Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 22 april 2020
gepubliceerd op 24 april 2020

Koninklijk besluit houdende bijzondere maatregelen voor de personeelsleden van het federaal openbaar ambt in het kader van de gezondheidscrisis ten gevolge van het coronavirus COVID-19

bron
federale overheidsdienst beleid en ondersteuning
numac
2020030753
pub.
24/04/2020
prom.
22/04/2020
ELI
eli/besluit/2020/04/22/2020030753/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

22 APRIL 2020. - Koninklijk besluit houdende bijzondere maatregelen voor de personeelsleden van het federaal openbaar ambt in het kader van de gezondheidscrisis ten gevolge van het coronavirus COVID-19


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit dat ik de eer heb aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, heeft tot doel een antwoord te bieden op de moeilijkheden ten gevolge van de dringende maatregelen die genomen zijn om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 tegen te gaan.

De huidige en toekomstige maatregelen om de verspreiding van het virus bij de bevolking te beperken, kunnen immers de werking van de federale diensten vertragen of kunnen bepaalde van deze diensten zelfs stilleggen, kunnen invloed hebben op de werkorganisatie van hun personeelsleden of kunnen de rechten en plichten van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt in de uitoefening van hun functie belemmeren.

Dit ontwerp neemt bijgevolg bijzondere reglementaire maatregelen om de operationele problemen in het federaal openbaar ambt die het gevolg zijn van de maatregelen genomen in het kader van de gezondheidscrisis ten gevolge van het coronavirus COVID-19 aan te pakken om de continuïteit van de openbare dienstverlening en het gelijkheidsbeginsel te waarborgen en de rechtszekerheid te vrijwaren.

Het heeft als doel te verzekeren dat de federale diensten in staat zijn om de procedures die onder hun verantwoordelijkheid vallen binnen de gestelde termijnen te behandelen en de naleving van de termijnen voor de personeelsleden te waarborgen. Het zorgt ervoor dat men kan voldoen aan de dringende behoeften op het vlak van personeel die nodig zijn door de gezondheidscrisis ten gevolge van het coronavirus COVID-19.

In deze context zijn de ontworpen bepalingen beperkt in de tijd en beperkt tot de federale bevoegdheidsdomeinen - Openbaar ambt.

Dit ontwerp van besluit beperkt zich tot het aanpassen van reglementaire bepalingen die een rechtstreekse impact ondervinden van de noodmaatregelen genomen naar aanleiding van de gezondheidscrisis ten gevolge van het coronavirus COVID-19.

Zo is bijvoorbeeld bij gebrek aan maatregelen het risico zeer groot dat bepaalde procedures met name tuchtprocedures, komen te vervallen.

Het voorziet op beperkte wijze in ondersteunende maatregelen voor de federale diensten om te voldoen aan de dringende behoeften inzake personeel die nodig zijn door de gezondheidscrisis ten gevolge van het coronavirus COVID-19, via arbeidsherverdelende maatregelen of specifieke maatregelen voor terbeschikkingstelling.

Deze benadering bevestigt opnieuw dat wanneer specifieke maatregelen uitblijven de reglementaire bepalingen met betrekking tot het statuut van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt van toepassing blijven.

Bijvoorbeeld: ? op het vlak van evaluatie is het volledige evaluatieproces reglementair georganiseerd door het koninklijk besluit van 24 september 2013 betreffende de evaluatie in het federaal openbaar ambt en kan het op normale wijze plaatsvinden, los van de gezondheidscrisis ten gevolge van het coronavirus COVID-19. Er moet op worden gewezen dat er een onderscheid is tussen het evaluatieproces (de periodes ervan, de gesprekken, ...) en de procedure voor de beroepscommissie inzake evaluatie. ? Vergaderingen en andere gesprekken die verband houden met de uitoefening van de functie van de persoonsleden vinden plaats los van de gezondheidscrisis ten gevolge van het coronavirus COVID-19. ? De toekenning van toelagen en vergoedingen zoals de directietoelage, de opleidingstoelage, de vergoeding voor verblijfkosten, de vergoeding voor reiskosten of de telewerkvergoeding blijft onderworpen aan de klassieke reglementaire bepalingen. ? Enz.

Deze benadering is niet in tegenspraak met een specifieke afwijkende maatregel voorzien in het ontwerp van besluit of met richtlijnen vermeld in de omzendbrieven nr. 680 van 1 maart 2020 en nr. 681 van 12 maart 2020 opgesteld door de minister van Ambtenarenzaken in het kader van de gezondheidscrisis ten gevolge van het coronavirus COVID-19.

Er wordt aanbevolen om gebruik te maken van informatie- en communicatietechnologie (ICT, te weten telefoon- of videoconferenties - Skype, Microsoft Teams, zoom- ...).

Behoudens eventuele afwijkende bepalingen of behoudens het bestaan van specifieke vormelijke voorwaarden verzet de geldende reglementering inzake statutaire aangelegenheden zich niet hiertegen.

Voorbeelden van ICT-gebruik: ? Informele of formele gesprekken (bijvoorbeeld in het kader van de stage, de evaluatie, ...) of vergaderingen met collega's, diverse comités, ... ? Documenten worden uitgewisseld met het meest geschikte middel, rekening houdend met de omstandigheden, en bijvoorbeeld per e-mail of, voor personen zonder e-mailadres, per gewone post. ? Digitale handtekeningen. ? Enz.

Artikel 1 - Toepassingsgebied Artikel 1 bepaalt het toepassingsgebied van het ontwerp van besluit met verwijzing naar artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken.

Het is van toepassing op alle federale diensten, namelijk een federale overheidsdienst, een programmatische federale overheidsdienst, alsook de diensten die ervan afhangen, het Ministerie van Landsverdediging en de openbare instellingen van sociale zekerheid (koninklijk besluit van 3 april 1997) en de instellingen van openbaar nut (wet van 16 maart 1954).

Het is van toepassing op alle personeelsleden van het federaal openbaar ambt, ongeacht of ze statutair, stagiair of contractueel zijn.

Het ontwerp van besluit is ook van toepassing op de mandaathouder, onverminderd specifieke bepalingen voor mandaatfuncties.

Artikel 2 - Definities Artikel 2 van het ontwerp van koninklijk besluit bepaalt bepaalde terugkerende termen met het oog op een goed begrip, coherentie en uniformiteit bij het gebruik van die begrippen.

Artikel 3 - Opschorting van termijnen en sommige procedures Artikel 3, 1°, voorziet in de opschorting vanaf 18 maart 2020 van bepaalde termijnen die zijn opgenomen in de reglementaire bepalingen betreffende het statuut van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt, zoals met name de termijnen betreffende de administratieve en geldelijke loopbaan, de evaluatie, de tuchtzaken, de verloven, de toelagen en vergoedingen.

Het betreft alle dwingende termijnen die nadelig kunnen zijn, hetzij wegens een uitdrukkelijke bepaling, hetzij als gevolg van de overschrijding van de vastgelegde termijn, en die de onmogelijkheid om zijn recht ten volle uit te oefenen tot gevolg hebben.

De termijn van orde wordt niet beoogd door deze bepaling; het verplicht niet, onder voorbehoud van de naleving van het principe van de redelijke termijn.

De opschorting van de termijnen is niet van toepassing voor de selectie, ongeacht of het rekrutering of bevordering betreft.

Zo zijn bijvoorbeeld opgeschort vanaf 18 maart 2020: ? de termijn bepaald in het kader van de machtiging van cumulatie (art 12, § 4, derde lid - koninklijk besluit van 2 oktober 1937) waarvan de overschrijding tot gevolg heeft dat de leidend ambtenaar geen beslissing kan nemen; ? de termijn voor de houder van een mandaatfunctie om het bewijs van functionele tweetaligheid te leveren in toepassing van het koninklijk besluit van 24 februari 2017 houdende de uitvoering van artikel 43ter, § 7, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.

Littera's 2° en 3° van artikel 3 bepalen dat de procedures voor de beroepscommissies inzake evaluatie (de procedure de stage en de beroepen inzake evaluatie) en de tuchtprocedures vanaf 18 maart 2020 worden opgeschort.

Als antwoord op de opmerking van de Raad van State, wordt er verduidelijkt dat de termijnen voor het inleiden van een procedure voor de beroepscommissies inzake evaluatie of voor het inleiden van een tuchtprocedure niet opgeschort worden . Ze maken geen deel uit van de procedure bedoeld in 2 ° en 3 °.

Artikel 4 - Woon-werkverkeer Rekening houdend met het feit dat de continuïteit van de openbare dienstverlening moet worden gewaarborgd, en rekening houdend met de genomen maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 bij de bevolking tegen te gaan, breidt dit besluit de toegang tot de vergoeding van de kosten voor de verplaatsing tussen de woonplaats en de werkplaats uit tot het personeelslid dat zich op vraag van zijn hiërarchische meerdere toch naar zijn werkplek moet begeven. Dit betreft ieder personeelslid dat al dan niet gratis openbaar vervoer heeft.

Die maatregel wordt verklaard door het feit dat het personeelslid ofwel verhinderd is, bijvoorbeeld omdat het beperkt aanbod aan openbaar vervoer is, ofwel geen gebruik wenst te maken van het openbaar vervoer, wegens de gezondheidscrisis ten gevolge van het coronavirus COVID-19 (bijvoorbeeld door de verplichte social distancing).

De vergoeding voor verplaatsingskosten tussen de woonplaats en de werkplaats wordt toegekend volgens de voorwaarden bepaald in artikel 64, tweede en derde lid, van het koninklijk besluit van 13 juli 2017 tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt.

Artikel 5 - Tijdelijke terbeschikkingstelling De impact van de genomen maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 tegen te gaan op de continuïteit van de openbare dienstverlening, en in het bijzonder op de organisatie van de arbeidskrachten in de federale diensten, rechtvaardigt dat er, snel en efficiënt, tijdelijke maatregelen inzake de herverdeling van het personeel kunnen worden genomen, om te voldoen aan de specifieke dringende behoeften die voortvloeien uit de huidige crisis.

In dat kader schrijft artikel 5 voor om een beroep te doen op de tijdelijke terbeschikkingstelling als prioritair middel om de arbeidskrachten te herverdelen.

Artikel 5 voegt eraan toe dat het directoraat-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning daarvan op de hoogte wordt gebracht.

De leidend ambtenaar kan ook een beroep doen op de ondersteuning van het DG Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning, om gebruik te maken van de bestaande procedures die door het voornoemde DG worden beheerd of ontwikkeld om in dit tijdelijke vervanging te voorzien.

In geval van tijdelijke terbeschikkingstelling gebeurt de evaluatie in de federale dienst van het personeelslid dat tijdelijk ter beschikking is gesteld. De lopende periode wordt voortgezet.

Bij een eventueel probleem om te voldoen aan de dringende behoeften door een gebrek aan vrijwilligers stelt artikel 5, paragraaf 2, de leidend ambtenaar van de federale dienst van herkomst in staat om gebruik te maken van een ambtshalve tijdelijke terbeschikkingstelling.

In dat kader vergewist de leidend ambtenaar zich ervan dat het betrokken personeelslid alle nodige competenties heeft voor de uitoefening van de tijdelijk in te vullen functie. De ambtshalve tijdelijke terbeschikkingstelling gebeurt in een functie van dezelfde klasse of van dezelfde graad. Op de opmerking van de Raad van State, wordt er verduidelijkt dat de ambtshalve tijdelijke terbeschikkingstelling voor een periode van maximale drie maanden voorzien is, die hernieuwbaar is.

Voor het contractueel personeelslid, brengt de ambtshalve tijdelijke terbeschikkingstelling de dwingende bepalingen van het arbeidswet niet in het gedrang.

Artikel 6 - Terbeschikkingstelling ten gunste van openbare of privé-instellingen die gezondheidszorg verstrekken of van het platform "Economic Risk Management Group" Als reactie op een dringende behoefte aan extra medisch personeel dat nodig is vanwege de gezondheidscrisis ten gevolge van het coronavirus COVID-19, creëert artikel 6, § 1, een terbeschikkingstellingsmaatregel sui generis die het personeelslid dat tot het medisch personeel behoort, toelaat om tijdelijk te werken in eender welke openbare of privé-instelling die gezondheidszorg verstrekt en daarom vraagt.

Behoren tot het medisch personeel, personeelsleden met een diploma op medisch gebied en die een medische functie uitoefenen.

Onder publiek of privézorginstellingen moet worden verstaan alle instellingen die mogelijk patiënten ontvangen met of waarvan wordt vermoed dat zij COVID-19 hebben en aan wie zorg wordt verleend.

De procedure is echter niet gespecificeerd. De levensbedreigende situatie van de patiënten vereist immers dat er zo snel mogelijk actie wordt ondernomen en houdt in dat op elk verzoek uiterst snel en per geval moet worden gereageerd. De invoering van een administratieve procedure zou ontegenzeggelijk leiden tot een verlenging van de termijn alvorens het medisch personeelslid ter beschikking kan worden gesteld. De federale dienst zal echter worden verzocht om rekening te houden met de afstand van het ter beschikking gestelde personeelslid tot zijn woonplaats, alvorens zijn instemming te geven of te besluiten een personeelslid ter beschikking te stellen.

Vervolgens beschrijft het artikel de administratieve en geldelijke situatie van het personeelslid gedurende zijn terbeschikkingstelling.

Het betrokken personeelslid blijft ten laste van zijn federale dienst en behoudt zijn rechten in zijn federale dienst tijdens de periode van terbeschikkingstelling.

Net als bij de andere gevallen van terbeschikkingstelling zoals bepaald in het besluit, gebeurt de evaluatie in de federale dienst van het personeelslid dat tijdelijk ter beschikking is gesteld. De lopende periode wordt voortgezet.

De ambtshalve tijdelijke terbeschikkingstelling wordt ook gecreëerd voor de personeelsleden die tot het medisch personeel behoren.

In paragraaf 2 van artikel 6 wordt een soortgelijke terbeschikkingstelling gecreëerd voor mandaathouder die het platform Economic Risk Management Group moeten ondersteunen.

De ambtshalve tijdelijke terbeschikkingstelling van het platform Economic Risk Management Group wordt ook gecreëerd voor de mandaathouder.

De tijdelijke terbeschikkingstelling van de mandaathouder heeft geen weerslag op de uitvoering van zijn evaluatie, zoals bepaald in de besluiten betreffende de mandaatfuncties, voor de evaluatiecyclus die de periode van die tijdelijke terbeschikkingstelling omvat.

Aan het einde van artikel 6 wordt gepreciseerd dat de betrokkene die tijdelijk ter beschikking is gesteld, de vergoeding voor verplaatsingskosten tussen de woonplaats en de werkplaats geniet.

Voor het contractueel personeelslid, brengt de ambtshalve tijdelijke terbeschikkingstelling de dwingende bepalingen van de arbeidsovereenkomstenwet niet in het gedrang.

Artikel 7 - Dienstvrijstelling In het kader van de gezondheidscrisis ten gevolge van het coronavirus COVID-19, organiseert de leidend ambtenaar Telewerk.

Artikel 7 preciseert dat, als de functie van een personeelslid niet geschikt is voor Telewerk, en bovendien de aanwezigheid van het personeelslid op de werkplek niet is vereist door zijn hiërarchische meerdere, het betrokken personeelslid ter beschikking wordt gesteld van zijn leidend ambtenaar.

In dat geval vertrouwt de leidend ambtenaar het personeelslid in kwestie taken toe die in zijn woonplaats kunnen worden uitgevoerd. Die taken hebben zoveel mogelijk te maken met de functie van het personeelslid. Ze kunnen onder andere worden uitgevoerd met behulp van e-opleidingen, lectuur, enz.

Artikel 7 bepaalt ten slotte dat, als de bovenstaande maatregelen niet haalbaar zijn, de leidend ambtenaar een dienstvrijstelling toekent voor de periode of periodes waarin geen taken zijn toegewezen aan het personeelslid.

Ten slotte wordt er gepreciseerd dat het feit dat artikel 7 van toepassing is, niet uitsluit dat men ter beschikking wordt gesteld in de zin van artikel 5. Het feit dat een personeelslid een dienstvrijstelling heeft, belet immers niet dat hij in het kader van deze gezondheidscrisis verzoekt om ter beschikking te worden gesteld van een federale dienst of om ambtshalve ter beschikking te worden gesteld van een federale dienst.

Artikel 8.- Inhaalverlof Krachtens de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector, is, wat betreft arbeids- en rusttijden, de Koning gemachtigd om de periode van veertien dagen waarin het bedoelde inhaalverlof moet worden genomen, aan te passen.

Artikel 8, eerste lid, is een uitvoeringsmaatregel dat de voornoemde uitvoeringsmaatregel gerechtvaardigd is om het recht op inhaalverlof voor het personeelslid te waarborgen.

De aanpassing van de periode van veertien dagen voor alle federale diensten is toegestaan tot 31 december 2020.

Artikel 8, tweede lid, voorziet een specifieke uitvoeringsmaatregel voor de operationele eenheden en nood- en hulpcentrales van de Civiele Veiligheid, alsook de centra en Bureau T van de Dienst Vreemdelingenzaken van de FOD Binnenlandse Zaken en de diensten van de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen van de FOD Financiën.

Door deze uitvoeringsmaatregel kan de limiet van vijftig uur per week tot uiterlijk 31 december 2020 worden overschreden.

Artikel 8 wordt uitgevoerd in overeenstemming met de bepalingen van de bovengenoemde wet van 14 december 2000 en voldoet aan de eisen van Europese richtlijnen.

Artikel 9 - Uitvoeringsbepaling De uitvoeringsbepaling vermeldt dat elke minister, ieder wat hem betreft, verantwoordelijk is voor de uitvoering van het ontwerp van besluit.

Artikel 10 - Inwerkingtreding De beperking in tijd van dit ontwerp van besluit hangt samen met het specifieke karakter van de gezondheidscrisis. Het ontwerp van besluit heeft noodzakelijkerwijs uitwerking op de datum die is vastgelegd om het begin van de officiële situatie van de huidige gezondheidscrisis vast te stellen, namelijk 18 maart 2020.

Het geven va terugwerkende kracht komt tegemoet aan de algemene doelstelling van de continuïteit van de openbare dienstverlening en de rechtszekerheid. Het maakt het mogelijk te reageren op maatregelen die zijn genomen naar aanleiding van de gezondheidscrisis, zoals het aan het werk houden van alle medewerkers van de federale overheidsdienst of het aanstellen van HVW-personeelsleden van andere overheidsdiensten.

Het treedt buiten werking als deze gezondheidscrisis eindigt.

Er moet geen einddatum van inwerkingtreding worden bepaald voor de toepassing van de artikelen betreffende de tijdelijke terbeschikkingstelling of van het artikel betreffende de uitbreiding van de periode waarin het inhaalverlof moet worden genomen, ingevolge de aard van de maatregelen zelf.

Voor het overige werd er rekening gehouden met de opmerkingen van de Raad van State. De artikelen in kwestie en de aanhef werden aangepast.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Vice-Eerste Minister en Minister van Ambtenarenzaken, D. CLARINVAL

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving Advies 67.245/4 van 20 april 2020 over een ontwerp van koninklijk besluit `houdende bijzondere maatregelen voor de personneelsleden van het federaal openbaar ambt in het kader van de gezondheidscrisis ten gevolge van het coronavirus COVID-19' Op 14 april 2020 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Vice eersteminister en minister van Begroting en van Ambtenarenzaken, belast met de Nationale Loterij en Wetenschapsbeleid verzocht binnen een termijn van vijf werkdagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `houdende bijzondere maatregelen voor de personneelsleden van het federaal openbaar ambt in het kader van de gezondheidscrisis ten gevolge van het coronavirus COVID-19'.

Het ontwerp is door de vierde kamer onderzocht op 20 april 2020. De kamer was samengesteld uit Martine BAGUET, kamervoorzitter, Luc CAMBIER en Bernard BLERO, staatsraden, en Charles Henri VAN HOVE, toegevoegd griffier.

Het verslag is uitgebracht door Véronique SCHMITZ, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Martine BAGUET. Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 20 april 2020.

Volgens artikel 84, § 1, eerste lid, 3°, van de wetten `op de Raad van State', gecoördineerd op 12 januari 1973, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden opgegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.

De motivering in de brief luidt als volgt: "L'urgence requise est motivée par la nécessité de répondre aussi vite que possible aux difficultés de fonctionnement de la Fonction publique fédérale suite aux mesures prises dans le cadre de la crise sanitaire liées au coronavirus COVID-19.

En effet, les mesures actuelles et à venir, prises pour limiter la propagation et lutter contre le coronavirus COVID-19 sont de nature à affecter le bon fonctionnement des services fédéraux, voire à paralyser certains services, ou à entraver le membre du personnel de la fonction publique fédérale dans l'exercice de sa fonction, de ses droits et obligations.

Il y a donc lieu de veiller à ce que les services fédéraux, soient notamment en mesure de traiter dans les délais requis les procédures relevant de leur responsabilité et de garantir le respect de délais pour les membres du personnel et de pourvoir aux besoins urgents nécessités par la crise sanitaire liée au coronavirus COVID-19 en termes de personnel.

Enfin, il convient, afin de garantir la continuité du service public, le principe d'égalité et de préserver la sécurité juridique, de prendre des mesures particulières répondants aux difficultés de fonctionnement entrainées par les mesures prises dans le cadre de la crise sanitaire liée au coronavirus COVID-19." Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 3°, van de wetten `op de Raad van State', gecoördineerd op 12 januari 1973, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat die drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Krachtens artikel 84, § 1, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State moet de motivering van het spoedeisend karakter, die in de adviesaanvraag opgegeven wordt, in de aanhef van het besluit overgenomen worden.

In casu is dat vereiste evenwel niet helemaal vervuld.

VOORAFGAANDE VORMVEREISTE Volgens de informatie die opgenomen is in de adviesaanvraag, moet de vergadering van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten plaatsvinden op 15 april 2020.

De gemachtigde van de minister heeft aangegeven dat het protocolakkoord op het punt staat getekend te worden en dat de tekst geamendeerd zal worden na het overleg met de vakbonden.

Indien de ontworpen tekst achteraf daadwerkelijk gewijzigd zou worden teneinde rekening te houden met dat overleg met de vakbonden, zou de aldus gewijzigde tekst opnieuw om advies voorgelegd moeten worden aan de afdeling Wetgeving.

ONDERZOEK VAN HET ONTWERP AANHEF De verwijzing naar het advies van de Raad van State moet de laatste aanhefverwijzing worden.(1) Het lid moet als volgt geredigeerd worden: "Gelet op advies 67.245/4 van de Raad van State, gegeven op 20 april 2020 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 3°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;".(2) DISPOSITIEF Artikel 2 In het eerste lid worden de definities overgenomen die vervat zijn in artikel 2, eerste lid, 1°, 7° en 12°, van het koninklijk besluit van 13 juli 2017 `tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt', in artikel 2, eerste lid, 1°, 6°, en 11°, van het koninklijk besluit van 24 september 2013 `betreffende de evaluatie in het federaal openbaar ambt' en in artikel 2, eerste lid, 1°, 5°, en 10°, van het koninklijk besluit van 25 oktober 2013 `betreffende de geldelijke loopbaan van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt'.

In het eerste lid, 2°, dient gepreciseerd te worden dat onder de term "personeelslid" die gebruikt wordt in die definitie, "lid van het burgerpersoneel" verstaan moet worden wanneer hij betrekking heeft op het ministerie van Defensie, zoals dat geval is in die andere teksten.(3) Artikel 3 Artikel 3 van het ontwerp voorziet in de opschorting van rechtswege, met ingang van 18 maart 2020, van de termijnen vastgesteld in de reglementaire bepalingen inzake statutaire aangelegenheden die van toepassing zijn op de federale dienst en op het personeelslid (artikel 3, 1°, van het ontwerp), de procedures voor de beroepscommissies inzake evaluatie (artikel 3, 2°, van het ontwerp) en de tuchtprocedures (artikel 3, 3°, van het ontwerp).

In het verslag aan de Koning wordt de tijdelijke opschorting van de termijnen zoals bedoeld in artikel 3, 1°, verantwoord als volgt: "Artikel 3, 1° voorziet in de opschorting vanaf 18 maart 2020 van bepaalde termijnen die zijn opgenomen in de reglementaire bepalingen betreffende het statuut van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt, zoals met name de termijnen betreffende de administratieve en geldelijke loopbaan, de evaluatie, de tuchtzaken, de verloven, de toelagen en vergoedingen, de mobiliteit. Het betreft alle dwingende termijnen die nadelig kunnen zijn, hetzij wegens een uitdrukkelijke bepaling, hetzij als gevolg van de overschrijding van de vastgelegde termijn, die de onmogelijkheid om zijn rechtten ten volle uit te oefenen tot gevolg hebben." Voorts wordt in het verslag aan de koning de tijdelijke opschorting van de procedures zoals bedoeld in artikel 3, 2° en 3°, verantwoord door het feit dat "bij gebrek aan maatregelen het risico zeer groot [is] dat bepaalde procedures met name tuchtprocedures, komen te vervallen".(4) Artikel 3 van het ontwerp geeft aanleiding tot de volgende opmerkingen: 1) De ontworpen tekst voorziet niet in een beperkte periode voor de opschorting van rechtswege maar alleen in een vertrekpunt ervan. Het dispositief dient aangevuld te worden op dat punt.

Aangezien de keuze voor 18 maart 2020 voortvloeit uit de datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit van 18 maart 2020 `houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken', zou het einde van de periode bepaald kunnen worden rekening houdend met de situatie op 3 mei 2020. De Koning zal die periode kunnen verlengen als de omstandigheden zulks rechtvaardigen. 2) Artikel 3, 1°, van het ontwerp is erg vaag gesteld want daarin wordt niet, op exhaustieve wijze, verwezen naar de verschillende aan de orde zijnde statutaire teksten. Daardoor worden bij het ontwerp wijzigingen aangebracht in een onbepaald aantal bepalingen. Een dergelijke werkwijze druist rechtstreeks in tegen het rechtszekerheidsbeginsel aangezien het niet aan de burger staat om rechtsinstrumenten te raadplegen en daarbij na te gaan of die niet impliciet gewijzigd zijn bij een later koninklijk besluit. Gelet op de huidige uitzonderlijke omstandigheden, op de hoogdringendheid van de situatie en op de tijdelijke aard van de te treffen maatregelen, kan de ontworpen regeling desalniettemin gerechtvaardigd worden.(5) Het verdient aanbeveling om in het verslag aan de Koning, dat drie voorbeelden bevat, nauwkeurig te verduidelijken wat precies de draagwijdte van de ontworpen bepaling is. 3) Op een vraag in verband met artikel 3, 2° en 3°, van het ontwerp, heeft de gemachtigde van de minister bevestigd dat de opschorting van de termijn enkel betrekking heeft op de reeds bij die instellingen ingeleide procedures, hetgeen niet duidelijk naar voren komt uit het voorliggende dispositief. De steller van het ontwerp moet nagaan of de draagwijdte van de bepaling niet uitgebreid dient te worden tot de in te leiden procedures waarvan de termijn zou verstrijken tijdens de periode van tijdelijke opschorting van rechtswege. De bepaling moet in ieder geval aldus herzien worden dat de draagwijdte ervan duidelijker afgebakend wordt. 4) Ten slotte heeft de steller van het ontwerp er niet in voorzien dat bij het verstrijken van de periode waarin de opschorting van rechtswege ten einde loopt een verlenging van rechtswege met een termijn van één maand toegevoegd wordt, zoals dat bijvoorbeeld het geval is in andere administratieve of gerechtelijke procedures die momenteel van rechtswege opgeschort zijn vanwege de gezondheidscrisis in verband met het coronavirus COVID-19.(6) Artikel 4 Artikel 4 van het ontwerp strekt ertoe het genot van de vergoeding voor de kosten van de verplaatsing tussen de woonplaats en de werkplaats zoals bedoel in artikel 64 van het koninklijk besluit van 13 juli 2017, uit te breiden tot het geval van het personeelslid dat, om dienstredenen en op verzoek van zijn hiërarchische meerdere, naar zijn werkplek moet gaan, en verhinderd is of geen gebruik wenst te maken van het openbaar vervoer.

De gemachtigde van de minister heeft bevestigd dat erin voorzien moet worden dat de bepaling van toepassing is in afwijking van artikel 65 van het koninklijk besluit van 13 juli 2017, dat een regel bevat in verband met het niet cumuleerbaar zijn van de compenserende vergoeding zoals bedoeld in artikel 64 en het genot van de toekenning aan het personeelslid van de kosteloosheid van het gemeenschappelijk openbaar vervoer voor het woon-werkverkeer.

Artikel 4 van het ontwerp moet in die zin herzien worden.

Artikel 5 1. Paragraaf 1, eerste lid, bepaalt dat de leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde prioritair gebruik maakt van de terbeschikkingstelling om te voldoen "aan een dringende behoefte aan extra personeel dat is vereist wegens de gezondheidscrisis ten gevolge van het coronavirus COVID-19". Als niet op vrijwillige basis voldaan kan worden aan de dringende behoeften, kan de leidend ambtenaar beslissen om in die behoeften te voorzien "met een ambtshalve tijdelijke terbeschikkingstelling" in een functie van dezelfde klasse of van dezelfde graad (paragraaf 2).

Op een vraag over het tijdelijke karakter van die ambtshalve terbeschikkingstelling heeft de gemachtigde van de minister geantwoord dat die terbeschikkingstelling beperkt is tot de duurtijd van de gezondheidscrisis ten gevolge van het coronavirus COVID-19.

Daar niet te voorzien valt hoe lang die zal duren, wordt aanbevolen een vaste, eventueel vernieuwbare termijn van de ambtshalve terbeschikkingstelling vast te stellen.

Paragraaf 2 moet in die zin worden aangevuld. 2. In verband met de contractuele personeelsleden dient te worden opgemerkt dat, met toepassing van artikel 4, § 2, 1°, van de wet van 22 juli 1993 `houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken', waaraan de ontworpen tekst rechtsgrond ontleent, de machtiging aan de Koning alleen ten uitvoer kan worden gebracht als ze geen afbreuk doet aan de dwingende bepalingen van de wet van 3 juli 1978 `betreffende de arbeidsovereenkomsten'. In het eerste geval, van de vrijwillige tijdelijke terbeschikkingstelling, rijzen in dat verband a priori geen problemen, maar dat zou, gelet op de inhoud van hun arbeidsovereenkomst, anders kunnen zijn in het geval van de ambtshalve tijdelijke terbeschikkingstelling van personeelsleden, aangezien het contractuele personeelslid noodzakelijkerwijs moet instemmen met de verandering van werkgever.

Artikel 5 van het ontwerp moet dienovereenkomstig opnieuw worden onderzocht. Dezelfde opmerking geldt voor artikel 6 van het ontwerp. 3. Paragraaf 3 overlapt artikel 4 van het ontwerp.Hij moet bijgevolg worden weggelaten. Dezelfde opmerking geldt voor artikel 6, § 3,van het ontwerp.

Artikel 6 1. Paragraaf 1 lijkt op twee gevallen te slaan: ofwel gaat het om een vrijwillig statutair of contractueel personeelslid (een geval dat bij het eerste tot het vijfde lid wordt geregeld), ofwel is er geen vrijwilliger (een geval dat bij het zesde lid wordt geregeld). Als dat inderdaad de bedoeling is van de steller van het ontwerp, dient de bepaling zo te worden herzien dat een duidelijker onderscheid tussen die beide gevallen wordt gemaakt, met dien verstande dat opmerking 2 die over artikel 5 is geformuleerd, ook hier van toepassing is op het tweede geval.

Deze opmerking geldt ook voor paragraaf 2. 2. Het eerste lid van paragraaf 1 is als volgt gesteld: "Het personeelslid dat tot het medisch personeel behoort, wordt ter beschikking gesteld van elke openbare of privé-instelling die gezondheidszorg verstrekt die daarom vraagt, na toestemming van zijn federale dienst." Uit het verslag aan de Koning blijkt het volgende: "Om de gezondheidscrisis ten gevolge van het coronavirus COVID-19 aan te pakken, creëert artikel 6, § 1, een terbeschikkingstellingsmaatregel sui generis die het personeelslid dat tot het medisch personeel behoort, toelaat om tijdelijk te werken in eender welke openbare of privé-instelling die gezondheidszorg verstrekt en daarom vraagt.

Behoren tot het medisch personeel, personeelsleden met een diploma op medisch gebied." Net zoals in artikel 5 van het ontwerp wordt bepaald, en gelet op de bedoeling van de steller van de tekst zoals die uit het verslag aan de Koning blijkt, moet paragraaf 1 worden aangevuld zodat hij alleen mag worden toegepast "om te voorzien in een dringende behoefte aan extra medisch personeel dat is vereist wegens de gezondheidscrisis ten gevolge van het coronavirus COVID-19".

De definitie van medisch personeel moet in het ontworpen besluit worden ingevoegd. Ze moet worden gepreciseerd door bijvoorbeeld te verwijzen naar de beroepen bedoeld in de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 `betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen'. 3. De bepaling dat personeelsleden van het medisch personeel ter beschikking kunnen worden gesteld van elke openbare of privé-instelling die gezondheidszorg verstrekt en die daarom vraagt, is veel te ruim gesteld.Men weet bijvoorbeeld niet welke soorten aanvragen kunnen worden ingediend, welke soorten instellingen die aanvragen kunnen doen, noch volgens welke maatstaven die verschillende aanvragen zullen worden onderzocht.

De inspecteur van Financiën heeft in zijn advies van 2 april 2020 het volgende opgemerkt: "Cette disposition permet au fonctionnaire dirigeant de mettre d'office du personnel médical à disposition d'établissements de soin privés ou publics. Or, comment seront sélectionnés les établissements bénéficiaires de cette mesure? En effet, il semble que tous les fonctionnaires dirigeants ne disposent pas d'une connaissance suffisamment fine des besoins des différents établissements de soin pour poser ce choix.

Par ailleurs, des contingences de distance entre les établissements de soin et le domicile du personnel concerné ne devraient-elles pas être fixées? Enfin, quid si le personnel mis d'office à disposition contracte le COVID-19? (...)." Die verschillende punten moeten in het dispositief en in het verslag aan de Koning worden aangevuld. 4. In paragraaf 2 wordt verwezen naar "het personeelslid of de mandaathouder", terwijl in de artikelen 5 en 6, § 1, alleen het begrip "personeelslid" wordt gebruikt, dat overigens in artikel 2, eerste lid, 2°, van het ontwerp wordt gedefinieerd.De vraag rijst of die verschillende redactie een bewuste keuze is, of ze geacht wordt een juridisch gevolg te hebben en hoe het onderscheid tussen de ingevoerde regelingen dan zouden worden gerechtvaardigd.

In dat opzicht moet de bepaling worden herzien en moet het verslag aan de Koning worden aangevuld.

Artikel 7 1. In het eerste lid, tweede zin, in fine, moet worden gepreciseerd, zoals in het verslag aan de Koning staat, dat de taken die het personeelslid in zijn woonplaats moet uitvoeren, "[zo veel] mogelijk te maken [hebben] met de functie van het personeelslid".2. De afdeling Wetgeving ziet niet in welk nut het derde lid heeft.De bepaling moet ofwel worden gepreciseerd, ofwel worden weggelaten.

Artikel 8 Artikel 8 van het ontwerp strekt ertoe het tijdstip waarop het inhaalverlof kan worden genomen, te wijzigen.

Voor alle federale overheidsdiensten wordt bepaald dat de gelijkwaardige periodes van inhaalrust van veertien dagen die de afwijkingen van de dagelijkse rusttijd of de zondagsrust volgen, worden aangepast tot een periode tot en met 31 december 2020 (eerste lid), en dat de grens van vijftig uur per week voor sommige specifieke diensten tot dezelfde datum kan worden overschreden (tweede lid).

Er wordt aan herinnerd dat artikel 16 van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 `betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidst[00c4][00b3]d' voor de wekelijkse rusttijd een referentieperiode vaststelt van ten hoogste veertien dagen, en voor de maximale wekelijkse arbeidstijd een referentieperiode van niet langer dan vier maanden.

De steller van het ontwerp moet aantonen dat voldaan is aan de voorwaarden voor een van de uitzonderingen of afwijkingen waarin artikel 17 van diezelfde richtlijn voorziet. Het verslag aan de Koning moet op dat punt worden aangevuld.

Artikelen 9 en 10 1. De artikelen 9 en 10 van het ontwerp moeten onderling van plaats worden gewisseld.2. Artikel 10 van het ontwerp luidt als volgt: "Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 18 maart 2020. Met uitzondering van de artikelen 5, 6 en 8 treedt dit besluit buiten werking op de datum waarop de maatregelen bepaald in artikel 3 van het ministerieel besluit van 23 maart 2020 houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken, of bepaald in ieder ander besluit ter vervanging daarvan, niet meer van toepassing zijn." (7) De afdeling Wetgeving heeft in haar advies 67.142/AV van 25 maart 2020 opgemerkt dat(8) "de terugwerkende kracht enkel kan worden verantwoord wanneer ze onontbeerlijk is voor de verwezenlijking van een doelstelling van algemeen belang.(9) Indien bovendien blijkt dat de terugwerkende kracht tot doel heeft de afloop van een gerechtelijke procedure in een welbepaalde zin te beïnvloeden of de rechtscolleges te verhinderen zich uit te spreken over een welbepaalde rechtsvraag, vergt de aard van het in het geding zijnde beginsel dat uitzonderlijke omstandigheden of dwingende motieven van algemeen belang een verantwoording bieden voor het optreden van de wetgever, dat ten nadele van een categorie van burgers afbreuk doet aan de jurisdictionele waarborgen die aan allen worden geboden.(10)" In dat verband staat in het verslag aan de Koning het volgende: "De beperking in tijd van dit ontwerp van besluit hangt samen met het specifieke karakter van de gezondheidscrisis. Het ontwerp van besluit heeft noodzakelijkerwijs uitwerking op de datum die is vastgelegd om het begin van de officiële situatie van de huidige gezondheidscrisis vast te stellen, namelijk 18 maart 2020.

Het treedt buiten werking als deze gezondheidscrisis eindigt.

Er moet geen einddatum van inwerkingtreding worden bepaald voor de toepassing van de artikelen betreffende de tijdelijke terbeschikkingstelling of van het artikel betreffende de uitbreiding van de periode waarin het inhaalverlof moet worden genomen, ingevolge de aard van de maatregelen zelf." 3. Over artikel 10 van het ontwerp dienen de twee volgende opmerkingen te worden gemaakt: 1) De terugwerkende kracht waarin artikel 10, eerste lid, van het ontwerp voorziet, moet beter worden gerechtvaardigd, in het bijzonder voor artikel 3 van het ontwerp, ten aanzien van de hiervoor aangehaalde principes.(11) Uit het verslag aan de Koning blijkt onvoldoende dat de terugwerkende kracht kan worden beschouwd als onontbeerlijk voor de verwezenlijking van een doelstelling van algemeen belang.

Artikel 3 van het ontwerp strekt er evenwel toe niet alleen de termijnen in statutaire aangelegenheden, maar ook de procedures voor de beroepscommissies inzake evaluatie en de tuchtprocedures van rechtswege op te schorten.

Het verdient aanbeveling in het verslag aan de Koning een meer gedegen rechtvaardiging op te nemen. Anders is de terugwerkende kracht voor artikel 3 van het ontwerp niet aanvaardbaar. 2) Artikel 10, tweede lid, van het ontwerp sluit de artikelen 5, 6 en 8 van het ontwerp uit. Artikel 8 van het ontwerp is zo gesteld dat de geldigheidsperiode eindigt op 31 december 2020.

Naar aanleiding van een vraag over de artikelen 5 en 6 van het ontwerp heeft de gemachtigde van de minister aangegeven dat de vermelding van die artikelen nodig is voor het geval dat ze van toepassing moeten blijven zolang er een dringende behoefte aan extra personeel is om het hoofd te bieden aan de gevolgen van de COVID-19-gezondheidscrisis, en niet alleen tot wanneer de crisissituatie in kwestie afloopt.

De griffier, Charles-Henri Van Hove De voorzitter, Martine Baguet _______ Nota's (1) Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, www.raadvst-consetat.be, tab "Wetgevingstechniek", aanbeveling 36. (2) Ibidem, aangepaste aanbeveling 36.2 en aangepaste formule F 3-5-3. (3) Zie artikel 2, tweede lid, van het koninklijk besluit van 13 juli 2017, artikel 2, tweede lid, van het koninklijk besluit van 24 september 2013 en artikel 2, tweede lid, van het koninklijk besluit van 25 oktober 2013.(4) Verslag aan de Koning, bladzijde 2. (5) Zie, in dezelfde zin, advies 67.175/4, op 2 april 2020 verstrekt over een ontwerp dat geleid heeft tot het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van bijzondere machten nr. 1 van 7 april 2020 `tot toekenning van een afwijking van de regels en voorwaarden voor de vereffening van de subsidies en tot opschorting van de beroepstermijnen in het kader van de gezondheidscrisis COVID-19'. (6) Een dergelijke werkwijze zal inderdaad een verlenging van de behandelingstermijn van de procedures tot gevolg hebben, met inbegrip van de tuchtprocedures bedoeld in artikel 3, 3°, van het ontwerp.Er wordt aan herinnerd dat volgens een vaste rechtspraak bij de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State "het algemeen beginsel van de redelijke termijn inzake tuchtrecht beoordeeld moet worden naargelang van de omstandigheden van de zaak, de aard van de zaak, het gedrag van het gedaagde personeelslid en dat van de overheid" (zie inzonderheid RVS (8e k.), 15 april 2008, nr. 182.064, Sellami; RVS (8e k.), 5 oktober 2012, nr. 220.894, François; RVS (8e k.), 20 december 2012, nr. 221.885, Van Duyse). De periode van opschorting van rechtswege is een element waarmee rekening gehouden dient te worden in het kader van de toepassing van die rechtspraak. (7) Artikel 3 van het ministerieel besluit van 23 maart 2020 `houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken' is vervangen bij artikel 3 van het ministerieel besluit van 3 april 2020 `houdende wijziging van het ministerieel besluit van 23 maart 2020 houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken'. (8) Advies 67.142/AV, op 25 maart 2020 gegeven over het voorstel dat heeft geleid tot de wetten van 27 maart 2020 `die machtiging [verlenen] aan de Koning om maatregelen te nemen in de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19' (I en II), Parl.St. Kamer 2019-20, nr. 55-1104/002, 3 tot 21, http://www.raadvst-consetat.be/dbx/adviezen/67142.pdf. (9) Voetnoot 22 van het geciteerde advies: Vaste rechtspraak van het Grondwettelijk Hof, zie o.m.: GwH 21 november 2013, nr. 158/2013, B.24.2; GwH 19 december 2013, nr. 172/2013, B.22; GwH 29 januari 2014, nr. 18/2014, B.10; GwH 9 oktober 2014, nr. 146/2014, B.10.1; GwH 22 januari 2015, nr. 1/2015, B.4; GwH 7 mei 2015, nr. 54/2015, B.12; GwH 14 januari 2016, nr. 3/2016, B.22; GwH 3 februari 2016, nr. 16/2016, B.12.1; GwH 28 april 2016, nr. 58/2016, B.9.2; GwH 9 februari 2017, nr. 15/2017, B.9.2. (10) Voetnoot 23 van het geciteerde advies: Vaste rechtspraak van het Grondwettelijk Hof.Zie bv.: GwH 21 november 2013, nr. 158/2013, B.24.2; GwH 9 oktober 2014, nr. 146/2014, B.10.1; GwH 28 mei 2015, nr. 77/2015, B.4.1; GwH 24 maart 2016, nr. 48/2016, B.6; GwH 6 oktober 2016, nr. 126/2016, B.7.3. (11) Zie advies 67.181/1, op 3 april 2020 gegeven over een ontwerp dat heeft geleid tot het koninklijk besluit nr. 3 van 9 april 2020 `houdende diverse bepalingen inzake strafprocedure en uitvoering van straffen en maatregelen in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19', http://www.raadvst-consetat.be/dbx/adviezen/67181.pdf.

22 APRIL 2020. - Koninklijk besluit houdende bijzondere maatregelen voor de personeelsleden van het federaal openbaar ambt in het kader van de gezondheidscrisis ten gevolge van het coronavirus COVID-19 FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de Grondwet, de artikelen 37 en 107, tweede lid;

Gelet op de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, artikel 11, § 1, eerste lid, vervangen bij de wet van 24 december 2002;

Gelet op de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken, artikel 4, § 2, 1°, vervangen bij de wet van 20 mei 1997;

Gelet op de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector, artikelen 5, § 4, tweede lid, 7, § 3, tweede lid, 8, § 2, tweede lid, en 13, § 4, tweede lid;

Gelet op de vrijstelling van de regelgevingsimpactanalyse, bedoeld in artikel 8, § 1, 4°, van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging;

Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 2 april 2020;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 7 april 2020;

Gelet op het protocol nr. 752 van 15 april 2020 van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid gemotiveerd door de noodzaak om zo vlug mogelijk tegemoet te komen aan de moeilijkheden die de werking van het federaal openbaar ambt beïnvloeden als gevolg van de genomen maatregelen in het kader van de gezondheidscrisis ten gevolge van het coronavirus COVID-19;

Overwegende de genomen huidige en komende maatregelen om het coronavirus COVID-19 te bestrijden en de verspreiding ervan te beperken;

Overwegende dat de genomen maatregelen in het kader van de gezondheidscrisis ten gevolge van het coronavirus COVID-19 de goede werking van de federale diensten kunnen aantasten, en bepaalde diensten zelfs kunnen stilleggen, en de rechten en plichten van het personeelslid van het federaal openbaar ambt in de uitoefening van zijn functie kunnen belemmeren;

Overwegende dat er moet worden op toegezien dat de federale diensten met name in staat zijn de procedures waarvoor zij verantwoordelijk zijn binnen de gestelde termijnen af te handelen en de naleving van de termijnen voor de personeelsleden te waarborgen en aan de dringende behoeften aan personeel wegens de gezondheidscrisis ten gevolge van het coronavirus COVID-19 te voldoen;

Overwegende dat, om de continuïteit van de openbare dienstverlening en het gelijkheidsbeginsel te waarborgen en de rechtszekerheid te vrijwaren, er bijzondere maatregelen moeten worden genomen om de operationele problemen aan te pakken die het gevolg zijn van de genomen maatregelen in het kader van de gezondheidscrisis ten gevolge van het coronavirus COVID-19;

Overwegende dat de dringende noodzaak om die beginselen te waarborgen vereist dat het advies van de afdeling Wetgeving van de Raad van State binnen de kortere termijn van vijf werkdagen wordt gevraagd;

Gelet op het advies nr. 67.245/4 van de Raad van State, gegeven op 20 april 2020 in toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 3°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Ambtenarenzaken en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de federale diensten en de personeelsleden van het federaal administratief openbaar ambt zoals bepaald in artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken.

Art. 2.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° federale dienst : een federale overheidsdienst, een programmatorische federale overheidsdienst, het Ministerie van Landsverdediging alsook de diensten die ervan afhangen, of een van de rechtspersonen bedoeld in artikel 1, 3°, van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken;2° personeelslid : elke werknemer die tot een federale dienst behoort;3° leidend ambtenaar : de voorzitter van het directiecomité van een federale overheidsdienst, de voorzitter van een programmatorische federale overheidsdienst, de leidend ambtenaar of de ambtenaar belast met het dagelijks beheer van een openbare instelling van sociale zekerheid of van een instelling van openbaar nut, de ambtenaar die de directieraad van het Ministerie van Landsverdediging voorzit;4° medisch personeel : een personeelslid dat een beroep bepaald bij de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen uitoefent. De uitdrukking "personeelslid" bedoeld in de definitie in 2° van het eerste lid moet wordt begrepen als "burgerpersoneelslid" wanneer dit het Ministerie van Landsverdediging betreft.

Voor de toepassing van dit besluit : - wordt de Veiligheid van de Staat beschouwd als een federale dienst zoals bepaald in 1° ; - wordt de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat beschouwd als een leidend ambtenaar zoals bepaald in 3°.

Art. 3.Worden van rechtswege opgeschort vanaf 18 maart 2020 : 1° behalve inzake selectie, de termijnen, vastgesteld in de reglementaire bepalingen inzake statutaire aangelegenheden die van toepassing zijn op de federale dienst en op het personeelslid, en waarvan de overschrijding een sanctie ten gevolge heeft die hetzij uitdrukkelijk in de betrokken bepaling is opgenomen, hetzij in feite het gevolg is van de overschrijding van de termijn, die met name niet meer de mogelijkheid biedt om te handelen, een recht te genieten, dat er een beslissing wordt genomen;2° de procedures voor de beroepscommissies inzake evaluatie;3° de tuchtprocedures. De opschorting zoals voorzien in alinea 1 heeft geen betrekking op : - de termijnen voor introductie van een vraag of een beroep bij een beroepscommissie inzake van evaluatie; - de termijn zoals gedefinieerd in artikel 81, § 3, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel.

Art. 4.In afwijking van artikel 65 van het koninklijk besluit van 13 juli 2017 tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt, geniet het personeelslid dat, om dienstredenen en op verzoek van zijn hiërarchische meerdere, naar zijn werkplek moet gaan, en verhinderd is of geen gebruik wenst te maken van het openbaar vervoer, de vergoeding die is vastgesteld in artikel 64 van dit koninklijk besluit van 13 juli 2017, volgens dezelfde aanvraagmodaliteiten.

Art. 5.§ .1. De leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde voldoet aan een dringende behoefte aan extra personeel dat is vereist wegens de gezondheidscrisis ten gevolge van het coronavirus COVID-19, door prioritair gebruik te maken van de terbeschikkingstelling. Hij brengt het Directoraat-Generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning daarvan op de hoogte.

Het in het eerste lid bedoelde Directoraat-Generaal Rekrutering en Ontwikkeling ondersteunt de leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde die dringend verzoekt om gebruik te maken van de bestaande procedures die door de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning worden beheerd of ontwikkeld om in dit tijdelijke vervanging te voorzien.

De evaluatie van het personeelslid dat tijdelijk ter beschikking is gesteld gebeurt in zijn federale dienst. De lopende periode wordt voortgezet. § 2. Als er niet op vrijwillige basis kan worden voldaan aan de dringende behoeften bedoeld in paragraaf 1, kan de leidend ambtenaar van de federale dienst van herkomst beslissen om in die behoeften te voorzien met een ambtshalve tijdelijke terbeschikkingstelling, in een functie van dezelfde klasse of van dezelfde graad, voor een periode van maximaal drie maanden die hernieuwbaar is.

Voor het contractueel personeelslid wordt het eerste lid toegepast onverminderd de dwingende bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

Art. 6.§ 1. Als reactie op een dringende behoefte aan extra medisch personeel dat nodig is vanwege de gezondheidscrisis van het coronavirus COVID-19, wordt het personeelslid dat tot het medisch personeel behoort, ter beschikking gesteld van elke openbare of privé-instelling die gezondheidszorg verstrekt die daarom vraagt, na toestemming van zijn federale dienst.

De federale dienst neemt de kosten van de terbeschikkingstelling op zich.

Het personeelslid behoudt zijn bezoldiging ten laste van zijn federale dienst.

Voor zijn loopbaan wordt beschouwd dat het personeelslid deel uitmaakt van zijn federale dienst. Hij behoudt, binnen zijn federale dienst, zijn rechten op bevordering, op verandering van graad en op mutatie.

De duur van de terbeschikkingstelling van het personeelslid wordt vastgelegd in onderlinge overeenstemming tussen het personeelslid, de federale dienst en de openbare of privé-instelling die gezondheidszorg verstrekt.

Als er niet op vrijwillige basis kan worden voldaan aan de in eerste lid bepaalde behoeften die de openbare of privé-instelling die gezondheidszorg verstrekt te kennen hebben gegeven, kan de leidend ambtenaar beslissen om in die behoeften te voorzien met een ambtshalve tijdelijke terbeschikkingstelling, in zoverre dat het personeelslid een functie van medische aard uitoefent.

Voor het contractueel personeelslid wordt het zesde lid toegepast onverminderd de dwingende bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

Het personeelslid dat ter beschikking wordt gesteld in toepassing van dit artikel geniet de vergoeding bedoeld in artikel 4. § 2. In afwijking van de reglementaire bepalingen inzake mandaatfuncties en wegens de gezondheidscrisis ten gevolge van het coronavirus COVID-19, wordt het personeelslid of de mandaathouder ter beschikking gesteld van de Economic Risk management Group, mits die laatste en de mandaathouder en zijn federale dienst daarmee instemmen.

Voor de mandaathouder die in toepassing van § 2 van de de Economic Risk management Group ter beschikking wordt gesteld, zijn het tweede, derde, vijfde en zesde lid van paragraaf 1 van toepassing.

Art. 7.Indien de functie van het personeelslid zich niet leent voor telewerk en voor de periodes waarin de aanwezigheid op de werkplek door de hiërarchische meerdere niet als essentieel of noodzakelijk wordt geacht, wordt het personeelslid ter beschikking gesteld van de leidend ambtenaar. De leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde vertrouwt het personeelslid taken toe die zoveel mogelijk met zijn functie zijn verbonden en die in zijn verblijfplaats moeten worden uitgevoerd.

Het personeelslid krijgt echter een dienstvrijstelling voor de periodes waarin hem geen taken zijn toegewezen.

Het in het tweede lid bedoelde personeelslid kan echter opgeroepen worden volgens de bepalingen van artikel 5 van dit besluit.

Art. 8.De periodes van veertien dagen bedoeld in artikel 5, § 4, tweede lid, artikel 7, § 3, tweede lid, en van artikel 13, § 4, tweede lid, van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector, wordt aangepast tot een periode tot en met 31 december 2020.

De grens van vijftig uur per week bedoeld in artikel 8, § 2, van dezelfde wet kan overschrijden worden, wat de FOD Binnenlandse Zaken betreft, binnen de operationele eenheden en nood- en hulpcentrales van de Civiele Veiligheid, alsook de centra en Bureau T van de Dienst Vreemdelingenzaken en wat de FOD Financiën betreft, de diensten van de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen, en dit tot en met 31 december 2020.

De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op het personeelslid dat die bijkomende prestaties heeft verricht in de vorm van telewerk.

Art. 9.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 18 maart 2020.

Met uitzondering van de artikelen 5, 6 en 8 treedt dit besluit buiten werking op een door Ons vastgestelde datum.

Art. 10.De bevoegde ministers, ieder wat hem betreft, zijn belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 22 april 2020.

FILIP Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Ambtenarenzaken, D. CLARINVAL

^