gepubliceerd op 20 september 2024
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 11 oktober 2023, gesloten in het Paritair Comité voor het garagebedrijf, betreffende de wijziging en coördinatie van de statuten van het sociaal fonds
1 SEPTEMBER 2024. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 11 oktober 2023, gesloten in het Paritair Comité voor het garagebedrijf, betreffende de wijziging en coördinatie van de statuten van het sociaal fonds (1)
FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/12/1968 pub. 22/05/2009 numac 2009000346 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor het garagebedrijf;
Op de voordracht van de Minister van Werk,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 11 oktober 2023, gesloten in het Paritair Comité voor het garagebedrijf, betreffende de wijziging en coördinatie van de statuten van het sociaal fonds.
Art. 2.De minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 1 september 2024.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Werk, P.-Y. DERMAGNE _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/12/1968 pub. 22/05/2009 numac 2009000346 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor het garagebedrijf Collectieve arbeidsovereenkomst van 11 oktober 2023 Wijziging en coördinatie van de statuten van het sociaal fonds (Overeenkomst geregistreerd op 30 november 2023 onder het nummer 184263/CO/112)
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en de arbeiders van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor het garagebedrijf.
Voor de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst, wordt onder "arbeiders" verstaan : de mannelijke en vrouwelijke werklieden.
Art. 2.De statuten van het "Sociaal Fonds voor het garagebedrijf" zijn bijgevoegd in bijlage.
Art. 3.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 2024.
De collectieve arbeidsovereenkomst kan worden opgezegd door één van de ondertekenende partijen mits een opzegging van 6 maanden, betekend bij een ter post aangetekend schrijven, gericht aan de voorzitter van het Paritair Comité voor het garagebedrijf.
Deze opzegging kan slechts ingaan ten vroegste vanaf 1 juli 2025.
Art. 4.Deze collectieve arbeidsovereenkomst vervangt de collectieve arbeidsovereenkomst van 2 december 2021 houdende de wijziging en coördinatie van de statuten van het sociaal fonds, geregistreerd onder het nummer 173133/CO/112.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 1 september 2024Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 01/09/2024 pub. 18/09/2024 numac 2024203751 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de beslissing van het Paritair Comité voor de diamantnijverheid en -handel betreffende de vervanging van feestdagen in 2025 (1) type koninklijk besluit prom. 01/09/2024 pub. 20/09/2024 numac 2024204645 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 januari 2024 houdende toekenning van een dotatie aan het Federaal Kenniscentrum voor de gezondheidszorg voor jaar 2024 sluiten.
De Minister van Werk, P.-Y. DERMAGNE
Bijlage aan de collectieve arbeidsovereenkomst van 11 oktober 2023, gesloten in het Paritair Comité voor het garagebedrijf, betreffende de wijziging en coördinatie van de statuten van het sociaal fonds Statuten van het fonds
HOOFDSTUK I. - Benaming, zetel, opdrachten en duur 1. Benaming
Artikel 1.Er wordt een fonds voor bestaanszekerheid opgericht bij collectieve arbeidsovereenkomst van 23 maart 1967, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 5 augustus 1967 (Belgisch Staatsblad van 12 augustus 1967), genaamd "Sociaal Fonds voor het garagebedrijf".
Met "fonds" wordt verder in deze statuten "Sociaal Fonds voor het garagebedrijf" bedoeld. 2. Zetel
Art.2. De maatschappelijke zetel van het fonds is gevestigd te 1140 Brussel, Jules Bordetlaan 164. Hij kan, bij beslissing van het Paritair Comité voor het garagebedrijf, naar elke andere plaats in België worden overgebracht. 3. Opdrachten
Art.3. Het fonds heeft als opdracht: 3.1. de inning en de invordering van de bijdragen ten laste van de in artikel 5 bedoelde werkgevers te regelen en te verzekeren; 3.2. de toekenning en de uitkering van de aanvullende vergoedingen te regelen en te verzekeren; 3.3. de vakbondsvorming van de arbeiders te bevorderen; 3.4. de vorming en informatie van de werkgevers te stimuleren; 3.5. een deel van de werking en sommige initiatieven van de vzw "Educam" te financieren; 3.6. ten laste nemen van bijzondere bijdragen; 3.7. de inning van de bijdrage voorzien voor de financiering en inrichting van een sectoraal pensioenstelsel. 4. Duur
Art.4. Het fonds wordt voor onbepaalde tijd opgericht.
HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied
Art. 5.Deze statuten zijn van toepassing op de werkgevers en de arbeiders van de ondernemingen, welke ressorteren onder het Paritair Comité voor het garagebedrijf.
Onder "arbeiders" wordt verstaan: de mannelijke en vrouwelijke werklieden.
HOOFDSTUK III. - Statutaire opdrachten van het fonds 1. Inning en invordering van de bijdragen
Art.6. Het fonds is gelast de inning en de invordering van de bijdragen ten laste van de in artikel 5 bedoelde werkgevers te regelen en te verzekeren. 2. Toekenning en uitkering van de aanvullende vergoedingen 2.1. Aanvullende vergoeding bij tijdelijke werkloosheid
Art. 7.§ 1. De bij artikel 5 bedoelde arbeiders hebben recht, ten laste van het fonds, voor elke werkloosheidsuitkering of halve werkloosheidsuitkering erkend door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening en voorzien in: - artikel 26, 1° - tijdelijke werkloosheid omwille van overmacht; - artikel 28, § 1 - tijdelijke werkloosheid omwille van sluiting van de onderneming wegens jaarlijks verlof; - artikel 49 - tijdelijke werkloosheid omwille van technische stoornis; - artikel 50 - tijdelijke werkloosheid omwille van slecht weer; - artikel 51 - tijdelijke werkloosheid omwille van economische redenen, van de wet van 3 juli 1978Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1978 pub. 03/07/2008 numac 2008000527 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten type wet prom. 03/07/1978 pub. 12/03/2009 numac 2009000158 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten sluiten betreffende de arbeidsovereenkomsten op de vergoeding voorzien in artikel 7, § 2 van deze statuten, voor zover zij volgende voorwaarden vervullen: - werkloosheidsuitkeringen genieten in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering; - op het ogenblik van de werkloosheid in dienst van de werkgever zijn. § 2. Het bedrag van de aanvullende vergoeding bij tijdelijke werkloosheid wordt vastgesteld op: - 12,89 EUR per werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering; - 6,45 EUR per halve werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering.
Vanaf 1 januari 2024 wordt het bedrag van de vergoeding geïndexeerd met 16,13 pct. en vastgesteld op: - 14,97 EUR per werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering; - 7,49 EUR per halve werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering.
Art. 8.De aanvullende vergoeding bij tijdelijke werkloosheid dient te worden betaald bij jeugdvakantie en bij seniorenvakantie. 2.2. Aanvullende werkloosheidsvergoeding bij volledige werkloosheid
Art. 9.§ 1. De bij artikel 5 bedoelde arbeiders hebben ten laste van het fonds, voor elke werkloosheidsuitkering recht op de bij artikel 9, § 2 voorziene vergoeding, met een maximum respectievelijk van 200 dagen en 300 dagen per geval, al naargelang zij op de eerste dag van de werkloosheid minder dan 45 jaar oud zijn of 45 jaar en ouder zijn, en voor zover zij volgende voorwaarden vervullen: 1. werkloosheidsuitkeringen genieten in toepassing van de wetgeving op de werkloosheidsverzekering;2. door een in artikel 5 bedoelde werkgever ontslagen geweest zijn;3. op het ogenblik van het ontslag, ten minste vijf jaar tewerkgesteld zijn in één of meerdere ondernemingen die onder één van de volgende paritaire comités ressorteren: - voor de ijzernijverheid (Paritair Comité 104); - voor de non-ferrometalen (Paritair Comité 105); - voor de metaal-, machine- en elektrische bouw (Paritair Comité 111); - voor de sectoren verwant aan de metaal-, machine- en elektrische bouw (Paritaire Subcomités 149.01, 149.02, 149.03 en 149.04); - voor het garagebedrijf (Paritair Comité 112); - voor de terugwinning van metalen (Paritair Subcomité 142.01); 4. een wachttijd van vijftien kalenderdagen hebben vervuld.Voor de berekening van de wachttijd, worden de dagen werkloosheid en ziekte, in voorkomend geval, gelijkgesteld. § 2. Het bedrag van de aanvullende werkloosheidsvergoeding wordt vastgesteld op: - 5,92 EUR per volledige werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering; - 2,96 EUR per halve werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering.
Vanaf 1 januari 2024 wordt het bedrag van de aanvullende werkloosheidsvergoeding geïndexeerd met 16,13 pct. en vastgesteld op: - 6,87 EUR per volledige werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering; - 3,44 EUR per halve werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering. § 3. De aanvullende vergoeding bij volledige werkloosheid wordt betaald in de volgende gevallen: - de beëindiging van de arbeidsovereenkomst is niet het gevolg van een eenzijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever (bijvoorbeeld bij einde contract van bepaalde duur of duidelijk omschreven werk, bij medische overmacht,...); - aan de arbeiders die zijn ontslagen na 1 januari 2014 in het kader van collectieve ontslagen tot 31 december 2013; - aan arbeiders die reeds aanvullende vergoedingen bij volledige werkloosheid ontvangen op 30 juni 2015 en hun saldo nog kunnen uitputten. 2.3. Aanvullende ziektevergoeding
Art. 10.Voor arbeidsongeschiktheden die aanvingen vóór 1 juli 2019 § 1. De bij artikel 5 bedoelde arbeiders hebben na ten minste zestig dagen ononderbroken arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of ongeval, met uitsluiting van de arbeidsongeschiktheid ten gevolge van beroepsziekte of arbeidsongeval, recht, ten laste van het fonds, op een aanvullende vergoeding die de uitkeringen van de ziekte- en invaliditeitsverzekering aanvult, voor zover de arbeiders volgende voorwaarden vervullen: - uitkeringen van de ziekte- en invaliditeitsverzekering in toepassing van de wetgeving ter zake genieten; - op het ogenblik waarop de ongeschiktheid aanvangt, in dienst van een in artikel 5 bedoelde werkgever zijn. § 2. Het forfaitair bedrag van de bij artikel 10, § 1 bedoelde vergoeding wordt vastgesteld op: - 88,11 EUR na de eerste 60 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 88,11 EUR meer na de eerste 120 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 114,72 EUR meer na de eerste 180 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 114,72 EUR meer na de eerste 240 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 114,72 EUR meer na de eerste 300 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 114,72 EUR meer na de eerste 365 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 114,72 EUR meer na de eerste 455 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 114,72 EUR meer na de eerste 545 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 114,72 EUR meer na de eerste 635 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 114,72 EUR meer na de eerste 725 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 114,72 EUR meer na de eerste 815 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 114,72 EUR meer na de eerste 905 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 114,72 EUR meer na de eerste 995 dagen ononderbroken ongeschiktheid.
Vanaf 1 januari 2024 worden de bovenvermelde forfaitaire bedragen van 88,11 EUR na 60 en 120 dagen en 114,72 EUR na een langere ziekteperiode geïndexeerd met 16,13 pct. en vastgesteld op 102,32 EUR en 133,22 EUR. § 3. Een arbeidsongeschiktheid kan, ongeacht de duur ervan, slechts aanleiding geven tot de toekenning van een enkele reeks vergoedingen; het hervallen in eenzelfde ziekte wordt beschouwd als integraal deel uitmakend van de vorige ongeschiktheid wanneer die zich voordoet binnen de eerste veertien dagen volgend op het einde van die periode van arbeidsongeschiktheid. § 4. Een arbeider die tijdens de ziekteperiode het werk deeltijds hervat en nog uitkeringen ontvangt van de ziekte- en invaliditeitsverzekering, heeft recht op een pro rata aanvullende ziektevergoeding.
Art. 10bis.Voor arbeidsongeschiktheden die aanvangen vanaf 1 juli 2019 § 1. De bij artikel 5 bedoelde arbeiders hebben na tenminste dertig dagen ononderbroken arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of ongeval, met uitsluiting van de arbeidsongeschiktheid ten gevolge van beroepsziekte of arbeidsongeval, recht, ten laste van het fonds, op een aanvullende vergoeding die de uitkeringen van de ziekte- en invaliditeitsverzekering aanvult, met een maximum van 36 maanden, voor zover de arbeiders volgende voorwaarden vervullen: - uitkeringen van de ziekte- en invaliditeitsverzekering in toepassing van de wetgeving ter zake genieten; - op het ogenblik waarop de ongeschiktheid aanvangt, in dienst van een in artikel 5 bedoelde werkgever zijn. § 2. Het bedrag van de bij artikel 10bis, § 1 bedoelde aanvullende vergoeding wordt vastgesteld op: - 2,48 EUR per volledige ziekte-uitkering betaald in toepassing van de reglementering op de ziekteverzekering; - 1,24 EUR per halve ziekte-uitkering betaald in toepassing van de reglementering op de ziekteverzekering.
Vanaf 1 januari 2024 wordt het bedrag van de bij artikel 10bis, § 1 bedoelde aanvullende vergoeding geïndexeerd met 16,13 pct. en vastgesteld op: - 2,88 EUR per volledige ziekte-uitkering betaald in toepassing van de reglementering op de ziekteverzekering; - 1,44 EUR per halve ziekte-uitkering betaald in toepassing van de reglementering op de ziekteverzekering. § 3. Een arbeidsongeschiktheid kan, ongeacht de duur ervan, slechts aanleiding geven tot de toekenning van een enkele reeks vergoedingen; het hervallen in eenzelfde ziekte wordt beschouwd als integraal deel uitmakend van de vorige ongeschiktheid wanneer die zich voordoet binnen de eerste veertien dagen volgend op het einde van die periode van arbeidsongeschiktheid. § 4. Een arbeider die tijdens de ziekteperiode het werk deeltijds hervat en nog uitkeringen ontvangt van de ziekte- en invaliditeitsverzekering, heeft recht op een pro rata aanvullende ziektevergoeding. 2.4. Aanvullende vergoeding voor oudere werklozen
Art. 11.§ 1. De in artikel 5 bedoelde arbeiders die volledig werkloos worden gesteld, hebben voor elke werkloosheidsdag recht op de bij artikel 11, § 2 voorziene vergoeding tot het nemen van het wettelijk pensioen, onder volgende voorwaarden: - ten minste 55 jaar oud zijn op de eerste dag van de werkloosheid; - uitkeringen voor volledige werkloosheid genieten; - 20 jaar beroepsverleden kunnen bewijzen waarvan 5 jaar in de sector garages (PC 112). § 2. Het bedrag van de aanvullende werkloosheidsvergoeding wordt vastgesteld op: - 5,92 EUR per volledige werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering; - 2,96 EUR per halve werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering.
Vanaf 1 januari 2024 wordt het bedrag van de aanvullende werkloosheidsvergoeding geïndexeerd met 16,13 pct. en vastgesteld op: - 6,87 EUR per volledige werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering; - 3,44 EUR per halve werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering. § 3. Arbeiders die zijn ontslagen en een aanvullende vergoeding ontvangen conform de bepalingen van artikel 11, § 1 en § 2, behouden het recht op deze aanvullende vergoeding: - wanneer ze het werk hervatten als loontrekkende bij een andere werkgever dan de werkgever die hen heeft ontslagen en die niet behoort tot dezelfde technische bedrijfseenheid als de werkgever die hen heeft ontslagen; - ingeval een zelfstandige activiteit in hoofdberoep wordt uitgeoefend op voorwaarde dat die activiteit niet wordt uitgeoefend voor rekening van de werkgever die hen heeft ontslagen of voor rekening van een werkgever die behoort tot dezelfde technische bedrijfseenheid als de werkgever die hen heeft ontslagen. § 4. De aanvullende vergoeding voor oudere werklozen wordt betaald in de volgende gevallen: - de beëindiging van de arbeidsovereenkomst is niet het gevolg van een eenzijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever (bijvoorbeeld bij einde contract van bepaalde duur of duidelijk omschreven werk, bij medische overmacht,...); - aan de arbeiders die zijn ontslagen na 1 januari 2014 in het kader van collectieve ontslagen tot 31 december 2013; - aan de arbeiders die reeds aanvullende vergoedingen bij volledige werkloosheid ontvangen op 30 juni 2015 en hun saldo nog kunnen uitputten. 2.5. Aanvullende vergoeding voor oudere zieken
Art. 12.§ 1. De in artikel 5 bedoelde arbeiders die verkeren in een toestand van blijvende arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of ongeval, met uitsluiting van arbeidsongeschiktheid wegens beroepsziekte of arbeidsongeval, hebben voor elke ziekte-uitkering recht op de bij artikel 12, § 2 voorziene vergoeding tot het nemen van het wettelijk pensioen, onder de volgende voorwaarden: - ten minste 55 jaar oud zijn op de eerste dag van de arbeidsongeschiktheid; - uitkeringen van ziekte- en invaliditeitsuitkering genieten; - een carenstijd van dertig kalenderdagen hebben vervuld, ingaande op de eerste dag van de ongeschiktheid; - 20 jaar beroepsverleden kunnen bewijzen waarvan 5 jaar in de sector garages (PC 112). § 2. Het bedrag van de aanvullende ziektevergoeding wordt vastgesteld op: - 8,46 EUR per volledige ziekte-uitkering betaald in toepassing van de reglementering op de ziekteverzekering; - 4,23 EUR per halve ziekte-uitkering betaald in toepassing van de reglementering op de ziekteverzekering.
Vanaf 1 januari 2024 wordt het bedrag van de aanvullende ziektevergoeding geïndexeerd met 16,13 pct. en vastgesteld op: - 9,82 EUR per volledige ziekte-uitkering betaald in toepassing van de reglementering op de ziekteverzekering; - 4,91 EUR per halve ziekte-uitkering betaald in toepassing van de reglementering op de ziekteverzekering. § 3. Een arbeider die tijdens de ziekteperiode het werk deeltijds hervat en nog uitkeringen ontvangt van de ziekte- en invaliditeitsverzekering, heeft recht op een pro rata aanvullende ziektevergoeding.
Art. 13.De arbeiders die de bij artikel 11 en 12 bedoelde vergoeding genieten, hebben geen recht op de bij artikelen 9, 10 en 15 voorziene vergoedingen. 2.6. Aanvullende vergoeding bij sluiting van de onderneming.
Art. 14.§ 1. De in artikel 5 bedoelde arbeiders hebben recht op een aanvullende vergoeding in geval van sluiting van onderneming onder de hierna gestelde voorwaarden: 1. op het ogenblik van de sluiting van onderneming, ten minste 45 jaar oud zijn;2. op het ogenblik van de sluiting van onderneming, een anciënniteit hebben in de onderneming van ten minste vijf jaar;3. het bewijs leveren niet opnieuw in dienst genomen te zijn krachtens een arbeidsovereenkomst binnen een termijn van 30 kalenderdagen vanaf de dag van het ontslag. § 2. Onder "sluiting van onderneming", zoals bedoeld bij het eerste lid van dit artikel, wordt verstaan: de volledige en definitieve stopzetting van de werkzaamheden van de onderneming, behorende tot een grotere entiteit die deel uitmaakt van een ander paritair comité. § 3. Het bedrag van de aanvullende vergoeding wordt vastgesteld op 293,31 EUR. Dit bedrag wordt met 14,80 EUR verhoogd per jaar anciënniteit met een maximum van 967,44 EUR. Vanaf 1 januari 2024 wordt het bedrag van de aanvullende vergoeding in geval van sluiting geïndexeerd met 16,13 pct. en vastgesteld op 340,62 EUR. Dit bedrag wordt vanaf 1 januari 2024 met 17,19 EUR verhoogd per jaar anciënniteit met een maximum van 1 123,49 EUR. 2.7. Aanvullende vergoeding bij het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag
Art. 15.§ 1. In toepassing van en overeenkomstig: - de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 gesloten op 19 december 1974, in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling voor aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 16 januari 1975 (Belgisch Staatsblad van 31 januari 1975); - de bestaande collectieve arbeidsovereenkomsten inzake stelsels van werkloosheid met bedrijfstoeslag, gesloten in het Paritair Comité voor het garagebedrijf; - de collectieve arbeids overeenkomst van 5 oktober 1998Relevante gevonden documenten type overeenkomst prom. 05/10/1998 pub. 13/11/1998 numac 1998022698 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Verordening tot wijziging van het koninklijk besluit van 24 december 1963 houdende verordening op de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen sluiten betreffende de berekeningswijze van de aanvullende vergoeding brugpensioen, afgesloten in het Paritair Comité voor het garagebedrijf, neemt het fonds de helft van het verschil tussen het nettoreferteloon en de werkloosheidsuitkering ten laste.
Deze aanvullende vergoeding wordt berekend op het ogenblik dat het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag een aanvang neemt en blijft ongewijzigd, onder voorbehoud van de koppeling aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen, volgens de modaliteiten van toepassing op de werkloosheidsuitkeringen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 02/08/1971 pub. 20/02/2009 numac 2009000070 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten.
Bovendien wordt het bedrag van deze aanvullende vergoeding elk jaar op 1 januari herzien door de Nationale Arbeidsraad, in functie van de conventionele evolutie van de lonen. § 2. De aanvullende werkloosheidsvergoeding voorzien in artikel 9 van de statuten wordt in aanmerking genomen voor de berekening van de aanvullende uitkering voorzien in artikel 15, § 1. § 3. De betrokken arbeiders moeten bewijzen dat zij ten minste 5 jaar hebben gewerkt als arbeiders in een of meerdere ondernemingen ressorterend onder het Paritair Comité voor het garagebedrijf.
Indien een arbeider een anciënniteit heeft opgebouwd in een zelfde onderneming, die een bepaalde periode niet tot het Paritair Comité van het garagebedrijf behoorde of die opgedeeld is in verschillende technische entiteiten behorende tot verschillende paritaire comités, dan wordt deze anciënniteit als een geheel beschouwd. § 4. Onder de voorwaarden bepaald in de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 en volgens de daarin bepaalde modaliteiten behouden de arbeiders die zijn ontslagen met het oog op stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag in het kader van deze collectieve arbeidsovereenkomsten of in het kader van een op ondernemingsniveau gesloten collectieve arbeidsovereenkomst inzake stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag het recht op de aanvullende vergoeding: - wanneer ze het werk hervatten als loontrekkende bij een andere werkgever dan de werkgever die hen heeft ontslagen en die niet behoort tot dezelfde technische bedrijfseenheid als de werkgever die hen heeft ontslagen; - ingeval een zelfstandige activiteit in hoofdberoep wordt uitgeoefend op voorwaarde dat die activiteit niet wordt uitgeoefend voor rekening van de werkgever die hen heeft ontslagen of voor rekening van een werkgever die behoort tot dezelfde technische bedrijfseenheid als de werkgever die hen heeft ontslagen. § 5. De ondernemingen die bij ondernemingsovereenkomst op eigen vlak de leeftijd voor het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag bepalen op een lagere leeftijd kunnen ten laatste op het ogenblik waarop de bedoelde overeenkomst tot stand komt, een aanvraag indienen bij het bureau van het fonds, omtrent de overname door het fonds van de betaalplicht van deze aanvullende vergoeding met ingang van de leeftijd van 60 jaar.
De werkgever dient een kopie van de ondernemingsovereenkomst over te maken aan het fonds en dient de bijdrage, zoals voorzien in artikel 35, te vereffenen.
Deze aanvragen worden beantwoord uiterlijk binnen de zestig werkdagen na de ontvangst van de voormelde aanvraag. § 6. Indien een arbeider in het kader van een stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag, zijn rechten hieromtrent bij de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening heeft vastgeklikt, wordt ook de uitbetaling van de aanvullende vergoeding in dit kader bij het sociaal fonds vastgeklikt. 2.8. Aanvullende vergoeding bij vermindering van arbeidsprestaties, landingsbaan en zachte landingsbaan
Art. 16.§ 1. Het fonds betaalt een aanvullende vergoeding van 73,33 EUR per maand gedurende 60 maanden aan arbeiders van 53 jaar en meer die hun arbeidsprestaties verminderen tot een halftijdse betrekking overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 77bis van 19 december 2001 nr. 103 van 27 juni 2012 en de hieraan aangebrachte wijzigingen, en in dit kader van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening een uitkering ontvangen. § 2. Vanaf 1 januari 2024 wordt een aanvullende vergoeding bij landingsbaan toegekend aan de oudere werknemers die, uiterlijk op 30 juni 2025, hun prestaties in het kader van collectieve arbeidsovereenkomst nr. 103 van 27 juni 2012 verminderen met 1/5de of de helft.
De aanvullende vergoeding wordt toegekend vanaf 60 jaar en, overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 156 en nr. 157 van 15 juli 2021, vanaf 55 jaar voor een 1/5de en halftijdse loopbaanvermindering, en dit tot de wettelijke pensioenleeftijd.
Het bedrag van de aanvullende vergoeding wordt vastgesteld op: - 73,33 EUR per maand voor een vermindering van arbeidsprestaties met 1/2; - 29,33 EUR per maand voor een vermindering van arbeidsprestaties met 1/5de.
Vanaf 1 januari 2024 wordt het bedrag van de aanvullende vergoeding geïndexeerd met 16,13 pct. en vastgesteld op: - 85,16 EUR per maand voor een vermindering van arbeidsprestaties met 1/2de; - 34,06 EUR per maand voor een vermindering van arbeidsprestaties met 1/5de.
Art. 16bis.§ 1. Dit artikel wordt gesloten in toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 104 van 27 juni 2012 over de uitvoering van een werkgelegenheidsplan oudere werknemers in de onderneming en van het koninklijk besluit van 9 januari 2018Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 09/01/2018 pub. 25/01/2018 numac 2018200294 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit tot wijziging van artikel 19 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders sluiten tot wijziging van artikel 19 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (Belgisch Staatsblad van 25 januari 2018). § 2. De arbeiders die in de periode van 1 januari 2024 tot en met 30 juni 2025 instappen in een zachte landingsbaan, overeenkomstig artikel X van het nationaal akkoord 2023-2024 van 11 oktober 2023, hebben ten laste van het fonds recht op een aanvullende vergoeding. § 3. De aanvullende vergoeding is gelijk aan het verschil tussen het brutoloon na aanpassing van de loopbaan en het brutoloon voor normale prestaties van de maand voorafgaand aan de aanpassing van de loopbaan, met een maximum van 188,63 EUR bruto per maand (bedrag op 1 februari 2023). De vergoeding zal elk jaar worden geïndexeerd in overeenstemming met de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 juni 2009 met betrekking tot de loonvorming en de geldende wettelijke bepalingen. § 4. De toekenning van de vergoeding mag niet tot gevolg hebben dat het nettoloon van de arbeider hoger is dan vóór de aanpassing van de loopbaan. In voorkomend geval wordt ze hiertoe begrensd. § 5. De vergoeding wordt jaarlijks geïndexeerd volgens de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 juni 2009 betreffende de loonvorming, en de in voege zijnde wettelijke bepalingen. § 6. De vergoeding kan niet worden gecumuleerd met een onderbrekingsuitkering, toegekend in het kader van tijdskrediet, loopbaanvermindering, landingsbanen of thematische verlofregelingen.
De vergoeding kan niet worden gecumuleerd met de vergoedingen toegekend op basis van artikel 16 van deze collectieve arbeidsovereenkomst. De vergoedingen voor verschillende vormen van loopbaanwijzingen kunnen niet worden gecumuleerd. § 7. Het recht op vergoeding vervalt onmiddellijk bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst of bij de stopzetting van de overeengekomen loopbaanwijziging. § 8. Het fonds wordt belast met de praktische uitwerking van de aanvraagprocedure en de betalingsmodaliteiten. Het fonds stelt hiertoe de nodige richtlijnen ter beschikking van de arbeiders en werkgevers. 2.9. Terugbetaling van loopbaanbegeleiding
Art. 16ter.§ 1. Van 1 juli 2023 tot en met 30 juni 2025 kan de arbeider die als gevolg van het loopbaangesprek of op eigen initiatief een beroep doet op loopbaanbegeleiding, ten laste van het fonds aanspraak maken op een terugbetaling. Deze terugbetaling stemt overeen met de kostprijs van de door de arbeider bij de VDAB bestelde loopbaancheque(s). Voor arbeiders die geen recht hebben op loopbaancheques, bedraagt de tussenkomst maximum 80 EUR per periode van 6 jaar. § 2. Het fonds wordt belast met de praktische uitwerking van de aanvraagprocedure en de betalingsmodaliteiten. Het fonds stelt hiertoe de nodige richtlijnen ter beschikking van de arbeiders. 2.10. Terugbetaling van de kosten voor kinderopvang
Art. 16quater.§ 1. Vanaf 1 januari 2022 betaalt het "Sociaal Fonds voor het garagebedrijf" de kosten voor kinderopvang terug aan de arbeider, die op het moment van de aanvraag van de terugbetaling, ressorteert onder de bevoegdheid van het Paritair Comité voor het garagebedrijf, onder de volgende voorwaarden: 1° De terugbetaling geldt voor de kosten voor opvang van kinderen tot de leeftijd van 3 jaar die plaatsvond in de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2023 in een gezins- of groepsopvang die wordt erkend door Kind & Gezin of l'Office de la Naissance et de l'Enfance.2° De terugbetaling bedraagt 4 EUR per dag/per kind, met een maximum van 400 EUR per jaar/per kind en gebeurt op basis van het door de opvang uitgereikte fiscaal attest waarop het dagbedrag en het aantal dagen opvang worden vermeld voor het jaar voorafgaand aan het jaar waarin het attest werd uitgereikt.3° De terugbetaling moet worden aangevraagd vóór 31 december 2027. § 2. Het fonds wordt belast met de praktische uitwerking van de aanvraagprocedure en de betalingsmodaliteiten. Het fonds stelt hiertoe de nodige richtlijnen ter beschikking van de arbeiders en werkgevers.
Vanaf 1 januari 2024 tot en met 31 december 2025 bedraagt de terugbetaling maximaal 4 EUR per dag/per kind, met een maximum van 400 EUR per jaar/per kind tot de leeftijd van 12 jaar, voor voorschoolse en naschoolse opvang, inclusief vakantiekampen, mits fiscaal attest voor de kosten die in 2024 en 2025 plaatsvonden.
De terugbetaling moet worden aangevraagd vóór 31 december 2029.
Op 30 juni 2025 zal de raad van bestuur een uitbreiding naar na- en voorschoolse opvang grondig evalueren, voor kinderen die op de dag van de opvangactiviteit jonger zijn dan 12 jaar (of jonger dan 21 jaar, als het kind een zware handicap heeft), voor opvang voorzien door een instelling of opvangvoorziening die rechtstreeks, gesubsidieerd of gecontroleerd wordt door een openbaar bestuur. 2.11. Syndicale premie
Art. 17.§ 1. De bij artikel 5 bedoelde arbeiders, die sedert ten minste een jaar lid zijn van één van de representatieve interprofessionele werknemersorganisaties welke op nationaal niveau verbonden zijn, hebben recht, ten laste van het fonds, op een syndicale premie, voor zover zij op 1 oktober van het lopende jaar ingeschreven zijn in het personeelsregister van de bij hetzelfde artikel 5, bedoelde ondernemingen. § 2. Het bedrag van de bij artikel 17, § 1 bedoelde syndicale premie wordt vastgelegd, op voorstel van de raad van bestuur van het fonds, in een algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst. 2.12. Betalingsmodaliteiten van de bovengenoemde aanvullende vergoedingen
Art. 18.§ 1. De in artikelen 7 en 8 (aanvullende werkloosheidsvergoeding in geval van tijdelijke werkloosheid), 9 (aanvullende werkloosheidsvergoeding in geval van volledige werkloosheid), 10 en 10bis (aanvullende ziektevergoeding), 11 (aanvullende vergoeding voor oudere werkloze), 12 (aanvullende vergoeding voor oudere zieken), 14 (vergoeding voor sluiting van onderneming), 15 (aanvullende vergoeding stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag), 16 (aanvullende vergoeding bij vermindering van de arbeidsprestaties en landingsbaan), 16bis (aanvullende vergoeding bij zachte landingsbaan), 16ter (terugbetaling van loopbaanbegeleiding) en 16quater (terugbetaling van de kosten voor kinderopvang) bedoelde vergoedingen worden rechtstreeks door het fonds aan de betrokken arbeiders uitbetaald, voor zover zij het bewijs leveren van hun recht op de vergoedingen voorzien door voormelde artikelen en volgens de modaliteiten bepaald door de raad van bestuur. § 2. De in artikel 17 bedoelde vergoeding wordt uitbetaald door de interprofessionele werknemersorganisaties die op nationaal vlak verbonden zijn.
Art. 19.De raad van bestuur bepaalt de datum en de modaliteiten van de betaling van de door het fonds toegekende vergoedingen. In geen geval mag de betaling van de vergoeding afhankelijk zijn van de storting der bijdragen welke door de aan het fonds onderworpen werkgevers verschuldigd zijn. 3. Bevorderen van de vakbondsvorming
Art.20. Op verzoek van de werkgevers die het voorschot hebben gedaan, betaalt het fonds de uitbetaalde lonen terug (vermeerderd met de patronale bijdragen) van de arbeiders die afwezig waren in toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst van 12 september 2019, gesloten in het Paritair Comité voor het garagebedrijf, betreffende de vakbondsvorming.
Art. 21.Het bedrag dat bestemd is voor de organisatie van deze vakbondsvorming wordt jaarlijks vastgesteld door de raad van bestuur van het fonds. 4. Vorming en informatie van de werkgevers stimuleren
Art.22. Het fonds kent aan de organisaties van de werkgevers, vertegenwoordigd in het Paritair Comité voor het garagebedrijf, een tussenkomst toe in de kosten voor informatie en vorming van de werkgevers. Zij wordt geïnd volgens de modaliteiten vastgesteld door de raad van bestuur. 5. Financiering van de werking en de initiatieven van de vzw "Educam"
Art.23. § 1. In uitvoering van artikel 2 en artikel 7 van de collectieve arbeidsovereenkomst inzake vorming en opleiding financiert het fonds een deel van de werking en sommige van de initiatieven van de vzw Educam. Deze financiering zit vervat in de basisbijdrage, zoals omschreven in onderhavig artikel 33, § 1 en § 2, en bedraagt 0,55 procentpunt voor wat betreft de permanente vorming enerzijds en 0,15 procentpunt voor wat betreft de risicogroepen anderzijds. § 2. De vzw Educam organiseert voor de sector van het garagebedrijf de beroepsopleiding en vorming voor de arbeiders zoals omschreven in de statuten van de vzw Educam. 6. Ten laste nemen van bijzondere bijdragen
Art.24. § 1. Wanneer het fonds de enige debiteur van de aanvullende vergoeding is, is hij de bijzondere werkgeversbijdrage bedoeld in artikel 117 van de wet van 27 december 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/12/2006 pub. 28/12/2006 numac 2006021363 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen (1) type wet prom. 27/12/2006 pub. 28/12/2006 numac 2006021365 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen (1) sluiten, de bijzondere compenserende werkgeversbijdrage zoals bedoeld in artikel 121, alsook de inhouding betreffende het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag zoals voorzien in het artikel 126, § 1 van de wet verschuldigd.
Wanneer het fonds en één of meerdere andere debiteurs elk een aanvullende vergoeding of een deel van de aanvullende vergoeding betalen is elke debiteur de bijzondere werkgeversbijdrage en de bijzondere compenserende werkgeversbijdrage verschuldigd op de vergoeding of op het deel van de aanvullende vergoeding die hij betaalt.
De inhouding betreffende het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag moet door de debiteur van de hoogste aanvullende vergoeding integraal betaald worden. § 2. De bedoelde bijzondere bijdragen worden ten laste genomen voor de arbeiders die een aanvullende vergoeding ontvangen in toepassing van artikel 15 van deze overeenkomst, en voor zover het stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag een aanvang heeft genomen tussen 1 januari 1991 en 30 juni 2023.
De bijzondere bijdragen worden ten laste genomen onder bovenvermelde voorwaarden en tot de oppensioenstelling van de arbeiders.
Art. 24bis.§ 1. De bijzondere bijdragen van het stelsel werkloosheid met aanvullende vergoedingen voor oudere werknemers (SWAV), bedoeld in het koninklijk besluit van 22 maart 2006Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 22/03/2006 pub. 31/03/2006 numac 2006200960 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit tot invoering van een speciale patronale sociale zekerheidsbijdrage op sommige aanvullende vergoedingen in het kader van het generatiepact en tot vaststelling van de uitvoeringsregelen van artikel 50 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen type koninklijk besluit prom. 22/03/2006 pub. 17/05/2006 numac 2006200871 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 17 april 2003, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, betreffende de toekenning aan sommige bejaarde werklieden van een aanvullende vergoeding ten laste van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden" (1) type koninklijk besluit prom. 22/03/2006 pub. 27/04/2006 numac 2006200742 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 12 december 2002, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, tot verlenging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 5 juli 2001 betreffende de toekenning aan sommige bejaarde werklieden van een aanvullende vergoeding ten laste van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" (1) type koninklijk besluit prom. 22/03/2006 pub. 17/05/2006 numac 2006200792 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 3 juni 2004, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 17 april 2003 betreffende de toekenning aan sommige bejaarde werklieden van een aanvullende vergoeding ten laste van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" (1) sluiten tot invoering van een speciale patronale socialezekerheidsbijdrage op sommige aanvullende vergoedingen in het kader van het Generatiepact en tot vaststelling van de uitvoeringsregels van artikel 50 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, zijn verschuldigd door het fonds.
De toekenning, de berekening en de aangifte bedoeld in bovenvermeld koninklijk besluit van 22 maart 2006Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 22/03/2006 pub. 31/03/2006 numac 2006200960 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit tot invoering van een speciale patronale sociale zekerheidsbijdrage op sommige aanvullende vergoedingen in het kader van het generatiepact en tot vaststelling van de uitvoeringsregelen van artikel 50 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen type koninklijk besluit prom. 22/03/2006 pub. 17/05/2006 numac 2006200871 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 17 april 2003, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, betreffende de toekenning aan sommige bejaarde werklieden van een aanvullende vergoeding ten laste van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden" (1) type koninklijk besluit prom. 22/03/2006 pub. 27/04/2006 numac 2006200742 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 12 december 2002, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, tot verlenging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 5 juli 2001 betreffende de toekenning aan sommige bejaarde werklieden van een aanvullende vergoeding ten laste van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" (1) type koninklijk besluit prom. 22/03/2006 pub. 17/05/2006 numac 2006200792 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 3 juni 2004, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 17 april 2003 betreffende de toekenning aan sommige bejaarde werklieden van een aanvullende vergoeding ten laste van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" (1) sluiten zijn eveneens ten laste van het fonds. § 2. De bedoelde bijzondere bijdragen worden ten laste genomen voor de arbeiders die een aanvullende vergoeding ontvangen in toepassing van artikel 16 van deze overeenkomst en die hun arbeidsprestaties verminderen tot een halftijdse betrekking.
Art. 25.De raad van bestuur van het fonds bepaalt de uitvoeringsmodaliteiten van de artikelen 24 en 24bis van onderhavige statuten.
Art. 26.De voorwaarden van toekenning van de vergoedingen welke door het fonds worden verleend, evenals het bedrag kunnen gewijzigd worden op voorstel van de raad van bestuur bij beslissing van het Paritair Comité voor het garagebedrijf, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit.
HOOFDSTUK IV. - Beheer van het fonds
Art. 27.Het fonds wordt beheerd door een raad van bestuur, paritair samengesteld uit vertegenwoordigers van de representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties.
De raad van bestuur bestaat uit zestien leden, hetzij acht vertegenwoordigers van de werkgevers en acht vertegenwoordigers van de werknemers.
De leden van de raad van bestuur worden door het Paritair Comité voor het garagebedrijf benoemd.
Art. 28.Het voorzitterschap wordt door de werkgeversafgevaardigden waargenomen. De 1ste en 3de ondervoorzitter behoren tot de werknemersgroep en worden jaarlijks aangeduid door de raad van bestuur. De 2de ondervoorzitter behoort tot de werkgeversgroep en wordt jaarlijks door de raad van bestuur aangeduid.
Art. 29.§ 1. De raad van bestuur wordt door zijn voorzitter bijeengeroepen. De voorzitter is ertoe gehouden de raad ten minste eenmaal per semester bijeen te roepen en telkens wanneer ten minste twee leden van de raad erom verzoeken. § 2. De uitnodiging vermeldt de agenda. § 3. De notulen worden door de, door de raad van bestuur aangeduide directeur opgesteld.
De uittreksels uit deze notulen worden door de voorzitter of twee bestuurders ondertekend. § 4. Wanneer tot de stemming moet worden overgegaan, dient een gelijk aantal leden van elke afvaardiging aan de stemming deel te nemen. Is het aantal ongelijk, dan onthoudt (onthouden) zich het jongste lid (de jongste leden). § 5. De raad kan slechts geldig beslissen over de op de agenda gestelde kwesties en in aanwezigheid van ten minste de helft van de leden die tot de werknemersafvaardiging en ten minste de helft van de leden die tot de werkgeversafvaardiging behoren. De beslissingen worden met een meerderheid van twee derden van de stemgerechtigden genomen.
Art. 30.§ 1. De raad van bestuur heeft tot taak het fonds te beheren en alle maatregelen te treffen die voor zijn goede werking zijn vereist. Hij beschikt over de meest uitgebreide bevoegdheid inzake het beheer en de leiding van het fonds. § 2. De raad van bestuur keurt de rekeningen en de begroting goed en treedt in rechte op in naam van het fonds, op vervolging en ten verzoeke van de voorzitter of van een tot dat doel afgevaardigde bestuurder. § 3. De raad van bestuur kan bijzondere bevoegdheden overdragen aan één of meer van zijn leden of zelfs aan derden.
Voor al de andere handelingen dan deze waarvoor de raad speciale volmachten heeft verleend, volstaan de gezamenlijke handtekeningen van twee bestuurders (één van werknemerszijde en één van werkgeverszijde). § 4. De verantwoordelijkheid van de bestuurders beperkt zich tot de uitvoering van hun mandaat en zij gaan geen enkele persoonlijke verbintenis aan betreffende hun beheer ten opzichte van de verplichtingen van het fonds. § 5. Het lid dat voor de vergadering van de raad van bestuur belet is, kan schriftelijk of per telefax volmacht verlenen aan een van zijn collega's behorende tot dezelfde groep (werknemers- of werkgeversgroep) om hem te vervangen. Nochtans mag geen enkel lid meer dan één andere bestuurder vertegenwoordigen.
Art. 31.§ 1. De raad van bestuur richt in zijn schoot een bureau op dat paritair samengesteld is uit de voorzitter en 7 bestuurders. § 2. Het bureau staat in voor de politieke beslissingen van het fonds en werkt volgens de beslissingen of richtlijnen van de raad van bestuur. Het bureau kan zich eveneens laten bijstaan door derden of deskundigen. § 3. Het bureau wordt door de voorzitter bijeengeroepen. De voorzitter is ertoe gehouden het bureau ten minste eenmaal per semester bijeen te roepen en telkens wanneer ten minste twee leden van het bureau erom verzoeken. § 4. De uitnodiging vermeldt de agenda. § 5. De notulen worden door de, door het bureau aangeduide directeur opgesteld. De uittreksels uit deze notulen worden door de voorzitter of door twee bestuurders ondertekend. § 6. De beslissing van het bureau is slechts geldig over de kwesties die op de agenda vermeld staan en bij aanwezigheid van minimum de helft van de leden van de werknemersafvaardiging en de helft van de leden van de werkgeversafvaardiging. § 7. De beslissingen worden bij unanimiteit genomen. § 8. Het bureau rapporteert aan de raad van bestuur over zijn activiteiten en beslissingen.
HOOFDSTUK V. - Financiering van het fonds
Art. 32.Om de financiering van de in artikel 7 tot artikel 24bis bedoelde vergoedingen en financiële tussenkomsten te verzekeren beschikt het fonds over de bijdragen welke door de bij artikel 5 bedoelde werkgevers verschuldigd zijn.
Art. 33.§ 1. Sinds 1 januari 2015 wordt de bijdrage van de werkgevers bepaald op 3,95 pct. van de brutolonen van de arbeiders, waarvan 1,7 pct. is voorzien voor de financiering van het sociaal sectoraal pensioenstelsel. § 2. Vanaf 1 januari 2016 wordt er gebruik gemaakt van de gedifferentieerde RSZ-inningstechniek waardoor de pensioenbijdrage voor het sociaal sectoraal aanvullend pensioenstelsel wordt afgescheiden van de basisbijdrage bestemd voor het fonds voor bestaanszekerheid: - De basisbijdrage wordt vastgesteld door een afzonderlijke collectieve arbeidsovereenkomst die algemeen verbindend zal verklaard worden door een koninklijk besluit. - De pensioenbijdrage wordt vastgesteld door een afzonderlijke collectieve arbeidsovereenkomst die algemeen verbindend zal verklaard worden door een koninklijk besluit. § 3. Een buitengewone bijdrage kan door de raad van bestuur van het fonds worden bepaald met bepaling van de innings- en verdelingsmodaliteiten. Deze buitengewone bijdrage moet het voorwerp uitmaken van een afzonderlijke collectieve arbeidsovereenkomst, bekrachtigd bij koninklijk besluit.
Art. 34.§ 1. De inning en invordering van de bijdragen worden door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid verzekerd bij toepassing van artikel 7 van de wet van 7 januari 1958Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/01/1958 pub. 31/03/2011 numac 2011000170 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de Fondsen voor bestaanszekerheid Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid. § 2. De raad van bestuur van het fonds bepaalt de verdeling van de bijdragen voorzien in de artikelen 7 tot en met 24bis.
Art. 35.§ 1. Een basisbijdrage zoals voorzien in de aparte collectieve arbeidsovereenkomst inzake basisbijdrage aan het fonds, en gebaseerd op de laatste brutobezoldiging aan 108 pct. verdiend door de arbeiders bedoeld bij artikel 15, § 5, wordt rechtstreeks aan het fonds betaald door de werkgever. Zij wordt berekend vanaf de aanvang van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag in de onderneming tot de sectorale leeftijd stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag. § 2. De bijdrage bedoeld onder § 1 wordt betaald door de werkgever vóór de datum van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag van de arbeiders. Zij wordt forfaitair berekend en betaald volgens de modaliteiten, bepaald door de raad van bestuur van het fonds.
HOOFDSTUK VI. - Begroting en rekeningen van het fonds
Art. 36.Het dienstjaar vangt aan op 1 januari en sluit op 31 december.
Art. 37.De rekeningen over het afgelopen jaar worden op 31 december afgesloten.
De raad van bestuur, evenals de door het Paritair Comité voor het garagebedrijf aangeduide revisor of accountant, maken jaarlijks elk een schriftelijk verslag op betreffende de uitvoering van hun opdracht gedurende het afgelopen jaar. De balans, samen met de hierboven bedoelde schriftelijke jaarverslagen, moeten uiterlijk gedurende de maand juli aan het Paritair Comité voor het garagebedrijf ter goedkeuring worden voorgelegd.
HOOFDSTUK VII. - Ontbinding en vereffening van het fonds
Art. 38.Het fonds kan slechts bij eenparige beslissing van het Paritair Comité voor het garagebedrijf worden ontbonden. Dit laatste dient tegelijkertijd de vereffenaars te benoemen, hun bevoegdheden en hun bezoldiging vast te stellen en de bestemming van de netto-activa van het fonds te bepalen.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 1 september 2024Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 01/09/2024 pub. 18/09/2024 numac 2024203751 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de beslissing van het Paritair Comité voor de diamantnijverheid en -handel betreffende de vervanging van feestdagen in 2025 (1) type koninklijk besluit prom. 01/09/2024 pub. 20/09/2024 numac 2024204645 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 januari 2024 houdende toekenning van een dotatie aan het Federaal Kenniscentrum voor de gezondheidszorg voor jaar 2024 sluiten.
De Minister van Werk, P.-Y. DERMAGNE