Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 23 december 2002
gepubliceerd op 08 januari 2003

Koninklijk besluit tot toekenning van een verhoogde staatstoelage aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van sommige steden en gemeenten voor specifieke initiatieven gericht op sociale inschakeling

bron
federale overheidsdienst sociale zekerheid
numac
2002023102
pub.
08/01/2003
prom.
23/12/2002
ELI
eli/besluit/2002/12/23/2002023102/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

23 DECEMBER 2002. - Koninklijk besluit tot toekenning van een verhoogde staatstoelage aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van sommige steden en gemeenten voor specifieke initiatieven gericht op sociale inschakeling


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, inzonderheid op artikel 5, § 4bis, vierde lid, ingevoegd bij de wet van 2 augustus 2002;

Gelet op de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, inzonderheid op artikel 36, § 2, tweede lid;

Gelet op het koninklijk besluit van 12 augustus 2000 tot vaststelling van de toepassingsmodaliteiten van de wet tot bepaling van de voorwaarden waaronder de plaatselijke overheden een financiële bijstand kunnen genieten van de staat in het kader van het stedelijk beleid, gewijzigd door het koninklijk besluit van 21 september 2001;

Gelet op het koninklijk besluit van 17 oktober 2000 tot uitvoering van artikel 18, § 4, eerste lid, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum en van artikel 5, § 4, derde lid, van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, met het oog op de toekenning van een verhoogde staatstoelage voor de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van sommige steden en gemeenten, gewijzigd door het koninklijk besluit van 4 maart 2002;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 19 december 2002;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 20 december 2002;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, die de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum vervangt, in werking is getreden op 1 oktober 2002; dat deze wet ondermeer voorziet in de mogelijkheid van een verhoogde staatstoelage voor specifieke initiatieven, gericht op sociale inschakeling naar analogie met wat voorheen voorzien was in de bestaansminimumwetgeving; dat in dat kader de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van sommige steden en gemeenten van deze verhoogde staatstoelage kunnen genieten mits zij zich verbinden tot welbepaalde bij overeenkomst vastgelegde inschakelingsinitiatieven, dat de OCMW's voor wie deze mogelijkheid openstaat, een gemeente moeten bedienen die is opgenomen in een lijst, dewelke jaarlijks wordt vastgesteld op basis van criteria die bij koninklijk besluit zijn vastgelegd, dat het koninklijk besluit dat deze criteria vastlegt, zijn wettelijke basis is ontnomen door de opheffing per 1 oktober 2002 van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum, dat met het oog op het sluiten van de overeenkomsten voor het jaar 2003, de lijst van gemeenten geldig voor het jaar 2003 zo spoedig mogelijk dient opgesteld te worden opdat zou gekend zijn welke OCMW's een overeenkomst kunnen sluiten met het oog op het verkrijgen van de verhoogde staatstoelage, dat bijgevolg de criteria waaraan de gemeenten moeten voldoen om opgenomen te kunnen worden in deze lijst zo spoedig mogelijk opnieuw moeten worden vastgelegd, dat onderhavig besluit deze criteria vastlegt evenals de lijst bekendmaakt van gemeenten die op basis van deze criteria zijn weerhouden voor het jaar 2003, dat dit besluit bijgevolg dringend en onverwijld moet worden aangenomen opdat de continuïteit van deze maatregel zou zijn gewaarborgd;

Op de voordracht van Onze Minister van Maatschappelijke Integratie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.§ 1. Een bijkomende toelage ten bedrage van 25 % van het bedrag van de toelage, bedoeld in artikel 36, § 1, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie en artikel 5, § 4bis , eerste lid, van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, wordt toegekend aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn die specifieke initiatieven gericht op sociale inschakeling nemen en die beantwoorden aan de voorwaarden, bepaald in artikel 2. § 2. De bijkomende toelage, bedoeld in § 1, wordt vastgesteld aan de hand van het aantal voltijdse arbeidsovereenkomsten, gesloten met toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, die in voege waren op 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de in artikel 2, 1°, bedoelde overeenkomst van kracht wordt.

Voor de berekening van het aantal voltijdse arbeidsovereenkomsten gesloten met toepassing van artikel 60, § 7, van voormelde wet, worden twee deeltijdse arbeidsovereenkomsten met een minstens halftijdse tewerkstelling en waarvoor een Staatstoelage wordt uitgekeerd, als een voltijdse arbeidsovereenkomst beschouwd. § 3. Het bedrag van de bijkomende toelage, bedoeld in § 1, wordt bepaald op grond van het bedrag van de toelage, bepaald in artikel 36, § 1, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie en artikel 5, § 4bis , eerste lid, van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, dat geldt op 1 januari van het jaar waarin de overeenkomst, bedoeld in artikel 2, 1°, van kracht wordt.

Art. 2.Om aanspraak te kunnen maken op de in artikel 1 bedoelde bijkomende toelage, moet het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn aan volgende voorwaarden voldoen : 1° met de minister, bevoegd voor Maatschappelijke Integratie, een overeenkomst sluiten waarin de te bereiken specifieke doelstellingen bepaald worden evenals het te ontwikkelen project voor maatschappelijke inschakeling;2° de eis naleven om maandelijks gegevens te verstrekken aan de hand van het door de minister, bevoegd voor Maatschappelijke Integratie, vastgesteld model dat bij de overeenkomst is gevoegd;3° een gemeente bedienen die opgenomen is in de lijst die elk kalenderjaar met toepassing van artikel 3 van dit besluit wordt opgesteld.

Art. 3.Op grond van de gegevens, vastgesteld op 1 januari van het voorlaatste jaar voorafgaand aan het jaar waarin de in artikel 2, 1°, bedoelde overeenkomst van kracht wordt, stelt de minister, bevoegd voor Maatschappelijke Integratie, de lijst op van de gemeenten die voldoen aan minstens twee van de vier volgende criteria : 1° opgenomen zijn in de lijst van plaatselijke overheden zoals vastgelegd in het koninklijk besluit van 12 augustus 2000 tot vaststelling van de toepassingsmodaliteiten van de wet tot bepaling van de voorwaarden waaronder de plaatselijke overheden een financiële bijstand kunnen genieten van de staat in het kader van het stedelijk beleid; 2° minstens 40.000 inwoners tellen; 3° bediend worden door een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat hetzij de verhoogde staatstoelage van 60 % of 65 % geniet overeenkomstig artikel 18, § 2, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum, hetzij de verhoogde staatstoelage van 60 % tot 65 % geniet overeenkomstig artikel 32, §§ 2 tot 5, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie;4° bediend worden door een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn waarvan het aantal tewerkstellingen van gerechtigden op een bestaansminimum of op maatschappelijke integratie met toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, het gewestelijk gemiddelde overschrijdt. Voor de toepassing van het voorgaande lid, 4°, wordt onder gewestelijk gemiddelde verstaan : de verhouding tussen het aantal gerechtigden op een bestaansminimum of op maatschappelijke integratie, tewerkgesteld met toepassing van artikel 60, § 7, van de voormelde wet, in een gewest en het totaal aantal gerechtigden op een bestaansminimum of op maatschappelijke integratie in datzelfde gewest. Onder gewest wordt verstaan : het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Deze lijst van gemeenten wordt jaarlijks in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.

De lijst van gemeenten, geldig voor het jaar 2003, is bij dit besluit gevoegd.

Art. 4.75 % van het bedrag van de bijkomende toelage, bedoeld in artikel 1, wordt aan het openbaar centrum voor maatschappelijk gestort op het ogenblik van de inwerkingtreding van de overeenkomst, bedoeld in artikel 2, 1°, op basis van een door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn ingediende schuldvordering.

Het saldo wordt na afloop van de overeenkomst gestort, na beoordeling door de minister, bevoegd voor Maatschappelijke Integratie, van het bereikte resultaat in functie van de in de overeenkomst vastgelegde doelstellingen, op basis van de rechtvaardigingsstukken die het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn indient.

Art. 5.Het koninklijk besluit van 17 oktober 2000 tot uitvoering van artikel 18, § 4, eerste lid, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum en van artikel 5, § 4, derde lid, van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, met het oog op de toekenning van een verhoogde staatstoelage voor de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van sommige steden en gemeenten, wordt opgeheven.

Art. 6.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 2002.

Art. 7.Onze minister bevoegd voor Maatschappelijke Integratie is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 23 december 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Maatschappelijke Integratie, J. VANDE LANOTTE

Bijlage Lijst van de gemeenten waarvan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn kunnen genieten van de verhoogde staatstoelage, bedoeld in het koninklijk besluit van 23 december 2002 tot toekenning van een verhoogde staatstoelage aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van sommige steden en gemeenten voor specifieke initiatieven gericht op sociale inschakeling Deze lijst is van toepassing voor het jaar 2003 Aalst Anderlecht Antwerpen Brugge Brussel Charleroi Dendermonde Elsene Etterbeek Genk Gent Hasselt Jette Kortrijk La Louvière Leuven Luik Mechelen Bergen Moeskroen Namen Oostende Roeselare Schaarbeek Seraing Sint-Gillis Sint-Jans-Molenbeek Sint-Joost-ten-Node Sint-Niklaas Doornik Ukkel Verviers Vorst

^