Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 20 juni 2002
gepubliceerd op 01 augustus 2002

Koninklijk besluit houdende voorwaarden betreffende de exploitatie van zonnecentra

bron
programmatorische federale overheidsdienst consumentenzaken
numac
2002011251
pub.
01/08/2002
prom.
20/06/2002
ELI
eli/besluit/2002/06/20/2002011251/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

20 JUNI 2002. - Koninklijk besluit houdende voorwaarden betreffende de exploitatie van zonnecentra


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het voorliggende ontwerp strekt er in hoofdzaak toe om in uitvoering van de wet van 9 februari 1994 betreffende de veiligheid van de consumenten veiligheidsvoorwaarden vast te stellen waaraan bij de exploitatie van zonnecentra moet worden voldaan.

Deze veiligheidsvoorwaarden werden reeds gedeeltelijk vastgelegd in de wet van 11 januari 1999 tot regeling van de exploitatie van zonnecentra. Om een coherent consumentenbeleid uit te werken en in het kader van de vereenvoudiging van de reglementering werd in artikel 20 van de wet van 4 april 2001 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de veiligheid en de gezondheid van de consumenten beslist om de wet van 11 januari 1999 op te heffen met de bedoeling de veiligheidsvoorwaarden op te nemen in een uitvoeringsbesluit van de wet van 9 februari 1994.

Deze herschikking van reglementering heeft het voordeel dat de algemene voorwaarden van de wet van 9 februari 1994 automatisch van toepassing worden op de exploitatie van zonnecentra. Het gaat hier onder andere over de advies- en controlestructuren, de bepalingen i.v.m. het toezicht en de strafbepalingen.

Wat de procedures betreft, werd het advies gevraagd van de Commissie voor de Veiligheid van de Consumenten en werd het ontwerp van besluit in het kader van de Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij aan de Europese Commissie aangemeld.

Het voorontwerp werd aan de Raad van State voor advies voorgelegd (advies nr. 32.804/1 van 21 maart 2002). Het voorliggende ontwerp van besluit werd volledig aangepast aan dit advies.

Dit houdt onder andere in dat de opbouw van het besluit volledig werd gewijzigd, zonder dat de inhoud van het ontwerp fundamenteel werd gewijzigd. Zo werd de informatie die aan potentiële consumenten moet worden meegedeeld opgenomen in twee bijlagen, i.p.v. in de artikelen zelf en werden de artikelen herschikt zoals de Raad van State het heeft voorgesteld.

Een belangrijke wijziging ten opzichte van het voorontwerp is dat de verplichting om een opleiding te volgen, zoals bepaald was in de wet van 11 januari 1999, terug wordt opgenomen. De opleiding moet bepaald worden door de bevoegde gemeenschap.

Omdat in de wet van 11 januari 1999 een overgangsperiode was voorzien van 4 jaar waarbinnen deze opleiding moest worden gevolgd, wordt nu een overgangsperiode voorzien van 1 jaar zodat de totale periode van 4 jaar behouden blijft.

Een tweede belangrijk verschil met de wet van van 11 januari 1999 is dat, overeenkomstig artikel 20 van de wet van 4 april 2001, de exploitatie van automatische centra wordt toegelaten onder zeer strikte veiligheidsvoorwaarden. De bijkomende voorwaarden voor deze automatische centra zijn zodanig dat hetzelfde veiligheidsniveau wordt gegarandeerd als bij de bemande centra.

Tot slot worden een reeks algemene exploitatievoorwaarden opgelegd die van toepassing zijn op bemande en onbemande centra, zodat een kwaliteitsvolle exploitatie gegarandeerd wordt.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Consumentenzaken, Mevr. M. AELVOET

ADVIES 32.804/1 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste kamer, op 28 december 2001 door de Minister van Consumentenzaken verzocht haar van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "houdende voorwaarden betreffende de exploitatie van zonnecentra", heeft op 21 maart 2002 het volgende advies gegeven : Strekking en rechtsgrond van het ontwerp Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt ertoe de regeling inzake de exploitatie van zonnecentra, die tot op heden was opgenomen in de wet van 11 januari 1999 tot regeling van de exploitatie van zonnecentra, te vervangen door een regeling die in ruime mate gelijklopend is met die van de voornoemde wet. Deze laatste wordt trouwens opgeheven op de in het ontwerp bepaalde datum.

De ontworpen regeling vindt rechtsgrond in artikel 4 van de wet van 9 februari 1994 betreffende de veiligheid van de consumenten, dat de Koning de bevoegdheid verleent om met het oog op de bescherming van de veiligheid of de gezondheid van de consument voor een categorie van producten of diensten maatregelen vast te stellen zoals bedoeld in het ontwerp.

Wat meer specifiek artikel 8 van het ontwerp betreft, wordt rechtsgrond geboden door artikel 20 van de wet van 4 april 2001 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de veiligheid en de gezondheid van de consumenten, dat onder meer bepaalt dat de wet van 11 januari 1999 wordt opgeheven "op een door de Koning te bepalen datum".

Onderzoek van de tekst Aanhef In de aanhef van het ontwerp dient eerst te worden verwezen naar de twee wetten die de ontworpen regeling tot rechtsgrond strekken, en pas daarna naar de wet van 11 januari 1999 die wordt opgeheven op de datum die in het ontwerp wordt bepaald.

Het tweede en het derde lid van de aanhef moeten derhalve van plaats worden gewisseld.

Het nieuwe derde lid dient bovendien te luiden : « Gelet op de wet van 11 januari 1999 tot regeling van de exploitatie van zonnecentra, gewijzigd bij de wet van 4 april 2001; ».

Artikel 1 1. Het verdient geen aanbeveling in een normatieve tekst onderverdelingen aan te geven met streepjes omdat zulks moeilijkheden kan opleveren onder meer wanneer naderhand wordt verwezen naar de betrokken bepalingen.Men vervange derhalve in artikel 1 van het ontwerp de streepjes door 1°, 2°, 3°, enz. 2. In de omschrijving van het begrip "zonnecentrum" na het derde streepje (lees : na 3°) worden "de ziekenhuizen en dermatologische diensten waar gebruik wordt gemaakt van ultravioletstralen ter behandeling van bepaalde huidaandoeningen" uitgezonderd.Die uitzondering heeft tot gevolg dat de beoogde ziekenhuizen en diensten worden onttrokken aan het toepassingsgebied van de ontworpen regeling.

Zulks zou duidelijker tot uiting moeten worden gebracht in het ontwerp door van de betrokken uitzondering melding te maken in een afzonderlijk artikel waarin het toepassingsgebied van het ontworpen besluit wordt omschreven in plaats van die uitzondering enkel zijdelings te vermelden naar aanleiding van de omschrijving van het begrip "zonnecentrum"(1).

Artikel 2 1. Het is onvoldoende duidelijk waaruit de "gedegen kennis" waarover de verantwoordelijke moet beschikken, precies dient te bestaan en op welke wijze die kennis dient te worden bewezen.2. In tegenstelling tot wat in artikel 5 van de wet van 11 januari 1999 het geval is, wordt in artikel 2 van het ontwerp niet gerefereerd aan het vereiste dat de verantwoordelijke een opleiding moet "hebben gevolgd die door de gemeenschappen wordt bepaald".Vraag is of het effectief de bedoeling is van de stellers van het ontwerp om de vereisten waaraan de verantwoordelijke dient te voldoen, af te zwakken (2). Indien dat niet het geval is, dient in artikel 2 van het ontwerp het vereiste inzake de opleiding te worden ingeschreven naar het voorbeeld van artikel 5 van de wet van 11 januari 1999, zonder dat zulks uiteraard kan inhouden dat de gemeenschappen op dat vlak verplichtingen worden opgelegd. 3. In een normatieve tekst gebruike men in beginsel geen woorden als "moeten" of "dienen te", aangezien de verplichting reeds voortvloeit uit de normatieve bepalingen zelf.Men schrijve derhalve in artikel 2 van het ontwerp : "De verantwoordelijke heeft een (gedegen kennis)...". Waar nodig dient de redactie van nog andere bepalingen van het ontwerp in die zin te worden aangepast.

Artikel 3 1. Ter wille van de leesbaarheid van het ontwerp verdient het aanbeveling de tekst die op het in artikel 3 bedoelde bord moet worden aangebracht in een bijlage I bij het ontwerp op te nemen in plaats van in artikel 3 van het ontwerp.In deze laatste bepaling volstaat het dan te verwijzen naar de tekst die is vermeld in bijlage I bij het ontworpen besluit. Vervolgens kan in een bijlage II de tekst worden opgenomen die nu nog in artikel 5, eerste lid, 2, van het ontwerp wordt weergegeven en die aan elke nieuwe consument dient te worden overhandigd. 2. Artikel 3, tweede lid, bepaalt dat de betrokken tekst "in de taal of de talen van het taalgebied waar het zonnecentrum is gelegen" moet worden gesteld. De Raad van State, afdeling wetgeving, wijst in dat verband erop dat het taalgebruik in beginsel vrij is en dat daarmee niet in overeenstemming kan worden geacht een bepaling, zoals artikel 3, tweede lid, van het ontwerp, die handelaars verplicht uitsluitend de taal of de talen van het taalgebied te gebruiken waar zij zijn gevestigd. Wel toelaatbaar is een bepaling die handelaars ertoe verplicht in de betrokken tekst "ten minste" de taal of de talen van het betrokken taalgebied te gebruiken omdat dergelijke regeling in wezen een zaak van consumentenbescherming is.

Om toelaatbaar te zijn zou in artikel 3, tweede lid, van het ontwerp derhalve moeten worden geschreven : "Deze tekst wordt ten minste gesteld in de taal of de talen van het taalgebied waar het zonnecentrum is gelegen" (3).

Dezelfde opmerking geldt voor artikel 6, 2, van het ontwerp.

Artikel 5 1. Voor het aanduiden van de verschillende onderdelen van de opsomming van artikel 5, eerste lid, van het ontwerp gebruike men "1°", "2°", "3°", enz.in plaats van "1." , "2." , "3." , enz. (4) Dezelfde opmerking geldt voor de artikelen 6 en 7 van het ontwerp. 2. Bij een opsomming is het af te raden om tussenzinnen in de genummerde onderdelen in te voegen omdat zulks de eenheid van de zin verbreekt en verwijzingen bemoeilijkt als de regeling moet worden gewijzigd.Het verdient de voorkeur in dat geval een afzonderlijk lid te wijden aan de bepaling of bepalingen die in een tussenzin zijn opgenomen.

In het ontwerp is dat het geval voor de tweede zin van artikel 5, eerste lid, 4 en 5 (lees : 4° en 5°). 3. Artikel 5, eerste lid, strekt ertoe een aantal verplichtingen op te sommen die op de verantwoordelijke rusten.Ook de eerste zin van artikel 5, eerste lid, 4 (lees : 4°), moet derhalve worden geredigeerd als een verplichting ten aanzien van de verantwoordelijke, in plaats van ten aanzien van de consument. 4. Artikel 5, tweede lid, regelt onder meer het gebruik van de taal of de talen waarin de mondelinge informatie "waarvan sprake in de punten 1 en 3" (lees : "bedoeld in het eerste lid, 1° en 3°") dient te gebeuren. Wegens zijn ingrijpende karakter - het op een rechtstreekse wijze opleggen van het gebruik van een taal in de mondelinge communicatie tussen deelnemers aan het economische leven - kan de voornoemde regeling niet worden geacht in essentie een maatregel van consumentenbescherming uit te maken die buiten het toepassingsgebied van artikel 30 van de Grondwet valt. Aangezien dat grondwetsartikel - buiten de aangelegenheden ten aanzien waarvan het taalgebruik door de gemeenschappen kan worden geregeld - een regeling van het taalgebruik enkel toelaat voor handelingen van het openbaar gezag en voor gerechtszaken, en dan nog enkel door de wetgever, dient de voornoemde taalregeling inzake de mondelinge informatie uit artikel 5, tweede lid, van het ontwerp te worden weggelaten (5).

Artikelen 6 en 7 1. De artikelen 6 en 7 vermelden de exploitatievoorwaarden waaraan de zonnecentra moeten voldoen en worden derhalve beter onmiddellijk na artikel 1 van het ontwerp ingevoegd.2. Rekening houdend met de omschrijving van het begrip "zonnebank" in artikel 1 van het ontwerp, schrijve men in de Franse tekst van artikel 6, 2 (lees : 2°), van het ontwerp, "bancs solaires" in plaats van "bancs".3. Er is een gebrek aan overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst van artikel 6, 8 (lees : 8°), van het ontwerp, wat betreft de beoogde minimumtermijn.Waar in de Nederlandse tekst een termijn van "drie maanden" wordt vermeld, heeft de Franse tekst het over een controle die ten minste "tous les six mois" dient te gebeuren. Het spreekt voor zich dat deze discordantie moet worden weggewerkt. 4. Aangezien in artikel 7 exploitatievoorwaarden worden opgesomd waaraan de geautomatiseerde zonnecentra moeten voldoen, worden de onderdelen 3 en 4 (lees : 3° en 4°), van de opsomming ook in de Franse tekst beter als zodanig geformuleerd in plaats van - zoals nu het geval is - erin de indruk te wekken dat terzake verplichtingen rusten op de consument.5. In artikel 7, 8 (lees : 8°), vervange men de streepjes door "a)", "b)" en "c)". Artikel 8 Teneinde de redactie van artikel 8 van het ontwerp beter te laten aansluiten op die van artikel 20 van de reeds genoemde wet van 4 april 2001 (6), formulere men de eerstgenoemde bepaling als volgt : "De opheffing van de wet van 11 januari 1999 tot regeling van de exploitatie van zonnecentra geldt vanaf de dag van inwerkingtreding van dit besluit".

De kamer was samengesteld uit : De heren : M. Van Damme, kamervoorzitter;

J. Baert en J. Smets, staatsraden;

G. Schrans, assessor van de afdeling wetgeving;

Mevr. A.-M. Goossens, toegevoegd griffier.

De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de H. M. Van Damme.

Het verslag werd uitgebracht door de H. P. Depuydt, eerste auditeur.

De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de H. J. Drijkoningen, eerste referendaris.

De griffier, De voorzitter, A.-M. Goossens. M. Van Damme. (1) De stellers van het ontwerp kunnen zich in dat verband laten inspireren door het bepaalde in artikel 2 van de wet van 11 januari 1999.(2) Die vraag wint aan relevantie indien men ermee rekening houdt dat artikel 5, eerste lid, 3, van het ontwerp de verantwoordelijke zelfs opdraagt "bij elke nieuwe consument het huidtype (te) bepalen en hem eveneens de specifieke risico's voor dit huidtype (uit te leggen)".(3) In artikel 5, tweede lid, inleidende zin, van het ontwerp komt trouwens het woord "tenminste" (lees : ten minste) al voor.(4) Uiteraard dienen dan ook de interne verwijzingen naar de betrokken onderdelen van de opsomming in overeenkomstige zin te worden aangepast.(5) Afgezien van deze conclusie rijst trouwens de vraag of de betrokken regeling voldoende rekening houdt met het oogmerk van bescherming van de gezondheid van de consument die steeds voldoende zou moeten zijn geïnformeerd omtrent de risico's die hij loopt, ongeacht de taal waarin dit gebeurt.(6) Artikel 20 van de wet van 4 april 2001 heft de wet van 11 januari 1999 op, doch laat het aan de Koning over de datum te bepalen waarop die opheffing uitwerking krijgt. 20 JUNI 2002. - Koninklijk besluit houdende voorwaarden betreffende de exploitatie van zonnecentra ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 9 februari 1994 betreffende de veiligheid van de consumenten, inzonderheid op artikel 4, gewijzigd bij de wet van 4 april 2001;

Gelet op de wet van 4 april 2001 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de veiligheid en de gezondheid van de consumenten, inzonderheid op artikel 20;

Gelet op de wet van 11 januari 1999 tot regeling van de exploitatie van zonnecentra, gewijzigd bij de wet van 4 april 2001;

Overwegende dat voldaan is aan de formaliteiten bepaald in de Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij, gewijzigd bij de richtlijn 98/48/EG van 20 juli 1998;

Gelet op het advies van de Commissie voor de Veiligheid van de Consumenten, gegeven op 20 november 2001;

Gelet op het advies nr. 32.804/1van de Raad van State, gegeven op 21 maart 2002;

Op de voordracht van Onze Minister van Consumentenzaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° zonnebank : elk toestel dat minstens één ultravioletlamp gebruikt om de huid te bruinen;2° zonnecentrum : plaats waar minstens één zonnebank ter beschikking staat van consumenten;3° geautomatiseerd zonnecentrum : een zonnecentrum waarbij de zonnebanken bij afwezigheid van de onthaalverantwoordelijke worden gestuurd door middel van een magneetkaart of vergelijkbaar middel;4° uitbater : diegene die instaat voor het beheer van een zonnecentrum;5° onthaalverantwoordelijke : diegene die instaat voor het onthaal van de consumenten bij een al dan niet geautomatiseerd zonnecentrum;6° sessie : het opeenvolgend gebruik van een zonnebank, met een maximaal tijdsinterval van 30 dagen tussen de verschillende blootstellingen. Dit besluit is niet van toepassing op zonnecentra in de ziekenhuizen en dermatologische diensten waar gebruik wordt gemaakt van ultravioletstralen ter behandeling van bepaalde huidaandoeningen.

Art. 2.Een zonnecentrum kan niet werken bij afwezigheid van de onthaalverantwoordelijke, behalve indien het voldoet aan de voorwaarden voor geautomatiseerde zonnecentra.

Art. 3.Elk zonnecentrum, al dan niet geautomatiseerd, voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° de cellen waarin de zonnebanken geplaatst zijn, zijn ruim, goed verlucht en voorzien van niet naar binnen draaiende deuren;2° in elke cel hangen duidelijke instructies, gesteld ten minste in de taal of de talen van het taalgebied waar het zonnecentrum is gevestigd, voor een veilig gebruik en voor de reiniging van de zonnebanken;3° een beschermende bril is ter beschikking voor consumenten die niet beschikken over een persoonlijke beschermende bril.Het ter beschikking stellen van de beschermende bril aan een andere consument is niet toegelaten, behalve na voorafgaande ontsmetting van de bril; 4° in elke cel zijn reinigingsmiddelen aanwezig, die aan de specifieke omstandigheden van de zonnebanken (hygiëne, dermatologische eisen en hoge temperaturen) zijn aangepast;5° bij elk defect wordt de zonnebank automatisch uitgeschakeld;6° de kwaliteit van de ultravioletlampen en de filters wordt afhankelijk van de gebruiksintensiteit en ten minste om de drie maanden gecontroleerd.

Art. 4.Elk geautomatiseerd zonnecentrum voldoet bijkomend aan de volgende voorwaarden : 1° de sturing van de zonnebanken gebeurt door middel van een magneetkaart of vergelijkbaar middel, verder magneetkaart genoemd;2° de sturing van de geautomatiseerde zonnebank zorgt ervoor dat er minstens 48 uur is tussen de eerste en tweede blootstelling van een sessie en minstens 24 uur tussen de volgende blootstellingen;3° de intensiteit en de gebruiksduur van de zonnebank worden via de magneetkaart automatisch aangepast aan het huidtype van de consument, rekening houdend met het type van zonnebank en de gebruikte lampen;4° de nodige maatregelen zijn genomen om de veiligheid van de consumenten te garanderen;5° in elke cel is een alarmsysteem geïnstalleerd zodat de consument de hulpdiensten kan oproepen;6° in het zonnecentrum zijn de volgende vermeldingen leesbaar en zichtbaar aangebracht : a) naam, adres en telefoonnummer van de uitbater;b) de uren en dagen van zijn aanwezigheid in het zonnecentrum;c) een telefoonnummer waar de consument voor eventuele klachten, technische interventie, opmerkingen of andere vragen terecht kan.

Art. 5.Elke onthaalverantwoordelijke heeft een opleiding gevolgd die door de bevoegde gemeenschap wordt bepaald.

Indien het zonnecentrum bij de inwerkingtreding van dit besluit reeds in bedrijf is, volgt de onthaalverantwoordelijke deze opleiding binnen het jaar dat volgt op de datum waarop dit besluit in werking is getreden.

Art. 6.In elk zonnecentrum, al dan niet geautomatiseerd, wordt een bord aangebracht dat zichtbaar en op minstens vijf meter afstand leesbaar is en waarop de tekst staat die opgenomen is in de bijlage I bij dit besluit.

Deze tekst wordt gesteld ten minste in de taal of de talen van het taalgebied waar het zonnecentrum is gelegen.

Art. 7.Het is de onthaalverantwoordelijke verboden minderjarigen beneden de leeftijd van 15 jaar de gelegenheid te geven in zijn centrum gebruik te maken van zonnebanken of andere installaties die ultravioletstralen afgeven.

Art. 8.De onthaalverantwoordelijke : 1° informeert elke nieuwe consument mondeling over de gevaren van blootstelling aan ultravioletstraling;2° overhandigt aan elke nieuwe consument de tekst die opgenomen is in bijlage II van dit besluit, gesteld ten minste in de taal of de talen van het taalgebied waar het zonnecentrum is gelegen;3° bepaalt samen met elke nieuwe consument zijn huidtype en legt hem de specifieke risico's voor dit huidtype uit;4° bewaart de ontvangstbewijzen vermeld in lid 2 en houdt ze ter beschikking van de bevoegde overheden;5° ziet erop toe dat de eerste blootstelling van een sessie slechts de helft van een normale dosis bedraagt;6° ziet erop toe dat er minstens 48 uur is tussen de eerste en tweede blootstelling van een sessie en minstens 24 uur tussen de volgende blootstellingen;7° ontsmet minstens éénmaal per dag de zonnebanken;8° houdt de resultaten van de controles bepaald in artikel 3, 6° ter beschikking van de bevoegde overheden;9° overhandigt persoonlijk de magneetkaart voor een geautomatiseerd zonnecentrum aan de consument;10° verstrekt per consument ouder dan 15 jaar slechts één magneetkaart;11° verstrekt aan minderjarigen beneden de leeftijd van 15 jaar geen magneetkaart. Elke nieuwe consument tekent met vermelding van zijn/haar naam, geboortedatum en adres, voor ontvangst van de in lid 1, punten 1°, 2° en 3° beschreven informatie.

Art. 9.De opheffing van de wet van 11 januari 1999 tot regeling van de exploitatie van zonnecentra geldt vanaf de dag van inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 10.De Minister tot wiens bevoegdheid de Bescherming van de veiligheid van de consumenten behoort, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 20 juni 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Consumentenzaken, Mevr. M. AELVOET

Bijlage I Volgende tekst wordt in uitvoering van artikel 6 in elk zonnecentrum uitgehangen : « Ultravioletstralen kunnen huidkanker veroorzaken en de ogen ernstig beschadigen. Het gebruik van een beschermende bril is verplicht.

Bepaalde geneesmiddelen en cosmetica kunnen ongewenste huidreacties veroorzaken.

Blootstelling aan kunstmatige ultravioletstralen is verboden voor minderjarigen beneden de leeftijd van 15 jaar, ten zeerste af te raden voor de andere minderjarigen en zwangere vrouwen. » Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 20 juni 2002 houdende voorwaarden betreffende de exploitatie van zonnecentra.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Consumentenzaken, Mevr. M. AELVOET

Bijlage II De onthaalverantwoordelijke overhandigt in uitvoering van artikel 8, 2° aan elke nieuwe consument volgende tekst : « Zonnebanken of andere toestellen die ultravioletstralen afgeven, zouden niet mogen worden gebruikt door personen die zeer gevoelig zijn voor zonnestralen, zonnebrand vertonen, lijden aan huidkanker of aan een huidaandoening die tot kanker kan leiden. Blootstelling aan kunstmatige ultravioletstralen is verboden voor minderjarigen beneden de leeftijd van 15 jaar, ten zeerste af te raden voor de andere minderjarigen en voor zwangere vrouwen.

Kunstmatige of natuurlijke ultravioletstralen kunnen de huid en de ogen ernstig en onomkeerbaar beschadigen.

Intense en herhaalde blootstelling aan ultravioletstralen kan leiden tot vroegtijdige veroudering van de huid en tot een verhoogd risico op huidkanker.

Het niet dragen van de beschermingsbril tijdens blootstelling aan kunstmatige ultravioletstralen kan oogbeschadigingen veroorzaken zoals keratitis (hoornvliesontsteking) of cataract (troebel worden van de ooglens).

Daarom worden tijdens elke blootstelling aan kunstmatige ultravioletstralen de volgende voorzorgen in acht genomen : - dragen van een beschermende bril; - zich zorgvuldig ontschminken; - geen zonnebrandmiddel of andere cosmetische producten gebruiken; - zich niet blootstellen aan ultravioletstralen wanneer men geneesmiddelen inneemt die de gevoeligheid voor deze stralen verhogen; - het advies van een arts inwinnen alvorens gebruik te maken van een zonnebank indien men aan een huidziekte lijdt; - de tijd van de blootstelling tijdens de eerste sessie beperken om te zien hoe de huid reageert; - vóór elk gebruik de zonnebank reinigen. » Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 20 juni 2002 houdende voorwaarden betreffende de exploitatie van zonnecentra.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Consumentenzaken, Mevr. M. AELVOET

^