gepubliceerd op 26 mei 2005
Koninklijk besluit houdende maatregelen voor de bewaking van en de bescherming tegen bepaalde zoönoses en zoönoseverwekkers
22 MEI 2005. - Koninklijk besluit houdende maatregelen voor de bewaking van en de bescherming tegen bepaalde zoönoses en zoönoseverwekkers
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de dierengezondheidswet van 24 maart 1987, inzonderheid op de artikelen 6, § 1, 8 en 9bis;
Gelet op de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, inzonderheid op de artikelen 4 en 5;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 april 1988 tot aanwijzing van de dierenziekten die vallen onder de toepassing van hoofdstuk III van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 18 september 1990, 22 maart 1991, 2 september 1992, 7 december 1999 en 21 oktober 2004;
Gelet op het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen, inzonderheid op artikel 3, § 5;
Gelet op het koninklijk besluit van 23 oktober 1998 houdende maatregelen van diergeneeskundige politie voor de bescherming tegen bepaalde zoönoses en bepaalde zoönoseverwekkers bij dieren teneinde overgedragen infecties en vergiftigingen te voorkomen;
Gelet op Verordening (EG) Nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers;
Gelet op Richtlijn 2003/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bewaking van zoönoses en zoönoseverwekkers en houdende wijziging van Beschikking 90/424/EEG van de Raad en intrekking van Richtlijn 92/117/EEG van de Raad;
Gelet op Beschikking Nr. 2119/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 1998 tot oprichting van een netwerk voor epidemiologische surveillance en beheersing van overdraagbare ziekten in de Europese Gemeenschap;
Gelet op het advies van het Wetenschappelijk Comité, ingesteld bij het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, gegeven op 10 september 2004;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 10 september 2004;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 26 november 2004;
Gelet op het overleg tussen de Gewestregeringen en de Federale Overheid op 7 juni 2004;
Gelet op het advies 38.044/3 van de Raad van State, gegeven op 16 februari 2005, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en op advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder : 1. zoönose : ziekte en/of besmetting die langs natuurlijke weg direct of indirect tussen dieren en mensen kan worden overgedragen;2. zoönoseverwekker : virus, bacterie, schimmel, parasiet of andere biologische entiteit waardoor een zoönose kan worden veroorzaakt;3. antimicrobiële resistentie : het vermogen van micro-organismen van bepaalde soorten om te overleven of zelfs in aantal toe te nemen in aanwezigheid van een bepaalde concentratie van een antimicrobiële stof, die doorgaans voldoende is om de groei van micro-organismen van dezelfde soort te remmen of deze te doden;4. uitbraak van een door voedsel overgedragen zoönose : het voorkomen, onder bepaalde omstandigheden, van twee of meer gevallen van dezelfde ziekte en/of besmetting bij de mens, of een situatie waarbij meer ziektegevallen worden geconstateerd dan normaal zou mogen worden verwacht, waarbij er een (waarschijnlijk) oorzakelijk verband bestaat met eenzelfde voedselbron;5. bewaking : een systeem voor het verzamelen, analyseren en bekendmaken van gegevens inzake het vóórkomen van zoönoses, zoönoseverwekkers en daarmee samenhangende antimicrobiële resistentie;6. het Agentschap : het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen;7. erkend dierenarts : dierenarts zoals bedoeld in het Koninklijk besluit van 20 december 2004 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen taken door zelfstandige dierenartsen kan laten verrichten;8. verantwoordelijke : de houder die over de dieren een tijdelijk of permanent toezicht en beheer uitoefent, tijdens het vervoer of op een markt inbegrepen;9. erkend laboratorium : een laboratorium dat door het Agentschap is erkend en dat belast is met het onderzoek van de monsters met het oog op de opsporing van een zoönoseverwekker;10. Minister : de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft; HOOFDSTUK II. - Bewaking, opsporing en vaststelling van zoönoseverwekkers en registratie van zoönoses
Art. 2.Dit besluit geldt onverminderd de reglementering inzake dierenvoeders en inzake de opsporing en bestrijding van dierenziekten, of de reglementering inzake de aangifteplichtige ziekten zoals bedoeld in hoofdstuk III van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987.
Art. 3.§ 1. Het Agentschap organiseert de bewaking van de zoönoses en zoönoseverwekkers die zijn opgenomen in bijlage I, lijst I bij dit besluit.
Wanneer de epidemiologische situatie dit vereist, kan de Minister bepalen dat de bewaking ook betrekking heeft op de zoönoses en zoönoseverwekkers vermeld in bijlage I, lijst II bij dit besluit. § 2. De bewaking bedoeld in § 1 gebeurt in het stadium van de primaire productie. Deze bewaking houdt rekening met de bewaking van humane isolaten. Zonodig kan ze worden uitgebreid naar levensmiddelen en diervoeders.
Art. 4.§ 1. Het Agentschap mag in alle beslagen waar zich voor een zoönose vatbare dieren bevinden monsters nemen of doen nemen of testen laten uitvoeren met het oog op de opsporing van deze zoönose.
Het Agentschap mag voor het nemen van hoger genoemde monsters of het doen uitvoeren van proeven een beroep doen op een erkend dierenarts of, naar gelang het geval, andere daartoe aangewezen personen.
Elk monster draagt een referentienummer aan de hand waarvan het soort bemonstering, en de herkomst en de aard van elk monster nauwkeurig kan bepaald worden. § 2. De verantwoordelijke moet de nodige hulp verlenen aan de personen bedoeld in § 1. Hij houdt zich, in dit opzicht, aan hun richtlijnen.
Art. 5.§ 1. De isolatie en identificatie van zoönoseverwekkers opgenomen in bijlage I bij dit besluit, of het anderszins bewijzen van de aanwezigheid ervan behoort tot de taken van de erkende laboratoria.
Deze laboratoria zijn ertoe gehouden elke diagnose en identificatie van de zoönoseverwekker aan het Agentschap te melden. § 2. De Minister kan lijst II in bijlage I bij dit besluit aanvullen met andere zoönoses en zoönoseverwekkers waarvan het uitbreken ervan een gevaar zou inhouden voor de volksgezondheid.
Art. 6.§ 1. Het Agentschap verzamelt en beoordeelt alle informatie over zoönoseverwekkers waarvan de aanwezigheid tijdens tests of onderzoeken is bevestigd, evenals over de in bijlage I, lijst I, bedoelde klinische zoönosegevallen die bij dieren en bij mensen zijn geconstateerd. § 2. De informatie die verzameld wordt overeenkomstig de bepalingen van § 1 maakt het voorwerp uit van een jaarlijks verslag betreffende de tendensen en de bronnen van de zoönoses en zoönoseverwekkers die tijdens het voorgaande jaar zijn geconstateerd.
Dit verslag wordt door het Agentschap opgesteld overeenkomstig de bepalingen in bijlage IV bij dit besluit en vóór eind mei aan de Europese Commissie bezorgd. HOOFDSTUK III. - Diagnostische methodes
Art. 7.De Minister schrijft de methoden voor betreffende de opsporing van zoönoses en zoönoseverwekkers, het aantal en het type van de te nemen monsters, de bemonsteringsmethoden, alsmede de methoden voor diagnostisch onderzoek die aangewend worden voor de identificatie en/of de kwantificering van zoönoseverwekkers.
Art. 8.De lijst van de op grond van objectieve wetenschappelijke criteria aangeduide nationale referentielaboratoria voor de opsporing van de zoönoses, zoönoseverwekkers en de daarmee samenhangende antimicrobiële resistentie is opgenomen in bijlage II bij dit besluit. HOOFDSTUK IV. - Maatregelen bij vermoeden of vaststelling van een zoönose
Art. 9.§ 1. Wanneer het onderzoek geen uitsluitsel geeft over de aanwezigheid van een zoönose, kan het Agentschap bijkomende onderzoeken opleggen teneinde de vermoede zoönose te bevestigen of te weerleggen. § 2. Het Agentschap kan alle bijkomende controlemaatregelen op het verdacht besmette bedrijf voorschrijven die het nodig acht.
Art. 10.§ 1. Van zodra de aanwezigheid van de zoönose wordt bevestigd, verklaart het Agentschap het bedrijf als zijnde besmet en past er de voorgeschreven maatregelen toe. § 2. Onverminderd de reglementering voor de zoönosen in bijlage I bij dit besluit, kan de Minister voor besmette bedrijven alle bijkomende controlemaatregelen bepalen die hij nodig acht in het belang van de volksgezondheid.
Art. 11.Het Agentschap verricht in het besmet verklaarde bedrijf een epidemiologisch onderzoek naar de herkomst en de verspreiding van de zoönose. HOOFDSTUK V. - Afslachting of afmaking en destructie op bevel
Art. 12.In geval van ernstig gevaar voor besmetting en tot de uitroeiing van de besmetting, kan de Minister bepalen, overeenkomstig artikel 8 van het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen, alle dieren of een deel van de dieren van besmette bedrijven op bevel te doen slachten of afmaken, en de producten die een risico vormen te doen vernietigen, hetzij ze te doen kanaliseren, het gebruik ervan te beperken of ze op een zodanige manier te doen behandelen dat zij geen gevaar vormen voor overdracht van de zoönoseverwekker naar mens of dier. HOOFDSTUK VI. - Preventieve maatregelen voor het terugdringen van de prevalentie van zoönoses en zoönoseverwekkers
Art. 13.Onverminderd de reglementering voor de zoönoses vermeld in bijlage I bij dit besluit, kan de Minister in alle beslagen waar zich voor zoönose vatbare dieren bevinden preventieve maatregelen voorschrijven teneinde de prevalentie van deze zoönoses en zoönoseverwekkers terug te dringen. HOOFDSTUK VII. - Bewaking van de antimicrobiële resistentie
Art. 14.§ 1. Het Agentschap organiseert de bewaking met betrekking tot het voorkomen van antimicrobiële resistentie bij zoönoseverwekkers, en bij andere verwekkers indien deze gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Deze bewaking dient te gebeuren overeenkomstig de voorschriften van bijlage III bij dit besluit. § 2. De informatie die verzameld wordt overeenkomstig de bepalingen van § 1 maakt het voorwerp uit van een jaarlijks verslag betreffende het voorkomen van antimicrobiële resistenties die tijdens het voorgaande jaar zijn geconstateerd. Dit verslag wordt door het Agentschap opgesteld overeenkomstig de bepalingen in bijlage IV bij dit besluit en vóór eind mei aan de Europese Commissie bezorgd. HOOFDSTUK VIII. - Epidemiologisch onderzoek van uitbraken van door voedsel overgedragen zoönoses
Art. 15.§ 1. Het Agentschap onderzoekt, in samenwerking met de desbetreffende instanties, de uitbraken van door voedsel overgedragen zoönoses. Dit onderzoek heeft tot doel gegevens op te leveren over het epidemiologisch profiel, de mogelijk betrokken levensmiddelen en de mogelijke oorzaken van de uitbraak. Het onderzoek omvat ook, voorzover mogelijk, adequaat epidemiologisch en microbiologisch onderzoek. § 2. De informatie die verzameld wordt overeenkomstig de bepalingen van § 1 maakt het voorwerp uit van een jaarlijks verslag betreffende het voorkomen van uitbraken van door voedsel overgedragen zoönoses die tijdens het voorgaande jaar zijn geconstateerd.
Dit verslag wordt door het Agentschap opgesteld overeenkomstig de bepalingen in bijlage IV, E bij dit besluit en vóór eind mei aan de Europese Commissie bezorgd. HOOFDSTUK IX. - Algemene bepalingen
Art. 16.De vrijwaringsmaatregelen bedoeld in het koninklijk besluit van 31 december 1992 betreffende de veterinaire en zoötechnische controles die van toepassing zijn op het intracommunautaire handelsverkeer van sommige levende dieren en producten, zijn in het kader van dit besluit van toepassing.
Art. 17.Overtredingen van de bepalingen van dit besluit of van een besluit genomen in uitvoering van dit besluit worden, indien niet anders bepaald, opgespoord en gestraft overeenkomstig hoofdstukken V en VI van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987. HOOFDSTUK X. - Slotbepalingen
Art. 18.Het koninklijk besluit van 23 oktober 1998 houdende maatregelen van diergeneeskundige politie voor de bescherming tegen bepaalde zoönoses en bepaalde zoönoseverwekkers bij dieren teneinde overgedragen infecties en vergiftigingen te voorkomen, wordt opgeheven.
Art. 19.Een artikel 1bis, luidend als volgt, wordt in het koninklijk besluit van 25 april 1988 tot aanwijzing van de dierenziekten die vallen onder de toepassing van hoofdstuk III van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987 ingevoegd : « Art.1bis. De zoönoses, gerangschikt naargelang hun verwekker, die onder toepassing vallen van hoofdstuk III van de Dierengezondheidswet van 24 maart 1987, zijn de volgende : 1° Virale zoönoses : - zoönose verwekt door Norovirus; - zoönose verwekt door Hepatitis A-virus; - zoönose verwekt door Influenzavirus; - zoönosen verwekt door door arthropoden overgedragen virussen; - Rabiës; 2° Bacteriële zoönoses : - Borreliose; - Botulisme; - Brucellose; - Campylobacteriose; - Leptospirose; - Listeriose; - Psittacose; - Salmonellose; - Tuberculose; - Vibriose; - Yersiniose; - zoönose verwekt door Verocytotoxine-producerende Escherichia Coli; 3° Parasitaire zoönoses : - Anisakiase; - Cryptosporidiose; - Cysticercose; - Echinococcose; - Toxoplasmose; - Trichinellose. »
Art. 20.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 21.De Minister van Sociale zaken en Volksgezondheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 22 mei 2005.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE
Bijlage I Lijsten van de in artikel 3 bedoelde zoönoses : Lijst I. Te bewaken zoönoses en zoönoseverwekkers : - brucellose en de verwekkers daarvan - campylobacteriose en de verwekkers daarvan - echinococcose en de verwekkers daarvan - listeriose en de verwekkers daarvan - salmonellose en de verwekkers daarvan - trichinellose en de verwekkers daarvan - tuberculose veroorzaakt door Mycobacterium bovis - verocytotoxine-producerende Escherichia coli Lijst II. Zoönoses en zoönoseverwekkers te bewaken in functie van de epidemiologische situatie : 1. Virale zoönoses : - norovirus - hepatitis A-virus - influenzavirus - rabiës - door arthropoden overgedragen virussen 2.Bacteriële zoönoses : - borreliose en de verwekkers daarvan - botulisme en de verwekkers daarvan - leptospirose en de verwekkers daarvan - psittacose en de verwekkers daarvan - andere vormen van tuberculose dan bedoeld onder lijst I - vibriose en de verwekkers daarvan - yersiniose en de verwekkers daarvan 3. Parasitaire zoönoses : - anisakiase en de verwekkers daarvan - cryptosporidiose en de verwekkers daarvan - cysticercose en de verwekkers daarvan - toxoplasmose en de verwekkers daarvan 4.Andere zoönoses en zoönoseverwekkers Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 22 mei 2005.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE
Bijlage II Lijst van de in artikel 8 bedoelde nationale referentielaboratoria : 1.1. Voor rabiës : Departement Pasteur Instituut, Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV) 1.2. Voor trichinellose : Prins Leopold Instituut voor Tropische Geneeskunde (ITG) 1.3. Door voedsel overgedragen zoönoses en antimicrobiële resistentie : Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV) 1.4. Voor microbiologie van levensmiddelen van dierlijke oorsprong : Laboratoire de Microbiologie des Denrées Alimentaires, Faculté de Médecine Vétérinaire, Université de Liège (ULG) 1.5. Voor besmettelijke dierziekten, met uitzondering van rabiës : Centrum voor Onderzoek in Diergeneeskunde en Agrochemie (CODA) Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 22 mei 2005.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE
Bijlage III Voorschriften inzake de bewaking van antimicrobiële resistentie : A. Algemene voorschriften Het in artikel 14 bedoelde bewakingssysteem inzake antimicrobiële resistentie dient ten minste de onderstaande gegevens te bevatten : - diersoorten waarop de bewaking betrekking heeft, - bacteriesoort en/of -stammen waarop de bewaking betrekking heeft, - bemonsteringsstrategie in het kader van de bewaking, - antimicrobiële stoffen waarop de bewaking betrekking heeft, - laboratoriummethoden voor de opsporing van resistentie, - laboratoriummethoden voor de identificatie van microbiële isolaten, - methoden voor het verzamelen van de gegevens.
B. Specifieke voorschriften Het in artikel 14 bedoelde bewakingssysteem inzake antimicrobiële resistentie dient ten minste relevante informatie op te leveren met betrekking tot een representatief aantal isolaten van Salmonella spp., Campylobacter jejuni en Campylobacter coli van runderen, varkens en pluimvee, en van levensmiddelen van dierlijke oorsprong die uit deze diersoorten verkregen zijn.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 22 mei 2005.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE
Bijlage IV Voorschriften inzake de op grond van artikelen 6, § 2, 14, § 2 en 15, § 2 in te dienen verslagen : Bedoelde verslagen moet ten minste de hieronder vermelde informatie bevatten. De delen A tot en met D zijn van toepassing op verslagen betreffende bewaking uitgevoerd overeenkomstig artikel 6 of 14. Deel E is van toepassing op verslagen betreffende bewaking uitgevoerd overeenkomstig artikel 15.
A. Voor elke zoönose en zoönoseverwekker moeten de eerste keer de volgende gegevens worden vermeld (later hoeven alleen wijzigingen te worden meegedeeld): a) bewakingssystemen (bemonsteringsstrategie, bemonsteringsfrequentie, aard van het monster, gevalsdefinitie, gebruikte diagnostische methoden);b) vaccinatiebeleid en andere preventieve maatregelen;c) bestrijdingsmechanismen en indien van toepassing bestrijdingsprogramma's;d) maatregelen bij een positief resultaat of in individuele gevallen;e) geldende meldingsregelingen;f) voorgeschiedenis van de ziekte en/of besmetting in het betrokken land. B. Elk jaar moeten worden meegedeeld: a) de voor de zoönose vatbare dierpopulatie (samen met de datum waarop de cijfers betrekking hebben): - aantal beslagen of koppels, - totaal aantal dieren, en - in voorkomend geval, de betreffende productiemethoden;b) aantal en algemene beschrijving van de bij de bewaking betrokken laboratoria en instituten. C. Elk jaar moeten voor elke betrokken zoönoseverwekker en gegevenscategorie de onderstaande bijzonderheden en de gevolgen daarvan worden vermeld: a) wijzigingen in de reeds beschreven systemen;b) wijzigingen in vroeger beschreven methoden;c) resultaten van het onderzoek en van de verdere typering of een andere methode van karakterisering in de laboratoria (apart voor elke vermelde categorie);d) nationale evaluatie van de recente situatie, de tendens en de besmettingsbronnen;e) relevantie als zoönose;f) relevantie voor ziektegevallen bij de mens - als bron van besmetting van de mens - van bij dieren en in levensmiddelen gedane bevindingen;g) erkende bestrijdingsstrategieën die kunnen worden gebruikt om overdracht van de zoönoseverwekker op mensen te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken;h) waar nodig, specifieke maatregelen waartoe in de lidstaten besloten wordt of die voor de hele Gemeenschap worden voorgesteld op basis van de recente situatie. D. Rapportage inzake de resultaten van het onderzoek : Bij de resultaten moet steeds melding worden gemaakt van het aantal onderzochte epidemiologische eenheden (beslagen, koppels, monsters, partijen) en van het aantal positieve monsters volgens de gevalsdefinitie. Indien nodig moeten de resultaten zo worden gepresenteerd dat daaruit de geografische spreiding van de zoönose of de zoönoseverwekker blijkt.
E. Gegevens inzake een uitbraak van een door voedsel overgedragen zoönose: a) het totale aantal uitbraken in de loop van een jaar;b) het aantal sterfgevallen en ziektegevallen bij mensen als gevolg van de uitbraken;c) het oorzakelijke agens van de uitbraken, voorzover mogelijk met inbegrip van het serotype of een andere beschrijving van het agens. Wanneer het oorzakelijke agens niet kan worden geïdentificeerd, moet de reden daarvoor worden vermeld; d) bij de uitbraak betrokken levensmiddelen en andere mogelijke vectoren;e) beschrijving van de aard van de plaats waar het betrokken levensmiddel is geproduceerd/aangekocht/verkregen/geconsumeerd;f) secundaire factoren, bijvoorbeeld ontoereikende hygiëne bij de levensmiddelenbereiding. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 22 mei 2005.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE