Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 12 augustus 2000
gepubliceerd op 19 augustus 2000

Koninklijk besluit tot vaststelling van de toepassingsmodaliteiten van de wet tot bepaling van de voorwaarden waaronder de plaatselijke overheden een financiële bijstand kunnen genieten van de staat in het kader van het stedelijk beleid

bron
ministerie van economische zaken, ministerie van tewerkstelling en arbeid, ministerie van verkeer en infrastructuur en ministerie van binnenlandse zaken
numac
2000011336
pub.
19/08/2000
prom.
12/08/2000
ELI
eli/besluit/2000/08/12/2000011336/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

12 AUGUSTUS 2000. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de toepassingsmodaliteiten van de wet tot bepaling van de voorwaarden waaronder de plaatselijke overheden een financiële bijstand kunnen genieten van de staat in het kader van het stedelijk beleid


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 17 juli 2000 tot bepaling van de voorwaarden waaronder de plaatselijke overheden een financiële bijstand kunnen genieten van de Staat in het kader van het stedelijk beleid;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 15 maart 2000;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 30 juni 2000;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd door de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat het in het raam van het beleid tot herwaardering van de crisiswijken in de grote steden belangrijk is dat zo spoedig mogelijk een bijstandsprogramma tot stand wordt gebracht voor de plaatselijke overheid die initiatieven wenst te nemen die ressorteren onder de bevoegdheden van de Federale Staat;

Overwegende dat de interventieprogramma's gericht op de herwaardering van de achtergestelde stadsgebieden vereisen dat een minimale investeringsdrempel in aanmerking wordt genomen om de zichtbaarheid en de efficiëntie ervan te kunnen waarborgen; dat de Regering zich derhalve moet wapenen tegen het risico verbonden aan een te grote versnippering van de beschikbare middelen;

Overwegende als gevolg hiervan dat vastgesteld dient te worden welke stadsgebieden in een eerste fase zullen genieten van de tussenkomst van de Federale Regering;

Dat het bovendien aangewezen is de wijze te regelen waarop de plaatselijke overheid gefinancierd zal worden met het oog op de doeltreffendheid van de genomen maatregelen;

Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Werkgelegenheid, van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting, van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer, van Onze Minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en participaties, van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, en van Onze Minister belast met het Grootstedenbeleid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In dit besluit moet worden verstaan onder: - de wet : de wet van 17 juli 2000 tot bepaling van de voorwaarden waaronder de plaatselijke overheden een financiële bijstand kunnen genieten van de Staat in het kader van het stedelijk beleid. - de overeenkomst : de overeenkomst bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de voornoemde wet.

Art. 2.De plaatselijke overheden bedoeld in artikel 3 van de wet zijn : De plaatselijke overheden van de stedelijke centra Antwerpen, Charleroi, Gent en Luik, alsook binnen het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, zoals dit wordt omschreven in artikel 2, § 1, van de wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen Brussel, Anderlecht, Sint-Gillis, Sint-Joost-ten-Node, Sint-Jans-Molenbeek, Schaarbeek en Vorst.

Komen evenzeer in aanmerking : de plaatselijke overheden en met name de OCMW's van Mechelen, Leuven, Brugge, Kortrijk, Oostende, Roeselare, Aalst, Dendermonde, Sint-Niklaas, Genk, Hasselt, Bergen, Moeskroen, La Louvière, Doornik, Seraing, Verviers, Namen, Elsene, Ukkel en Etterbeek, zoals ingeschreven in het Lente-programma Wie Werkt Wint, goedgekeurd op de Ministerraad van 17 maart 2000.

Art. 3.De overeenkomst preciseert ondermeer de omschrijving van de opdrachten toevertrouwd aan de plaatselijke overheid, de te bereiken resultaten, de aanduiding van de verantwoordelijke van het project binnen de plaatselijke overheid en de diensten aangewezen door de federale Staat om na te gaan of de vastgestelde doelstellingen nageleefd worden, zoals omschreven in artikel 4 van de wet.

Art. 4.Er wordt een interministerieel comité opgericht samengesteld uit de ministers van Werkgelegenheid, van Maatschappelijke Integratie, van Vervoer, van Binnenlandse Zaken en de Minister belast met het toezicht op de Regie der Gebouwen.

Het in het eerste lid bedoelde interministerieel comité legt de ontwerpovereenkomsten ter goedkeuring voor aan de Ministerraad en heeft de supervisie over de goede uitvoering ervan.

Art. 5.Onze Ministers van Werkgelegenheid, van Maatschappelijke Integratie, van Vervoer, van Binnenlandse Zaken en Onze Minister belast met het toezicht op de Regie der Gebouwen en Onze Minister belast met het Grootstedenbeleid zijn belast, ieder wat hem betreft, met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Nice, 12 augustus 2000.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Werkgelegenheid Mevr. L. ONKELINX Voor de Vice-Eerste Minister, Minister Van begroting, van Maatschappelijke Integratie en van Sociale Economie, afwezig, De Minister van Sociale Zaken en Pensioen, F. VANDENBROUCKE De Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer, Mevr. I. DURANT De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en- Participaties, R. DAEMS De Minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, belast met het Grootstedenbeleid, Ch. PICQUE.

^