gepubliceerd op 25 augustus 2006
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg
22 AUGUSTUS 2006. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit dat ik de eer heb aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, beoogt de omzetting van de Richtlijn 91/671/EEG van de Raad van 16 december 1991 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lidstaten betreffende het verplichte gebruik van veiligheidsgordels in voertuigen van minder dan 3,5 ton, gewijzigd door de Richtlijn 2003/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 april 2003.
De belangrijkste nieuwigheid is dat kinderen die kleiner zijn dan 135 cm moeten vervoerd worden in een voor hen geschikt kinderbeveiligingssysteem. Het is niet langer de leeftijd die bepalend is, maar wel de lengte van het kind.
Conform de Richtlijn zijn in het ontwerp een aantal uitzonderingen voorzien op deze algemene regel : - in taxi's en bussen geldt het verplicht gebruik van een kinderbeveiligingssysteem niet; - indien het na installatie van twee kinderbeveiligingssystemen niet mogelijk is nog een derde te installeren, mag het derde kind dat ouder is dan drie jaar en kleiner dan 135 cm beveiligd worden met de gordel. - ingeval van incidenteel vervoer over korte afstand door bv. grootouders, buren, ... mogen kinderen kleiner dan 135 cm en ouder dan 3 jaar beveiligd worden door de veiligheidsgordel. Met « incidenteel » wordt de afwezigheid van een zekere regelmaat bedoeld.
Er is rekening gehouden met het advies van de Raad van State met uitzondering van de hieronder vermelde algemene opmerking. « Het bij de adviesaanvraag gevoegde dossier bevat een afschrift van een brief d.d. 19 januari 2006 met het door de Permanente Vertegenwoordiger van België bij de Europese Unie aan de secretaris-generaal van de Europese Commissie gerichte verzoek om instemming. Het bevat evenwel niet het antwoord van de Commissie op dat verzoek om instemming.
De steller van het ontwerp moet worden gewezen op de omstandigheid dat dit ontwerp niet kan worden goedgekeurd alvorens deze instemming is verkregen, alsmede op de verplichting om opnieuw het advies in te winnen van de afdeling wetgeving van de Raad van State indien het antwoord van de Commissie ertoe zou leiden dat het ontwerp wordt gewijzigd. » Het hierboven vermelde citaat uit het advies van de Raad van State kon niet worden gevolgd omwille van de omstandigheid dat de instemming van de Europese Commissie werd gevraagd op 19 januari 2006, dat Richtlijn 2003/20/EG uiterlijk op 9 mei 2006 in Belgisch recht diende te zijn omgezet, dat ingevolge het uitblijven van de instemming van de Europese Commissie de inwerkingtreding van het koninklijk besluit tot omzetting van Richtlijn 2003/20/EG werd uitgesteld tot 1 september 2006, dat de Europese Commissie bijkomende inlichtingen heeft gevraagd op 9 mei 2006, dat België hierop heeft geantwoord, na overleg met de Europese Commissie en het inwinnen van inlichtingen bij andere lidstaten op 12 juli 2006, dat België eveneens op 12 juli door de Europese Commissie in gebreke werd gesteld voor het niet tijdig omzetten van Richtlijn 2003/20/EG in het Belgisch recht, dat de Europese Commissie op 14 augustus 2006 nog steeds niet heeft gereageerd, dat het voorliggende ontwerp voorziet in maatregelen die de verkeersveiligheid ten goede komen.
Een verder uitstel van ondertekening van het voorliggende ontwerp tot op het ogenblik dat de Europese Commissie haar instemming heeft gegeven is dan ook niet langer gerechtvaardigd.
Het voorliggend ontwerp wordt bijgevolg, zonder instemming van de Europese Commissie, ter ondertekening voorgelegd met het oog op inwerkingtreding op 1 september 2006.
Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, De zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar.
De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT
22 AUGUSTUS 2006. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, inzonderheid op artikel 1, eerste lid, gewijzigd bij de wetten van 21 juni 1985, 20 juli 1991, 5 augustus 2003 en 20 juli 2005;
Gelet op het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg, inzonderheid op de artikelen 35, 36, 44 en 85;
Gelet op de omstandigheid dat de Gewestregeringen bij het ontwerpen van dit besluit betrokken zijn;
Gelet op het advies nr. 40.192/4 van de Raad van State, gegeven op 2 mei, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Mobiliteit, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Dit besluit strekt tot de omzetting van de Richtlijn 91/671/EEG van de Raad van 16 december 1991 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lidstaten betreffende het verplichte gebruik van veiligheidsgordels in voertuigen van minder dan 3,5 ton, gewijzigd door de Richtlijn 2003/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 april 2003.
Art. 2.In artikel 35 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 juni 1978, 22 mei 1989, 29 mei 1996, 24 juni 2000 en 18 december 2002 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Het opschrift van artikel 35 wordt vervangen als volgt : « Veiligheidsgordels en kinderbeveiligingssystemen »; 2° Artikel 35.1.1. wordt vervangen als volgt : « 35.1.1. De bestuurder en de passagiers van auto's die aan het verkeer deelnemen, moeten de veiligheidsgordel dragen, op de plaatsen die ermee zijn uitgerust.
Kinderen van minder dan 18 jaar en kleiner dan 135 cm moeten worden vervoerd in een voor hen geschikt kinderbeveiligingssysteem.
Op de zitplaatsen die niet zijn uitgerust met een veiligheidsgordel worden geen kinderen vervoerd van minder dan 3 jaar. Op de zitplaatsen voorin die niet zijn uitgerust met een veiligheidsgordel worden geen kinderen vervoerd van minder dan 18 jaar en kleiner dan 135 cm.
Het tweede en het derde lid zijn niet van toepassing in voertuigen bestemd voor het vervoer van personen met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, in taxi's en in voertuigen bestemd voor het geregeld en de bijzondere vormen van geregeld vervoer van personen, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, A en B, van de besluitwet van 30 december 1946 betreffende het bezoldigd vervoer van personen over de weg met autobussen en autocars. In taxi's waarin geen kinderbeveiligingssysteem aanwezig is, worden kinderen van minder dan 18 jaar en die kleiner zijn dan 135 cm op een andere zitplaats dan een van de zitplaatsen voorin in het voertuig vervoerd.
Kinderen van minder dan 18 jaar worden niet in een naar achteren gericht kinderbeveiligingssysteem op een passagierszitplaats met een voorairbag vervoerd, tenzij deze airbag is uitgeschakeld of automatisch op toereikende wijze wordt uitgeschakeld.
De bestuurder en de passagier van motorvoertuigen die aan het verkeer deelnemen andere dan auto's, moeten de veiligheidsgordel dragen op de plaatsen die ermee zijn uitgerust. De kinderen van minder dan 3 jaar moeten worden vervoerd in een voor hen geschikt kinderbeveiligingssysteem. Kinderen van 3 jaar of meer en minder dan 12 jaar moeten worden vervoerd in een voor hen geschikt kinderbeveiligingssysteem, of de veiligheidsgordel dragen. »; 3° Artikel 35.1.2 wordt vervangen als volgt : « 35.1.2. In afwijking van artikel 35.1.1, tweede lid, mag, in voertuigen bestemd voor het vervoer van personen met ten hoogste acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, en in voertuigen bestemd voor het vervoer van goederen met een maximale toegelaten massa van ten hoogste 3,5 ton, wanneer het na installatie van twee kinderbeveiligingssystemen, niet mogelijk is nog een derde kinderbeveiligingssysteem te installeren en deze beveiligingssystemen in gebruik zijn, op de andere zitplaatsen dan de zitplaatsen voorin in het voertuig, een derde kind van 3 jaar of ouder en kleiner dan 135 cm worden vervoerd, indien het de veiligheidsgordel draagt.
In afwijking van artikel 35.1.1, tweede lid, mogen, in geval van incidenteel vervoer over korte afstand, in voertuigen bestemd voor het vervoer van personen met ten hoogste acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, en in voertuigen bestemd voor het vervoer van goederen met een maximale toegelaten massa van ten hoogste 3,5 ton, waarin geen of een onvoldoend aantal kinderbeveiligingssystemen beschikbaar is, op de andere zitplaatsen dan de zitplaatsen voorin in het voertuig, kinderen van 3 jaar of ouder en kleiner dan 135 cm worden vervoerd, indien zij de veiligheidsgordel dragen. Dit geldt niet met betrekking tot kinderen waarvan een ouder het voertuig bestuurt. »; 4° Artikel 35.1.3 wordt vervangen als volgt : « 35.1.3. De veiligheidsgordel en het kinderbeveiligingssysteem worden gebruikt op een wijze die de beschermende werking ervan niet negatief beïnvloedt of kan beïnvloeden. »; 5° Artikel 35.2.1 wordt vervangen als volgt : « 35.2.1. Worden evenwel vrijgesteld van het verplicht gebruik van de veiligheidsgordel en het kinderbeveiligingssysteem : 1° de bestuurders die achteruit rijden;2° de bestuurders van taxi's wanneer zij een klant vervoeren;3° de bestuurders en de passagiers van de prioritaire voertuigen, bedoeld in artikel 37, wanneer de aard van hun opdracht het rechtvaardigt;4° de personen die in het bezit zijn van een vrijstelling op grond van gewichtige medische tegenindicaties afgeleverd door de Minister bevoegd voor verkeersveiligheid, of zijn gemachtigde, of, indien zij in het buitenland wonen, door de bevoegde instanties van dat land. De Minister bevoegd voor verkeersveiligheid stelt de modaliteiten van afgifte en het model van de vrijstelling vast. »; 6° Artikel 35.2.2 wordt vervangen als volgt : « 35.2.2. De vrijstelling bedoeld in artikel 35.2.1, 4°, moet worden vertoond op elk door een bevoegd persoon gedaan verzoek. ».
Art. 3.Artikel 36, tweede lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 16 juli 1997, 24 juni 2000, 14 mei 2002 en 18 december 2002, wordt vervangen als volgt : « De bestuurders en passagiers van motorfietsen moeten een valhelm dragen, behalve wanneer zij, conform de bepalingen van artikel 35.1.1, laatste lid, de veiligheidsgordel dragen of vervoerd worden in een kinderbeveiligingssysteem en op voorwaarde dat het voertuig een passagiersruimte heeft; wanneer de vrijstellingen van het verplicht gebruik van de veiligheidsgordel en het kinderbeveiligingssysteem, voorzien in artikel 35.2.1, 2°, 3° en 4°, van toepassing zijn, moet de valhelm worden gedragen; deze bepalingen zijn van toepassing op de driewielers met motor zonder passagiersruimte, waarvan de ledige massa gelijk is aan of hoger dan 400 kg. ».
Art. 4.In Artikel 44 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 mei 1989, 29 mei 1996, 14 mei 2002 en 18 december 2002 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In artikel 44.1, derde lid, worden de woorden « een ander goedgekeurd bevestigingssysteem » vervangen door de woorden « een goedgekeurd kinderbeveiligingssysteem »; 2° In artikel 44.1, vierde lid, worden de woorden « of een ander beveiligingssysteem » vervangen door de woorden « of kinderbeveiligingssystemen »; 3° Artikel 44.1 wordt aangevuld als volgt : « Aan de passagiers van voertuigen bestemd voor het vervoer van personen met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, wordt de verplichting om de veiligheidsgordel te dragen op minstens één van de volgende manieren meegedeeld : - door de bestuurder; - door de controleur, de reisleider of een als groepsleider aangewezen persoon; - met behulp van audiovisuele middelen; - door opschriften en/of het onderstaand pictogram, duidelijk aangebracht op iedere zitplaats.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 4° Artikel 44.2 wordt opgeheven.
Art. 5.Artikel 85.3 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « 85.3. De kinderbeveiligingssystemen die vóór 1 september 2006, overeenkomstig de vigerende normen ten tijde van hun ingebruikneming, zijn goedgekeurd en die niet beantwoorden aan de op het ogenblik van de inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 22 augustus 2006 tot wijziging van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg van toepassing zijnde normen, mogen worden gebruikt tot 9 mei 2008.
Tot 9 mei 2008 mag, in afwijking van artikel 35.1.1, tweede lid, wanneer het, in voertuigen bestemd voor het vervoer van personen met ten hoogste acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, en in voertuigen bestemd voor het vervoer van goederen met een maximale toegelaten massa van ten hoogste 3,5 ton, na installatie van twee kinderbeveiligingssystemen, niet mogelijk is nog een derde kinderbeveiligingssysteem te installeren en deze beveiligingssystemen in gebruik zijn, op de andere zitplaatsen dan de zitplaatsen voorin in het voertuig, een derde kind van minder dan 3 jaar en kleiner dan 135 cm worden vervoerd, indien het de veiligheidsgordel draagt. ».
Art. 6.Dit besluit treedt in werking op 1 september 2006.
Art. 7.Onze minister bevoegd voor Mobiliteit is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 22 augustus 2006.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT