Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 20 september 2002
gepubliceerd op 05 oktober 2002

Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden inzake de erkenning van laboratoria voor de ontleding van monsters genomen in toepassing van de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, anti-hormonale, beta-adrenergische of productiestimulerende werking

bron
ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu
numac
2002022781
pub.
05/10/2002
prom.
20/09/2002
ELI
eli/besluit/2002/09/20/2002022781/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

20 SEPTEMBER 2002. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden inzake de erkenning van laboratoria voor de ontleding van monsters genomen in toepassing van de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, anti-hormonale, beta-adrenergische of productiestimulerende werking


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, anti-hormonale, beta-adrenergische of productiestimulerende werking, inzonderheid op artikel 7, gewijzigd bij de wetten van 11 juli 1994, 17 maart 1997 en 10 augustus 2001;

Gelet op de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, gewijzigd bij de wet van 13 juli 2001;

Gelet op het koninklijk besluit van 19 januari 1990 tot vaststelling van de voorwaarden inzake de erkenning van laboratoria voor de ontleding van monsters genomen in toepassing van de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale of met antihormonale werking, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 oktober 1996;

Gelet op het ministerieel besluit van 6 december 1993 houdende erkenning van laboratoria voor het opsporen bij dieren van stoffen met hormonale of met antihormonale werking, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 6 december 1994 en 6 maart 1998;

Gelet op de Richtlijn 96/23/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in producten daarvan en tot intrekking van de Richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de Beschikkingen 89/187/EEG en 91/664/EEG, inzonderheid op de artikelen 14 en 15, 1°;

Gelet op de Beschikking 98/179/EEG van de Commissie van 23 februari 1998 houdende vaststelling van uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de officiële bemonstering in het kader van de opsporing van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en dierlijke producten;

Gelet op het advies van het wetenschappelijk comité, ingesteld bij het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, gegeven op 11 januari 2001;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat de toekenning van de erkenning van laboratoria voor de ontleding van monsters genomen in toepassing van de bovenvermelde wet van 15 juli 1985 vanaf de eerste januari 2002 afhankelijk is van een voorafgaande accreditatie overeenkomstig de bepalingen van de bovenvermelde beschikking 98/179/EEG van de Commissie van 23 februari 1998;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 28 mei 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister bevoegd voor de Volksgezondheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° bevoegde personen : de personen aangewezen door of krachtens de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, anti-hormonale, beta-adrenergische of productiestimulerende werking;2° de Minister : de Minister bevoegd voor de Volksgezondheid;3° het Agentschap : het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen.

Art. 2.Monsters genomen in toepassing van de voornoemde wet van 15 juli 1985 worden ter ontleding toevertrouwd aan : 1° de laboratoria van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid -Louis Pasteur;2° de Rijksontledingslaboratoria van de Inspectie-generaal Grondstoffen en Verwerkte Producten;3° de laboratoria die daartoe overeenkomstig de bepalingen van dit besluit erkend zijn.

Art. 3.Om erkend te worden en te blijven dient het laboratorium aan de volgende voorwaarden te voldoen : 1° beschikken over een accreditatie overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 22 december 1992 tot oprichting van een accreditatiesysteem van beproevingslaboratoria en keuringsinstellingen en tot vaststelling van de procedures en de voorwaarden voor accreditatie overeenkomstig de criteria van de normen van de reeks NBN-EN 45000;2° de verbintenis aangaan : a) al de ontledingen waarvoor het laboratorium erkend is uit te voeren;b) de door de bevoegde personen medegedeelde inlichtingen geheim te houden, tenzij deze laatsten de mededeling ervan aan derden toestaan;c) een kopie van de door de norm NBN-EN 45001 voorgeschreven beproevingsverslagen aan de Minister of de door hem gemachtigde ambtenaar toe te sturen;d) op eigen kosten deel te nemen aan de nationaal of internationaal ingerichte interlaboratoriumproeven, wanneer daarom door de Minister of de door hem gemachtigde ambtenaar wordt verzocht;e) elke wijziging aan de gegevens die in de erkenning zijn opgenomen, aan de Minister of de door hem gemachtigde ambtenaar mede te delen;f) de praktische richtlijnen van de Minister of de door hem gemachtigde ambtenaar op te volgen;3° het laboratorium, de persoon of personen onder wiens verantwoordelijkheid de ontledingen uitgevoerd worden en de bij de werking van het laboratorium betrokken personen mogen rechtstreeks noch onrechtstreeks belang hebben bij het verhandelen of behandelen van landbouwdieren en aquicultuurdieren.

Art. 4.§ 1. De aanvraag tot erkenning van het laboratorium wordt in twee exemplaren aan het Agentschap toegestuurd; § 2. Bij de aanvraag moeten de volgende gegevens worden verstrekt : 1° het bewijs dat aan de in artikel 3 van dit besluit gestelde voorwaarden is voldaan;2° de opsomming van de aard van de monsters, stoffen en methodes waarvoor de erkenning wordt aangevraagd en welke zij overeenkomstig hun accreditatie mogen uitvoeren. § 3. De bepalingen van dit besluit zijn eveneens van toepassing op de aanvragen voor uitbreiding en vernieuwing van een erkenning.

Art. 5.§ 1. Het Agentschap gaat na of aan de voorwaarden in artikel 3 van dit besluit is voldaan. § 2. De erkenning wordt verleend door de gedelegeerd bestuurder van het Agentschap na advies van het volgens artikel 8 aangeduide referentielaboratorium. § 3. De erkenning kan beperkt worden tot het ontleden van bepaalde monsters, tot het opsporen van bepaalde stoffen of tot de toepassing van een bepaalde methode.

Art. 6.Wanneer de gehele of gedeeltelijke weigering van de erkenning wordt overwogen, wordt de belanghebbende daarvan bij een ter post aangetekende brief in kennis gesteld.

De belanghebbende beschikt over dertig dagen om bij ter post aangetekende brief aan het Agentschap zijn bezwaren kenbaar te maken.

Art. 7.De Minister kan, op advies van het Agentschap, de erkenning geheel of gedeeltelijk intrekken wanneer niet langer aan één of meer van de in artikel 3 van dit besluit gestelde voorwaarden wordt voldaan, of wanneer herhaaldelijk fouten worden vastgesteld bij het uitvoeren van de interlaboratoriumproeven bedoeld in artikel 3, 2°, d .

Het voornemen tot gehele of gedeeltelijke intrekking van de erkenning wordt bij een ter post aangetekende brief ter kennis gebracht van de belanghebbende. Vanaf ontvangst van deze mededeling mag geen enkele tegenontleding worden uitgevoerd.

De belanghebbende beschikt over dertig dagen om bij een ter post aangetekende brief aan het Agentschap zijn bezwaren kenbaar te maken.

Daarna beschikt de Minister over dertig dagen om een beslissing te nemen.

Art. 8.De Minister kan één of meer referentielaboratoria aanduiden met het oog op het verlenen van wetenschappelijke en technische bijstand en advies die voor de toepassing van dit besluit nuttig kunnen zijn.

Hij kan de taken van deze laboratoria bepalen.

Art. 9.Worden opgeheven : 1° het koninklijk besluit van 19 januari 1990 tot vaststelling van de voorwaarden inzake de erkenning van laboratoria voor de ontleding van monsters genomen in toepassing van de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale of met antihormonale werking;2° het ministerieel besluit van 6 december 1993 houdende erkenning van laboratoria voor het opsporen bij dieren van stoffen met hormonale of met antihormonale werking, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 6 december 1994 en 6 maart 1998.

Art. 10.Bij wijze van overgangsbepalingen worden de laboratoria die beschikken over een erkenning toegekend op basis van het bovenvermeld koninklijk besluit van 19 januari 1990, beschouwd als zijnde erkend op basis van dit besluit voor zover de laboratoria aan de door dit besluit vastgestelde voorwaarden beantwoorden.

Art. 11.Dit besluit treedt in werking de eerste dag van de maand volgend op die gedurende welke het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.

Art. 12.Onze Minister bevoegd voor de Volksgezondheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 20 september 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, J. TAVERNIER

^