Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 22 maart 2006
gepubliceerd op 17 mei 2006

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 17 april 2003, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, betreffende de toekenning aan sommige bejaarde werklieden van een aanvullende vergoeding ten laste van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden" (1)

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2006200871
pub.
17/05/2006
prom.
22/03/2006
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

22 MAART 2006. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 17 april 2003, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, betreffende de toekenning aan sommige bejaarde werklieden van een aanvullende vergoeding (brugpensioen) ten laste van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden" (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, inzonderheid op artikel 2;

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor het bouwbedrijf;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 17 april 2003, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, betreffende de toekenning aan sommige bejaarde werklieden van een aanvullende vergoeding (brugpensioen) ten laste van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden".

Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 22 maart 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 7 januari 1958, Belgisch Staatsblad van 7 februari 1958. Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.

Bijlage Paritair Comité voor het bouwbedrijf Collectieve arbeidsovereenkomst van 17 april 2003 Toekenning aan sommige bejaarde werklieden van een aanvullende vergoeding (brugpensioen) ten laste van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden" (Overeenkomst geregistreerd op 20 juni 2003 onder het nummer 66579/CO/124) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers van de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor het bouwbedrijf ressorteren en op de arbeiders die zij tewerkstellen.

In deze collectieve arbeidsovereenkomst verstaat men onder : - "arbeiders" : de arbeiders en arbeidsters; - "fonds voor bestaanszekerheid" : het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf".

Het hoofdstuk 6 - Financiering, is overeenkomstig het artikel 12 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeven van gebruikers, ook van toepassing op de uitzendkantoren voor de arbeiders die zij ter beschikking stellen van bouwbedrijven. HOOFDSTUK II. - Het conventioneel brugpensioen vanaf 58 jaar

Art. 2.Het fonds voor bestaanszekerheid kent een maandelijkse aanvullende vergoeding toe aan de arbeiders die tussen de leeftijd van 58 en 65 jaar door een in artikel 1 bedoelde werkgever ontslagen zijn, behoudens omwille van dringende redenen.

Art. 3.Om recht te hebben op de aanvullende vergoeding, moeten de in artikel 2 bedoelde arbeiders aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° de leeftijd van 58 jaar hebben bereikt op het ogenblik van de beëindiging van de overeenkomst;2° elke door de reglementering ter zake niet toegelaten beroepsactiviteit hebben stopgezet;3° werkloosheidsuitkeringen genieten;4° ten minste 10 jaar van hun beroepsloopbaan doorgebracht hebben in dienst van één of meerdere van de in artikel 1 bedoelde ondernemingen;5° ten minste 5 legitimatiekaarten "rechthebbende" hebben ontvangen tijdens de laatste 10 jaar voor de inactiviteitsstelling of 7 kaarten in de loop van de laatste 15 jaar;6° voldoen aan de criteria, bepaald in het kb van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen.

Art. 4.Voor de toepassing van artikel 3, 4° wordt als "beroepsloopbaan" beschouwd : de prestaties en de gelijkgestelde periodes welke in aanmerking worden genomen voor het toekennen van een legitimatiekaart.

Art. 5.De arbeidsovereenkomst van de in artikel 2 bedoelde arbeiders moet een einde nemen tijdens de geldigheidsduur van deze collectieve arbeidsovereenkomst.

De opzeggingstermijn of de door de opzeggingsvergoeding gedekte periode van de ontslagen arbeiders, bedoeld in artikel 2, mag evenwel een einde nemen buiten de geldigheidsduur van deze collectieve arbeidsovereenkomst, voor zover deze arbeiders de minimum leeftijd van 58 jaar hebben bereikt tijdens de geldigheidsduur van deze collectieve arbeidsovereenkomst. HOOFDSTUK III. - Het conventioneel brugpensioen op een lagere leeftijd dan 58 jaar

Art. 6.Dit hoofdstuk bepaalt de toekenningsvoorwaarden en -modaliteiten van de regeling van het conventioneel brugpensioen voor de arbeiders die tewerkgesteld zijn in de ondernemingen bedoeld in artikel 1 en die op een lagere leeftijd dan 58 jaar ontslagen worden door hun werkgever, behoudens omwille van dringende reden.

De raad van bestuur van het fonds voor bestaanszekerheid bepaalt de gevallen waarin voor de toepassing van het eerste lid, de schorsing van de arbeidsovereenkomst gelijkgesteld kan worden met een tewerkstelling.

Art. 7.De in artikel 6 bedoelde arbeiders genieten van een maandelijkse aanvullende vergoeding ten laste van het fonds voor bestaanszekerheid, voorzover ze aan alle volgende voorwaarden voldoen : - aan hun werkgever een attest van de arbeidsgeneesheer hebben overgemaakt dat de ongeschiktheid tot verderzetting van hun beroepsactiviteit bevestigt; - de leeftijd van 56 jaar hebben bereikt op het ogenblik van de beëindinging van de arbeidsovereenkomst; - op het einde van de arbeidsovereenkomst volgende loopbaan kunnen bewijzen : - een beroepsloopbaan van minstens 33 jaar als loontrekkende werknemer; - een beroepsloopbaan van minstens 10 jaar in één of meerdere ondernemingen die behoren tot het Paritair Comité voor het bouwbedrijf; - ten minste 5 legitimatiekaarten "rechthebende" hebben ontvangen tijdens de laatste 10 jaar voor het einde van de arbeidsovereenkomst of 7 kaarten in de loop van de laatste 15 jaar, de legitimatiekaarten door gelijkstelling mogen niet in aanmerking worden genomen; - werkloosheidsuikeringen genieten; - elke door de terzake toepasselijke reglementering niet toegelaten beroepsactiviteit hebben stopgezet.

Art. 8.De beroepsloopbaan als loontrekkende werknemer wordt berekend overeenkomstig artikel 110 van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen.

Art. 9.De arbeidsovereenkomst van de in artikel 6 bedoelde arbeiders moet een einde nemen tijdens de geldigheidsduur van deze collectieve arbeidsovereenkomst.

De opzeggingstermijn of de door de opzeggingsvergoeding gedekte periode van de ontslagen arbeiders, bedoeld in artikel 6, mag evenwel een einde nemen buiten de geldigheidsduur van deze collectieve arbeidsovereenkomst, voorzover deze arbeiders de minimumleeftijd van 56 jaar hebben bereikt tijdens de geldigheidsduur van deze collectieve arbeidsovereenkomst. HOOFDSTUK IV. - Bedrag van de aanvullende vergoeding

Art. 10.§ 1. De maandbedragen van de aanvullende vergoeding ten laste van het fonds voor bestaanszekerheid, bedoeld in de hoofdstukken II en III, worden vastgesteld op : - 146,11 EUR voor de ongeschoolde arbeider; - 147,42 EUR voor de geoefende arbeider; - 206,84 EUR voor de geschoolde arbeider van de eerste graad; - 234,11 EUR voor de geschaalde arbeider van de tweed graad; - 257,51 EUR voor de arbeider die gedurende 10 jaar ten minste de kwalificatie ploegbaas B heeft genoten; - 280,91 EUR voor de arbeider die gedurende 10 jaar de kwalificatie meestergast heeft genoten. § 2. Voor de arbeiders die behoren tot de categorie "werknemers die samenwonen met een echtgenoot of echtgenote die niet over een beroepsinkomen beschikt", zoals gedefinieerd in artikel 110, § 1, 1° van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, worden de bedragen vermeld in § 1, vermeerderd met 25,50 EUR. § 3. Onverminderd de verhoging bedoeld in § 2, wordt het bedrag van de aanvullende vergoeding die uitgekeerd wordt in de maand december verhoogd met : - 122,50 EUR voor de arbeiders die behoren tot de categorie "werknemers met gezinslast", zoals gedefinieerd in artikel 110, § 1 van het kb van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering; - 61,25 EUR voor de overige arbeiders.

Art. 11.Het fonds voor bestaanszekerheid neemt, naast de aanvullende vergoeding, ook de bijzondere werkgeversbijdragen ten laste, met name : - de bijzondere compenserende maandelijkse werkgeversbijdrage, bedoeld in artikel 111 van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen; - de bijzondere werkgeversbijdrage voor de pensioenen, bedoeld in artikel 268 van de programmawet van 22 december 1989; - de bijzondere werkgeversbijdrage voor de werkloosheidsverzekering, bedoeld in artikel 141 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalinge. HOOFDSTUK V. - Procedure en algemene bepalingen

Art. 12.De aanvraag tot toekenning van de aanvullende vergoeding moet worden ingediend bij het fonds voor bestaanszekerheid door toedoen van een vakbondsorganisatie die deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft ondertekend of door de betrokkene rechtstreeks bij middel van een bijzonder formulier.

De aanvraag moet vergezeld gaan van de documenten tot staving van het recht om de aanvullende vergoeding.

Art. 13.De raad van bestuur van het fonds voor bestaanszekerheid bepaalt de praktische modaliteiten en de procedure die moet worden gevolgd bij het indienen en het behandelen van de aanvragen tot toekenning.

Art. 14.De Patronale Dienst bedoeld in artikel 23 van de statuten van het fonds voor bestaanszekerheid is belast met de administratieve, boekhoudkundige en financiële organisatie van de verrichtingen die voortvloeien uit de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst.

Art. 15.De aanvullende vergoeding brugpensioen kan niet gecumuleerd worden met andere voordelen van bestaanszekerheid, met uitzondering van de promotievergoeding

Art. 16.De bijzondere gevallen die niet op grond van de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst kunnen worden opgelost, worden door de meest gerede partij voorgelegd aan de raad van bestuur van het fonds voor bestaanszekerheid.

Bij enige moeilijkheid rond de toegang in het regime "brugpensioen", kan de meest gerede partij deze problematiek bij het verzoeningsbureau van het paritair comité aanhangig maken nadat de lokale verzoeningsprocedure werd uitgeput. HOOFDSTUK VI. - Financiering

Art. 17.Teneinde de aanvullende vergoeding te financieren, zijn de in artikel 1 bedoelde werkgevers en uitzendkantoren een bijdrage verschuldigd aan het fonds voor bestaanszekerheid.

Deze bijdrage bedraagt 0,75 pct. van het op 108 pct. gebrachte bedrag van alle lonen die bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid zijn aangegeven met betrekking tot de in artikel 1 bedoelde arbeiders respectievelijk voor de vier kwartalen van 2003 en voor de vier kwartalen van 2004.

Art. 18.Overeenkomstig artikel 16 van de statuten van het fonds voor bestaanszekerheid, staat de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid in voor de inning en invordering van de in artikel 16 bedoelde bijdrage. HOOFDSTUK VII. - Specifieke maatregelen

Art. 19.Aan de werkgever die, in toepassing van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsvergoedingen in geval van conventioneel brugpensioen, overgaat tot de vervanging van een bruggepensioneerde arbeider, wordt aanbevolen behoudens geldige reden een jongere van minder dan 26 jaar aan te werven.

Art. 20.De in toepassing van artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 gepresteerde uren moeten afzonderlijk worden ingeschreven op de loonafrekening van de betaalperiode tijdens welke zij werden gepresteerd.

De werkman, die recht heeft op inhaalrust in toepassing van artikel 7 van bovengenoemd koninklijk besluit, mag niet gedeeltelijk werkloos gesteld worden vooraleer hij deze dagen heeft genomen.

Art. 21.De ondertekenende vakorganisaties verbinden zich ertoe op het vlak van de onderneming geen stelselmatig verzet te organiseren omtrent de toepassing van de overschrijding van de grenzen van de arbeidsduur ten belope van 64 uur per jaar, zoals voorzien in artikel 7, 2e lid van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983. De vakbondsafvaardiging behoudt evenwel het recht om na overleg met de werkgever, om duidelijk aangegeven redenen een akkoord terzake af te wijzen. Bij geschil kan de meest gerede partij, met in acht name van de voorafgaandelijke procedure op gewestelijk vlak, deze kwestie aanhangig maken bij het verzoeningsbureau van het paritair comité.

Art. 22.Het is verboden bruggepensioneerden tewerk te stellen in de ondernemingen bedoeld in artikel 1 of hen als uitzendkracht ter beschikking te stellen van deze ondernemingen.

Art. 23.In afwijking op de toekenningsvoorwaarden bepaald in de hoofdstukken II en III, betaalt het fonds voor bestaanszekerheid de aanvullende vergoeding verder uit in geval van werkhervatting door de in de artikelen 2 en 6 bedoelde arbeiders tijdens hun brugpensioen.

Dit geldt tevens voor de bruggepensioneerde die tijdelijk zijn brugpensioen schorst om in een opleidingscentrum (erkend door het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid") bijkomende vorming te geven aan werkzoekenden en werknemers.

De uitbetaling neemt in ieder geval een einde op het ogenblik dat de in artikelen 2 en 6 bedoelde arbeiders de wettelijke pensioenleeftijd bereiken. HOOFDSTUK VIII. - Geldigheidsduur

Art. 24.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten voor een bepaalde duur. Ze treedt in werking op 1 januari 2003 en houdt op van kracht te zijn op 31 december 2004.

Ze vervangt de collectieve arbeidsovereenkomst van 12 december 2002 tot verlenging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 5 juli 2001 betreffende de toekenning aan sommige bejaarde werklieden van een aanvullende vergoeding (brugpensioen) ten laste van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf".

In afwijking op het eerste lid, treedt artikel 23 pas in werking op de datum van inwerkingtreding van de koninklijke bestluiten genomen ter uitvoering van de artikelen 15 en 16 van de wet van 1 april 2003 houdende uitvoering van het interprofessioneel akkoord voor de periode 2003-2004, zoals gewijzigd door de programmawet van 8 april 2003.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 22 maart 2006.

De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

^