Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 22 februari 1998
gepubliceerd op 18 maart 1998

Koninklijk besluit tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid en ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu
numac
1998022123
pub.
18/03/1998
prom.
22/02/1998
ELI
eli/besluit/1998/02/22/1998022123/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

22 FEBRUARI 1998. Koninklijk besluit tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd beoogt uitvoering te geven aan artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.

Het betreft de onmiddellijke aangifte van tewerkstelling (O.A.T.), die deel uitmaakt van het project tot invoering van één multifunctionele aangifte, die de werkgever toelaat alle gegevens inzake tewerkstelling, lonen en arbeidstijden van werknemers aan één enkele instantie mee te delen.

Om dit principe van de eenmalige inzameling van tewerkstellings-, loon- en arbeidstijdinformatie te kunnen waarborgen, is het nodig in een eerste fase te voorzien in de mededeling van sommige basisgegevens betreffende het begin en het einde van de arbeidsverbintenis, waarbij de meer gedetailleerde gegevens nog steeds in een periodieke aangifte worden opgenomen.

Momenteel immers heeft de R.S.Z., de instelling die de gegevens betreffende de werknemers inzamelt, pas weet van het begin of het einde van een arbeidsverbintenis op het ogenblik dat de werkgever zijn kwartaalaangifte indient, d.w.z. met een achterstand die kan oplopen tot 4 maanden t.o.v. de datum waarop het feit heeft plaats gevonden.

Het doel van de onmiddellijke aangifte is dus de R.S.Z. toe te laten om zo snel mogelijk op de hoogte te zijn van de data van het begin en het einde van de arbeidsverbintenissen zodat deze, enerzijds, kunnen ingevoerd worden in haar bestanden met betrekking tot de kwartaalaangifte en, anderzijds, kunnen meegedeeld worden aan de andere instellingen die deel uitmaken van het netwerk van de Kruispuntbank, wat de werkgever veelvuldige mededelingen bespaart.

De in dit besluit bedoelde onmiddellijke aangifte wordt dus verricht wanneer een bepaalde gebeurtenis, zoals een aanwerving of een beëindiging van een arbeidsverbintenis, zich voordoet, en wanneer deze gebeurtenis enkel betrekking heeft op doorheen de tijd stabiele informatie, zoals de identiteit van de werknemer en de werkgever. Om de onmiddellijke aangifte te verrichten kunnen de werkgevers beroep doen op de bijstand van een erkend sociaal secretariaat voor werkgevers.

Deze aangifte werd sinds 1 september 1993 veralgemeend in gans Frankrijk onder de benaming "Déclaration préalable à l'embauche". Onze Zuiderburen beogen hiermee de bestrijding van het zwartwerk. Iedere werkgever moet, vóór hij een werknemer tewerkstelt, deze aangeven bij de URSSAF (Unions de recouvrement des cotisations de Sécurité sociale et d'Allocations familiales).

De hier ingevoerde O.A.T. biedt echter meer mogelijkheden.

In het kader van de modernisering van de sociale zekerheid dient gewezen te worden op het feit dat de O.A.T. een rationalisering en optimalisering van de immatriculatie, de aangifte en de innings- en verwerkingsprocedure van de sociale bijdragen zal teweegbrengen. De hier bedoelde gegevens zullen optimaal geïntegreerd worden in een netwerk van elektronisch verkeer. Daartoe zal ernaar worden gestreefd het gegevensverkeer voornamelijk langs elektronische weg te laten verlopen aan de hand van gestandaardiseerde en gestructureerde berichten die kunnen worden uitgewisseld over bestaande telematicanetwerken. Maatregelen zullen worden getroffen om de werkgevers, in het bijzonder de kleinere werkgevers, ertoe te stimuleren om de multifunctionele aangifte elektronisch te verrichten.

Om correcte en betrouwbare gegevens op een vlotte manier te kunnen overbrengen, zal de identificatie van de werknemer (en van de werkgever wanneer hij een natuurlijke persoon is) gebeuren door middel van de sociale identiteitskaart. Voor de nodige betrouwbaarheid zullen de daarop voorkomende gegevens liefst elektronisch worden gelezen.

Een vermindering van de administratieve last van de werkgevers zal daarvan het gevolg zijn - aangezien informatie in één keer wordt overgebracht en centraal ter beschikking wordt gesteld van de instellingen van het netwerk van de Kruispuntbank, wordt papieren informatieopvraging verminderd.

Tevens zal de onmiddellijke aangifte ook een efficiënt middel zijn voor een doelmatiger bestrijding van het zwartwerk.

De onmiddellijke aangifte van deze gebeurtenissen zal de sociale beleidsvoerders ook de mogelijkheid bieden om een permanent en betrouwbaar inzicht te hebben in de evolutie van de tewerkstelling en de doelmatigheid van de maatregelen genomen ter bevordering van de tewerkstelling, op macro-economisch en micro-economisch vlak.

Zij zal toelaten een verband te leggen tussen de tewerkstelling en de aangifte. Vervolgens zullen de mobiliteit van de werknemers en bijgevolg de verschuivingen op de arbeidsmarkt snel onderzocht kunnen worden, terwijl de cijfers over het verloop van de tewerkstelling thans slechts met maanden vertraging gekend zijn door ze af te leiden uit de RSZ-aangiften. Dit instrument zal positieve gevolgen hebben in het kader van de analyse van de evolutie van het budget van het globaal beheer van de sociale zekerheid.

Aan te stippen valt dat sommige sectoren een gelijkaardig systeem reeds toepassen om de frauduleuze tewerkstelling van werknemers te voorkomen. Het gaat voornamelijk om de Paritaire Comités van de bouw en van het vervoer van personen per bus.

Het gebruik, vanaf 1 oktober 1998, van de sociale identiteitskaart als enig identificatiemiddel voor de werknemers in de sociale en fiscale sector maakt de invoering van een algemeen systeem mogelijk, dat wordt beheerd door de RSZ en de RSZ-PPO, de instellingen die instaan voor de inning van de bijdragen en die belast zijn met de inzameling van de individuele gegevens betreffende de lonen en prestaties van de werknemers.

Dankzij de technische betrouwbaarheid van de sociale identiteits-kaart zal dit systeem kunnen zorgen voor de veiligheid die de bestaande systemen in voormelde sectoren nastreven.

Om deze reden zijn enkel deze sectoren voor het ogenblik betrokken bij het proces dat wordt ingevoerd, waarbij een geleidelijke uitbreiding ervan mogelijk is naargelang van de behoeften van en in overleg met de sociale partners.

Onderzoek van de artikelen

Artikel 1.Dit artikel bepaalt het toepassingsgebied van de onmid-dellijke aangifte van tewerkstelling.

Dit toepassingsgebied wordt vastgesteld in functie van de huidige bevoegdheidsdomeinen van de Paritaire Comités van de bouw en van het transport en kan aldus wijzigen in functie van de evolutie van deze bevoegdheidsdomeinen.

Art. 2.Dit artikel bepaalt : 1) welke gegevens op welk tijdstip moeten worden meegedeeld aan de instelling, belast met de inning van de sociale-zekerheidsbijdragen. De gegevens betreffen de identificatie van de werkgever en de werknemer, evenals de datum en het tijdstip van indiensttreding, d.w.z. de aanvang van de effectieve tewerkstelling. De identificatie van de werkgever gebeurt via het nummer, waaronder hij bij de Rijksdienst is ingeschreven. De identificatie van de werknemer gebeurt via het identificatienummer van de sociale zekerheid. Daarnaast dient het nummer te worden vermeld van de sociale identiteitskaart. Zo deze nummers niet bestaan, kunnen andere gegevens worden medegedeeld (het betreft voornamelijk gedetacheerde werknemers).

De kennisgeving van de datum en het tijdstip van indiensttreding laat toe voorafgaandelijk aan elke controle alle werknemers te kennen.

De medegedeelde gegevens moeten tevens het opheffen toelaten van de in andere sectoren (kinderbijslag, arbeidsongevallen en jaarlijkse vakantie) opgelegde aangiften. 2) Vervolgens dient de uitdiensttreding, uiterlijk de eerstvolgende werkdag, te worden gemeld aan de Rijksdienst.Aangezien alle in -en uitdiensttredingen worden gemeld kan, zoals hoger vermeld, sneller het effect worden gecontroleerd van alle tewerkstellingsmaatregelen en kunnen de verschuivingen op de arbeidsmarkt worden geanalyseerd.

Verder kent de Rijksdienst, na ontvangst van de eerste aangifte, onmiddellijk een O.A.T.-code toe aan de werkgever. Deze code geeft een eerste aanduiding dat de onmiddellijke aangifte van tewerkstelling op een correcte wijze is gebeurd. Evenwel dient de Rijksdienst bij elke hogervermelde aangifte, uiterlijk tien werkdagen na ontvangst ervan, een bericht te zenden naar de werkgever ter bevestiging van de geregistreerde gegevens. Dit bericht zal zo mogelijk langs elektronische weg worden toegezonden. Indien de werkgever het bericht niet betwist binnen vijf werkdagen na de toezending ervan, wordt dit bericht bewijskrachtig, behoudens materiële vergissing.

Art. 3.De aangiften moeten op elektronische wijze gebeuren, behoudens de door de instelling toegekende afwijkingen voor de werkgevers, die hiertoe in de onmogelijkheid verkeren bij gebreke van adequate technische middelen. Deze situatie wordt aanvaard door de instelling, rekening houdend met de aard van de technische middelen, reeds in gebruik genomen of in gebruik te nemen door elke werkgever om de periodieke aangiften te verrichten. De uitdiensttreding moet zo snel mogelijk worden meegedeeld op dezelfde wijze. Onder elektronische wijze wordt een mededeling "on line" verstaan.

Art. 4.De berichten moeten worden bewaard volgens de praktische modaliteiten voorzien inzake de sociale documenten, gedurende een periode van zes maanden.

Art. 5.Dit artikel betreft het toezicht. De aangewezen ambtenaren houden toezicht op de naleving van dit besluit en de uitvoeringsbesluiten ervan, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie.

Art. 6.Dit artikel stelt de inwerkingtreding van het besluit vast op 1 oktober 1998.

Er werd rekening gehouden met de opmerkingen van de Raad van State.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige, en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET De Minister van Sociale Zaken, Mevr. M. DE GALAN

ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, derde kamer, op 23 december 1997 door de Minister van Sociale Zaken verzocht haar, binnen een termijn van ten hoogste drie dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels", heeft op 30 december 1997 het volgende advies gegeven : Volgens artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State moeten in de adviesaanvraag de redenen worden opgegeven tot staving van het spoedeisend karakter ervan.

In het onderhavige geval wordt het verzoek om spoedbehandeling gemotiveerd door het feit « que la mise en place de la D.I.E. doit accompagner l'introduction de la carte d'identité sociale et que, dans ce cadre, les discussions techniques avec les secteurs concernés devront être menées rapidement, les principes relatifs à cette déclaration doivent être arrêtés sans délai. A cela s'ajoute que les institutions publiques chargées de recueillir cette déclaration et d'assurer sa transmission par voie électronique doivent pouvoir disposer des bases légales et réglementaires nécessaires au développement des divers instruments nécessaires ».

Alhoewel de Raad van State, afdeling wetgeving, niet over alle nodige gegevens beschikt om zich een nauwkeurig oordeel te vormen omtrent de aangehaalde motivering, meent hij er niettemin op te moeten wijzen dat, wanneer toepassing wordt gemaakt van het bepaalde in artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, de in de aanhef op te nemen motivering naderhand op haar deugdelijkheid zal kunnen worden getoetst zowel door de Raad van State, afdeling administratie, als door de hoven en rechtbanken.

Met toepassing van het bepaalde in artikel 84, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, heeft de afdeling wetgeving zich in hoofdzaak beperkt tot "het onderzoek van de rechtsgrond, van de bevoegdheid van de steller van de handeling, alsmede van de vraag of aan de voorgeschreven vormvereisten is voldaan".

Dat onderzoek noopt tot het maken van de volgende opmerkingen.

STREKKING EN RECHTSGROND VAN HET ONTWERP 1. Het voor advies voorgelegde ontwerpbesluit beoogt voor bepaalde categorieën van werkgevers de verplichting in te voeren tot een onmiddellijke aangifte van de aanvang en de beëindiging van de tewerkstelling van personeel aan de instelling welke is belast met de inning van de socialezekerheidsbijdragen, hierna de "instelling" te noemen. De gegevens welke de werkgever naar aanleiding van de onmiddellijke aangifte aan de instelling zal moeten meedelen, zijn gegevens welke vastliggen en gekend zijn op het ogenblik van, naar gelang van het geval, de aanvang of de beëindiging van de tewerkstelling (zie artikel 2 van het ontwerp). Deze gegevens dienen te worden onderscheiden van die welke slechts op vaste tijdstippen of na verloop van vaste periodes zijn gekend en welke het voorwerp blijven uitmaken van een periodieke aangifteverplichting (1).

Het ontwerp regelt de procedure van aangifte en voorziet in dat verband onder meer in de mededeling door de instelling van een specifieke code (in het ontwerp "O.A.T.-code" genoemd) aan de werkgever die een aangifte, als bedoeld in het ontwerp, heeft verricht (artikel 2, § 3).

In het ontwerp wordt ervan uitgegaan dat de werkgever de desbetreffende gegevens in beginsel langs elektronische weg aan de instelling moet meedelen, al kan deze laatste bepalen dat werkgevers die in de onmogelijkheid verkeren om de gegevens langs elektronische weg mee te delen, die gegevens ook door middel van een door de instelling vastgelegd document kunnen toezenden (artikel 3).

Voorts legt het ontwerp aan de werkgever de verplichting op om de hem door de instelling meegedeelde berichten met de code en de geregistreerde gegevens gedurende een bepaalde termijn te bewaren (artikel 4). Het ontwerp regelt ook het toezicht op de naleving van het besluit en de uitvoeringsbesluiten ervan (artikel 5) en bevat strafbepalingen (artikel 6).

De ontworpen regeling zal op 1 oktober 1998 in werking treden (artikel 7), welke datum moet worden begrepen in het licht van de invoering van de sociale identiteitskaart. 2. Onder voorbehoud van wat hierna onder de punten 3 en 4 zal worden opgemerkt, vindt de ontworpen regeling een voldoende rechtsgrond in artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels. Deze wetsbepaling verleent immers aan de Koning de bevoegdheid om, bij een in Ministerraad overlegd besluit, wijzigingen aan te brengen inzake de wijze van de inzameling van de gegevens nodig voor de toepassing van de sociale zekerheid en de fiscaliteit bij de werkgevers en de sociaal verzekerden, waarbij het beheer van de gegevens gebeurt overeenkomstig de bepalingen van de wet van 15 januari 1990 houdende oprishting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid. Luidens dezelfde wetsbepaling kan de Koning tevens, bij een in Ministerraad overlegd besluit, alle nuttige maatregelen nemen om de elektronische inzameling en de kwaliteit van de gegevens te bevorderen en te regelen.

Uit de parlementaire voorbereiding van de bepalingen van hoofdstuk I van titel X van de wet van 26 juli 1996 - waarvan artikel 38 deel uitmaakt - lijkt duidelijk dat de wetgever met die bepalingen heeft beoogd een multifunctionele aangifte op het vlak van de sociale zekerheid in te voeren en dat hij deze aangifte uitdrukkelijk heeft willen opsplitsen in een onmiddellijke en een periodieke aangifte. Ook blijkt uit de parlementaire voorbereiding dat de wetgever heeft beoogd de elektronische verrichting van die aangiften te stimuleren (1). De ontworpen regeling strekt ertoe die doelstellingen te realiseren op het vlak van de onmiddellijke aangifte. 3. Artikel 1, tweede lid, van het ontwerp bepaalt dat de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, het toepassingsgebied van de ontworpen regeling, zoals dat in het eerste lid van artikel 1 wordt omschreven, kan wijzigen (lees : "uitbreiden") (2). Een zodanige bevoegdheidstoekenning is evenwel niet in overeenstemming te brengen met het bepaalde in artikel 38 van de wet van 26 juli 1996.

Ze heeft immers betrekking op een wezenlijk aspect van de ontworpen regeling - het toepassingsgebied - en zou erop neerkomen dat dit aspect wordt vrijgesteld van het bekrachtigingsvereiste dat de wetgever bij artikel 51, § 1, tweede lid, van de voornoemde wet heeft opgelegd met betrekking tot de besluiten welke zijn genomen krachtens, onder meer, de bepalingen van hoofdstuk I van titel X van de wet, hieronder begrepen artikel 38, waaraan het voorliggende ontwerp uitvoering beoogt te geven (1).

Artikel 1, tweede lid, dient derhalve uit het ontwerp te worden weggelaten (2). 4. Artikel 6 van het ontwerp bevat strafbepalingen. Uit artikel 14 van de Grondwet blijkt dat het bepalen van straffen een aan de wetgever voorbehouden aangelegenheid is. Indien de wetgever zijn bevoegdheid inzake de strafbaarstelling van door de Koning aangewezen gebods- en verbodsbepalingen aan deze laatste wenst over te dragen, dient zulks uitdrukkelijk bepaald te worden en moet bovendien de wetgever de minimum- en maximumgrenzen van de straf vaststellen. In artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 is evenwel noch het één, noch het ander het geval.

Artikel 6 ontbeert derhalve de vereiste rechtsgrond en moet om die reden uit het ontwerp worden weggelaten. (1) Ter illustratie van deze laatste categorie van gegevens werd tijdens de parlementaire voorbereiding van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, melding gemaakt van uitbetaalde lonen en effectif geleverde arbeidsprestaties (Parl.St., Kamer, 1995-96, nr. 607/1, p. 29).

ONDERZOEK VAN DE TEKST Aanhef Het vierde tot het zesde lid van de aanhef dienen te worden geredigeerd als volgt : « Gelet op de dringende noodzakelijkheid gemotiveerd door het feit dat ... (verder zoals in het ontwerp);

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 30 december 1997, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State; ».

Artikel 1 In de Nederlandse tekst vervange men de woorden "de Paritaire Comités van de bouw (nr. 124) en van het transport (nr. 140)" door de woorden "de Paritaire Comités voor het bouwbedrijf (nr. 124) en voor het vervoer (nr. 140)".

Artikel 2 1. Luidens artikel 2, § 1, derde lid, kan de Koning, bij in Ministerraad overlegd besluit, een andere termijn bepalen waarbinnen de gegevens moeten worden meegedeeld aan de instelling. Deze delegatiebepaling is wellicht ingegeven door overwegingen van technische aard. Zoals ze is geredigeerd, is die bepaling niettemin te weinig precies en te algemeen om toelaatbaar te kunnen worden geacht.

Het is derhalve zaak van de regering om de betrokken delegatie te preciseren door de criteria aan te geven op grond waarvan de termijn voor het meedelen van de gegevens zal kunnen worden gewijzigd. 2. In paragraaf 2 moeten de woorden "bedoeld in § 5" worden vervangen door de woorden "bedoeld in § 3".3. Blijkens het derde lid van artikel 2, § 3, zullen de berichten, bedoeld in het eerste en het tweede lid van die paragraaf, "definitief" worden indien de werkgever de in die berichten vermelde gegevens niet binnen vijf werkdagen na de toezending ervan betwist. Het is de vraag of het "definitief" karakter van de berichten er ook aan in de weg staat dat gegevens welke verkeerd blijken te zijn en welke als zodanig via het netwerk van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid zullen worden ter beschikking gesteld van alle instellingen van sociale zekerheid, nog kunnen worden gecorrigeerd eenmaal de termijn van vijf werkdagen is verstreken. Indien zodanige correctiemogelijkheid niet is uitgesloten, wordt zulks best met zoveel woorden in de tekst van het ontwerp tot uitdrukking gebracht.

Voorts blijkt uit de door de gemachtigde van de regering verstrekte toelichting dat, steeds wat het derde lid van artikel 2, § 3, betreft, de woorden "of van de aangifte van de wijziging" moeten worden geschrapt.

Artikel 3 1. Het lijkt niet uitgesloten dat de bevoegdheden welke dit artikel aan de instellingen beoogt toe te kennen, mede van reglementaire aard zijn.Dergelijke bevoegdheden kunnen in beginsel niet aan openbare instellingen worden gedelegeerd. Gezien evenwel de hoge mate van techniciteit van de betrokken aangelegenheid zou de delegatie van bevoegdheden aan de instellingen kunnen worden gebillijkt, zij het dat het niettemin aanbeveling zou verdienen dat, minstens in het verslag aan de Koning, enige nadere toelichting zou worden gegeven omtrent de precieze afbakening van de aldus gedelegeerde bevoegdheden. 2. Het verslag aan de Koning doet ervan blijken dat, op de uitzonderingen bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het ontwerp na, alle aangiften langs elektronische weg moeten worden meegedeeld. Luidens artikel 3, eerste lid, van het ontwerp zouden evenwel enkel de gegevens bedoeld in artikel 2, § 2, met name de aangiften bij de beëindiging van de tewerkstelling, langs die weg moeten worden meegedeeld.

Daar ervan mag worden uitgegaan dat het verslag aan de Koning in het gegeven geval nauwer aansluit bij de bedoeling van de stellers van het ontwerp, dient in artikel 3, eerste lid, te worden geschreven : "De werkgever geeft de in artikel 2, §§ 1 en 2, bedoelde gegevens aan ... » .

Artikel 4 De verwijzing naar "artikel 2, § 5" moet worden vervangen door een verwijzing naar "artikel 2, § 3".

Voorts moet worden voorkomen dat er onduidelijkheid ontstaat omtrent de precieze periode gedurende welke de werkgever de berichten moet bewaren. Wordt immers in artikel 4 van het ontwerp melding gemaakt van een periode van zes maanden, dan wordt in het verslag aan de Koning verwezen zowel naar een periode van vijf jaar (Nederlandse tekst), als naar een periode van zes maanden (Franse tekst).

De kamer was samengesteld uit : De heren : W. Deroover, kamervoorzitter;

M. Van Damme en P. Lemmens, staatsraden;

Mevr. F. Lievens, griffier.

De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer M. Van Damme.

Het verslag werd uitgebracht door de heer G. Van Haegendoren, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door Mevr. M.-C. Ceule, eerste referendaris.

De griffier, F. Lievens.

De voorzitter, W. Deroover.

(1) Parl.St., Kamer, 1995-96, nr. 607/1, pp. 28-30. (2) De Franse tekst van artikel 1, tweede lid, van het ontwerp, waarin de term « étendre » wordt gehanteerd, blijkt de bedoeling van de stellers van het ontwerp correct weer te geven.(1) De desbetreffende besluiten houden op uitwerking te hebben op het einde van de zesde maand volgend op hun inwerkingtreding, tenzij zij vóór die dag bij wet zijn bekrachtigd.(2) Het toepassingsgebied van de ontworpen regeling zal in de toekomst nog steeds op grond van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 kunnen worden uitgebreid, daar de wetgever voor de uitvoering van die bepaling niet in enige tijdslimiet heeft voorzien.De eventueel daartoe strekkende besluiten zullen evenwel door de wetgever moeten worden bekrachtigd.

22 FEBRUARI 1998. - Koninklijk besluit tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, inzonderheid op artikel 38;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 26 november 1997;

Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor sociale zekerheid van 19 december 1997;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door het feit dat de invoering van de O.A.T de ingebruikneming van de sociale identiteitskaart moet begeleiden en dat, in dit kader, zo snel mogelijk technische gesprekken moeten gevoerd worden met de betrokken sectoren, waardoor de principes met betrekking tot deze aangifte onverwijld moeten worden vastgesteld.

Hierbij komt dat de openbare instellingen, belast met het inzamelen van deze aangifte en met het verzekeren van de verzending ervan via elektronische weg, over de nodige wettelijke en reglementaire basis moeten kunnen beschikken voor de ontwikkeling van de verschillende noodzakelijke instrumenten.

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 30 december 1997, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid en van Onze Minister van Sociale Zaken, en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.§ 1. Dit besluit is van toepassing op de werkgevers en werknemers die ressorteren onder het Paritair Comité voor het bouwbedrijf. § 2. Dit besluit is eveneens van toepassing op de werkgevers die, voor het geheel of een gedeelte van hun werklieden, ressorteren onder het paritair comité voor het vervoer en die behoren tot de subsector voor « het gemeenschappelijk vervoer ten lande ».

Onder « subsector voor het Gemeenschappelijk Vervoer ten lande » wordt bedoeld de werkgevers die van het paritair comité voor het vervoer afhangen en die zich inlaten met : - ongeregelde diensten, pendeldiensten en internationaal geregelde diensten; - geregeld vervoer; - bijzonder geregeld vervoer; - pendeldiensten naar luchthavens, havens,... door middel van voertuigen van minder dan 9 plaatsen; - personenvervoer verricht door een persoon die geen houder is van een vergunning voor uitbating van een taxionderneming en die geen dienst voor het verhuren van voertuigen met chauffeur is volgens de wetgeving van toepassing in het Gewest van de zetel van de onderneming;

De in deze paragraaf bedoelde werkgevers zijn door dit besluit gehouden zowel voor hun werklieden als voor hun bedienden.

Art. 2.§ 1. De werkgever dient de volgende gegevens aan de instelling, die belast is met de inning van de sociale-zekerheidsbijdragen, hierna de instelling genoemd, mede te delen : a) het nummer waaronder de werkgever is ingeschreven bij de instelling;zo dit nummer niet voorhanden is, de naam, voornaam en hoofdverblijfplaats indien het een natuurlijk persoon betreft of de maatschappelijke benaming, de rechtsvorm en de maatschappelijke zetel indien het een rechtspersoon betreft; b) het identificatienummer van de sociale zekerheid van de werknemer, bedoeld in artikel 1, 4° van het koninklijk besluit van 18 december 1996 houdende maatregelen met het oog op de invoering van een sociale identiteitskaart ten behoeve van alle sociaal verzekerden, met toepassing van de artikelen 38, 40, 41 en 49 van de wet van 26 juli 1996 houdende de modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de wettelijke pensioenstelsels; - zo dit nummer niet bestaat, de naam, de voornamen, de geboorteplaats en -datum en de hoofdverblijfplaats van de werknemer; c) het nummer van de sociale identiteitskaart, bedoeld in artikel 2, derde lid, 7°, van voormeld koninklijk besluit van 18 december 1996;d) de datum en het uur van indiensttreding.e) in voorkomend geval, het bewijs zoals bepaald door de instelling dat de sociale identiteitskaart elektronisch werd gelezen. Deze gegevens moeten worden meegedeeld uiterlijk op het tijdstip waarop de werknemer zijn prestaties aanvat. § 2. Bovendien dient de werkgever uiterlijk de eerste werkdag die volgt op de beëindiging van de aangegeven tewerkstelling aan de instelling naast de O.A.T.-code, bedoeld in § 3, of de in § 1, eerste lid, a) tot en met c) bedoelde gegevens, de datum en het tijdstip van uitdiensttreding mede te delen. § 3. Na ontvangst van de aangifte, bedoeld in § 1, deelt de instelling onmiddellijk een O.A.T.-code mee aan de werkgever. Uiterlijk tien werkdagen na ontvangst van de aangifte zendt de instelling aan de werkgever een bericht met deze O.A.T.-code, evenals de geregistreerde gegevens.

Uiterlijk tien werkdagen na ontvangst van de aangifte bedoeld in § 2, zendt de instelling aan de werkgever een bericht met de bestaande O.A.T.-code en de geregistreerde gegevens.

Indien de werkgever de in de berichten, bedoeld in het eerste en tweede lid, vermelde gegevens niet betwist binnen vijf werkdagen na de toezending van deze berichten, worden deze definitief, behoudens materiële vergissing, en gelden zij als bewijs van de onmiddellijke aangifte van tewerkstelling of van uitdiensttreding.

Art. 3.De werkgever geeft de in artikel 2, §§ 1 en 2, bedoelde gegevens aan langs elektronische weg in de vorm en volgens de nadere regelen bepaald door de instelling.

De instelling bepaalt tevens de gevallen, waarin de werkgevers, die volgens deze in de onmogelijkheid verkeren om de mededeling te doen langs elektronische weg bij gebreke van adequate technische middelen, in afwijking van het eerste lid, deze aangifte kunnen verrichten door het overmaken van een door de instelling vastgelegd document, op de door haar bepaalde wijze.

Art. 4.De werkgever bewaart de berichten, bedoeld in artikel 2, § 3, gedurende een periode van zes maanden, na ontvangst ervan, volgens de modaliteiten, bepaald bij de artikelen 22 tot 24 van het koninklijk besluit van 8 augustus 1980 betreffende het bijhouden van sociale documenten.

Art. 5.Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, houden de sociaal inspecteurs toezicht op de naleving van dit besluit en de uitvoeringsbesluiten ervan.

Deze ambtenaren oefenen dit toezicht uit overeenkomstig de bepalingen van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie.

Art. 6.Dit besluit treedt in werking op 1 oktober 1998.

Art. 7.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid en Onze Minister van Sociale Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 22 februari 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET De Minister van Sociale Zaken, Mevr. M. DE GALAN

^