van Antwerpen, "Nationaal Paritair Comité der haven van Antwerpen" genaamd, uitsluitend wat de havenarbeiders van het algemeen contingent betreft die worden tewerkgesteld in het kader van een arbeidsovereenkomst gesloten voor onbepaalde tijd en die erkend zijn overeenkomstig het koninklijk besluit van 5 juli 2004 betreffende de erkenning van havenarbeiders in de havengebieden die onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 8 juni 1972 betreffende de havenarbeid;c) het Paritair Subcomité voor de haven van Brussel-Vilvoorde;d) het Paritair Subcomité voor de haven van Brugge;e) het Paritair Subcomité voor de haven van Gent;f) het Paritair Subcomité voor de haven van Oostende en Nieuwpoort;g) het Paritair Subcomité voor de haven van Zeebrugge;h) het Paritair Subcomité voor de handel in brandstoffen van Oost-Vlaanderen;i) het Paritair Comité voor de diamantnijverheid en -handel;2° de uitzendkrachten van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de uitzendarbeid.

Art. 18.Zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van titel IV, hoofdstuk II, afdeling 4, van de wet : de uitzendkrachten van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de uitzendarbeid. HOOFDSTUK II. - Methoden van voorafgaande informatie

Art. 19.De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de ondernemingen die ressorteren onder een paritair comité waarbinnen, met toepassing van artikel 16 van de wet, geen bij koninklijk besluit algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst werd gesloten waarin de methoden van de aan de sluiting van een onderneming voorafgaande informatie werden vastgesteld.

Art. 20.De werkgever, die beslist tot de sluiting van een onderneming of een afdeling van een onderneming over te gaan, geeft daarvan onverwijld kennis aan : 1° de werknemers, door aanplakking van een gedateerd en ondertekend bericht op een goed zichtbare plaats in de lokalen van de onderneming;2° de ondernemingsraad, of bij ontstentenis, de vakbondsafvaardiging van het personeel;3° de hierna vermelde overheden, bij een ter post aangetekende brief, per fax of per elektronische post, die de dag van de onder 1° bedoelde aanplakking verzonden wordt : a) de Voorzitter van het directiecomité van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, met vermelding van het of de paritaire comité(s) of subcomité(s) waaronder de betrokken onderneming ressorteert;b) de gewestelijke Minister die de werkgelegenheid onder zijn bevoegdheden heeft;c) de gewestelijke Minister die de economie onder zijn bevoegdheden heeft.

Art. 21.De bij artikel 20 bedoelde informatie moet bevatten : 1° de naam en het adres van de onderneming;2° de aard van de activiteit van de onderneming of van de afdeling van de onderneming;3° de vermoedelijke datum van de stopzetting van de hoofdactiviteit;4° de volledige lijst van het personeel dat op de datum van de informatie in de onderneming of de afdeling van de onderneming wordt tewerkgesteld. HOOFDSTUK III. - Sluitingsvergoeding

Art. 22.Voor de werknemers tewerkgesteld in de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor de koopvaardij ressorteren, wordt de voorwaarde van één jaar anciënniteit in de onderneming, zoals bepaald bij de artikelen 18, tweede lid en 19, tweede lid, van de wet, vervangen door de voorwaarde van één jaar anciënniteit in de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de koopvaardij. HOOFDSTUK IV. - Oprichting en werking van het Fonds

Art. 23.Het Fonds is vrijgesteld van de toepassing van de artikelen 12, § 2, 13 en 17, § 1 van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels. HOOFDSTUK V. - Opdrachten van het Fonds Afdeling 1. - Lonen, vergoedingen en voordelen

Art. 24.Het maximumbedrag van de betalingen welke door het Fonds worden uitgevoerd krachtens titel IV, hoofdstuk II, afdeling 3, van de wet, wordt voor elke werknemer vastgesteld als volgt : 1° voor het loon dat verschuldigd is tijdens de opzeggingstermijn : 1.859,20 euro per maand die begrepen is in de periode waarvoor de tussenkomst van het Fonds wordt gevraagd; 2° voor het loon dat verschuldigd is op het ogenblik waarop, naargelang het geval, de opzeggingstermijn begint te lopen of de arbeidsovereenkomst een einde neemt wanneer deze werd ontbonden zonder opzegging : 1.859,20 euro per maand naar rata van ten hoogste twee maanden; 3° voor de opzeggingsvergoedingen die uit de beëindiging van de arbeidsovereenkomst voortvloeien : 1.859,20 euro per maand die begrepen is in de periode die als basis dient voor de berekening van deze vergoedingen; 4° voor het vakantiegeld dat aan de bedienden verschuldigd is op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst : een bedrag berekend op het loon of het gedeelte van het loon dat 1.859,20 euro niet overschrijdt; 5° voor de vergoedingen en voordelen aan de werknemers verschuldigd ten laste van de werkgever krachtens wettelijke bepalingen of individuele of collectieve arbeidsovereenkomsten : 1.859,20 euro per maand die begrepen is in de periode waarvoor de tussenkomst van het Fonds wordt gevraagd; 6° voor de bijzondere vergoeding verschuldigd aan de werknemer krachtens de wet van 19 maart 1991 houdende bijzondere ontslagregeling voor de personeelsafgevaardigden in de ondernemingsraden en in de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen alsmede voor de kandidaat-personeelsafgevaardigden alsmede aan het lid van de syndicale afvaardiging van het personeel van een onderneming krachtens artikel 20 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr.5, gesloten op 24 mei 1971 in de Nationale Arbeidsraad, betreffende het statuut van de syndicale afvaardiging van het personeel der ondernemingen of een andere collectieve arbeidsovereenkomst die de betaling van een gelijkaardige vergoeding voorziet : 1.859,20 euro per maand, maximum ten belope van de duur van de opzeggingstermijn die had moeten worden gerespecteerd krachtens de wetgeving op de arbeidsovereenkomsten; 7° voor de aanvullende vergoeding bij brugpensioen : het bedrag dat verschuldigd is krachtens de collectieve arbeidsovereenkomst nr.17, gesloten op 19 december 1974 in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen; 8° voor het uitgestelde loon dat betaald wordt in uitvoering van artikel 9bis van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers : een bedrag berekend op het loon of het gedeelte van het loon dat 1.859,20 euro per maand niet overschrijdt; 9° voor het loon betaald in uitvoering van artikel 9ter, laatste lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers : een bedrag berekend op het loon of het gedeelte van het loon dat 1.859,20 euro per maand niet overschrijdt.

Voor de bedienden wordt de in het eerste lid, 3°, bedoelde periode beperkt tot de periode gevormd door de bij artikel 82, § 2, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten bedoelde opzeggingstermijn, vermeerderd met een aanvullende termijn die omvat : a) één, twee of drie maanden bij het einde van respectievelijk het tweede, derde of vierde jaar van elk van de perioden van vijf jaar dienst bedoeld in voormeld artikel 82, § 2;b) één maand vanaf het begin van iedere reeks van vijf levensjaren waarvan de eerste aanvangt op de leeftijd van 40 jaar; c) één maand per schijf van 1.859,20 euro boven het bedrag bedoeld in voormeld artikel 82, § 2, en aangepast krachtens artikel 131 van voormelde wet van 3 juli 1978, met een maximum van vier maanden.

De anciënniteit, de leeftijd en het loon worden berekend op het ogenblik waarop de opzegging ingaat of op het ogenblik van de verbreking van de overeenkomst wanneer de werkgever de overeenkomst heeft beëindigd zonder naleving van de opzeggingstermijn.

Het maximumbedrag van de betalingen door het Fonds verricht met toepassing van titel IV, hoofdstuk II, afdeling 3, van de wet, mag 22.310,42 euro per werknemer en per sluiting van onderneming niet overschrijden. Dit maximumbedrag is echter niet van toepassing op de betaling van de aanvullende vergoeding bij brugpensioen.

De bij dit artikel vastgestelde bedragen kunnen om de twee jaar na advies van de Nationale Arbeidsraad worden aangepast in functie van de spilindex 103,14 geldend op 1 juni 1999 (basis 1996 = 100) en van de evolutie van de conventionele lonen.

Art. 25.Het Fonds is maar gehouden de aanvullende vergoeding bij brugpensioen te betalen vanaf het ogenblik waarop de begunstigden van deze vergoeding de leeftijd van 55 jaar bereiken.

Art. 26.In afwijking van artikel 25 is het Fonds gehouden de aanvullende vergoeding bij brugpensioen te betalen vanaf het ogenblik waarop de begunstigde uit een onderneming die door de federale Minister die werkgelegenheid en arbeid onder zijn bevoegdheden heeft werd erkend als onderneming in moeilijkheden of in herstructurering, de leeftijd bereikt die voorzien is in de collectieve arbeidsovereenkomst die op hem van toepassing is, zonder dat die leeftijd lager mag zijn dan 50 jaar.

Art. 27.§ 1. Het Fonds is niet gehouden de aanvullende vergoeding bij brugpensioen te betalen aan de werknemers die er recht op hebben krachtens een buiten een paritair orgaan gesloten collectieve arbeidsovereenkomst die neergelegd is bij de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg minder dan zes maanden vóór de sluiting.

Het Beheerscomité van het Fonds kan nochtans beslissen de aanvullende vergoeding bij brugpensioen te betalen wanneer de collectieve arbeidsovereenkomst, ten laatste vóór de neerlegging ervan, ondertekend is door een representatieve werkgeversorganisatie of wanneer ze werd goedgekeurd door de federale Minister die de werkgelegenheid en arbeid onder zijn bevoegdheden heeft, na eenstemmig advies van de Commissie bedoeld in artikel 9, § 5, tweede lid, van het koninklijk besluit van 16 november 1990 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen. § 2. Het Fonds is niet gehouden de aanvullende vergoeding bij brugpensioen te betalen aan de werknemers die er recht op hebben krachtens een collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten buiten een paritair orgaan en ondertekend door de curator van de failliete onderneming of door de vereffenaar in geval van vereffening van de onderneming, en die neergelegd werd bij de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg vanaf de zesde maand die aan de sluiting voorafgaat. Afdeling 2. - Overbruggingsvergoeding

Art. 28.Voor de toepassing van artikel 44, § 2, 2°, van de wet, worden de bedragen die met toepassing van de reglementering op de ziekteverzekering en de werkloosheidsreglementering worden uitbetaald in geval van arbeidsongeschiktheid en tijdelijke werkloosheid, alsook de vergoedingen wegens tijdelijke arbeidsongeschiktheid verschuldigd krachtens de arbeidsongevallenreglementering, met loon of vergoeding gelijkgesteld.

Art. 29.Voor de toepassing van titel IV, hoofdstuk II, afdeling 4, van de wet en de bepalingen van deze afdeling, wordt onder loon verstaan, het brutoloon met inbegrip van de contractuele premies die rechtstreeks gebonden zijn aan de door de werknemer verrichte prestaties, waarop inhoudingen voor sociale zekerheid worden gedaan en waarvan de periodiciteit van betaling geen maand overschrijdt.

Het omvat ook de voordelen in natura die aan inhoudingen voor sociale zekerheid onderworpen zijn.

Daarentegen worden de premies of vergoedingen, die als tegenwaarde van de werkelijke kosten worden verleend, niet in aanmerking genomen.

Voor de per maand betaalde werknemer wordt als brutoloon beschouwd het loon dat hij gedurende de laatste maand waarin de prestaties werden verricht heeft verdiend.

Voor de werknemer die niet per maand wordt betaald, wordt het brutoloon berekend op grond van het normale uurloon.

Het normale uurloon wordt bekomen door het loon verdiend gedurende de laatste maand waarin de prestaties werden verricht te delen door het aantal tijdens die periode gewerkte normale uren. Het aldus bekomen resultaat wordt vermenigvuldigd met het aantal arbeidsuren, bepaald bij de wekelijkse arbeidstijdregeling van de werknemer; dat product, vermenigvuldigd met 52 en gedeeld door 12, stemt overeen met het maandloon.

Het brutoloon van een werknemer die niet gedurende de gehele laatste maand waarin de prestaties werden verricht heeft gewerkt wordt berekend alsof hij op alle arbeidsdagen die begrepen zijn in de betreffende maand aanwezig was geweest.

Wanneer een werknemer ingevolge de bepalingen van zijn arbeidsovereenkomst slechts gehouden is gedurende een deel van de laatste maand waarin de prestaties werden verricht te werken, en hij gedurende deze gehele periode niet gewerkt heeft, wordt zijn brutoloon berekend op grond van het aantal arbeidsdagen voorzien in zijn arbeidsovereenkomst.

Aan het bekomen brutoloon van de werknemer, of hij nu per maand of op een andere wijze wordt betaald, wordt toegevoegd één twaalfde van het totaal van de contractuele premies en het variabele loon waarvan de periodiciteit van betaling een maand niet overschrijdt, apart ontvangen door deze werknemer in de loop van de twaalf maanden die het einde van zijn arbeidsovereenkomst voorafgaan.

Art. 30.Voor de werknemers tewerkgesteld in een arbeidsregeling waarin de wekelijkse arbeidsduur wordt berekend overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 20bis en 26bis, § 1, van de Arbeidswet van 16 maart 1971 of artikel 11bis van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, wordt de overbruggingsvergoeding berekend : 1° voor de voltijdse werknemers : op basis van het loon dat overeenstemt met de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur toepasselijk in de onderneming;2° voor de deeltijdse werknemers : op basis van het loon dat overeenstemt met de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur die is overeengekomen.

Art. 31.Het maandelijks maximumbedrag van de overbruggingsvergoeding is gelijk aan het maximumbedrag van de maandelijkse uitbetalingen verricht door het Fonds, bepaald bij artikel 24, eerste lid, 1°.

Art. 32.§ 1. Voor de werknemers die recht hebben op de overbruggingsvergoeding mag het globale maximumbedrag van de betalingen die door het Fonds worden verricht met toepassing van de artikelen 35, § 2, tweede lid, en 41 van de wet, 22.310,42 euro per werknemer niet overschrijden. § 2. Wanneer het Fonds overgaat tot betalingen met toepassing van de artikelen 35, § 2, tweede lid, en 41 van de wet, dan voert het deze uit binnen de grenzen bepaald bij het artikel 23 en bij § 1 van dit artikel en in de volgorde die hierna wordt bepaald : 1° het enkel vakantiegeld, vervolgens het dubbel vakantiegeld per jaar dat aan de bedienden verschuldigd is op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, te beginnen met het meest recente tot het oudste;2° het loon dat verschuldigd is op het ogenblik waarop, naargelang het geval, de opzeggingstermijn begint te lopen of de arbeidsovereenkomst een einde neemt wanneer deze werd ontbonden zonder opzegging, te beginnen met het meest recente tot het oudste;3° het uitgestelde loon betaald in uitvoering van artikel 9bis van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, te beginnen met het meest recente tot het oudste;4° het loon betaald in uitvoering van artikel 9ter, laatste lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, te beginnen met het meest recente tot het oudste;5° het loon verschuldigd tijdens de opzeggingstermijn, te beginnen met het meest recente tot het oudste;6° de vergoedingen en voordelen aan de werknemers verschuldigd ten laste van de werkgever krachtens wettelijke bepalingen of krachtens individuele of collectieve arbeidsovereenkomsten, te beginnen met het meest recente tot het oudste;7° de opzeggingsvergoedingen verschuldigd ingevolge de verbreking van de arbeidsovereenkomst of de overbruggingsvergoeding, met inbegrip van het enkel vakantiegeld, vervolgens het dubbel vakantiegeld dat verschuldigd is gedurende de periode gedekt door de overbruggingsvergoeding;8° de bijzondere vergoeding verschuldigd aan de werknemer krachtens de voornoemde wet van 19 maart 1991 alsmede aan het lid van de syndicale afvaardiging van het personeel van een onderneming krachtens artikel 20 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr.5 van 24 mei 1971, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, betreffende het statuut van de syndicale afvaardiging van het personeel der ondernemingen of een andere collectieve arbeidsovereenkomst die de betaling van een gelijkaardige vergoeding voorziet.

Art. 33.Wanneer het maximumbedrag van 22.310,42 euro, bedoeld bij artikel 32, § 1, niet volstaat om de loonachterstallen of het uitgestelde loon bedoeld bij artikel 32, § 2, 2°, 3° en 4°, geheel of gedeeltelijk te betalen, mag dit bedrag worden overschreden voor de betaling van dit loon. De overschrijding kan ten hoogste 3.718,40 euro bedragen. Afdeling 3. - Tussenkomst in geval van overmacht

Art. 34.Het beheerscomité van het Fonds kan een geval van overmacht erkennen wanneer de volgende voorwaarden vervuld zijn : 1° de onderneming moet getroffen worden door een geval van overmacht, dat wil zeggen een plotse, onvoorzienbare en onweerstaanbare gebeurtenis, die volledig onafhankelijk is van de wil van de werkgever en die de uitvoering van de arbeidsovereenkomst definitief onmogelijk maakt;2° de overmacht moet de sluiting van de onderneming in de zin van artikel 3 van de wet tot gevolg hebben;3° de hoofdactiviteit van de onderneming of van de afdeling ervan mag niet binnen een jaar na de stopzetting van deze activiteit in dezelfde socio-economische regio worden hervat. Afdeling 4. - De bijkomende vergoedingen verschuldigd

aan sommige beschermde werknemers

Art. 35.Het Fonds is, in geval van verzuim vanwege de werkgever, belast met de betaling van de bijkomende vergoeding bedoeld in artikel 9 van de wet van 19 maart 1991 houdende bijzondere ontslagregeling voor de personeelsafgevaardigden in de ondernemingsraden en in de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen alsmede voor de kandidaat-personeelsafgevaardigden, waarvan de berekening is vastgelegd in artikel 1 van het koninklijk besluit van 21 mei 1991 tot vaststelling van de berekenings- en betalingsmodaliteiten van de bijkomende vergoeding verschuldigd aan de personeelsafgevaardigde of de kandidaat-personeelsafgevaardigde in het kader van de procedure tot erkenning van een dringende reden. Afdeling 5. - Aanvullende vergoeding bij brugpensioen

Art. 36.Onverminderd de artikelen 25 tot 27 die van toepassing zijn in geval van sluiting in de zin van de artikelen 3 en 4 van de wet, zijn de artikelen 36 en 37 van toepassing, met toepassing van artikel 51 van de wet, wanneer, buiten het geval van sluiting van onderneming, de werkgever in gebreke blijft om de aanvullende vergoeding bij brugpensioen te betalen.

Art. 37.Het Fonds is slechts gehouden om de aanvullende vergoeding bij brugpensioen te betalen vanaf het moment waarop de begunstigden van deze vergoeding de leeftijd van 55 jaar hebben bereikt.

Art. 38.In afwijking van artikel 37, is het Fonds gehouden om de aanvullende vergoeding bij brugpensioen te betalen vanaf het ogenblik waarop de begunstigde, afkomstig uit een onderneming die door de federale Minister tot wiens bevoegdheden de werkgelegenheid en arbeid behoren, is erkend als onderneming in moeilijkheden of in herstructurering, de leeftijd heeft bereikt die is voorzien door de collectieve arbeidsovereenkomst die op hem van toepassing is, zonder evenwel lager te mogen zijn dan 50 jaar.

Art. 39.Het maximumbedrag van de tussenkomst van het Fonds voor de aanvullende vergoeding bij brugpensioen, met toepassing van de artikelen 51 en 52 van de wet, is gelijk aan het bedrag verschuldigd krachtens de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17, gesloten op 19 december 1974 in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen. Afdeling 6. - Tijdelijke werkloosheid

Art. 40.Het Fonds betaalt maandelijks, bij wijze van voorschot, een deel van de geraamde uitgaven voorzien in haar begroting aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening voor de betaling van de uitkeringen bedoeld bij artikel 53 van de wet.

In de loop van de maand juli wordt de afrekening van het verlopen jaar geregeld tussen de beide instellingen op basis van de bedragen aanvaard door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.

De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening is verantwoordelijk voor de sommen die door het Fonds worden voorgeschoten en moet de aanwending ervan rechtvaardigen bij de in het tweede lid bedoelde afrekening.

Voor de toepassing van de huidige regeling dienen de beide instellingen de administratieve en boekhoudkundige onderrichtingen van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening na te leven. HOOFDSTUK VI. - Inkomsten van het Fonds

Art. 41.Met toepassing van artikel 64, § 2 van de wet, wordt het bedrag van de bijkomende vergoeding bedoeld bij artikel 49 van de wet, die de werkgever, met toepassing van artikel 61, § 1, van de wet gehouden is terug te betalen aan het Fonds, als volgt verhoogd : a) 495,79 euro per werknemer voor wie het Fonds moet tussenkomen wanneer de werkgever in gebreke blijft;b) 10 % van de sommen die door het Fonds aan deze werknemer werden betaald. HOOFDSTUK VII. - Uitbetalingen door het Fonds Afdeling 1. - Nadere regelen betreffende het indienen

van het verzoek tot tussenkomst van het Fonds

Art. 42.Het verzoek van de werknemer tot tussenkomst van het Fonds met toepassing van de artikelen 35, 41, 47, 49, 51 et 52 van de wet, moet worden gedaan door middel van een formulier dat overeenstemt met het door het Beheerscomité van het Fonds vastgestelde model.

Het formulier wordt door het Fonds kosteloos aan de werknemer uitgereikt.

Art. 43.Het formulier bevat de voor het Fonds noodzakelijke inlichtingen tot vaststelling van : 1° het recht van de werknemer op de betalingen bedoeld bij de artikelen 35, 41, 47, 49, 51 en 52 van de wet, evenals het bedrag van deze betalingen;2° de inhoudingen en stortingen die overeenkomstig artikel 67 van de wet moeten worden verricht. De inlichtingen die vereist zijn voor de betalingen bedoeld bij de artikelen 35, 41, 47, 49 en 51 van de wet zijn onder meer deze welke betrekking hebben op de identificatie van de werknemer en de werkgever, op de situatie en de beroepsloopbaan van de werknemer, op de uitvoering en het einde van de arbeidsovereenkomst, met inbegrip van de inlichtingen of documenten die het Fonds toelaten deze betalingen uit te voeren en de documenten die krachtens sociale wetten zijn opgelegd op te stellen.

Art. 44.De werknemer en, naargelang het geval, de werkgever of zijn mandataris, de curator, de vereffenaar, de commissaris inzake opschorting en de nieuwe werkgever of zijn mandataris vermelden de passende inlichtingen op het formulier, verklaren die correct en ondertekenen die gezamenlijk, en voegen zo nodig de stukken bij die deze inlichtingen bewijzen.

Art. 45.Het formulier wordt bij het Fonds ingediend door de werknemer of zijn mandataris. Afdeling 2. Nadere regelen betreffende de betalingen verricht

door het Fonds en de daarbij door hem te vervullen formaliteiten

Art. 46.De betalingen aan de werknemer of aan zijn rechthebbenden worden verricht per overschrijving. Op verzoek van de werknemer of zijn rechthebbenden, kunnen zij door middel van een circulaire cheque worden gedaan. De kosten van de circulaire cheque komen ten laste van de begunstigde ervan.

Art. 47.De aanvullende vergoeding bij brugpensioen wordt maandelijks betaald.

Art. 48.Ter gelegenheid van de betalingen door het Fonds, ontvangt de werknemer of zijn rechthebbende van het Fonds : 1° een afrekening conform de bepalingen van het koninklijk besluit van 27 september 1966 tot vaststelling, wat de particuliere sector betreft, van de gegevens die de afrekening moet bevatten welke bij elke definitieve betaling van het loon aan de werknemer overhandigd wordt;2° een afrekening overeenkomstig de bepalingen betreffende het bedrag en de berekening van de aanvullende vergoeding bij brugpensioen, zoals voorzien in de collectieve arbeidsovereenkomst nr.17, gesloten op 19 december 1974 in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen. 3° in de loop van het jaar volgend op de betaling, het fiscaal formulier betreffende de bedrijfsvoorheffing. Door het Fonds worden desgevallend ook uitgereikt : 1° indien het een bediende betreft, het vakantiegetuigschrift dat is voorzien door de wetgeving op de jaarlijkse vakantie der werknemers;2° de documenten die bij collectieve arbeidsovereenkomsten, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit, worden voorgeschreven.

Art. 49.Voor de toepassing van artikel 66 van de wet, verstaat men onder : 1° volledig dossier van de onderneming : het dossier dat alle noodzakelijke informatie bevat om het Beheerscomité van het Fonds toe te laten een beslissing te nemen betreffende de toepasselijkheid van de wet, meer bepaald alle gegevens inzake de identificatie, de aard van de ondernemingsactiviteiten, de levensloop van de onderneming, desgevallend met inbegrip van de gegevens over de overname van activa van de onderneming en de overgang krachtens overeenkomst, evenals de identificatie en de tewerkstellingsgegevens van de werknemers.2° volledig individueel dossier van de werknemer : het dossier dat aan het Fonds toelaat om de beslissing van het Beheerscomité over de rechten van de werknemers uit te voeren : a) voor de sluitingsvergoeding bedoeld in artikel 33 van de wet : identificatie van de werknemer, duur van de tewerkstelling bij de werkgever, aard en wijze van beëindiging van de arbeidsovereenkomst;b) voor de overige vergoedingen : het verzoek van de werknemer tot tussenkomst van het Fonds aan de hand van de gegevens en bewijsstukken zoals gevraagd op het aanvraagformulier. HOOFDSTUK VIII. - Door de werkgever aan het Fonds te verstrekken inlichtingen

Art. 50.§ 1. In geval van sluiting van zijn onderneming in de zin van de artikelen 3 en 4 van de wet, deelt de werkgever de volgende inlichtingen mee aan het Fonds, op verzoek van deze laatste, voor zover ze niet bij een andere instelling kunnen bekomen worden : 1° de identificatie van de onderneming en de aard van de ondernemingsactiviteit alsook de levensloop van de onderneming;2° de tewerkstelling van het personeel binnen de onderneming;3° bij overgang van onderneming krachtens overeenkomst, de identificatie van de overnemer;4° bij overgang van onderneming krachtens overeenkomst en overname van activa na faillissement, de tewerkstellingsgegevens betreffende de overgedragen of hernomen werknemers;5° voor het bepalen van het recht op en de toekenning van de sluitingsvergoeding : de personeelslijst van de werknemers die ten minste één jaar anciënniteit in de onderneming tellen en die een arbeidsovereenkomst hadden van onbepaalde tijd, die beëindigd werd, voor de werklieden, binnen twaalf maanden en, voor de bedienden, binnen achttien maanden voorafgaand aan de wettelijke sluitingsdatum.6° voor elke werknemer die voorkomt op de lijst bedoeld in 5° : a) het rijksregisternummer;b) de datum van indiensttreding;c) de datum waarop de arbeidsovereenkomst werd beëindigd, de wijze van beëindiging en de auteur van de beëindiging;d) het nummer van de bank- of postrekening.7° voor het bepalen van het recht op de andere vergoedingen, het volledig ingevulde aanvraagformulier en de nodige bewijsstukken. § 2. In geval van overgang van onderneming krachtens overeenkomst in het kader van een gerechtelijk akkoord, heeft de commissaris inzake opschorting de verplichting de inlichtingen bedoeld bij § 1 aan het Fonds mee te delen binnen vijftien dagen vanaf het sluiten van de overeenkomst tot overgang.

Art. 51.De werkgever maakt aan het Fonds eveneens de werknemers bekend die ten minste één jaar anciënniteit in de onderneming tellen en wier arbeidsovereenkomst, gesloten voor onbepaalde tijd beëindigd werd in de loop van de twaalf maanden die op de sluiting van de onderneming of van de afdeling van de onderneming volgen.

Voor werknemers die aan de vereffeningswerkzaamheden van de onderneming deelnemen, wordt de hierboven bedoelde termijn van twaalf maanden op drie jaar gebracht.

Deze kennisgeving bevat voor iedere werknemer de inlichtingen bepaald bij artikel 50, § 1, 6°; zij moet bij een ter post aangetekende brief worden gedaan, ten laatste de vijftiende dag die op die van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst volgt.

Art. 52.De bij artikel 50, § 1, 5°, bedoelde mededeling, en de bij artikel 51 bedoelde kennisgeving dienen geen melding te maken van de werknemers die van titel III van de wet zijn uitgesloten.

Art. 53.De mededeling en de kennisgeving respectievelijk bedoeld bij de artikelen 50 en 51, evenals de bij artikel 50, § 1, 5°, bedoelde lijst, moeten door de werkgever, zijn aangestelde of zijn mandataris, gedagtekend en ondertekend worden; de handtekening moet worden voorafgegaan door de formule : "Ik verklaar in eer en geweten dat deze verklaring oprecht en volledig is".

Art. 54.Wanneer de door de werkgever verstrekte inlichtingen onvoldoende zijn, kan het Fonds hem uitnodigen om, binnen een termijn van zeven dagen, de vereiste aanvullende inlichtingen mede te delen. HOOFDSTUK IX. - Verzaking

Art. 55.Het Beheerscomité van het Fonds is gemachtigd geheel of gedeeltelijk af te zien van de terugvordering, ten laste van de werknemers, van de lonen, vergoedingen en voordelen die onverschuldigd betaald zijn : 1° wanneer het totale maandelijkse bedrag van de bestaansmiddelen, ongeacht hun aard of hun oorsprong, waarover de schuldenaar beschikt, het minimumbedrag van het gedeelte dat vatbaar is voor beslag bepaald bij artikel 1409 van het Gerechtelijk Wetboek, afgerond naar de hogere euro, niet overschrijdt;2° wanneer de schuldenaar overleden is en zijn nalatenschap deficitair is;3° wanneer uit de gegevens van het dossier blijkt dat de schuldenaar sedert ten minste vijf jaar geen gekende verblijf- of woonplaats heeft;4° wanneer, bij gebrek aan instemming van de schuldenaar met de terugbetaling van zijn schuld, de met het oog op deze terugbetaling te besteden kosten buiten verhouding zouden staan met het bedrag van de in te vorderen som;5° wanneer de afstand wordt voorgesteld door een schuldbemiddelaar in een minnelijke aanzuiveringsregeling waarin wordt voorzien door de bepalingen van titel IV "Collectieve schuldenregeling" van het vijfde deel van het Gerechtelijk Wetboek. Het Beheerscomité van het Fonds is tevens gemachtigd af te zien van de terugvordering van de lonen, vergoedingen en voordelen die onverschuldigd aan de werknemers zijn betaald ingevolge een fout die niet aan hen te wijten is. HOOFDSTUK X. - Toezicht

Art. 56.Worden, onverminderd de bevoegdheden van de officieren van de gerechtelijke politie, aangewezen als ambtenaren en beambten belast met het toezicht op de naleving van de wet en zijn uitvoeringsbesluiten : 1° de inspecteurs en sociaal controleurs van de Algemene Directie Toezicht op de sociale wetten van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg;2° de sociaal bemiddelaars die hun ambt uitoefenen bij de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg;3° de controleurs en de sociale inspecteurs van de interne audit van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. HOOFDSTUK XI. - Inwerkingtreding

Art. 57.De wet, met uitzondering van de artikelen 81 et 82, treedt in werking op 1 april 2007.

Art. 58.Dit besluit treedt in werking op 1 april 2007.

Het Koninklijk besluit tot vaststelling, voor het jaar 2007, van het bedrag en de betalingsmodaliteiten en -termijnen van de bedragen verschuldigd door de werkgevers aan het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers en het Koninklijk besluit tot vaststelling, voor het jaar 2007, van het bedrag en de betalingsmodaliteiten en -termijnen van de bijdragen verschuldigd door de werkgevers aan het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers om een deel van het bedrag van de werkloosheidsuitkeringen, uitbetaald door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, te dekken voor de werknemers van wie de uitvoering van de arbeidsovereenkomst geschorst is in toepassing van de artikelen 49, 50 en 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten blijven van kracht.

Art. 59.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 23 maart 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 26 juni 2002, Belgisch Staatsblad van 9 augustus 2002. Wet van 3 juli 2005, Belgisch Staatsblad van 19 juli 2005.

Wet van 23 december 2005, Belgisch Staatsblad van 30 december 2005.

Wet van 11 juli 2006, Belgisch Staatsblad van 24 augustus 2006.

Wet van 27 december 2006, Belgisch Staatsblad van 28 december 2006.

^