gepubliceerd op 19 augustus 2020
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen en houdende de gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2013/59/EURATOM van 5 december 2013 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming tegen de gevaren verbonden aan de blootstelling aan ioniserende straling, en houdende intrekking van de Richtlijnen 89/618/EURATOM, 90/641/EURATOM, 96/29/EURATOM, 97/43/EURATOM en 2003/122/EURATOM en de opslag buiten gebouwen van radioactieve stoffen
20 JULI 2020. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen en houdende de gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2013/59/EURATOM van 5 december 2013 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming tegen de gevaren verbonden aan de blootstelling aan ioniserende straling, en houdende intrekking van de Richtlijnen 89/618/EURATOM, 90/641/EURATOM, 96/29/EURATOM, 97/43/EURATOM en 2003/122/EURATOM en de opslag buiten gebouwen van radioactieve stoffen
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Wij hebben de eer ter ondertekening van Uwe Majesteit een koninklijk besluit voor te leggen tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende ARBIS op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen en houdende de gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2013/59/EURATOM van 5 december 2013 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming tegen de gevaren verbonden aan de blootstelling aan ioniserende straling, en houdende intrekking van de Richtlijnen 89/618/EURATOM, 90/641/EURATOM, 96/29/EURATOM, 97/43/EURATOM en 2003/122/EURATOM en de opslag buiten gebouwen van radioactieve stoffen.
De Raad van State verleende op 11 juni 2020 het advies nr. 67.402/3 op basis van art. 84, § 1, eerste lid, 1,° van de gecoördineerde weten op de Raad van State. 1. Inleiding Dit koninklijk besluit wijzigt diverse bepalingen van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van ioniserende stralingen (hierna verkort "ARBIS") met het oog op de gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2013/59/EURATOM. Daarnaast worden ook enkele bijkomende bepalingen ingevoegd met betrekking tot de opslag buiten gebouwen van radioactieve stoffen. 2. Algemene toelichting A.Gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2013/59/EURATOM A.1 Situering Dit koninklijk besluit beoogt de gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2013/59/EURATOM via een wijziging van het ARBIS. Dit besluit voldoet aan door de Integrated Regulatory Review Service (IRRS) van het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie (IAEA) in 2013 geuite aanbevelingen en suggesties, namelijk: - de bepalingen betreffende de equivalente dosislimiet voor de ooglens, het gebruik van dosisbeperkingen als onderdeel van het optimalisatieproces en de controle van de werkplaats in lijn brengen met de IAEA-basisnormen. - een nationaal dosisregister voor beroepshalve blootgestelde personen uitbouwen en onderhouden.
Het ontwerp van besluit dekt alle blootstellingssituaties, dat wil zeggen de bestaande blootstellingssituaties, de geplande blootstellingssituaties en de blootstellingen in noodgevallen en alle blootstellingscategorieën, met name de beroepshalve blootstelling, de blootstelling van de bevolking en de medische blootstelling.
A.2 "Graded approach" De graded approach van de reglementaire controle voor het bezit en gebruik van stralingsbronnen werd reeds geïntegreerd in hoofdstuk II, afdeling I van het ARBIS. De inrichtingen waar handelingen worden uitgevoerd, worden, afhankelijk van het risico, in vier klassen ingedeeld. Klasse I is de klasse met het hoogste risico, klasse IV is de klasse van inrichtingen die vrijgesteld is van aangifte of vergunning en waarbij de blootstelling, of het risico op een blootstelling het laagst is. De mobiele installaties (bv. gammagrafie en verplaatsbare toestellen die röntgenstraling kunnen uitzenden) en tijdelijke installaties worden aan een gelijkaardige graded approach onderworpen.
De opzettelijke blootstelling van personen waarvan het doel geen gezondheidsvoordeel voor de blootgestelde persoon inhoudt, is onderworpen aan een specifieke reglementaire controle.
A.3 Stralingsbeschermingssysteem Hoofdstuk III van het ARBIS, afdeling I, bepaalt de reglementaire vereisten van een stralingsbeschermingssysteem gebaseerd op de beginselen van rechtvaardiging, dosisoptimalisatie en -beperking voor alle situaties waarin blootstelling kan optreden.
De geplande situaties zijn gerechtvaardigd wanneer zij kunnen waarborgen dat de voordelen die zij op individueel gebied of voor de gemeenschap inhouden, opwegen tegen de gezondheidsschade die zij kunnen veroorzaken.
De voor de handeling toegekende vergunning vormt het bewijs van de rechtvaardiging.
Het beginsel van de optimalisatie eist dat de blootstelling van personen wordt geoptimaliseerd om de individuele doses, de waarschijnlijkheid van blootstelling en het aantal blootgestelde personen zo laag als redelijkerwijze mogelijk te houden.
Deze beginselen werden reeds vastgelegd in artikel 20 van het ARBIS. A.4 Gezondheidstoezicht en dosimetrisch toezicht van de werknemers en de externe werkers De bepalingen betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers, waaronder de externe werkers en de werkers bestemd om ingeschakeld te kunnen worden bij de interventie in een radiologische noodsituatie, werden aangepast om de rol van de verschillende actoren, zoals de dienst voor fysische controle en de erkende arbeidsarts, in het bijzonder in het kader van het beheer van de resultaten van het individueel dosimetrisch toezicht, het beheer van blootstellingen bij ongeval, het beheer van blootstellingen van werknemers met een speciale vergunning, enz. te verduidelijken.
De nieuwe dosislimiet voor de ooglens, opgelegd door richtlijn 2013/59/EURATOM wordt geïntegreerd en de bepalingen m.b.t. het individueel dosimetrisch toezicht van de beroepshalve blootgestelde personen worden gewijzigd om te verduidelijken hoe het individueel dosimetrisch toezicht moet worden uitgevoerd.
De wet van 26 januari 2014 tot wijziging van de FANC-wet van 15 april 1994, belast het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle met het beheer en de invoering van een blootstellingsregister in het kader van het dosimetrisch toezicht, in combinatie met de aanmaak van stralingspaspoorten.
Deze wet vraagt met name de definiëring van de regels betreffende de verplichtingen van de partijen die betrokken zijn bij de werking en het gebruik van het blootstellingsregister. Deze regels worden ingevoerd door dit ontwerpbesluit.
A.5. Bescherming van de werknemers of externe werkers in noodgevallen Voor blootstellingen in noodgevallen wordt het ARBIS aangepast aan de waarden van de referentieniveaus vermeld in bijlage I van richtlijn 2013/59/EURATOM, nl. 20 mSv tot 100 mSv.
Richtlijn 2013/59/EURATOM vraagt dat de werknemers of externe werkers die geïdentificeerd werden en bestemd zijn om bij een interventie volgens een noodplan te worden ingeschakeld, hiervoor de nodige en bijgewerkte informatie moeten krijgen.
De eerste groep van personen zijn de werknemers of externe werkers die vooraf geïdentificeerd werden als interventieteams, zoals de brandweer in de nabijheid een kerncentrale, of het personeel van de betrokken politiezone; voor dit personeel moet een aan de site aangepaste opleiding worden voorzien. Deze groep zal vooraf opgeleid en geïnformeerd worden.
De tweede groep zijn de werknemers of externe werkers die op de hoogte gebracht worden van de maatregelen die getroffen moeten worden om hun gezondheid te beschermen en de voorzorgsmaatregelen die op het ogenblik van de interventie getroffen moeten worden.
De derde groep zijn de andere personen die bij een interventie in een noodsituatie kunnen worden ingeschakeld.
Elke intervenant in een noodsituatie waarbij een voor de beroepshalve blootgestelde personen opgelegde dosislimiet mogelijk wordt overschreden, doet dit op vrijwillige basis en heeft hiervoor informatie ontvangen over de risico's voor zijn gezondheid en de individuele beschermingsmaatregelen die, gelet op de omstandigheden, dienen te worden getroffen.
Indien een werknemer of een externe werker wordt onderworpen aan een blootstelling in een noodsituatie, en dit ongeacht de groep noodintervenanten, zal het individu worden beschouwd als een beroepshalve blootgestelde persoon. De verschillende vereisten met betrekking tot de beroepshalve blootgestelde personen: gezondheidstoezicht, individuele dosimetrie, enz. zijn van toepassing.
A.6 Bescherming tegen gammastraling afkomstig van bouwmaterialen Om binnen gebouwen de bescherming tegen gammastraling door bouwmaterialen te waarborgen, moet er een referentieniveau worden bepaald en een activiteitsindex gedefinieerd. Deze activiteitsindex is een controlemiddel waardoor de bescherming van de bevolking kan worden gewaarborgd.
A.7 Beroepsactiviteiten waarbij natuurlijke stralingsbronnen aangewend worden De beroepsactiviteiten met een verhoogd risico op blootstelling aan natuurlijke stralingsbronnen zijn aangifteplichtig. De evaluatie van het radiologisch risico gebeurt door het Agentschap, dat in voorkomend geval corrigerende maatregelen zal opleggen om de blootstelling te verminderen.
Wanneer de door de wetgever opgelegde dosisniveaus niet kunnen worden nageleefd, dan zullen bepaalde relevante verplichtingen van het ARBIS worden opgelegd om de naleving van de basisnormen te waarborgen, zowel voor de betrokken werknemers of externe werkers als voor de rest van de bevolking.
A.8 Ingekapselde bronnen en hoogactieve ingekapselde bronnen Sinds eind jaren `90, begin 2000, buigen internationale instanties (IAEA, EURATOM, ...) zich over de beveiliging en veiligheid van radioactieve bronnen. De Europese Commissie achtte het nodig om de opvolging en traceerbaarheid te verhogen van de ingekapselde bronnen die de meeste gezondheidsrisico's inhouden. Zo wordt vermeden dat ze ontsnappen aan de gepaste controles (verlies, diefstal, vergetelheid, ...) en dat ze in handen vallen van personen die zich niet bewust zijn van hun aard en de risico's die ze inhouden. Daarnaast moet worden vermeden dat deze bronnen onaangepaste behandelingen (kunnen) ondergaan (vermaling bij de recyclering van metalen...) en dat ze mens en milieu besmetten of blootstellen aan gevaarlijke straling.
Bronnen die een verhoogd risico inhouden, kunnen gecategoriseerd worden als "hoogactieve ingekapselde bronnen" (HAIB) op basis van hun activiteit en type nuclide. De grens voor HAIB's wordt bepaald vanaf een dosisdebiet groter of gelijk aan 1 mSv/uur op 1 meter, uitgezonden door een naakte, ingekapselde bron. De grenswaarden waarboven ingekapselde bronnen beschouwd werden als HAIB worden in overeenstemming gebracht met richtlijn 2013/59/EURATOM. De vereisten inzake de markering en inventarisering werden verduidelijkt en uitgebreid tot alle ingekapselde bronnen, en dus niet enkel beperkt tot HAIB's.
Tot slot zijn de nieuwe verplichtingen bedoeld om te voorkomen dat afgedankte ingekapselde bronnen voor een langere periode onnodig op de site blijven.
A.9 Erkenning van de artsen belast met het gezondheidstoezicht De wijzigingen hebben betrekking op de erkenningsprocedure voor de artsen belast met het gezondheidstoezicht zoals voorzien in artikel 24 van het ARBIS. Er dient te worden opgemerkt dat de nieuwe voorgestelde bepalingen reeds van toepassing zijn in de praktijk en reeds sinds verschillende jaren door de stakeholders aanvaard werden.
B. Opslag buiten gebouwen van radioactieve stoffen Het ARBIS behandelt niet expliciet de opslag van radioactieve stoffen die geen afvalstoffen zijn. Daarenboven werd er vastgesteld dat een aantal bepalingen met betrekking tot de opslag niet duidelijk genoeg zijn.
Om deze reden wordt artikel 37.3 verduidelijkt.
Naast het verduidelijken van de verbodsbepaling in artikel 37.3 wordt met de invoeging van een nieuw artikel 27/2 ook een verbod ingevoerd voor de opslag van radioactieve stoffen buiten gebouwen. Op dat laatste verbod worden evenwel een aantal uitzondering voorzien die verband houden met de reguliere uitbating van klasse I -inrichtingen of met hun mogelijke ontmanteling.
C. Verordenende bevoegdheid FANC. De Raad van State formuleerde twee principiële opmerkingen bij het ontwerp van besluit.
De eerste opmerking heeft betrekking op de verordenende bevoegdheid van het Agentschap.
Het Agentschap heeft een verordenende bevoegdheid in de mate dat de delegatie ertoe werkelijk beperkt en niet-beleidsmatig is.
Voor de bepalingen aangehaald door de Raad van State wordt hierna verduidelijkt dat de delegatie effectief beperkt/ niet-beleidsmatig is.
Het ontworpen artikel 4.2, derde lid, van het ARBIS (artikel 5 van het ontwerp) laat het aan het FANC over om te beslissen dat bepaalde industriële sectoren hogere drempelwaarden mogen hanteren.
Voor wat betreft de toepassing van artikel 4.2. kan worden verduidelijkt dat de drempelwaarden hetzelfde zijn voor alle sectoren.
Elke industrie moet aan dezelfde voorwaarden voldoen. Iedere sector is dus onderhevig aan dezelfde criteria. De lijst in richtlijn 2013/59 bepaalt welke sectoren hoogstwaarschijnlijk in aanmerking komen voor overschrijding. Er is dus geen economische evaluatie door het Agentschap, maar wel een risicoanalyse (technische evaluatie) die bepaalt waar de drempelwaarden kunnen worden overschreden en waarbij de lijst opgenomen in de richtlijn als uitgangspunt wordt genomen.
In het ontworpen artikel 9.1, 3° en 4°, van het ARBIS (artikel 8 van het ontwerp) werd het vaststellen op basis van het blootstellingsrisico van de nadere regels en de inhoud van de aangifte overgelaten aan het FANC, alsook de bevoegdheid tot het opleggen van minimumeisen betreffende de inhoud van de basisopleiding of van de permanente vorming die zijn bepaald in het ontworpen artikel 9.7, derde lid. Teneinde tegemoet te komen aan de bemerking van de Raad van State werd de tekst van het ontworpen artikel 9.7. aangevuld.
Ook de delegatie in het ontworpen artikel 35.6 (artikel 19, 3°, van het ontwerp) voor het opstellen van een technisch reglement met vrijgaveniveaus voor gebouwen en materialen lijkt volgens de Raad van State beleidsmatig. Het gegeven dat daarbij rekening moet worden gehouden met richtsnoeren van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie neemt volgens de Raad van State niet weg dat er ten opzichte van die richtsnoeren een discretionaire beleidsmarge kan blijven bestaan in hoofde van het FANC. Ook het feit dat het gaat om een omzetting van artikel 30, lid 2, b), van richtlijn 2013/59/Euratom hoeft niet tot een andere beoordeling te leiden, want die bepaling verplicht immers niet om regelgevende bevoegdheid te geven aan de nationale toezichthouder, maar maakt dit enkel mogelijk als alternatief voor nationale wetgeving ("die specifieke vrijgaveniveaus worden vastgesteld in nationale wetgeving of door de nationale bevoegde autoriteit").
Het artikel werd daarom aangevuld om te verduidelijken dat deze vrijgaveniveaus moeten worden vastgelegd overeenkomstig de in punt 2 en punt 3 van bijlage IB bepaalde criteria. Het vastleggen van deze vrijgaveniveaus is daardoor een puur technische materie, die dus geen beleidsmatig karakter heeft.
Ten slotte maakte de Raad van State ook een voorbehoud bij de vaststelling van de criteria voor de permanente vorming in het ontworpen artikel 75.4 van het ARBIS (artikel 33 van het ontwerp) want deze bepaling van criteria impliceert volgens haar ook een beleidsbeslissing die belangrijke gevolgen heeft voor de betrokken artsen en voor de aanbieders van deze opleiding.
De criteria met betrekking tot de permanente vorming van erkende artsen die opgenomen worden in het technisch reglement van het FANC zijn louter technisch en niet beleidsmatig. Ze hebben betrekking op het aantal uren permanente vorming (afhankelijk van het feit of de erkende arts is erkend voor het gezondheidstoezicht in inrichtingen van klasse II-III of in inrichtingen van klasse I), de wetenschappelijke inhoud van de activiteiten evenals het type activiteiten. Er dient gepreciseerd dat hoewel er van de permanente vorming een universitair niveau wordt verwacht, dit niet impliceert dat deze door de universiteiten wordt georganiseerd. De permanente vorming kan bestaan uit ad-hoc vergaderingen/seminaries (zelfs intern bij de medische diensten waartoe de arbeidsartsen behoren) /conferenties/studiedagen /congressen, publicaties of lezingen over publicaties, ... over de stralingsbescherming en het gezondheidstoezicht op blootgestelde werknemers. De diversiteit van de mogelijkheden die het FANC voorziet zorgt voor flexibiliteit ten aanzien van de wijze van invulling van de behoefte aan permanente vorming.
Om rekening te houden met de opmerking van de Raad van State is artikel 75.4 aangevuld om de domeinen te verduidelijken die vallen onder de criteria bepaald door het Agentschap met betrekking tot de permanente vorming van erkende artsen.
D. Verwijzing naar normen en standaarden Een tweede principiële opmerking van de Raad van State betreft de verwijzing naar technische normen in wet- en regelgeving, die niet in het Belgisch Staatsblad worden bekendgemaakt, niet in het Nederlands en in het Frans zijn gesteld of vertaald of nog in de regel enkel beschikbaar zouden zijn tegen een bepaalde vergoeding.
Het knelpunt van de ontbrekende bekendmaking van technische normen waarnaar in Belgische rechtsregels wordt verwezen zou op een horizontale manier moeten worden onderzocht en opgelost. Dit is een problematiek die het huidige ontwerp van besluit overstijgt.
Waar mogelijk worden de technische normen op de website van het Federaal Agentschap voor nucleaire controle bekendgemaakt.
Teneinde tegemoet te komen aan een opmerking van de Raad van State werd de versie van de ISO-norm 15382 toegevoegd. Er zal wanneer nodig een update uitgevoerd worden van de verwijzing naar technische normen en standaarden in de huidige uitvoeringsbepalingen. 3. Specifieke toelichtingen Artikel 1.Overeenkomstig artikel 106 van richtlijn 2013/59/EURATOM moeten de lidstaten, wanneer ze bepalingen aannemen om deze richtlijn (gedeeltelijk) om te zetten in nationaal recht, ofwel in die bepalingen zelf naar de richtlijn verwijzen, ofwel naar de richtlijn verwijzen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen.
Artikel 1 neemt deze verplichting op.
Artikel 2.Deze bepaling wijzigt het toepassingsgebied van het ARBIS om deze in overeenstemming te brengen met de bepalingen van richtlijn 2013/59/EURATOM. Het begrip "beroepsactiviteiten waarbij natuurlijke stralingsbronnen worden aangewend" wordt ingevoegd en daaraan worden blootstellingsituaties gekoppeld; dit teneinde een verschillend regelgevend stelsel te kunnen voeren in functie van het blootstellingsrisico.
Richtlijn 2013/59/EURATOM hanteert de aanpak met betrekking tot blootstellingssituaties die in de ICRP-publicatie 103 werd ingevoerd en maakt derhalve een onderscheid tussen blootstellingen in bestaande, geplande en noodsituaties.
Aangezien voorliggend besluit de algemene structuur van het ARBIS niet wijzigt, moeten bijgevolg ook de begrippen "bestaande blootstellingssituatie", "geplande blootstellingssituatie", "bestaande blootstellingssituatie die als geplande blootstellingssituatie wordt beheerd" en "blootstelling in een noodsituatie" worden opgenomen.
De notie van "bescherming van het leefmilieu met het oog op gezondheidsbescherming op lange termijn" wordt expliciet vermeld om effecten van straling op het leefmilieu die op langere termijn een effect op de mens hebben (verspreiding van radioactiviteit binnen het leefmilieu en effecten op organismen/habitat) binnen het toepassingsgebied op te nemen.
Artikel 3.Deze bepaling wijzigt artikel 2 van het ARBIS. Verschillende bestaande definities in het ARBIS worden vervangen door nieuwe definities die beter zijn afgestemd op deze van richtlijn 2013/59/EURATOM. Zo wordt de definitie voor "radioactieve afvalstoffen" gewijzigd om het afval erin te kunnen opnemen dat resulteert uit de beschermingsmaatregelen die worden uitgevaardigd in een radiologische noodsituatie.
Daarnaast wordt met de deze bepaling nog een aantal nieuwe definities in het ARBIS ingevoegd uit richtlijn 2013/59/EURATOM. Het de definities voor "radiotoxicologische analyse", "programma voor individueel dosimetrisch toezicht", "bronhouder in het kader van hoofdstuk XIII", "beschermingsmaatregelen", "blootstelling van de bevolking", "referentieniveau", "normale blootstelling", "bestaande blootstellingssituatie", "geplande blootstellingssituatie", "situatie van blootstelling in een noodsituatie" "noodsituatie", "blootstelling bij niet-medische beeldvorming", "bouwmateriaal", "radon".
De termen "stockage" of "stockage temporaire" worden waar nodig vervangen door "entreposage" die per definitie een tijdelijk karakter heeft.
Artikel 4.Dit artikel wijzigt artikel 3.1 van het ARBIS. Een inrichting waar niet-medische beeldvorming wordt uitgevoerd, wordt ingedeeld in klasse II. Tot slot wordt Klasse IV, wat de klasse van inrichtingen is die is vrijgesteld van aangifte en van vergunning, vervangen.
De vrijstelling van aangifte en van vergunning is gebaseerd op de volgende waarden: 1° De waarden uit tabel A van bijlage VII van richtlijn 2013/59/EURATOM die voor onbeperkte hoeveelheden radioactieve stoffen worden gebruikt;2° De waarden uit tabel B, kolom 2 "activiteitsconcentratie" van bijlage VII van richtlijn 2013/59/EURATOM voor matige hoeveelheden radioactieve stoffen. De waarden uit deze zelfde tabel B, kolom 3 "totale activiteit" worden overgenomen en gebruikt als vrijstellingsniveaus voor een vrijstelling op basis van de totale activiteit.
Artikel 5.Dit artikel vervangt artikel 4 van het ARBIS. De 3 categorieën van beroepsactiviteiten die een risico inhouden op een blootstelling aan natuurlijke stralingsbronnen worden opgesomd.
Artikel 4 wordt aangepast rekening houdende met de bepalingen van richtlijn 2013/59/EURATOM.
Artikel 6.Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.
Artikel 7.Dit artikel vervangt in de Franse versie van artikel 7 de woorden "de stockage" door de woorden "d'entreposage" teneinde het verschil tussen de berging en de opslag van radioactief afval te verduidelijken.
Artikel 8.Dit artikel wijzigt artikel 9 van het ARBIS. Artikel 9 omvat het (vergunnings)stelsel dat van toepassing is op de beroepsactiviteiten waar natuurlijke stralingsbronnen aangewend worden bedoeld in artikel 4.
Deze bepaling vervangt de punten 9.1, 9.2 en 9.3 van artikel 9 en voegt een nieuw punt 9.7 in. Punten 9.4, 9.5 en 9.6 worden niet gewijzigd.
De punten 9.1, 9.2 en 9.3 worden aangepast rekening houdende met de wijzigingen aangebracht aan artikel 4 (zie supra) en de bepalingen van richtlijn 2013/59/EURATOM. In artikel 9.1 worden alle beroepsactiviteiten die een risico inhouden op blootstelling aan natuurlijke stralingsbronnen onderworpen aan een aangifteplicht waarvan de modaliteiten afhangen van de desbetreffende categorie en van het stralingsrisico.
Artikel 9.2 kent het Agentschap de bevoegdheid toe om in de gevallen voorzien in artikel 37 van het EURATOM-Verdrag, die kunnen leiden tot milieuvervuiling, bijkomende analyses of bijkomende maatregelen op te leggen.
In voorkomend geval, voor de beroepsactiviteiten die een risico inhouden op blootstelling aan natuurlijke stralingsbronnen, kan de indiener van de aangifte overgaan tot de beoordeling van de individuele dosis voor de betrokken werkers en bevolking.
In voorkomend geval moet de beoordeling van de doses door het Agentschap worden goedgekeurd. Indien de dosisniveaus, die voor de bevolking zijn vastgelegd, worden overschreden, kan het Agentschap overeenkomstig artikel 9.3 corrigerende maatregelen opleggen om de dosisniveaus voor de bevolking te beperken en kan het bepalingen van het ARBIS opleggen.
Aan de exploitanten van vliegtuigen bestemd voor de burgerluchtvaart wordt opgelegd dat ze de individuele doses van hun personeel moeten evalueren. Indien de door hun werknemers opgelopen dosis de dosislimiet vastgesteld voor de personen van het publiek overschrijdt, worden bijkomende verplichtingen opgelegd aan de luchtvaartmaatschappij.
Daarnaast wordt in artikel 9.3 de verplichting opgelegd om een agent voor de stralingsbescherming aan te duiden, die moet waken over een afdoende niveau van stralingsbescherming. Deze verplichting is enkel van toepassing op de beroepsactiviteiten bedoeld in artikel 4.2 en 4.3 die corrigerende maatregelen werden opgelegd.
De corrigerende maatregelen in het kader van beroepsactiviteiten, waarvan de context hier wordt beschreven, mogen niet worden verward met beschermingsmaatregelen, gedefinieerd in richtlijn 2013/59/EURATOM als andere maatregelen en bedoeld om de dosis die zou kunnen worden opgelopen in een noodsituatie of een bestaande blootstellingssituatie te voorkomen of beperken.
Tot slot wordt er nieuw punt 9.7 ingevoegd met betrekking tot de opleiding van de agenten voor de stralingsbescherming bedoeld in artikel 9.3 waarin de exploitant verantwoordelijk wordt gesteld voor de opleiding van deze agenten.
Artikel 9.Dit artikel wijzigt artikel 18 van het ARBIS. De vrijgave van radioactieve afvalstoffen waarvan de activiteitsconcentratie hoger is dan de waarden opgenomen in bijlage IB moet het voorwerp uitmaken van een vergunningsaanvraag via artikel 18 van het ARBIS. De afvalstoffen die conform zijn met de niveaus vermeld in bijlage IA en voor hoeveelheden van kleiner dan 1 ton zijn, rekening houdende met een maximale jaarlijkse hoeveelheid van 1 ton, vrijgesteld van de verplichting tot van een impactstudie (artikel 18.2, 2° van het ARBIS).
Voor grotere hoeveelheden of voor afvalstoffen waarvan de activiteitsconcentraties hoger zijn dan de waarden vastgelegd in bijlage IA, moet een specifieke impactstudie aantonen dat de criteria van het huidige ARBIS onder meer worden nageleefd, waaronder een maximale effectieve dosis van 10µSv/jaar voor het publiek.
De wijziging aan artikel 18.3 van het ARBIS brengt de tekst van deze bepaling in lijn met de bepalingen inzake vrijgave en vrijstelling van de richtlijn 2013/59/Euratom zoals omgezet in bijlage IA en bijlage IB van het ARBIS.
Artikel 10.Dit artikel wijzigt artikel 20 van het ARBIS. In artikel 20 van het ARBIS worden onder meer volgende wijzigingen aangebracht: 1° in 20.1.1.1 wordt een vergunning voor de inrichting voor de niet-medische beeldvorming voorzien, alsook de mogelijkheid voor het Agentschap om, in overleg met de exploitant, een dosisbeperking op te leggen. Deze dosisbeperking zal worden gehanteerd voor de blootstelling van individuen.
De verplichting om de Hoge Gezondheidsraad te raadplegen voor het verbod op medische handelingen is verplaatst naar artikel 19, 7° van de wet van 15 april 1994 en is dus niet meer nodig in het ARBIS. 2° in 20.1.3: toepassing van de dosislimiet voor de ooglens van 20 mSv, zoals voorzien door richtlijn 2013/59/EURATOM; 3° in 20.1.3 wordt het vierde lid opgeheven omdat deze bepaling overbodig is geworden door de wijziging van de artikelen 37quater tot 37sexies; 4° in 20.1.5: toepassing van de dosislimiet voor de ooglens van 15 mSv, zoal voorzien door richtlijn 2013/59/EURATOM; 5° in artikel 20.1.6, h): legistieke verwijzing naar Boek V van de Codex Welzijn op het werk; 6° in 20.1.6, i) wordt de verplichting toegevoegd om in het gezondheidsdossier de rechtvaardiging over te nemen voor elke blootstelling met speciale vergunning, de precieze omstandigheden ervan, alsook de waarden van de opgelopen doses en/of de volgdosis voor de betrokken persoon. Dit is de omzetting van de bepalingen vermeld in de artikels 43, 48 en 52 van richtlijn 2013/59/EURATOM. Bovendien wordt de bepaling geschrapt met betrekking tot het feit dat de opgelopen en/of de volgdosis met speciale vergunning apart in de blootstellingstabel moeten worden opgenomen, vermits deze wordt vervangen door de directe overdracht van de doses en de informatie dienaangaande naar het blootstellingsregister; 7° 20.1.6, j) wordt opgeheven; 8° in 20.1.7: in het tweede lid, waarin wordt bepaald dat elke blootstelling bij ongeval in het gezondheidsdossier dient te worden opgenomen, wordt er met het oog hierop toegevoegd dat de gegevens over de precieze omstandigheden van deze blootstelling, alsook de waarden van de doses en/of van de volgdoses die door de betrokken persoon werden opgelopen hierin ook dienen te worden opgenomen. Dit is de omzetting van de bepalingen van de artikelen 42, 43 en 48 van richtlijn 2013/59/EURATOM. De andere wijzigingen van 20.1.7. zijn analoog met deze van 20.1.6 betreffende de blootstelling met speciale vergunning en kunnen derhalve op dezelfde wijze worden verantwoord; 9° in 20.2.1 en 20.2.2. vervangt het begrip bestaande blootstellingssituatie de term "langdurige blootstelling"; 10° in 20.2.2 wordt het referentieniveau voor de radonconcentraties binnen gebouwen, vastgelegd in artikel 74 van richtlijn 2013/59/EURATOM, vermeld in punt e).
Het in artikel 75 van richtlijn 2013/59/EURATOM vastgestelde referentieniveau voor bouwmaterialen wordt opgenomen in punt f); 11° in 20.2.3: hebben de wijzigingen betrekking op de omzetting van de bepalingen vermeld in de artikelen 43, 48 en 53 van de richtlijn 2013/59/EURATOM m.b.t. de beroepshalve blootstelling in noodsituaties.
De andere wijzigingen in 20.2.3 zijn analoog aan deze die werden doorgevoerd in 20.1.6. en 20.1.7 m.b.t. de blootstellingen met speciale vergunning en de blootstellingen bij ongeval en kunnen derhalve op dezelfde wijze worden verduidelijkt; 12° in artikel 20.3 worden de referentieniveau waarmee rekening moet worden gehouden voor de corrigerende maatregelen vermeld.
Voor de blootstelling aan radon bedraagt de effectieve dosis 6 millisievert en werd het referentieniveau verlaagd naar 300 Bq/m3.
Artikel 11.Dit artikel vervangt artikel 24 van het ARBIS. De nieuwe versie van artikel 24 krijgt een andere titel, "Gezondheidstoezicht", die aansluit op de terminologie in de Codex Welzijn op het werk.
Deze nieuwe versie wordt ook anders opgebouwd en bestaat nu uit twee delen.
Artikel 24.1 verduidelijkt dat de met dit toezicht belaste arbeidsartsen in het bezit moeten zijn van de in artikel 75 van het ARBIS bedoelde erkenning, maar dat in een radiologische noodsituatie of voor beroepsactiviteiten waarbij natuurlijke stralingsbronnen worden aangewend het gezondheidstoezicht aan niet-erkende artsen kan worden uitbesteed, mits dit wordt uitgeoefend onder het toezicht van een erkende arts; en dit om het nodige personeel vrij te maken. Bij een grootschalige radiologische noodsituatie waar talloze werknemers voor interventies worden ingezet, zou het, gelet op het huidige aantal erkende artsen ondenkbaar zijn om al deze werknemers na hun interventie een medisch onderzoek in het kader van het gezondheidstoezicht te laten ondergaan bij een erkende arts. Ook voor beroepshalve blootgestelde personen die betrokken zijn bij beroepsactiviteiten waarbij natuurlijke stralingsbronnen worden aangewend is het door de aard en graad van de blootstelling niet aangewezen elk medisch onderzoek in het kader van het gezondheidstoezicht te laten uitvoeren door een erkende arts. In beide gevallen is het niettemin wenselijk dat het gezondheidstoezicht wordt uitgeoefend onder het toezicht van een erkende arts.
In artikel 24.2 wordt nauwkeurig aangegeven welke andere taken de erkende arts vervult dan die waarin titel 5 (Ioniserende stralingen) van boek V (Omgevingsfactoren en fysische agentia) van de Codex over het welzijn op het werk voorziet, met name op het niveau van het individueel dosimetrisch toezicht op de werknemers. Dit is niet alleen bedoeld ter bevordering van de duidelijkheid, maar ook om het bestaansrecht van dit beroep te verstevigen ten aanzien van andere praktijkmensen, zoals de deskundigen erkend in de fysische controle en de agenten voor de stralingsbescherming. Tevens moet hieruit naar voren komen dat de taken van de erkende arts een aanvulling vormen op die van de dienst voor fysische controle.
Met de punten 1°, 2°, 3° et 4° van artikel 24.2 wordt beoogd de samenwerking met de arts te bevorderen voor wat betreft de risicoanalyse gericht op stralingsbescherming, de inhoud van de programma's voor basisopleiding en permanente vorming van werknemers, de afstemming van de beschermingsmiddelen en het dosimetrisch toezicht en de rechtvaardiging van blootstellingen met speciale vergunning. Het doel hiervan is om het de arts mogelijk te maken een nuttige bijdrage te leveren met betrekking tot de aspecten die verband houden met het gezondheidstoezicht van de betrokken werknemers.
Artikel 12.Dit artikel vervangt artikel 25 van het ARBIS. Het nieuwe artikel 25 bestaat uit drie delen.
Artikel 25.1 bepaalt dat de bepalingen inzake opleiding en informatie van de werknemers en externe werkers door de vergunninghouder (exploitant, ondernemingshoofd) moeten worden georganiseerd, en dit ook voor de werknemers, en externe werkers bestemd om te worden ingeschakeld in een radiologische noodsituatie. De verplichting om de opleidingsprogramma's met documenten te staven, wordt gespecificeerd.
Ook moet elke werknemer of externe werker een voldoende en aangepaste vorming krijgen, speciaal gericht op zijn werkpost.
Daarnaast worden er praktische oefeningen gevraagd ter aanvulling van de theoretische opleidingen.
Wanneer er sprake is van hoogactieve ingekapselde bronnen, zijn de bepalingen van richtlijn 2013/59/EURATOM betreffende de opleiding van de tewerkgestelden van toepassing.
In artikel 25.2 wordt bepaald welke informatie en opleiding voorafgaand verschaft moet worden aan de werknemers en externe werkers die van tevoren geïdentificeerd werden om bij interventies in radiologische noodsituaties ingeschakeld te worden.
In artikel 25.3 wordt bepaald welke informatie en opleiding voorafgaand verschaft moet worden aan de werknemers en externe werkers die niet van tevoren geïdentificeerd werden om bij interventies in radiologische noodsituaties ingeschakeld te worden.
Artikel 13.Dit artikel vervangt omwille van uniformiteit in de Franse versie van artikel 26 van het ARBIS het woord "externes" door het woord "extérieurs".
Artikel 14.Dit artikel voegt in het ARBIS een nieuw artikel 27ter in houdende een principieel verbod op opslag van radioactieve stoffen buiten gebouwen.
Afwijkingen zijn mogelijk voor de inrichtingen van klasse I die aan specifieke veiligheidsvoorschriften onderworpen zijn. Deze afwijkingen zijn mogelijk mits naleving van strikte voorwaarden. Deze voorwaarden hebben onder meer betrekking op: 1° de rechtvaardiging van de opslag buiten gebouwen: deze opslag buiten gebouwen is noodzakelijk, er is een andere oplossing binnen ten hoogste 2 jaar, de omvang ervan is beperkt, er kan worden aangetoond dat het veiligheidsniveau van deze opslag gelijkwaardig is met datgene wat binnen het gebouw zou gelden; 2° de kenmerken van de radioactieve stoffen: ze zijn stabiel, vormen een beperkt risico,...; 3° er wordt een recipiënt (waarin de stoffen zitten) gebruikt met gegarandeerde kenmerken; 4° de kenmerken van de opslaginstallatie: ontwerp, beheer van de componenten waardoor de veiligheid gegarandeerd kan worden, een inventaris, waarborgen inzake recupereerbaarheid van de stoffen, onderhouds- en toezichtprogramma,...
Voor de colli, containers of tanks voor bedoeld in het koninklijk besluit van 22 oktober 2017 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen van de klasse 7 wordt een uitzondering voorzien. Deze mogen maximaal één week buiten gebouwen worden geplaatst met de bedoeling om met toepassing van het voornoemde koninklijke besluit van 22 oktober 2017 de afvoer of aanvoer van deze colli, containers of tanks mogelijk te maken.
Het artikel wordt onderverdeeld in zes delen.
Artikel 27ter.1 geeft aan dat, behoudens indien een exploitant over een specifieke vergunning daartoe beschikt, in beginsel verboden is om radioactieve stoffen op te slaan buiten gebouwen. Onder bepaalde, limitatief opgesomde, voorwaarden is het evenwel mogelijk van dat verbod af te wijken. Deze omstandigheden hebben betrekking op de aanwezigheid van radioactieve stoffen, inclusief afval, met een laag risico (toepassing van het principe van de graded approach) waarvoor er specifieke beschermingsmaatregelen werden uitgevaardigd. Deze maatregelen zijn onder andere deze die worden opgelegd door het koninklijk besluit van 30 november 2011 houdende veiligheidsvoorschriften voor kerninstallaties. Omwille van deze redenen zijn de afwijkingsmogelijkheden beperkt tot inrichtingen van klasse I. Het lage risico sluit die gevallen uit die als een belangrijke vergunningswijziging worden beschouwd en waarvoor bijgevolg een nieuwe vergunning, overeenkomstig de artikels 6, 12 of 17.2, nodig zou zijn.
In artikel 27ter.2 worden bijkomende voorwaarden opgelegd met betrekking tot de radioactieve stoffen zelf.
Artikel 27ter.3 bevat de bijkomende voorwaarden waaraan de containers waarin de radioactieve stoffen moeten worden opgeborgen, moeten aan voldoen.
In artikel 27ter.4 worden de elementen opgesomd die het rechtvaardigingsdossier, vermeld in artikel 27ter.1, 2°, c) moet bevatten.
Artikel 27ter.5 bevat nog een aantal verplichtingen waaraan de exploitant moet voldoen om radioactieve stoffen te mogen/kunnen opslaan buiten gebouwen.
Artikel 27ter.6 verduidelijkt dat het Agentschap technische reglementen kan opmaken met betrekking tot de modaliteiten van de inventaris bedoeld in artikel 27ter.5.
Een aantal belangrijke kenmerken van deze specifieke vorm van opslag zijn: 1° aangezien het om "opslag" gaat, is er sprake van een "tijdelijk" karakter, met name maximaal 2 jaar;2° de overschrijding van de vooropgestelde nominale benuttingsgraad van de opslaginstallaties tijdens normale exploitatie en de naleving van een actieplan om de toestand binnen een redelijke termijn te regulariseren, maakt deel uit van de rechtvaardiging voor de opslag van radioactieve stoffen buiten gebouwen;3° de opslag van radioactieve stoffen buiten gebouwen: a) wordt veroorzaakt door een situatie buiten de wil om van de exploitant (dit is bijvoorbeeld het geval bij incidenten); of b) heeft betrekking op toestellen die nog werken en waarvoor een gebruik voorzien is in de inrichting; of c) heeft betrekking op radioactief afval waarvan hetzij de verwijdering uit de inrichting reeds werd aangevat (er werd reeds een oplossing inzake verwijdering overeengekomen), hetzij waarvoor in de inrichting reeds een behandelproces bestaat dat op korte termijn zal worden geïmplementeerd (een behandel- of conditioneringsprocédé werd ter goedkeuring voorgelegd aan NIRAS).Radioactief afval waarvoor nog geen verwijderingstraject voorhanden is, behoort dus niet tot de hier bedoelde voorbeelden, want in dat geval kan een exploitant geen realistische opslagtermijn garanderen; 4° de stabiliteit van een radioactieve stof houdt in dat deze stof er in dezelfde toestand moet kunnen worden aangetroffen als deze waarin ze er geplaatst werd;5° opslag buiten gebouwen is aanvaardbaar voor onder meer de volgende soorten radioactieve stoffen: a) besmet materiaal (geen afval) dat door de exploitant zal worden hergebruikt: steigers, biologische bescherming;b) radioactief afval dat mogelijk kan worden vrijgegeven;c) metalen bestemd om naar een smelterij te worden overgebracht;d) laagradioactief afval.6° opslag buiten gebouwen is daarentegen niet aanvaardbaar voor de volgende soorten radioactieve stoffen: a) vloeistoffen, gassen en wateroplosbare stoffen;b) ingekapselde bronnen, middel- en hoogactieve radioactieve stoffen, stoffen die hoofdzakelijk uit alfastralers bestaan;c) splijtstoffen.Het verbod op splijtstoffen heeft betrekking op stoffen die als splijtstoffen of alfa-afval (A2X en A3X) kunnen worden gebruikt. Dit verbod heeft geen betrekking op stoffen die hiervan sporen bevatten van splijtbaar materiaal. 7° containers met een conformiteitscertificaat CSC en gekwalificeerd als IP-2 zijn aanvaardbare lekvrije recipiënten.Flexibele IBC's, metalen vaten van 200L of 400L en containers van 1 m3 zijn dit niet; 8° in de inventaris moeten alle bewegingen worden bijgehouden zodat de verplaatsingen bij aankomst of vertrek gekend zijn; 9° het equivalente-dosistempo van 27ter2.6° wordt gemeten zonder afscherming zoals gedefinieerd in het artikel 27 2°.
Artikel 15.Dit artikel wijzigt artikel 30 van het ARBIS. Artikel 30.6 van het ARBIS wordt vervangen om de volgende wijzigingen door te voeren: - De titel werd gewijzigd in "individueel dosimetrisch toezicht" omwille van de coherentie met de wijzigingen aangebracht aan het ARBIS m.b.t. het blootstellingsregister, de radiologische bescherming van de externe werkers en het stralingspaspoort. - Het huidig artikel 30.6 is zeer summier m.b.t. de wijze waarop het individueel dosimetrisch toezicht moet worden uitgevoerd. Er werden praktische bepalingen uitgewerkt voor het individueel dosimetrisch toezicht bij een externe blootstelling van het volledige lichaam, de ledematen en de ooglens, gebaseerd op het document RP 160, gepubliceerd door de Europese Commissie in 2009, met als titel: « Technical Recommendations for Monitoring Individuals Occupationally Exposed to External Radiation » en op de norm ISO 15382 « Radiological protection - Procedures for monitoring the dose to the lens of the eye, the skin and the extremities » gepubliceerd in 2015. Meer specifieke bepalingen m.b.t. de schatting van de dosis in geval van een dubbele dosimetrie (dragen van een loodschort gecombineerd met het dragen van een dosimeter boven en een onder de loodschort) worden met name ontwikkeld. - Artikel 30.6 wordt geherstructureerd en bevat voortaan de volgende 6 rubrieken: "Algemeen", "Programma voor het individueel dosimetrisch toezicht", "Bewaring van de resultaten", "Overdracht van de resultaten aan het Agentschap" en "Erkenning van de diensten die metingen voor dosimetrie uitvoeren". o In de rubriek 30.6.1. `Algemeen' worden naast de exploitanten andere mogelijke verantwoordelijken opgesomd voor de organisatie van het dosimetrisch toezicht op de werknemers: de ondernemingshoofden in de sector van het vervoer van radioactieve stoffen of de ondernemingshoofden verantwoordelijk voor mobiele installaties.
Volgens artikel 9.3, gewijzigd door dit besluit, kan deze verplichting evenwel ook van toepassing zijn op de exploitanten van beroepsactiviteiten die gebruik maken van natuurlijke stralingsbronnen (met name de NORM-sector of de burgerluchtvaart) wanneer de beroepshalve blootstelling, ondanks de toepassing van remediëringsmaatregelen, de in dit artikel vastgestelde niveaus overschrijdt. o De rubriek 30.6.2 "Programma voor het individueel dosimetrisch toezicht" bevat precieze praktische bepalingen m.b.t. het dosimetrisch toezicht. De punten 30.6.2.1 en 30.6.2.2.hebben respectievelijk betrekking op de externe en de interne blootstellingen. In punt 30.6.2.1, § 3, punt 2° wordt met name bepaald dat voor het routinematig individueel dosimetrisch toezicht van de ooglens de dosimeter zo dicht mogelijk bij het oog gedragen moet worden en achter de beschermingsmiddelen. Onder beschermingsmiddel wordt hier een loodbril bedoeld. In punt 30.6.2.3 wordt de mogelijkheid van alternatieve methodes vermeld voor een aantal van de opgesomde situaties. o De rubriek 30.6.3 "Bewaring van de resultaten" behoeft geen verdere uitleg. o De rubriek 30.6.4. "Overdracht van de resultaten aan het Agentschap" legt aan de exploitant of, bij ontstentenis, aan het ondernemingshoofd de verplichting op om de resultaten van het individueel dosimetrisch toezicht over te dragen naar het blootstellingsregister. Indien er een dienst voor fysische controle bestaat, dan gebeurt de overdracht onder toezicht van de erkende deskundige in de fysische controle. Indien er geen dienst voor fysische controle bestaat (bv. NORM-sector of burgerluchtvaart), gebeurt de overdracht onder toezicht van de preventieadviseur. In de praktijk wordt de overdracht uitgevoerd door de persoon of entiteit die daartoe door de exploitant of het ondernemingshoofd is gemachtigd. Wanneer de overdracht in de praktijk wordt uitgevoerd door een externe entiteit of persoon (die niet afhankelijk is van de exploitant of het ondernemingshoofd), moet een goede organisatie en een goede samenwerking worden opgezet (idealiter in het kader van een schriftelijke overeenkomst tussen de betrokken partijen), zodat de overdrachten correct worden uitgevoerd en de supervisies voorzien in artikel 30.6.4 mogelijk zijn. In dit geval deelt de externe entiteit of persoon vóór de overdracht naar het blootstellingsregister de resultaten van het individueel dosimetrisch toezicht mee aan de deskundige erkend in de fysische controle (of aan de preventieadviseur of de exploitant/ het ondernemingshoofd zelf) zodat deze laatste, na ze eventueel gecorrigeerd te hebben, hun overdracht autoriseert. Er kan bijvoorbeeld een regeling worden getroffen met de erkende dosimetrische dienst om de overdracht af te handelen. o De rubriek 30.6.5. `Erkenning van de diensten die metingen voor dosimetrie uitvoeren' bepaalt het procedureel kader voor de erkenningsaanvraag van voormelde diensten. De gevraagde erkenning kan door het Agentschap worden beperkt in de tijd, tot bepaalde deelgebieden en tot bepaalde toepassingsgebieden. In de 2e paragraaf van § 1 werd een bepaling voorzien om situaties te verhelpen waarbij de capaciteit van de diensten erkend voor het uitvoeren van radiotoxicologische analyses in geval van een grootschalige radiologische noodsituatie niet toereikend is. Deze bepaling bestaat erin dat het Agentschap in een dergelijk situatie kan besluiten om deze analyses te laten uitvoeren door andere niet-erkende laboratoria die over voldoende materiaal, kennis en ervaring beschikken voor de correcte uitvoering van deze analyses.
In artikel 30.7 wordt de verwijzing naar artikel 56 van het ARBIS vervangen door een verwijzing naar het koninklijk besluit van 22 oktober 2017 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen van de klasse 7 dat werd uitgevaardigd ter vervanging van hoofdstuk VII van het ARBIS. Er wordt gesteld dat de bepalingen van artikel 30.6 niet van toepassing zijn op het vervoer van gevaarlijke goederen van klasse 7.
Artikel 16 Dit artikel wijzigt artikel 31 van het ARBIS. In artikel 31.5 wordt de verwijzing naar Hoofdstuk VII vervangen door een verwijzing naar het koninklijk besluit van 22 oktober 2017 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen van de klasse 7.
Daarnaast wordt er een nieuw punt 31.6 toegevoegd om te voldoen aan de bepalingen van richtlijn 2013/59/EURATOM omtrent de inlichtingen met betrekking tot de risico's van ioniserende stralingen die aan zwangere vrouwen of vrouwen die borstvoeding geven moeten worden verleend.
Vooral in wachtkamers (medische inrichtingen, dierenartspraktijken) moet de nodige informatie worden aangebracht om personen te waarschuwen voor deze risico's.
Artikel 17.Dit artikel wijzigt artikel 33 van het ARBIS. Het begrip "blootstelling in een noodsituatie" wordt hier geïntroduceerd.
Artikel 18.Dit artikel wijzigt artikel 34 van het ARBIS. In de Franse versie van artikel 34.4 worden de woorden "du stockage" vervangen door de woorden "de l'entreposage" om verwarring te voorkomen tussen de berging van radioactief afval en de opslag ervan.
Daarnaast wordt artikel 34 aangevuld met een punt 34.6 dat algemene vrijgaveniveaus bevat voor vloeistoffen, zoals bijvoorbeeld oliën en koelvloeistof. Tot op heden werd daarvoor niets voorzien in het ARBIS. Omwille van chemische en milieuredenen kunnen dergelijke vloeibare afvalstoffen niet verwijderd worden via de normale lozingswegen.
Aangezien het beperkte hoeveelheden vrij te geven chemisch belaste vloeistoffen betreft die na vrijgave niet geloosd mogen worden in de riolering of oppervlaktewateren (zodat de waarden van tabel H1 van bijlage III van het ARBIS niet relevant zijn) maar worden verwijderd op wijze die identiek is aan de verwijdering van vrij te geven vaste stoffen (bijv. stort, verbrandingsoven, ...) als vrij te geven vaste afvalstoffen, wordt bepaald dat : 1° voor kleine hoeveelheden chemisch belaste vloeistoffen (< 1 ton/jaar) die dezelfde algemene vrijgaveniveaus in activiteitsconcentraties als voor vaste afvalstoffen (bijlage IB) respecteren, geen vrijgavevergunning meer vereist is.Indien het gaat om radioactieve stoffen met een halveringstijd van minder dan zes maanden, is de beperking van één ton per jaar niet van toepassing aangezien die enkel kunnen vrijgegeven worden na een nagenoeg volledig verval in toepassing van artikel 35.2, 2e lid. 2° voor grotere hoeveelheden vloeistoffen (> 1 ton/jaar) of voor activiteitsconcentraties boven de algemene vrijgaveniveaus van bijlage IB, nog steeds een vrijgavevergunning zoals voorzien in artikel 18 van het ARBIS vereist is.
Artikel 19.Deze bepaling wijzigt artikel 35 van het ARBIS. In de Franse versie van artikel 35.2, tweede lid worden de woorden "un stockage" et "ce stockage" respectievelijk vervangen door de woorden "un entreposage" et "cet entreposage" om verwarring te voorkomen tussen de berging van radioactief afval en de opslag ervan.
Daarnaast wordt artikel 35 aangevuld met een punt 35.6. In dat punt wordt aan het Agentschap de bevoegdheid toegekend om een technisch reglement uit te vaardigen, waarin vrijgaveniveaus worden vastgelegd voor gebouwen, voor specifieke materialen of voor materialen afkomstig van specifieke handelingen en dat bijkomende voorschriften voor oppervlakteactiviteit en monitoring kan bevatten.
In artikel 30.2, b van richtlijn 2013/59/EURATOM wordt de mogelijkheid voorzien dat de nationale bevoegde autoriteit bijkomende (nuclide-specifieke) vrijgaveniveaus voor specifieke materiaalstromen (bv. bouwafval of metalen uit ontmanteling) vastlegt. Punt 2.c van bijlage VIII van Richtlijn 2013/59/EURATOM voorziet ook dat er voorschriften voor oppervlaktebesmetting kunnen worden vastgelegd, die momenteel ontbreken in de Belgische regelgeving.
Deze vrijgaveniveaus en voorschriften worden bepaald overeenkomstig de criteria van bijlage IB, punt 2 en 3, die overeenkomen met de criteria van bijlage VII, punt 3, van Richtlijn 2013/59/EURATOM. De richtsnoeren waarvan sprake in artikel 35.6 worden specifiek vermeld in punt 39 van de aanhef van richtlijn 2013/59/EURATOM, namelijk de studies RP 1131 en RP 892.
Artikel 20.Dit artikel vervangt in de Franse tekst van artikel 36 van het ARBIS de woorden "du stockage" door "de l'entreposage" om verwarring te voorkomen. De berging van radioactief afval is immers niet hetzelfde als de opslag van radioactief afval.
Artikel 21.Dit artikel wijzigt artikel 37 van het ARBIS. In de Franse tekst van artikel 37.1 wordt het woord "stockés" vervangen door het woord "entreposés" om verwarring te voorkomen tussen enerzijds de berging van radioactief afval en anderzijds de opslag van radioactief afval.
Artikel 37.3 wordt vervangen als gevolg van de invoeging van een nieuwe bepaling (artikel 27/2) in het ARBIS omtrent de opslag van radioactieve stoffen buiten gebouwen. Wat dat betreft wordt ook verwezen naar de toelichting onder artikel 14 van onderhavig besluit.
In concreto wordt het verbod om radioactieve afvalstoffen op de grond of onder de grond op te slaan wordt vervangen door: 1° de verplichting om in alle omstandigheden het radioactief afval in hermetisch afgesloten recipiënten te plaatsen;2° de verplichting om het radioactief afval op te slaan in de installaties of delen van de installatie die hiervoor voorzien zijn. Artikel 37.3 is van toepassing op elk gedeelte van een inrichting (binnen of buiten gebouwen). Het speciaal voorzien van een installatie of een deel van een installatie voor het beheer van afval zorgt ervoor dat het afval van andere stoffen wordt gescheiden .
Artikel 22.Rekening gehouden enerzijds met de toekenning aan het Agentschap van de bevoegdheid inzake dosimetrisch toerzicht door de wet van 26 januari 2014 tot wijziging van de wet van 15 april 1994 en anderzijds met de bepalingen voorzien in artikel 51 en in bijlage X van de richtlijn 2013/59/EURATOM, worden de artikelen 37quater en 37quinquies van het ARBIS gewijzigd en wordt een artikel 37sexies toegevoegd.
Het algemeen kader voor de verdeling van de respectieve verantwoordelijkheden van de externe ondernemingen en de exploitanten of ondernemingshoofden met betrekking tot de stralingsbescherming en de veiligheid van de externe werkers is: 1° de externe onderneming en de exploitant (of het ondernemingshoofd) dragen allebei de verantwoordelijkheid voor de stralingsbescherming en de veiligheid van de externe werker (naleving van de algemene beginselen inzake stralingsbescherming en dosisbeperking), de ene op doorlopende basis en de andere voor een intern uitgevoerde opdracht met blootstellingsrisico;2° de externe onderneming is verantwoordelijk voor de basisinformatie, terwijl de exploitant de verantwoordelijkheid voor de specifieke vorming op zich neemt;3° de externe onderneming draagt de verantwoordelijkheid om de exploitant (of het ondernemingshoofd) voorafgaand aan de opdracht in kennis te stellen van haar identiteit en die van haar werknemer, van de dosisvoorgeschiedenis van de werker, en, wanneer de opdracht in het buitenland wordt uitgevoerd, van de nationale dosislimieten.Voor opdrachten in het buitenland maakt ze daartoe gebruik van het stralingspaspoort; 4° de exploitant (of het ondernemingshoofd) dient vóór het begin van de opdracht kennis te nemen van deze informatie;5° de exploitant (of het ondernemingshoofd) dient geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen beschikbaar te stellen;6° de exploitant (of het ondernemingshoofd) dient het individueel dosimetrisch toezicht van externe werkers te organiseren.Bovendien moet de exploitant (of het ondernemingshoofd) - ook al wordt dit niet uitdrukkelijk herhaald in artikel 37quinquies - de resultaten van dit dosimetrisch toezicht overdragen naar het blootstellingsregister, overeenkomstig artikel 30.6.4 dat werd ingevoegd door artikel 15 van dit besluit. 7° de exploitant (of het ondernemingshoofd) is verantwoordelijk voor het - indien nodig- bepalen en doen naleven van de dosisbeperkingen, rekening houdend met de voordien opgelopen dosissen, met de aard van de gecontroleerde zone en met de uit te voeren taak. Er worden geen verplichtingen opgelegd aan buitenlandse ondernemingen waar opdrachten worden uitgevoerd, aangezien dit het toepassingsgebied van de nationale regelgeving te buiten gaat (zie artikel 25/3 van de FANC-wet die het toepassingsgebied van het blootstellingsregister definieert). In dit geval wordt de externe onderneming verantwoordelijk gesteld voor alle aspecten van de stralingsbescherming van haar werknemers.
De bepaling voorzien in artikel 22 vervangt artikel 37quater van het ARBIS. In het nieuw artikel 37quater worden de verplichtingen van de externe onderneming vermeld voor de organisatie van de stralingsbescherming en de veiligheid van haar werknemers.
Artikel 23.Dit artikel vervangt artikel 37quinquies van het ARBIS. In het nieuwe artikel 37 quinquies worden de verplichtingen opgenomen van de exploitant of van het ondernemingshoofd.
Artikel 24.Dit artikel voegt in het ARBIS een nieuw artikel 37sexies in, met als titel `Bijzondere of uitzonderingsregelingen'.
In het nieuwe artikel 37sexies worden de uitzonderingen op het algemeen kader opgesomd.
Enerzijds: 1° externe ondernemingen (en bij uitbreiding de zelfstandige externe werkers) die voortdurend of herhaaldelijk en op basis van een contract tussenkomen bij een exploitant of een ondernemingshoofd;2° externe ondernemingen die over een eigen dienst voor fysische controle beschikken;3° externe hulpdiensten is die tussenkomen in een noodsituatie;4° de bevoegde autoriteiten en/of de controle- of inspectie-instanties: het Agentschap, Bel V, de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, NIRAF en de erkende instellingen voor fysische controle. kunnen voor hun eigen werknemers (of voor zichzelf indien het gaat om zelfstandige externe werkers) instaan voor de specifieke vorming over de gecontroleerde zone en de uit te voeren taken, het individueel dosimetrisch toezicht en de overdracht van de resultaten daarvan in het blootstellingsregister, zoals bedoeld in artikel 30.6 en de terbeschikkingstelling van de nodige persoonlijke beschermingsmiddelen tijdens de opdrachten met blootstellingsrisico die uitgevoerd worden voor exploitanten of ondernemingshoofden, en dit op basis van een door beide partijen ondertekende overeenkomst voor de eerste drie gevallen.
Anderzijds zijn de externe ondernemingen die hun werknemers voor een opdracht naar het buitenland sturen, verantwoordelijk voor alle aspecten van de stralingsbescherming van hun werkers en dit hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks via een overeenkomst met de buitenlandse onderneming. Ze zijn eveneens verplicht om de resultaten van het individueel dosimetrisch toezicht over te dragen naar het blootstellingsregister.
Artikel 25.Dit artikel wijzigt artikel 64 van het ARBIS. In de Franse tekst van artikel 64.2 worden de woorden "le stockage" vervangen door de woorden "l'entreposage" om verwarring te voorkomen tussen enerzijds de berging van radioactief afval en anderzijds de opslag van radioactief afval.
Artikel 26.Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.
Artikel 27.Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.
Artikel 28.Dit artikel wijzigt artikel 70 van het ARBIS. De controle van de radioactiviteit op het grondgebied wordt uitgebreid om bouwmaterialen te omvatten.
Daarnaast wordt bepaald dat de procedures voor de controle op de blootstelling aan radon in woningen en openbare gebouwen conform dienen te zijn aan de bepalingen van artikel 72/1.3 .
Artikel 29.Dit artikel voegt in het ARBIS een artikel 70/1 in.
Dit artikel legt de regelgevende controle vast voor de blootstelling aan gammastraling afkomstig van bouwmaterialen.
Artikel 70/1.1 bevat bepalingen omtrent de identificatie van deze materialen.
Artikel 70/1.2 bevat een definitie van de index voor activiteitsconcentratie; instrument om te waken over de ontvangen dosis.
Artikel 70/1.3 bevat bepalingen omtrent de evaluatie van de externe dosis.
Artikel 31.Dit artikel wijzigt artikel 72 van het ARBIS. In artikel 72.3 worden de woorden "kunnen worden ingeschakeld" vervangen om te verduidelijken dat het werknemers of externe werkers betreft die van tevoren geïdentificeerd werden om ingeschakeld te kunnen worden bij de interventie in een radiologische noodsituatie.
Artikel 72.4 wordt vervangen. Tot op heden bepaalde artikel 72.4 dat de personen die ingeschakeld kunnen worden bij de organisatie van de hulpverlening bij een radiologische noodsituatie als beroepshalve blootgestelde personen worden beschouwd. Hieruit viel af te leiden dat de in hoofdstuk III van het ARBIS omschreven algemene beschermingsmaatregelen voor deze personen gelden, met dien verstande dat - zoals uitdrukkelijk bepaald in artikel 72.4 - het gezondheidstoezicht, als bedoeld in artikel 24, enkel en alleen op deze personen van toepassing is indien zij in een radiologische noodsituatie interventies hebben uitgevoerd.
Gelet op het feit dat het vanuit organisatorisch en financieel oogpunt niet realistisch is om elke persoon die ingeschakeld kan worden bij de interventie in een radiologische noodsituatie a priori als een beroepshalve blootgestelde persoon te beschouwen, leek enige nuancering nodig. Derhalve wordt in artikel 72.4 gepreciseerd dat de al dan niet op voorhand geïdentificeerde werknemers of externe werkers enkel indien ze een blootstelling in een noodsituatie oplopen, als beroepshalve blootgestelde personen worden beschouwd. Hieruit valt af te leiden dat de in hoofdstuk III van het ARBIS omschreven radiologische beschermingsmaatregelen voor deze personen gelden, evenals het gezondheidstoezicht voorzien in titel 5 van boek V van de Codex over het welzijn op het werk.
Er wordt een paragraaf toegevoegd om de verantwoordelijkheden vast te leggen voor de organisatie van de stralingsbescherming van werknemers of externe werknemers bij interventies in noodsituaties die niet plaatsvinden bij een exploitant en waarvoor het koninklijk besluit van 1 maart 2018 tot vaststelling van het nucleair en radiologisch noodplan voor Belgisch grondgebied (NNP) niet van toepassing is.
Voor radiologische noodsituaties waarbij het NNP wordt toegepast, geeft het NNP aan wie verantwoordelijk is voor het organiseren van de verschillende aspecten van de stralingsbescherming van de intervenanten tijdens de verschillende fasen van de radiologische noodsituatie.
Voor radiologische noodsituaties buiten het toepassingsgebied van het NNP maar die plaatsvinden bij een exploitant, worden de verantwoordelijkheden voor de stralingsbescherming van de intervenanten vastgelegd in art 37 quater, quinquies en sexies gewijzigd/ingevoerd door dit koninklijk besluit.
Artikel 32.Dit artikel vervangt artikel 72bis van het ARBIS. Gezien radon de belangrijkste natuurlijke ioniserende stralingsbron is voor de bevolking, stelt richtlijn 2013/59/EURATOM dat de bevolking hierover meer informatie moet krijgen, vooral dan in het kader van de preventie van natuurlijke risico's en de luchtkwaliteit binnen gebouwen en woningen. Ook wordt gevraagd dat er een referentieniveau en remediëringsmiddelen zouden worden ingevoerd.
Het nieuwe artikel 72/1.1 is van toepassing op de interventies (beschermingsmaatregelen) in het geval van bestaande blootstellingsituaties die voortvloeien uit een nucleaire noodsituatie, een eerdere beroepsactiviteit of handeling, of een andere bestaande blootstellingsituatie.
Artikel 72/1.2 heeft betrekking op de verontreinigde zones en op de blootstelling aan radon.
Daarnaast introduceert artikel 72/1.3 de elementen die moeten worden opgenomen in het radonactieplan.
Artikel 33.Dit artikel vervangt artikel 75 van het ARBIS. Deze wijzigingen aan artikel 75 bestaan in de explicitering van de criteria voor de erkenning en de verlenging van de erkenning.
Bovendien worden de praktische modaliteiten met betrekking tot de erkenningsaanvraag- of verlengingsprocedures in geherdefinieerd en verduidelijkt.
De erkende artsen vormen een belangrijke schakel op het vlak van de organisatie van de stralingsbescherming van de werknemers in de betrokken sectoren. In dat verband, worden ze geacht samen te werken met de andere betrokken actoren op het terrein, te weten: de exploitanten, de deskundigen erkend in de fysische controle, de dosimetrische diensten, enz. Om zijn opdracht inzake de bescherming van de werknemers tegen het risico van de ioniserende straling te kunnen uitvoeren, moet het FANC in staat zijn de bevoegdheid van alle actoren op het terrein op dit niveau te kennen en te kunnen beoordelen.
De arbeidsartsen erkend in de stralingsbescherming zijn, net als andere actoren op het terrein, een cruciaal onderdeel van de controle op de organisatie van de stralingsbescherming op het terrein. Hoewel de erkenningsbevoegdheid niet expliciet voor het federale niveau is voorbehouden, is zij impliciet noodzakelijk en vormt ze een directe aansluiting om de opdracht inzake de bescherming tegen de gevaren van de ioniserende straling te kunnen uitvoeren.
Daarenboven beschikt het Agentschap in dat verband over de nodige expertise. Inderdaad, de materies waarvan sprake opdat arbeidsartsen aanspraak kunnen maken op een erkenning in de stralingsbescherming hebben betrekking op alles wat met ioniserende straling te maken heeft: niet alleen biologische effecten en aspecten aangaande de gezondheid, maar ook fysische basisbegrippen over ioniserende straling, dosimetrie, stralingsbescherming, medische en industriële toepassingen van ioniserende straling, enz.
Het is te noteren dat de nieuwe voorgestelde bepalingen al toegepast worden in de praktijk en aanvaard door de betrokken partijen sinds enkele jaren.
In de huidige tekst van het ARBIS, zijn de in artikel 75.2 gespecificeerde erkenningscriteria met betrekking tot de minimale theoretische (lesprogramma) en de praktische (stage) vereisten op het gebied van het gezondheidstoezicht op beroepshalve blootgestelde personen zeer vaag en kunnen ze als volgt worden samengevat: beschikken over een kwalificatie van universitair niveau in de radiobiologie en in de bescherming tegen de ioniserende straling (punt 75.2.3); kunnen bogen op een praktische ervaring op die gebieden (punt 75.2.4.); het kunnen gebruiken van de meet-, controle- en onderzoeksapparaten die onontbeerlijk zijn voor de uitoefening van dat soort werkzaamheden (punt 75.2.5).
Daarenboven worden er in het huidige artikel 75.2 geen bijkomende voorwaarden opgelegd op het gebied van vorming en stage voor de kandidaten voor een erkenning voor het gezondheidstoezicht op beroepshalve blootgestelde personen in de inrichtingen van klasse I. Deze laatsten zijn bijvoorbeeld de inrichtingen met installaties en activiteiten met een mogelijk zeer hoog risico, zoals bijvoorbeeld de kerncentrales.
Artikel 75.2. werd dus verder uitgewerkt en vermeldt nu meer precieze criteria met betrekking tot de vorming en stages. Deze criteria werden uitgewerkt in overleg met de belangrijkste stakeholders, onder andere de arbeidsartsen zelf en de medische jury. Art. 75.2. werd in 2 delen onderverdeeld. Artikel 75.2.1 vermeldt de algemene erkenningsvoorwaarden voor het gezondheidstoezicht in de inrichtingen van klasse II en III en bepaalt in lid § 1 de criteria betreffende het lesprogramma en in lid § 2 de criteria betreffende de stage. Artikel 75.2.2 vermeldt de bijkomende voorwaarden voor het gezondheidstoezicht in de inrichtingen van klasse I en bepaalt in lid § 1 de criteria voor de bijkomende theoretische vorming en in lid § 2 de criteria voor de bijkomende stage.
Zo wordt een minimumaantal uren les (lesprogramma voor klasse II en III: 150 uur theorie en 45 uur praktijk; bijkomende theoretische vorming voor klasse I: 50 uur) en een minimuminhoud bepaald voor de te volgen opleidingen met het oog op het verkrijgen van een erkenning voor het verrichten van het gezondheidstoezicht op beroepshalve blootgestelde personen.
Ook voor de stages werd er een reeks criteria bepaald die betrekking hebben op de duur (stages klasse II en III: minimum 160 uur binnen een periode van maximum 1 jaar; bijkomende stage klasse I: minimum 750 uur binnen een periode van maximum 30 maanden), de risico's inherent aan de ioniserende straling die tijdens de stage aan bod moeten komen, de stageplaatsen en de stagemeesters. Bovendien worden er in het nieuw artikel 75.2 de minimumvereisten met betrekking tot de inhoud van de stage opgesomd en gedetailleerd: bezoek van werkposten, het gezondheidstoezicht op beroepshalve blootgestelde personen, informatie van de werknemers, bezoek van externe instellingen (dosimetrielabo, gespecialiseerde centra voor de behandeling van de besmetting met radioactieve stoffen of bestraling door ioniserende straling, centrum voor de behandeling van radioactief afval,...).Tenslotte vermeldt artikel 75.2 ook dat een stageverslag moet opgesteld worden en geeft instructies voor het opstellen ervan.
Er wordt een nieuw artikel 75.3 ingevoegd om de procedure voor de erkenningsaanvraag te bepalen (wat artikel 75 niet voorzag). Artikel 75.3.1 heeft betrekking op de modaliteiten van een erkenningsaanvraag voor het gezondheidstoezicht binnen de inrichtingen van klasse II en III. De documenten die bij de erkenningsaanvraag moeten worden gevoegd zijn: het/de diploma'(s)/getuigschrift(en)/certifica(a)t(en) van de gevolgde opleiding(en), stageattest(en), en het/de stageverslag(en) vermeldt in artikel 75.2. Al deze stukken worden nu reeds door het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle gevraagd en een formulier voor het stageattest is trouwens ter beschikking op de website van het Agentschap.
In het huidig artikel 75 kan de erkenning verlengd worden op voorwaarde dat de arts het bewijs kan leveren dat hij zijn kennis en bekwaamheid in peil houdt en verder ontwikkelt in het kader van een permanente vorming van universitair niveau en dit met inbegrip van de kennis en bekwaamheid op het gebied van de stralingsbescherming.
In het nieuw artikel 75.4, worden de voorwaarden voor de verlenging van de erkenning bepaald. Zo dient de kandidaat voor een verlenging zijn kennis en bekwaamheid op het gebied van het gezondheidstoezicht op beroepshalve blootgestelde personen op peil te houden en verder te ontwikkelen, en dit enerzijds door de uitoefening van zijn professionele activiteiten en anderzijds door het volgen van een permanente vorming van universitair of equivalent niveau dat voldoet aan de door het Agentschap vastgestelde criteria in termen van aantal uren, wetenschappelijke inhoud en type activiteiten.
Om de vaak voorkomende problemen te verhelpen in geval van een langdurige onderbreking van de erkenning wordt tevens in artikel 75.4 een paragraaf voorzien om de erkende arts te verplichten om de exploitant tijdig op de hoogte te brengen van de einddatum van de lopende erkenning en van een eventuele aanvraag tot verlenging, zodat de exploitant de nodige maatregelen kan treffen opdat het in artikel 24 vermelde gezondheidstoezicht ononderbroken kan worden uitgeoefend.
De modaliteiten voor de verlenging zijn niet opgenomen in het huidig artikel 75. Het nieuw artikel 75.4 vermeldt deze modaliteiten. Deze bestaan reeds in de praktijk en bestaan erin dat er een activiteitenverslag en een beschrijving van de permanente vorming worden verstrekt. Een model van het activiteitenverslag en formulier van permanente vorming staan al ter beschikking op de website van het Agentschap. Het nieuwe artikel 75.4 bepaalt de inhoud van de activiteitenverslagen. Er wordt o.a. de nadruk gelegd op het feit dat de verschillende onderwerpen persoonlijk moeten worden behandeld. Meer precieze modaliteiten betreffende het opstellen van deze verslag worden bepaald door het Agentschap.
Het nieuw artikel 75.5 voorziet specifieke modaliteiten voor het verlenen van een erkenning na een langdurige onderbreking.
Artikel 34.Dit artikel vervangt hoofdstuk XIII van het ARBIS. Artikel 75/1 voert een aantal verplichtingen in specifiek voor de fabrikanten van ingekapselde bronnen.
Artikel 75/2 bevat enkele verplichtingen met betrekking tot de ingekapselde bronnen zelf.
Alle gegevens die gevraagd werden in de oude levensloopfiches zijn opgenomen in de informatie die gevraagd wordt om over te maken aan het Agentschap. Deze informatie en de wijze van versturen wordt beschreven in het "Technisch reglement van het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle tot bepaling van de modaliteiten betreffende de overdracht van bepaalde gegevens uit de inventaris van ingedeelde inrichtingen van klasse I, II en III aan het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle".
Wanneer afzonderlijke ingekapselde bronnen een fysische entiteit vormen en als dusdanig enkel in deze configuratie kunnen worden gebruikt en in normale omstandigheden enkel door de fabrikant in deelcomponenten kunnen worden gescheiden, kunnen deze bronnen als één enkel item worden beschouwd, mits akkoord van het Agentschap.
In het geval van brachytherapiebronnen kunnen ingekapselde bronnen worden geleverd en ingepland die opgebouwd zijn uit afzonderlijke bronnetjes. Deze bronnen worden achteraf gerecupereerd uit de patiënt maar zijn te beschouwen als één kit bronnen en dienen niet afzonderlijk in de inventaris vermeld te worden.
In artikel 75/2.2 wordt bepaald dat elke afgedankte ingekapselde bron ofwel: 1° opnieuw in gebruik dient te worden genomen binnen de vijf jaar;2° een nieuwe bestemmeling dient te worden gevonden. De bestemmeling dient, in volgorde van voorkeur, een andere exploitant, een fabrikant, een leverancier of NIRAS te zijn.
Hierdoor wordt voorkomen dat bronnen meer dan vijf jaar aanwezig blijven zonder dat ze gebruikt worden waarvoor ze dienen. Er moet een duidelijke visie zijn over de bestemming van dergelijke bronnen. Dit is nodig om te vermijden dat bronnen louter uit financiële of organisatorische redenen worden bijgehouden.
Artikel 75/2.3 bepaalt dat in het geval van afvoer naar een andere exploitant, fabrikant, leverancier of NIRAS dient de exploitant voor elke afgedankte ingekapselde bron, binnen de vijf jaar na uitgebruikname, in het bezit te zijn van een overnamecertificaat.
Binnen de vijf jaar na uitgebruikname dient een afgedankte ingekapselde bron effectief verwijderd zijn. Rekening houdend met de tijd nodig voor karakterisatie, verpakking en vervoer dient tijdig de afvoerprocedure te worden ingezet.
Artikel 75/2.4 bepaalt dat een afgedankte ingekapselde bron waarvan de geldigheid van het `speciale vorm'-certificaat dreigt te vervallen binnen de evacuatieperiode van vijf jaar na uitgebruikname, waarvan sprake in artikel 75/2.2, dient zo snel mogelijk te worden overgedragen en dit ten laatste voor de effectieve geldigheid van het "speciale vorm"-certificaat komt te vervallen.
Deze vervroegde afvoer voor dit specifieke geval is nodig om er zeker van te zijn dat de bron zal kunnen getransporteerd worden. Het vervallen van het `speciale vorm'-certificaat kan rechtstreekse gevolgen hebben voor het vervoer van een bron, waardoor afvoer binnen vijf jaar onmogelijk wordt.
Artikel 75/2.5 stelt dat een overdracht van een bron slechts kan plaatsvinden nadat de houder van een ingekapselde bron zich er op voorhand van heeft vergewist dat de toekomstige houder een passende vergunning heeft.
Om te voorkomen dat bronnen in niet-vergunde inrichtingen terechtkomen, wordt de verantwoordelijkheid gelegd bij diegene die de bron overdraagt aan een andere partij. Het is de verantwoordelijkheid van de houder om te controleren of de nieuwe houder wel degelijk beschikt over de toelating om deze bron te kunnen overnemen.
Krachtens artikel 75/2.6 dient het uniek bronnummer, waarvan sprake in artikel 75/2.1,1°, steeds te worden aangebracht op de broncontainer die de bron bevat. Indien dit praktisch niet uitvoerbaar is, dient een alternatieve aanpak te worden gehanteerd die de identificatie van de aanwezige bron in de broncontainer mogelijk maakt.
Het uniek bronnummer is, omwille van de stralingsbescherming, in de praktijk zelden zichtbaar vermits deze aangebracht wordt op de ingekapselde bron zelf. De broncontainer is vaak de dichtste plaats bij de bron waar mensen mee in contact komen. De bronnummers zijn gekend op basis van de informatie van de fabrikant of leverancier. Uit het oogpunt van controle en traceerbaarheid is het belangrijk dat het bronnummer op de container overeenkomt met het bronnummer van de werkelijke bron. Dit om te voorkomen dat er in tussentijd andere bronnen worden geladen of vervangingen gebeuren zonder het volgen van de correcte procedures. Het bronnummer op de container is in de praktijk ook vaak de unieke link tussen een centrale inventaris (database, ... ) en de situatie op het terrein.
Indien geen uniek bronnummer toegekend werd door de fabrikant dient de exploitant krachtens artikel 75/2.7 een uniek bronnummer toe te kennen. Dit uniek bronnummer dient ongewijzigd te blijven gedurende de gehele levensduur van de bron en dient bij overdracht schriftelijk te worden gecommuniceerd aan de nieuwe houder.
Voor oude bronnen is het uniek bronnummer in sommige gevallen niet gekend door de exploitant. In dat geval is het toegestaan dat de exploitant zelf een uniek bronnummer toekent op voorwaarde dat dit nummer steeds ongewijzigd blijft gedurende de verder levensduur van de bron. Ook in geval van overdracht dient het nummer te worden gecommuniceerd aan de nieuwe houder en moet dit nummer worden gebruikt voor de communicatie naar het Agentschap in het kader van artikel 75/2.1 hierboven.
Artikel 75/2.8 bepaalt dat de schriftelijke documentatie waarvan sprake in artikel 75/1.1, 4° dient bij overdracht te worden overgemaakt aan de nieuwe houder; dit om te vermijden dat deze informatie over de bron verloren zou gaan. Afdeling 2. - Wijzigingen aan de overgangs- en
inwerkingtredingsbepalingen
Artikel 35.Een overgangsbepaling wordt ingevoegd in artikel 81.3 van het ARBIS voor de opslag van radioactieve stoffen buiten gebouwen zoals bedoeld in artikel 27ter/2 van het ARBIS. Deze specifieke vorm van opslag zal toegelaten zijn vanaf de zesde maand na invoeging van artikel 27ter/2 in het ARBIS. Deze termijn biedt voldoende tijd aan exploitanten om zich te organiseren overeenkomstig de criteria vastgesteld door het Agentschap. Voor deze datum zal de huidige regeling van toepassing blijven.
Artikel 36.Dit artikel vult artikel 82 van het ARBIS aan met twee leden.
Deze leden strekken ertoe om een aantal van de door dit besluit doorgevoerde wijzigingen op een later tijdstip in werking te laten treden. Op deze wijze beschikken de exploitanten over voldoende tijd om zich te kunnen organiseren overeenkomstig de nieuwe bepalingen die door dit besluit in het ARBIS worden ingevoegd. Afdeling 3. - Wijzigingen aan de bijlagen
Artikel 37.Dit artikel vervangt bijlage IA van het ARBIS. In de nieuwe bijlage wordt rekening gehouden met de waarden opgelegd door richtlijn 2013/59/EURATOM. Voor een aantal isotopen ontbraken de vrijgave- en vrijstellingsniveaus in de huidige tabellen van bijlage IA en IB van het ARBIS. De volgende oplossing wordt hiervoor voorzien: - Vrijstellingsniveaus voor beperkte hoeveelheden: Bijlage IA van het ARBIS wordt aangevuld met de vrijstellingsniveaus uit het FANC-besluit van 09/07/2009 en van 05/06/2012, zodat deze FANC-besluiten kunnen worden opgeheven. Verder worden een aantal isotopen met hun waardes overgenomen uit NRPB-306 [ `Exempt Concentrations and Quantities for Radionuclides not included in the European Basic Safety Standards Directive'; S F Mobbs and M P Harvey; National Radiological Protection Board; April 1999; ISBN 0 85951 429 3], omdat deze isotopen voorkomen in de tabel in bijlage IB of in vergunningen die reeds werden gegeven door het Agentschap.
Artikel 38.Dit artikel vervangt bijlage IB van het ARBIS. In de nieuwe bijlage wordt rekening gehouden met de waarden opgelegd door richtlijn 2013/59/EURATOM. Voor een aantal isotopen ontbraken de vrijgave- en vrijstellingsniveaus in de huidige tabellen van bijlage IA en IB van het ARBIS. De volgende oplossing wordt hiervoor voorzien: - Vrijgave-vrijstellingsniveaus voor onbeperkte hoeveelheden: De tabel in bijlage IB wordt aangevuld met een aantal isotopen die voorkomen in reeds in België verleende exploitatievergunningen of die voorkomen in de tabel van bijlage IA. De waardes van deze niveaus hiervoor werden, voor zover ze niet in de BSS tabellen voorkomen, overgenomen uit de waardes gepubliceerd door de Zwitserse regering [Confédération Suisse, Ordonnance sur la radioprotection (ORaP), 26/04/2017]. Voor Ba-133 bedraagt deze waarde 0,1 Bq/g. Hierdoor wordt ook het FANC-besluit 02/04/2013 i.v.m. vrijgaveniveaus voor Ba-133 overbodig, zodat dit kan worden opgeheven.
Artikel 39.Dit artikel vervangt bijlage II van het ARBIS. In de nieuwe bijlage wordt rekening gehouden met de waarden opgelegd door richtlijn 2013/59/EURATOM.
Artikel 40.Dit artikel wijzigt bijlage III van het ARBIS. In bijlage III wordt in tabel H2 voor het radionuclide Co-60, voor het absorptietype M de waarde "0,125 Bq/m3" vervangen door "12,5 Bq/m3".
Met deze wijziging wordt een rekenfout gecorrigeerd die werd gemaakt bij de berekening van deze waarden.
Artikel 41.Dit artikel vervangt bijlage VI van het ARBIS. In de nieuwe bijlage wordt rekening gehouden met de waarden opgelegd door richtlijn 2013/59/EURATOM.
Artikel 42.Dit artikel heft bijlage VII van het ARBIS op.
Artikel 43.Dit artikel voegt aan het ARBIS een nieuwe bijlage VIII toe.
In de nieuwe bijlage wordt rekening gehouden met de waarden opgelegd door richtlijn 2013/59/EURATOM.
Artikel 44.Dit artikel voegt aan het ARBIS een nieuwe bijlage IX toe.
In de nieuwe bijlage wordt rekening gehouden met de waarden opgelegd door richtlijn 2013/59/EURATOM.
Artikel 45.Deze bepaling behoeft geen verdere toelichting.
Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Veiligheid en Binnenlandse zaken, P. DE CREM _______ Nota's 1 Recommended radiological protection criteria for the clearance of buildings and building rubble from the dismantling of nuclear installations, Recommendations of the group of experts set up under the terms of Article 31 of the Euratom Treaty, 2000. 2 Recommended radiological protection criteria for the recycling of metals from the dismantling of nuclear installations, Recommendations of the group of experts set.
20 JULI 2020. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen en houdende gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2013/59/EURATOM van 5 december 2013 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming tegen de gevaren verbonden aan de blootstelling aan ioniserende straling, en houdende intrekking van de Richtlijnen 89/618/EURATOM, 90/641/EURATOM, 96/29/EURATOM, 97/43/EURATOM en 2003/122/EURATOM en betreffende de opslag buiten gebouwen van radioactieve stoffen FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor nucleaire controle, artikel 3, gewijzigd bij wet van 2 april 2003;
Gelet op het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen;
Gelet op het advies van de Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen, gegeven op 13 december 2018;
Gelet op het advies van de Koninklijke Academie voor Geneeskunde van België, gegeven op 27 april 2019;
Gelet op het advies van de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het Werk, gegeven op 26 april 2019;
Gelet op het advies van de Nationale Arbeidsraad, gegeven op 28 mei 2019;
Gelet op het advies van de Hoge Gezondheidsraad, gegeven in juni 2019;
Gelet op de aanmelding bij de Europese Commissie, gedaan op 17 april 2020;
Gelet op het advies van de Inspectie van financiën, gegeven op 7 april 2020;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 23 april 2020;
Gelet op de regelgevingsimpactanalyse, uitgevoerd overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging;
Gelet op het advies 67.402/3 van de Raad van State, gegeven op 11 juni 2020, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2° van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Voorwerp
Artikel 1.Dit besluit zet richtlijn 2013/59/Euratom van de Raad van 5 december 2013 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming tegen de gevaren verbonden aan de blootstelling aan ioniserende straling, en houdende intrekking van de Richtlijnen 89/618/Euratom, 90/641/Euratom, 96/29/Euratom, 97/43/Euratom en 2003/122/Euratom, gerectificeerd op 17 maart 2016 en 11 juni 2019, gedeeltelijk om. HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen Afdeling 1 - Wijzigingen aan het dispositief
Art. 2.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen wordt gewijzigd als volgt: 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt: "Dit reglement is van toepassing op alle geplande of bestaande blootstellingssituaties of blootstelling in noodsituaties waarbij een risico van blootstelling aan ioniserende straling bestaat dat niet kan worden verwaarloosd vanuit het oogpunt van de stralingsbescherming of vanuit het oogpunt van de bescherming van het leefmilieu met het oog op de menselijke gezondheidsbescherming op lange termijn.Het is met name van toepassing op: 1° de vervaardiging, de productie, de bewerking, de hantering, de verkoop, de overdracht tegen vergoeding of gratis, de berging, het gebruik, de opslag, het voorhanden hebben, het vervoer, de transit, de invoer, de uitvoer, de verwijdering en de recyclage van radioactieve stoffen of van toestellen of installaties die er bevatten;2° de vervaardiging, de verkoop en de overdracht tegen vergoeding of gratis, het bezit en het gebruik van elektrische apparatuur die ioniserende straling kan uitzenden en waarvan de onderdelen met een potentiaalverschil van meer dan 5 kilovolt (kV) kunnen werken; 3° elke andere handeling met een uit ioniserende straling voortkomend risico."; 2° het tweede lid wordt aangevuld met de volgende zin: "Deze beroepsactiviteiten worden beschouwd hetzij als bestaande blootstellingssituaties, hetzij als bestaande blootstellingssituaties die als geplande blootstellingssituaties beheerd worden, hetzij als geplande blootstellingssituaties."; 3° in het derde lid worden de woorden "van een langdurige blootstelling" telkens vervangen door de woorden "van een bestaande blootstellingsituatie";4° in het vierde lid wordt de bepaling onder 2.hersteld als volgt: "2. op het vervoer, op Belgisch grondgebied, van toestellen of van stoffen die ioniserende straling kunnen voortbrengen, opgelegd of vergund door de Minister bevoegd voor Landsverdediging of zijn vertegenwoordiging, waargenomen door: a) het Belgisch leger; of, b) buitenlandse strijdkrachten."; 5° een zesde lid wordt toegevoegd, luidende: "Het is evenmin van toepassing op de blootstelling aan kosmische straling van personen die geen deel uitmaken van het lucht- of ruimtevaartpersoneel tijdens een lucht- of ruimtevaart.".
Art. 3.Artikel 2 van hetzelfde besluit wordt gewijzigd als volgt: 1° in punt 1° ) wordt de definitie van "radioactieve stof" vervangen als volgt: "radioactieve stof : iedere stof die een of meer radionucliden bevat, waarvan de activiteit of activiteitsconcentratie, voor zover het de stralingsbescherming betreft, niet mag worden verwaarloosd;"; 2° in punt 1° ) wordt de definitie van "ioniserende straling" vervangen als volgt: "ioniserende straling: de energie die wordt overgedragen in de vorm van deeltjes of elektromagnetische straling met een golflengte van ten hoogste 100 nanometer of een frequentie van ten minste 3x1015 hertz, waardoor rechtstreeks of onrechtstreeks ionen kunnen worden geproduceerd;"; 3° in punt 2° ) wordt de definitie van "dosisbeperking" vervangen als volgt: "dosisbeperking: beperking bepaald als verwacht maximum van een individuele dosis, gebruikt voor de bepaling van de mogelijkheden bij het optimalisatieproces voor een bepaalde stralingsbron in een geplande blootstellingssituatie;"; 4° in punt 3° ) wordt in de Nederlandstalige versie van de definitie van "weesbron" het woord "ontvanger" vervangen door het woord "bestemmeling";5° in punt 3° ) wordt de definitie van "hoogactieve ingekapselde bron" vervangen als volgt: "hoogactieve ingekapselde bron, afgekort HAIB: ingekapselde bron waarvan de activiteit van de erin vervatte radionuclide gelijk is aan of meer bedraagt dan de waarden vermeld in bijlage VI;"; 6° in punt 3° ) wordt de definitie van "afgedankte hoogactieve ingekapselde bron" vervangen als volgt: "afgedankte ingekapselde bron: een ingekapselde bron die niet langer wordt gebruikt, noch bestemd is om te worden gebruikt voor de handeling waarvoor een vergunning was verleend en waarvan het gebruik binnen de inrichting definitief wordt stopgezet;" 7° in punt 3° ) wordt de definitie van "radioactieve afvalstoffen" aangevuld met de woorden: "of van een beschermingsmaatregel toegepast bij een radiologische noodsituatie";8° in punt 3° ) wordt in de Nederlandstalige versie van de definitie van "activering" het woord "fotonen" vervangen door het woord "gammastralen";9° in punt 3° ) wordt in de Nederlandstalige versie van de definitie van "blootstelling in een noodsituatie" het woord "actie" vervangen door het woord "tussenkomsten";10° in punt 3° ) worden in de definitie van "blootstelling in een noodsituatie" de woorden ", om beschermingsmaatregelen op te zetten" ingevoegd tussen de woorden "personen wordt blootgesteld" en de woorden "of om een waardevolle installatie";11° punt 3° ) wordt aangevuld met de volgende definities: - radiotoxicologische analyse: meting van de hoeveelheid of concentratie aan radioactieve stoffen die aanwezig zijn in het lichaam of in biologisch materiaal dat door het lichaam wordt uitgescheiden of voortgebracht om de radiotoxiciteit te bepalen of een equivalente of effectieve volgdosis te schatten; - programma voor individueel dosimetrisch toezicht: organisatie van het individueel dosimetrisch toezicht voor de verschillende werkposten van een inrichting of een onderneming; - beschermingsmaatregelen: maatregelen, behalve remediëringsmaatregelen, om doses te vermijden of te verminderen die anders in een noodsituatie of bestaande blootstellingssituatie zouden worden ontvangen; - blootstelling van de bevolking: blootstelling van personen, uitgezonderd beroepshalve of medische blootstellingen; - referentieniveau: niveau van de effectieve dosis, de equivalente dosis, of de activiteitsconcentratie in een noodsituatie, of bestaande blootstellingssituatie waarboven de blootstelling die uit deze bloostellingssituatie voortvloeit als ongepast wordt beschouwd, hoewel het geen limiet is die niet mag worden overschreden; - bestaande blootstellingssituatie: een blootstellingssituatie die al bestaat op het ogenblik dat een beslissing over de controle ervan moet worden genomen en waarvoor de toepassing van dringende maatregelen niet of niet langer vereist is; - geplande blootstellingssituatie: een blootstellingssituatie die voortkomt uit het gepland gebruik van een stralingsbron of uit een menselijke handeling die de verspreidingsroutes wijzigt zodat zij de blootstelling of potentiële blootstelling van mens of milieu veroorzaken. Geplande blootstellingssituaties omvatten zowel normale als potentiële blootstellingen; - situatie van blootstelling in een noodsituatie: een situatie van blootstelling ten gevolge van een noodsituatie; - noodsituatie: een ongewone situatie of gebeurtenis waarbij een stralingsbron is betrokken en die onmiddellijke maatregelen vereist om ernstige negatieve gevolgen voor de gezondheid en veiligheid van de mens, de levenskwaliteit, het eigendom of het milieu te beperken, dan wel een ernstig gevaar dat dergelijke enstige negatieve gevolgen kan meebrengen; - blootstelling bij niet-medische beeldvorming: elke welbewuste blootstelling van personen bij beeldvorming waarbij het voordeel voor de gezondheid van de persoon die de blootstelling ondergaat niet vooropstaat; - bouwmateriaal: elk voor de bouw bestemd product dat bedoeld is om blijvend te worden verwerkt in een bouwwerk of delen ervan, en waarvan de prestaties gevolgen hebben voor de prestaties van het bouwwerk met betrekking tot de blootstelling van de bewoners aan ioniserende straling; - radon: de radionuclide Rn-222 en de dochternucliden ervan; - opslag: de bewaring van radioactieve stoffen binnen een specifieke installatie met de bedoeling deze daar later nog weg te halen. - de van kracht zijnde internationale overeenkomsten en reglementen voor het vervoer van gevaarlijke goederen: a) het Europees Verdrag betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (ADR);b) het Reglement betreffende het internationale spoorwegvervoer van gevaarlijke goederen (RID), dat bijlage I uitmaakt van het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF);c) de Technische Instructies voor de veiligheid van het luchtvrachtvervoer van gevaarlijke stoffen, van de Internationale Organisatie voor Burgerluchtvaart (ICAO);d) de Internationale Maritieme Code voor gevaarlijke stoffen (IMDG), van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO); e) Europees Verdrag betreffende het Internationaal vervoer van gevaarlijke stoffen over de Binnenwateren (ADN);"; 12° een punt 4° ) wordt toegevoegd, luidende: "4° ) Definities voor de toepassing van hoofdstuk XIII - bijzondere bepalingen met betrekking tot ingekapselde bronnen - leverancier: elke natuurlijke of rechtspersoon die een bron levert of ter beschikking stelt; - houder: elke natuurlijke of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor een ingekapselde bron, met inbegrip van fabrikanten en leveranciers; - broncontainer: de insluiting van een ingekapselde bron, die geen geïntegreerd onderdeel van de bron is, maar bedoeld is voor normale uitbating of opslag.".
Art. 4.Artikel 3.1 van hetzelfde besluit wordt gewijzigd als volgt: 1° in punt b), 3., b) worden de woorden ", bestemd voor de diagnose, de behandeling of een medisch of diergeneeskundig onderzoek" opgeheven; 2° punt b), 3., c) wordt aangevuld met de woorden "of de niet-medische beeldvorming"; 3° in punt d) worden de bepalingen onder 1.vervangen als volgt: "1. de installaties, met uitzondering van deze beschreven in de punten 3., b) en d) van artikel 3.1, b), waar radioactieve stoffen gebruikt worden of in het bezit worden gehouden, waarvan: a) de totale activiteit de vrijstellingsniveaus vastgelegd in bijlage IA niet overschrijdt; of, b) voor hoeveelheden van maximum één ton, de activiteitsconcentratie de vrijstellingsniveaus vastgelegd in bijlage IA, niet overschrijdt; of, c) voor hoeveelheden groter dan één ton, de activiteitsconcentratie de niveaus vastgelegd in tabel A van bijlage IB niet overschrijdt; of, d) een studie met representatieve blootstellingscenario's aantoont dat de effectieve dosis die per jaar door een lid van de bevolking opgelopen kan worden 10 microsievert of minder is. De toepassingscriteria worden beschreven in de bijlagen IA en IB, onder meer in het geval van een mengsel van radionucliden."
Art. 5.Artikel 4 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt: "Artikel 4 Beroepsactiviteiten waarbij natuurlijke stralingsbronnen worden aangewend 4.1 Beroepsactiviteiten die een risico inhouden op een blootstelling aan radon De beroepsactiviteiten waarvan het Agentschap vaststelt dat ze een risico inhouden op een blootstelling aan radon worden beschouwd als een bestaande blootstellingssituatie, waarbij de radonconcentratie in de gebouwen gemeten moet worden. Deze metingen moeten uitgevoerd worden conform het radonactieplan vastgesteld overeenkomstig artikel 72/1.3. Indien de radonconcentratie het jaarlijks gemiddelde referentieniveau dat bepaald werd in artikel 20.2.2, e) overschrijdt, moeten deze beroepsactiviteiten aangegeven worden aan het Agentschap, overeenkomstig artikel 9.1.
De beroepsactiviteiten in arbeidsplaatsen waar de blootstelling van de werkers de effectieve dosis van 6 mSv per jaar, of een equivalente geïntegreerde blootstelling aan radon, bepaald in artikel 20.3, nog steeds overschrijdt, worden als geplande blootstellingssituaties beschouwd en worden overeenkomstig artikel 9.3 beheerd. 4.2 Beroepsactiviteiten die een risico inhouden op een blootstelling aan natuurlijke radioactieve stoffen en beschouwd worden als geplande blootstellingssituaties De beroepsactiviteiten die een risico inhouden op externe blootstelling, opname door ingestie of inademing van natuurlijke radioactieve stoffen in bestaande of nog op te richten lokalen, bij normale arbeidsomstandigheden of normale bezettingsgraad, of gedurende het onderhoud, met inbegrip van de beroepsactiviteiten met betrekking tot de bijhorende residu- of afvalstromen die als geplande blootstellingssituaties worden beschouwd en vermeld worden in artikel 1, tweede lid, zijn de beroepsactiviteiten waarbij natuurlijke stralingsbronnen worden aangewend, waarvan : 1° de totale hoeveelheid meer bedraagt dan 1 ton;2° voor vaste bronnen, de activiteitsconcentratie de niveaus bepaald in bijlage VIII overschrijdt;3° voor vloeibare bronnen, de activiteiteitsconcentratie de niveaus bepaald in bijlage IX overschrijdt. Zij moeten aangegeven worden aan het Agentschap, overeenkomstig artikel 9.1.
Het Agentschap bepaalt in welke industriële sectoren deze niveaus kunnen worden overschreden.
Grondstoffen, producten, bijproducten of residu's van een activiteit, met inbegrip van onderdelen van installaties kunnen worden beschouwd als natuurlijke bronnen.
Wanneer de activiteitsconcentratie de vrijstellingswaarden die van toepassing zijn voor het vervoer van natuurlijke stralingsbronnen, die bepaald werden in artikel 4 van het KB van 22 oktober 2017 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen van klasse 7, overschrijdt, dan is de restrictie met betrekking tot de hoeveelheden die meer dan 1 ton bedragen niet van toepassing. 4.3 De exploitatie van vlieg- of ruimtetuigen De ondernemingen die vlieg- of ruimtetuigen exploiteren dienen een aangifte te richten aan het Agentschap, overeenkomstig artikel 9.1.".
Art. 6.Artikel 5.7.3 van hetzelfde besluit wordt gewijzigd als volgt: 1° in het eerste lid worden de woorden "hoofdstuk VII betreffende het vervoer" vervangen door de woorden "het koninklijk besluit van 22 oktober 2017 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen van de klasse 7";2° in hetzelfde lid worden in de Nederlandstalige versie van de tekst de woorden "in een door de deskundige erkend in de fysische controle voor de duur van de werkzaamheden goedgekeurde werfopslagplaats" vervangen door de woorden ", voor de duur van de werken, in een daartoe door de deskundige erkend in de fysische controle goedgekeurd werfmagazijn".
Art. 7.In de Franstalige versie van artikel 7.2, 8, I, 8° van hetzelfde besluit worden de woorden "de stockage" vervangen door de woorden "d'entreposage".
Art. 8.Artikel 9 van hetzelfde besluit wordt gewijzigd als volgt: 1° 9.1, 9.2 en 9.3 worden vervangen als volgt: "9.1 Aangifte aan het Agentschap De aangifte van de beroepsactiviteiten bedoeld in artikel 4 wordt aan het Agentschap gericht en omvat: 1° de naam, voornamen, hoedanigheid en woonplaats van de persoon die de aangifte indient en eventueel de maatschappelijke benaming van de onderneming, haar maatschappelijke, administratieve en exploitatiezetels, de namen en de voornamen van de bestuurders of zaakvoerders, de identiteit van de exploitant, de naam en voornaam van het hoofd van de inrichting; 2° voor de beroepsactiviteiten bedoeld in artikel 4.1 : a) de beschrijving en het doel van de inrichting;b) de details van de meetomstandigheden en de resultaten van alle uitgevoerde radonanalyses;3° voor de beroepsactiviteiten bedoeld in artikel 4.2 : a) de aard en het voorwerp van de inrichting;b) de aard en de kenmerken van de natuurlijke stralingsbronnen die aanwezig zijn of die worden aangewend;c) de verwijzing naar de milieuvergunning voor de inrichting, afgeleverd door de bevoegde regionale overheid;d) de beschrijving van de processen die kunnen leiden tot een risico op blootstelling aan natuurlijke stralingsbronnen;e) het aantal personen betrokken in de verschillende sectoren van de inrichting;f) de beschermingsmaatregelen die actueel worden genomen of aanbevolen en, desgevallend, de fysische toestand van deze natuurlijke stralingsbronnen, hun hoeveelheden, hun radioactiviteitsniveau, hun bestemming, de plaatsen waar ze in bezit worden gehouden, waar ze worden aangewend of waar ze worden opgeslagen;g) de maatregelen die worden getroffen inzake de karakterisatie, de behandeling, de bewaring en de verwijdering van de geproduceerde afvalstoffen. Het Agentschap bepaalt de modaliteiten en de inhoud van de aangifte op basis van het blootstellingsrisico.
Het Agentschap bepaalt in welke gevallen en volgens welke modaliteiten een evaluatie van de gevolgen voor de bevolking en desgevallend voor de ecosysteem nodig is.
Deze evaluatie kan worden uitgevoerd door de toepassing van door het Agentschap bepaalde toezichtscriteria, of door de uitvoering van een gedetailleerde impactstudie waarvan de modaliteiten door het Agentschap worden bepaald; 4° voor de ondernemingen die vlieg- of ruimtetuigen exploiteren: a) de beschrijving van de meetmethodes en -omstandigheden of de schatting van de doses ten gevolge van de blootstelling van het lucht- en ruimtevaartpersoneel aan kosmische straling;b) de resultaten van de meting of de schatting van de blootstelling van het lucht- en ruimtevaartpersoneel aan kosmische straling. Het Agentschap kan in een technisch reglement de modaliteiten en de inhoud van de aangifte op basis van het blootstellingsrisico specifiëren.
Het Agentschap bepaalt de kwaliteitscriteria met betrekking tot de dosisevaluatiemethodes en de criteria op basis waarvan de door het lucht- of ruimtevaartpersoneel opgelopen dosis kan worden beschouwd als minder dan 1 mSv per jaar. 9.2 Advies van de Europese Commissie In de gevallen bedoeld in artikel 37 van het Euratom-Verdrag wint het Agentschap het advies in van de Europese Commissie.
Het Agentschap kan hiertoe analyses, of bijkomende metingen eisen om zodoende de aanwezige natuurlijke stralingsbronnen, of de blootstelling die er een gevolg van kan zijn beter te kunnen karakteriseren.
Het Agentschap kan ook eisen dat de inrichting hem het advies van een deskundige de algemene of bijzondere aspecten van de veiligheid of de gezondheid in de inrichting, of de gevolgen voor het leefmilieu bezorgt. Het Agentschap kan dit oordeel eveneens rechtstreeks vragen.
De kosten van dit oordeel of expertise zijn voor rekening van de natuurlijke of rechtspersoon die het dossier indient. 9.3 Corrigerende maatregelen Indien de dosisniveaus die zijn vastgesteld in artikel 20.3 voor de personen van het publiek, of de beroepshalve blootgestelde personen worden, of kunnen worden overschreden, dan kan het Agentschap corrigerende maatregelen opleggen en een termijn opleggen voor de tenuitvoerlegging van deze corrigerende maatregelen.
De exploitanten van de beroepsactiviteiten bedoeld in artikel 4.2 en 4.3 die onderhevig zijn aan corrigerende maatregelen of een vergunning duiden een agent voor de stralingsbescherming aan. Deze aanstelling dient het voorwerp uit te maken van een gunstig advies van het Agentschap.
Het Agentschap kan hierbij een afwijking op de vereisten opgenomen in artikel 9.7. toestaan mits de agent voor de stralingsbescherming kan aantonen over een voldoende kennis te beschikken over de toe te passen aspecten van stralingsbescherming.
De corrigerende maatregelen omvatten hetzij operationele maatregelen bedoeld om de blootstelling van de operatoren of de bevolking te beperken, hetzij maatregelen voor de controle en het toezicht op het effectieve blootstellingsniveau.
Desgevallend kunnen de corrigerende maatregelen bestaan in de verplichting om een plan van stopzetting van de activiteit op te stellen en door het Agentschap te laten goedkeuren.
Indien de dosisniveaus vastgesteld in artikel 20.3 voor de personen van het publiek, ondanks deze corrigerende maatregelen, toch nog worden, of kunnen worden overschreden, wordt er door het Agentschap opgelegd dat alle, of een gedeelte van de reglementaire voorschriften die krachtens dit reglement van toepassing zijn op handelingen, van toepassing zullen zijn voor de betrokken inrichting.
Voor de ondernemingen die vliegtuigen exploiteren dient het ondernemingshoofd, indien de limiet van de effectieve dosis voor personen van het publiek wordt of kan worden overschreden, onverminderd de maatregelen die door het Agentschap worden opgelegd krachtens de bepalingen van dit artikel: 1° de individuele doses van het vliegend personeel ten gevolge van de blootstelling aan kosmische straling, te bepalen;2° de resultaten hiervan over te maken aan het blootstellingsregister, door het Agentschap vastgestelde modaliteiten.3° rekening te houden met deze dosisschattingen bij het opstellen van de werkschema's, teneinde de doses van het in hoge mate blootgestelde vliegend personeel te vermijden;4° de betrokken werknemers en externe werkers te informeren over de gezondheidsrisico's die hun werk met zich meebrengt en over hun individuele dosis; 5° artikel 20.1.1.3 toe te passen voor het vrouwelijke vliegend personeel.
De onderneming duidt een agent voor de stralingsbescherming aan. Zijn aanstelling moet het voorwerp uitmaken van een gunstig advies van het Agentschap. Het Agentschap kan hierbij een afwijking op de vereisten opgenomen in artikel 9.7. toestaan mits de agent voor de stralingsbescherming kan aantonen over een voldoende kennis te beschikken over de toe te passen aspecten van stralingsbescherming.
Voor een onderneming die vliegtuigen exploiteert, waarbij de effectieve dosis die door het luchtvaartpersoneel wordt opgelopen, door de kosmische straling, meer dan 6 mSv per jaar kan bedragen, zijn de bepalingen van dit reglement van toepassing, rekening gehouden met de bijzondere kenmerken van deze blootstellingssituatie.
De blootstelling van ruimtevaartpersoneel aan niveaus die hoger liggen dan de dosislimieten, wordt beheerd als een blootstelling met speciale vergunning."; 2° een punt 9.7 wordt toegevoegd, luidend: "9.7 Opleiding van de agenten voor de stralingsbescherming bedoeld in artikel 9.3 De exploitant ziet erop toe dat de agent voor de stralingsbescherming zijn kennis en zijn bekwaamheid op peil houdt en verder ontwikkelt in het kader van een permanente vorming.
De kosten van de opleiding zijn ten laste van de exploitant. De opleiding wordt gevolgd tijdens de werkuren.
Voor de in artikel 4.2 bedoelde beroepsactiviteiten die, op basis van de analyse van het blootstellingsrisico van de werknemers, het voorwerp hebben uitgemaakt van corrigerende maatregelen of een vergunning, moet de agent voor de stralingsbescherming over een diploma van preventieadviseur beschikken: - van niveau 3 in het geval van corrigerende maatregelen; - van niveau 2 in het geval van een vergunning.
Voor de beroepsactiviteiten die het voorwerp hebben uitgemaakt van een vergunning volgt de agent voor de stralingsbescherming tevens een aanvullende opleiding, met name over: - de verschillende natuurlijke stralingsbronnen; - de meetmethoden; - de processen die kunnen leiden tot een verrijking met natuurlijke radioactieve stoffen; - de beoordeling van het blootstellingsrisico; - de specifieke aspecten van de regelgeving inzake natuurlijke stralingsbronnen."
Art. 9.Artikel 18 van hetzelfde besluit wordt gewijzigd als volgt: 1° in 18.1, eerste lid worden de woorden ", die niet geloosd kunnen worden in de riolering of oppervlaktewater," ingevoegd tussen de woorden "vloeibare radioactieve afvalstoffen" en de woorden "afkomstig van inrichtingen"; 2° in 18.2 worden de woorden "of in afdrukbare elektronische vorm" ingevoegd tussen de woorden "drie exemplaren" "en de woorden ", toegestuurd worden"; 3° in de Nederlandse versie van 18.2, 1° worden de woorden "het betreffende" vervangen door de woorden "de betrokken"; 4° 18.2, 2° wordt aangevuld met de volgende zin: "Radioactieve afvalstoffen met een maximale jaarlijkse hoeveelheid van 1 ton waarvan de activiteitsconcentratie de waarden van bijlage IA niet overschrijdt worden vrijgesteld van een impactstudie"; 5° in 18.2, 3° wordt het woord "vervalstockage" vervangen door het woord "vervalopslag"; 6° 18.3 derde lid, wordt vervangen als volgt: "De activiteitsconcentratieniveaus die vastgesteld worden in de vergunningen die door het Agentschap verleend worden, zijn zo laag als redelijkerwijze mogelijk en moeten waarborgen dat de in punt 2 en punt 3 van bijlage IB bepaalde criteria inzake stralingsbescherming worden nageleefd.".
Art. 10.Artikel 20 van hetzelfde besluit wordt gewijzigd als volgt: 1° in 20.1.1.1, eerste lid, a), wordt de laatste zin, die aanvangt met de woorden "Met toepassing van dit principe" en eindigt met de woorden "al naargelang het geval", opgeheven; 2° in 20.1.1.1, eerste lid, b) wordt na het tweede lid een lid ingevoegd, luidende: "Voorafgaand aan de blootstelling bij niet-medische beeldvorming met andere dan medisch-radiologische uitrustingen, wordt de toestemming gezocht van de persoon die de blootstelling zal ondergaan of diens wettelijke vertegenwoordiger, nadat die correct en op een voor hem begrijpelijke manier werd geïnformeerd over de handeling, met inbegrip van de risico's die gepaard gaan met de blootstelling, evenwel rekening houdend met gevallen waarin de rechtshandhavingsautoriteiten krachtens de van toepassing zijnde regelgeving zonder instemming van de betrokkene mogen handelen." 3° in 20.1.1.1, eerste lid, c), eerste zin, worden de woorden "evenals betreffende" vervangen door de woorden "de bestaande blootstellingssituaties, "; 4° in 20.1.1.1, eerste lid, c), tweede zin, worden de woorden "de blootstelling van individuen ten gevolge van onderzoeken of medische behandelingen waaraan ze worden onderworpen" vervangen door de woorden "medische blootstellingen, noch op blootstellingen bij niet-medische beeldvorming met medisch-radiologische uitrustingen"; 5° in 20.1.1.1, eerste lid, c), worden de derde zin, die aanvangt met de woorden "Elke medische blootstelling moet evenwel" en eindigt met de woorden "overeenkomstig de bepalingen van artikel 51." tot en met de negende zin die aanvangt met de woorden "Deze dosisbeperking dient te worden goedgekeurd" en eindigt met de woorden "tot vaststelling van de normen waaraan de ziekenhuizen en hun diensten dienen te beantwoorden.", opgeheven; 6° in 20.1.3, derde lid, wordt het woord "150" vervangen door het woord "20"; 7° in 20.1.3 wordt het laatste lid opgeheven; 8° in 20.1.5, derde lid wordt het woord "50" vervangen door het woord "15"; 9° in 20.1.6, h) worden de woorden "de artikelen 18 tot 23 van het koninklijk besluit van 25 april 1997 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's voortspruitende uit de ioniserende stralingen" vervangen door de woorden "artikelen V.5-17 en V.5-22 in titel 5 betreffende Ioniserende stralingen van Boek V van de Codex over het welzijn op het werk"; 10° in 20.1.6, i), worden de woorden "medisch dossier, voorzien in artikel 146quinquies van het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming. De opgelopen doses of de volgdoses bij de blootstelling met speciale vergunning dienen afzonderlijk te worden opgenomen in de blootstellings- en ontsmettingstabel vermeld in artikel 27 van het koninklijk besluit van 25 april 1997 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's voortspruitende uit de ioniserende stralingen. De twee schriftelijke toelatingen vermeld in punt a) dienen eveneens bewaard te worden in bovengenoemd dossier" vervangen door de woorden "gezondheidsdossier bedoeld in hoofdstuk VII betreffende de maatregelen in verband met het gezondheidstoezicht op de werknemers van Boek I, titel 4 van de Codex over het welzijn op het werk. De rechtvaardiging van deze blootstelling, de precieze omstandigheden ervan, alsook de waarden van de opgelopen doses en/of de volgdosis voor de betrokken persoon worden hierin opgenomen"; 11° in 20.1.6, wordt punt j) opgeheven; 12° in 20.1.7, tweede lid, worden de woorden "medisch dossier vermeld in artikel 146quinquies van voornoemd Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming. De gedurende de blootstelling opgelopen doses of volgdoses dienen apart te worden geregistreerd in het document vermeld in artikel 27 van het koninklijk besluit van 25 april 1997 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's voortspruitende uit de ioniserende stralingen" vervangen door de woorden "gezondheidsdossier bedoeld in hoofdstuk VII betreffende de maatregelen in verband met het gezondheidstoezicht op de werknemers van Boek I, titel 4 van de Codex over het welzijn op het werk. De precieze omstandigheden van de blootstellingen bij ongeval, alsook de waarden van de opgelopen dosis en/of de volgdosis voor de betrokken persoon en de acties die werden genomen naar aanleiding van deze blootstellingen wordt hierin opgenomen"; 13° in 20.1.7, wordt het derde lid opgeheven; 14° in 20.1.7, vierde lid, dat het derde lid wordt, worden de woorden "zijn de bepalingen van de artikelen 18 tot 23 van het koninklijk besluit van 25 april 1997 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's voortspruitende uit de ioniserende stralingen" vervangen door de woorden "dan zijn de bepalingen in artikelen V.5-17 en V.5-22 van titel 5 betreffende Ioniserende stralingen van Boek V van de Codex over het welzijn op het werk"; 15° het opschrift van 20.2 wordt aangevuld met de woorden "en bestaande blootstellingssituaties"; 16° in 20.2.1 worden de woorden "voortdurende blootstelling om welke reden dan ook" vervangen door de woorden "bestaande blootstellingssituatie om welke reden dan ook"; 17° in 20.2.2, c) worden de woorden "alsook in het geval van een bestaande blootstellingssituatie," ingevoegd tussen de woorden "bestaande handeling of beroepsactiviteit," en de woorden "zijn de dosislimieten die"; 18° 20.2.2 wordt aangevuld met e) en f), luidende: "e) voor de bestaande blootstellingssituaties waarbij het gaat om een blootstelling aan radon, wordt het referentieniveau van de activiteitsconcentratie in de lucht vastgesteld op 300 Bq/m3; f) het referentieniveau van toepassing op de externe blootstelling aan gammastraling afkomstig van bouwmaterialen, die nog bovenop de externe blootstelling buiten komt, bedraagt 1 mSv per jaar."; 19° het opschrift van 20.2.3 wordt vervangen door het volgende opschrift: "Blootstellingen in noodsituatie van werknemers, externe werkers en interventiepersoneel"; 20° in 20.2.3, zesde lid, worden de woorden "opgetekend in het medisch dossier, bedoeld in artikel 146quinquies van het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming. De opgelopen doses of volgdoses gedurende de blootstelling in een noodsituatie dienen afzonderlijk te worden opgenomen in het document vermeld in artikel 27 van het koninklijk besluit van 25 april 1997 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's voortspruitende uit de ioniserende stralingen" vervangen door de woorden "opgenomen in het gezondheidsdossier als bedoeld in hoofdstuk VII betreffende de maatregelen in verband met het gezondheidstoezicht op de werknemers van Boek I, titel 4 van de Codex over het welzijn op het werk. Daartoe worden in dit document de precieze omstandigheden van deze blootstelling, alsook de waarden van de doses en/of van de volgdoses die door de betrokken persoon werden opgelopen en de maatregelen die naar aanleiding van deze blootstelling in een noodsituatie werden getroffen, opgenomen"; 21° in 20.2.3, wordt het zevende lid opgeheven; 22° In 20.2.3, laatste lid worden de woorden "ten gevolge van een blootstelling in een noodsituatie één van de jaarlijkse dosislimieten vastgesteld in artikel 20.1.3 werd overschreden, dan zijn de bepalingen van de artikelen 18 tot 23 van het koninklijk besluit van 25 april 1997 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's voortspruitende uit de ioniserende stralingen" vervangen door de woorden "na een blootstelling in een noodsituatie één van de jaarlijkse dosislimieten vermeld in artikel 20.1.3 werd overschreden, zijn de bepalingen opgenomen in de artikelen V.5-17 en V.5-22 van titel 5 betreffende ioniserende stralingen van Boek V van de Codex over het welzijn op het werk"; 23° in 20.3 worden de woorden "3 millisievert" vervangen door de woorden "6 millisievert"; 24° in 20.3 wordt het woord "800" vervangen door het woord "600"; 25° in de Franse tekst van het punt 20.3 worden de woorden "au stockage" vervangen door de woorden "à l'entreposage".
Art. 11.Artikel 24 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt: "Art. 24 Gezondheidstoezicht 24.1 De artsen belast met het toezicht bedoeld in titel 5 betreffende ioniserende stralingen van Boek V van de codex over het welzijn op het werk moeten erkend zijn overeenkomstig artikel 75.
De erkende arts oefent het gezondheidstoezicht niet uit op de beroepshalve blootgestelde personen die zich onder zijn gezag bevinden.
Om het nodige personeel vrij te maken, kan het gezondheidstoezicht in een radiologische noodsituatie of voor beroepsactiviteiten waarbij natuurlijke stralingsbronnen worden aangewend aan niet-erkende artsen worden uitbesteed mits dit wordt uitgeoefend onder het toezicht van een erkende arts. 24.2 De erkende arts, in voorkomend geval in overleg met de deskundige erkend in fysische controle en onverminderd titel 5 betreffende ioniserende stralingen van Boek V van de Codex over het welzijn op het werk: 1° onderzoekt de risicoanalyse gericht op de stralingsbescherming en maakt in voorkomend geval zijn opmerkingen en bijdragen betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers kenbaar aan de werkgever;2° onderzoekt de inhoud van de programma's voor de basisopleiding en permanente vorming van de werknemers en maakt zijn opmerkingen en bijdragen betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers kenbaar aan de werkgever;3° stelt verbeteringen voor met betrekking tot de geschiktheid van de beschermingsmiddelen en de middelen voor het individueel dosimetrisch toezicht voor wat betreft het gezondheidstoezicht op de werknemers en met name in relatie met de vereisten inzake ergonomie en arbeidshygiëne alsook met de individuele gezondheidstoestand van de werknemers; 4° onderzoekt, en hecht zijn voorafgaande goedkeuring aan de rechtvaardiging van blootstellingen met speciale vergunning, als bedoeld in artikel 20.1.6, voor de aspecten die verband houden met het toezicht op de gezondheid van de betrokken werknemers; 5° evalueert en interpreteert vanuit gezondheidsoogpunt de doses en besmettingen bedoeld in de artikelen 23.1.5, b), 6 en 23.2.6, b), 4; 6° ziet erop toe dat de resultaten van het individueel dosimetrisch toezicht van de werknemers, de informatie over de precieze omstandigheden van blootstellingen bij ongeval, blootstellingen met speciale vergunning en blootstellingen in een noodsituatie, de maatregelen die werden genomen naar aanleiding van blootstellingen bij ongeval en blootstellingen in een noodsituatie, alsook de rechtvaardiging van de blootstellingen met speciale vergunning worden opgetekend in het gezondheidsdossier van de betrokken werknemers voorzien in hoofdstuk VII betreffende de maatregelen in verband met het gezondheidstoezicht op de werknemers van Boek I, titel 4 van de Codex over het welzijn op het werk;7° oefent regelmatig toezicht uit op de resultaten van het individueel dosimetrisch toezicht van de werknemers om snel te kunnen reageren in geval van een abnormale of hoge dosis, met name door het voorstellen van de invoering van dosisbeperkingen; 8° evalueert in geval van een blootstelling bij ongeval van een werknemer het mogelijke effect daarvan op de gezondheid van de werknemer, en brengt advies uit over de in voorkomend geval vereiste medische behandeling na deze blootstelling.".
Art. 12.Artikel 25 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt: "Art. 25 Informatie en vorming van de werknemers en externe werkers, leerlingen, studenten en personen die kunnen worden blootgesteld aan ioniserende stralingen 25.1. Algemene bepalingen 25.1.1 Informatie Onverminderd de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk en de Codex over het welzijn op het werk, informeert de exploitant, en bij ontstentenis het ondernemingshoofd, de werknemers en externe werkers die kunnen blootgesteld worden aan ioniserende stralingen, inclusief deze die worden ingeschakeld in geval van een radiologische noodsituatie, vóór hun tewerkstelling op de werkpost, over: 1° de arbeidsrisico's op het vlak van de gezondheid en de eventuele eerste hulp;2° de basisnormen in verband met de bescherming tegen de blootstelling aan ioniserende stralingen, zoals bepaald in Afdeling I van dit hoofdstuk;3° de regels van goede praktijk voor een doeltreffende bescherming en de te nemen collectieve en individuele voorzorgen;4° de betekenis van waarschuwingstekens, symbolen en vermeldingen waarvan het gebruik door dit reglement is opgelegd;5° de onderrichtingen in noodgeval op het niveau van de werkpost en het intern noodplan van de onderneming;6° het belang van de naleving van de technische, medische en administratieve voorschriften;7° het veilig beheer van hoogactieve ingekapselde bronnen en mogelijke risico's van het wegvallen van een passende controle hierop;8° de stralingsbeschermingsmethoden en voorzorgsmaatregelen die van toepassing zijn op zowel de handeling in het algemeen als elk type werkpost of taak die hun wordt toegewezen. De werknemers en externe werkers van het vrouwelijke geslacht worden geïnformeerd over het risico van ioniserende stralingen voor het embryo en de foetus en op de noodzaak en de plicht van een zo vroeg mogelijke aangifte van de zwangerschap. Ze worden geïnformeerd over het risico de zuigeling bij de borstvoeding te besmetten en over het belang om hun intentie om borstvoeding te geven kenbaar te maken.
De informatie wordt regelmatig opgefrist, in functie van de noodwendigheden en minstens één maal per jaar.
Deze informatie wordt schriftelijk ter beschikking gesteld. 25.1.2 Vorming Bijkomend aan de informatie organiseert de exploitant, en bij ontstentenis het ondernemingshoofd, voldoende en aangepaste vorming voor iedere werknemer en externe werker speciaal gericht op zijn werkpost of functie, over de aanwending van toestellen en stoffen die ioniserende stralingen uitzenden.
De exploitant die verantwoordelijk is voor hoogactieve ingekapselde bronnen zorgt dat de opleiding specifieke voorschriften voor het veilig beheer en de beveiliging ervan omvat, opdat de betrokken werknemers en externe werkers naar behoren voorbereid zijn op gebeurtenissen die de stralingsbescherming kunnen beïnvloeden.
De vorming wordt gegeven: 1° bij indienstneming;2° bij overplaatsing of verandering van functie;3° bij verandering van of invoering van een nieuw arbeidsmiddel;4° bij invoering van een nieuwe technologie. De vorming wordt in functie van de noodwendigheden herhaald en wordt gedocumenteerd. 25.1.3 Aanplakking van onderrichtingen betreffende de bediening en de uitbating van de installatie Nauwkeurige onderrichtingen betreffende de bediening en de uitbating van de installatie, de normaal en bij ongeval te treffen voorzorgsmaatregelen en de diverse na te leven verbodsbepalingen worden zichtbaar op alle plaatsen aangeplakt waar zulks in overleg met de deskundige erkend in fysische controle noodzakelijk geacht wordt. 25.1.4 Leerlingen en studenten De leerlingen en de studenten van 16 jaar of meer die zich voorbereiden op een beroep waarbij zij aan ioniserende stralingen zullen worden blootgesteld, of die uit hoofde van hun studie gebruik moeten maken van bronnen, ontvangen, vanwege de exploitant, en bij ontstentenis het ondernemingshoofd, dezelfde informatie en vorming als de werknemers. 25.1.5 informatie en vorming van personen die geen deel uitmaken van het personeel van de onderneming Het ondernemingshoofd vergewist er zich van dat de personen, die niet tot het personeel van de onderneming behoren maar die in zijn onderneming zullen blootgesteld worden aan ioniserende stralingen, de nodige informatie en vorming ontvangen hebben. In het tegenovergestelde geval organiseert hij deze zelf. 25.1.6 Modaliteiten De kosten van de informatie en de vorming zijn ten laste van de exploitant en bij ontstentenis van het ondernemingshoofd.
De informatie en de vorming worden gegeven tijdens de werktijd. 25.2 Voorafgaande informatie van werknemers en externe werkers die van tevoren geïdentificeerd werden om bij interventies in radiologische noodsituaties ingeschakeld te worden De werknemers en externe werkers die van tevoren geïdentificeerd werden om bij interventies in radiologische noodsituaties ingeschakeld te worden, worden geïnformeerd omtrent de risico's die hun interventies kunnen inhouden en over de voorzorgsmaatregelen die ze moeten treffen.
De informatie is aangepast aan het type van de interventie en wordt regelmatig bijgewerkt. De informatie houdt rekening met de verschillende mogelijke noodsituaties die zich kunnen voordoen en het soort interventie. Desgevallend omvat ze ook praktische oefeningen.
De informatie wordt regelmatig opgefrist, in functie van de noodwendigheden en minstens eens om de drie jaar.
Van zodra er zich een noodsituatie voordoet, wordt de in het eerste lid vermelde informatie herhaald en aangevuld met de aan de omstandigheden aangepaste relevante informatie.
De intervenanten die zich met kennis van zaken opnieuw als vrijwilliger opgeven ontvangen ook instructies wanneer het risico bestaat dat het referentieniveau wordt overschreden. 25.3 Voorafgaande informatie van de werknemers en externe werkers die niet van tevoren geïdentificeerd werden om bij interventies in radiologische noodsituaties ingeschakeld te worden De werknemers en externe werkers die niet van tevoren geïdentificeerd werden om bij interventies in radiologische noodsituaties ingeschakeld te worden, worden vóór hun interventie voldoende geïnformeerd omtrent de risico's voor hun gezondheid en over de te nemen voorzorgsmaatregelen die ze in dergelijke gevallen moeten nemen.
Deze informatie houdt rekening met de bestaande noodsituatie en de specifieke interventieomstandigheden.".
Art. 13.In de Franse tekst van artikel 26 wordt in het opschrift het woord "externes" vervangen door het woord "extérieurs".
Art. 14.In hetzelfde besluit wordt een artikel 27ter ingevoegd; luidende: "Artikel 27ter Opslag buiten gebouwen 27ter.1 Elke opslag van radioactieve stoffen buiten gebouwen is verboden, tenzij: 1° deze opslag vergund is krachtens artikel 6 of 17.2; of, 2° onverminderd het koninklijk besluit van 22 oktober 2017 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen van klasse 7, deze opslag: a) gebeurt in een inrichting van klasse I zoals gedefinieerd in artikel 3.1.a); b) geen wijziging van de inrichting uitmaakt die, krachtens artikel 12 het voorwerp moet uitmaken van een nieuwe vergunning of milieueffectbeoordeling; c) gerechtvaardigd is overeenkomstig de bepalingen van artikel 27ter.4; d) het voorwerp uitmaakt van een positieve beslissing van de dienst voor fysische controle overeenkomstig de artikelen 23.1.5, b), 4 en 23.1.2.2, 3°, a); e) radioactieve stoffen betreft die voldoen aan de bepalingen van artikel 27ter2.2; f) gebeurt in gesloten containers die voldoen aan de bepalingen van artikel 27ter.3; g) enkel radioactieve stoffen bevat die er niet langer blijven dan twee jaar; of, 3° onverminderd het koninklijk besluit van 22 oktober 2017 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen van klasse 7, deze opslag: a) gebeurt in een inrichting van klasse I zoals gedefinieerd in artikel 3.1.a); b) colli, containers of tanks betreft bedoeld in het koninklijk besluit van 22 oktober 2017 betreffende het vervoer van de gevaarlijke goederen van de Klasse 7 die maximaal 1 week buiten gebouwen worden geplaatst met het oog op hun vervoer overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 22 oktober 2017;c) het voorwerp uitmaakt van een positieve beslissing van de dienst voor de fysische controle;d) radioactieve stoffen betreft die voldoen aan de bepalingen van artikel 27ter2 1° en 2°. 27ter.2 De criteria voor radioactieve stoffen bedoeld in artikels 27ter.1, 2°, e), en 3°, d), zijn de volgende: 1° de radioactieve stoffen vast zijn, niet eenvoudig te verspreiden zijn en stabiel zijn in het milieu waarin ze zijn opgeslagen;2° de radioactieve stoffen geen splijtbaar materiaal of ingekapselde bronnen bevatten;3° de gemeten of op een gefundeerde schatting gebaseerde activiteitsconcentratie van de radioactieve stoffen niet groter is dan 1000 maal de waardes per radionuclide zoals vermeld in Tabel A van Bijlage IA.In het geval van mengsels van meer dan één radionuclide, bedraagt de som van de verhoudingen, zoals gedefinieerd in bijlage IA.6, niet meer dan 1000; 4° de gemeten of op een gefundeerde schatting gebaseerde totale activiteit van de radioactieve stoffen in buitenopslag van een inrichting niet groter is dan 50 000 maal de waarde per radionuclide zoals vermeld in Tabel A van bijlage IA.Voor mengsels van radionucliden bedraagt de som van de verhoudingen niet meer dan 50 000; 5° de radioactieve stoffen met een afneembare oppervlaktebesmetting hoger dan 0,4 Bq/cm2 voor beta-en gammastralers of 0,04 Bq/cm2 voor alfastralers, worden verpakt voor ze mogen worden opgeborgen in de containers bedoeld in artikel 27ter.1, 2°, f). De afneembare oppervlaktebesmetting de buitenoppervlakte van deze insluitingsbarrière bedraagt maximaal 0,4 Bq/cm2 voor beta-en gammastralers en 0,04 Bq/cm2 voor alfastralers; 6° het equivalente dosisdebiet op contact van niet afgeschermde radioactieve stoffen niet meer bedraagt dan 2 mSv/h;7° deze radioactieve stoffen: a) onvrijwillig geproduceerd zijn; of b) uitrusting zijn waarvoor een verder gebruik is voorzien. of c) radioactief afval zijn waarvoor ofwel de verwijdering naar NIRAS reeds aanvaard is, ofwel behandeling reeds bestaat in de inrichting en op korte termijn in werking zal worden gesteld. De verpakking bedoeld in 5° van het voorgaande lid is niet vereist in het geval radioactieve stoffen die overeenkomstig de van kracht zijnde internationale overeenkomsten en reglementen voor het vervoer van gevaarlijke goederen geclassificeerd worden als SCO-I. 27ter.3 De containers bedoeld in artikel 27ter.1, 2°, f) : 1° zijn omschreven in de van kracht zijnde internationale overeenkomsten en reglementen voor het vervoer van gevaarlijke goederen;2° voldoen minstens aan de voorschriften voor een model van coli van het type IP-2, overeenkomstig de van kracht zijnde internationale overeenkomsten en reglementen voor het vervoer van gevaarlijke goederen;3° hebben een equivalent contactdosisdebiet van niet meer dan 2 mSv/h en een afwrijfbare oppervlaktebesmetting die niet meer bedraagt dan 0,4 Bq/cm2 voor de bèta- en gammastralers en 0,04 Bq/cm2 voor de alfastralers. 27ter.4 Het rechtvaardigingsdossier voor de opslag buiten gebouwen bedoeld in 27ter.1, 2°, c) bevat minstens volgende elementen: 1° de motivering van de noodzaak tot opslag buiten een gebouw;2° de verklaring van het tijdelijk karakter van de opslag buiten gebouwen;3° een studie betreffende de optimalisatie van de duur van de opslag van de radioactief stoffen;4° een plan om alle stoffen te verwijderen of over te brengen naar een gebouw;5° de preventieve en correctieve acties om de omvang van de stoffen in buitenopslag te beperken;6° de planning om deze acties uit te voeren en de controle van hun doeltreffendheid. 27ter.5 Voor de opslag buiten gebouwen van de radioactieve stoffen beschikt de exploitant over: 1° een geactualiseerde inventaris van de radioactieve stoffen die een overzicht bevat van de opname en verwijdering van elke radioactieve stof in de buitenopslag en die de volledige duurtijd van de buitenopslag beslaat;2° een aan de belasting aangepaste grondplaat; 3° een operationeel controlesysteem, om de afwezigheid van verspreiding van de radioactieve stoffen op te volgen, minstens omvattende: a) periodieke controles op de afwezigheid van besmetting van de grondplaat en de containers, bedoeld in artikel 27ter.3, die minstens maandelijks plaatsvinden b) een systeem om effluenten te verzamelen in het kader van een regelmatige analyse ervan. De exploitant beschikt over de nodige manutentiemiddelen om de radioactieve stoffen terug te halen.
De exploitant mag de containers, bedoeld in artikel 27ter.3, niet openen eens ze zich bevinden in de buitenopslag. 27ter.6 Het agentschap kan technische reglementen opmaken met betrekking tot de modaliteiten van de inventaris bedoeld in artikel 27ter.5, 1°. "
Art. 15.Artikel 30 van hetzelfde besluit wordt gewijzigd als volgt: 1° 30.6 wordt vervangen als volgt : "30.6 Individueel dosimetrisch toezicht 30.6.1 Algemeen § 1 De exploitant van een krachtens hoofdstuk II vergunde inrichting of het hoofd van een onderneming zoals bedoeld in artikel 5.7, van een onderneming die betrokken is bij het vervoer van gevaarlijke goederen van klasse 7 of het multimodale vervoer van gevaarlijke goederen van klasse 7, of van een onderneming die verantwoordelijk is voor een onderbrekingssite zoals bedoeld in het Koninklijk Besluit betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen van de klasse 7, ziet erop toe dat een programma voor individueel dosimetrisch toezicht wordt vastgesteld en uitgevoerd, en draagt de kosten hiervan.
In dit programma wordt voor elke werkpost aangegeven welke lichaamsdelen een dosimetrisch toezicht moeten ondergaan en, in voorkomend geval, welk type individuele dosimeter moet worden gebruikt, welke de toe te passen monitoringperiode is en hoe dit dosimetrisch toezicht moet worden uitgevoerd, rekening houdend met de specifieke radiologische kenmerken van de werkpost en met de aanwezige beschermingsmiddelen. § 2 Het dosimetrisch toezicht van leerlingen en studenten wordt op dezelfde wijze uitgevoerd als voor de beroepshalve blootgestelde personen.
Het dosimetrisch toezicht van elke persoon die tot een inrichting of onderneming wordt toegelaten is minstens gelijkwaardig aan dat van de beroepshalve blootgestelde personen die in de bezochte zones tewerkgesteld zijn. 30.6.2 Programma voor het individueel dosimetrisch toezicht 30.6.2.1 Externe blootstelling § 1 Het programma voor het individueel dosimetrisch toezicht met betrekking tot de externe blootstelling wordt uitgewerkt door de deskundige erkend in de fysische controle, in overleg met de erkende arts belast met het gezondheidstoezicht op de werknemers, of bij ontstentenis de exploitant of ondernemingshoofd, aan de hand van een risicoanalyse van de werkpost volgens de aanbevelingen in het document Radiation Protection N° 160 van de Europese Commissie met als titel "Technical Recommendations for Monitoring Individuals Occupationally Exposed to External Radiation" gepubliceerd in 2009 en de toekomstige versies ervan.
De keuze van de dosimeters houdt rekening met de kenmerken van de werkpost en met de prestaties van de dosimeters.
De monitoringperiode wordt gekozen rekening houdend met de blootstellingssituatie. § 2 Elke beroepshalve blootgestelde persoon draagt een persoonlijke dosimeter op borsthoogte om de effectieve dosis te meten die als gevolg van de totale externe blootstelling wordt opgelopen. § 3 Wanneer het dragen van een loodschort nodig is, wordt de dosimeter die de effectieve dosis moet meten onder de loodschort gedragen ter hoogte van de borst. § 4 Indien de blootstelling, ondanks de loodschort, kan leiden tot doses die groter zijn dan drie tienden van de in artikel 20.1.3 vastgestelde effectieve dosislimiet, wordt één dosimeter boven de loodschort op kraag- of borsthoogte, en een tweede dosimeter onder de loodschort op borsthoogte gedragen. De met de effectieve dosislimiet te vergelijken dosis wordt geschat op basis van een van beide hierna vermelde algoritmes: 1° Indien een loden bescherming ter hoogte van de schildklier wordt gedragen: Hp (10) onder de loodschort + 0,05 x Hp(10) boven de loodschort 2° Indien geen loden bescherming wordt gedragen ter hoogte van de schildklier: Hp(10) onder de loodschort + 0,1 x Hp (10) boven de loodschort. Indien de effectieve dosis drie vierden van de in artikel 20.1.3 vastgestelde effectieve dosislimiet overschrijdt, dan moet nader onderzoek worden uitgevoerd om een meer nauwkeurige schatting van de effectieve dosis te bekomen. § 5 Personen die een effectieve dosis van meer dan 500 µSv per week kunnen oplopen, dragen ter hoogte van de borst een rechtstreeks afleesbare dosimeter of een dosimeter die het mogelijk maakt de opgelopen dosis op zijn minst dagelijks te bepalen. Het operationele systeem dat in dergelijke gevallen in werking wordt gesteld, dient op zijn minst een dagelijks dosisbeheer mogelijk te maken. § 6 In de nabijheid van neutronenbronnen is het verplicht een dosimeter te dragen die de opgelopen neutronendosis kan bepalen.
Op de werkplaatsen waar het risico op een kritikaliteitsongeval bestaat, is het verplicht een kritikaliteitsdosimeter te dragen. § 7 Iedere persoon onderworpen aan een blootstelling met speciale vergunning of aan een blootstelling in een noodsituatie, draagt een dosimeter met alarmstelsel of, bij gebrek hieraan, een dosimeter met rechtstreekse aflezing. § 8 Indien de bestraling van een weefsel, van een bepaald orgaan of een specifiek lichaamsdeel in normale omstandigheden kan leiden tot doses die groter zijn dan drie tienden van één van de in artikel 20.1.3 vastgestelde equivalente-dosislimieten, dient de persoon in kwestie één of meer bijkomende dosimeters te dragen, waardoor de doses op die plaatsen kunnen worden gecontroleerd.
Voor het individueel dosimetrisch toezicht van de ooglens, de huid en de extremiteiten moet men de voorschriften naleven van de norm "ISO 15382 (2015) - Radiological protection - Procedures for monitoring na dose to the lens of the eye, the skin and the extremities", en in het bijzonder: 1° een voorafgaande beoordeling van de dosisniveaus wordt uitgevoerd om na te gaan of drie tienden van de overeenkomstige equivalente dosislimieten overschreden kunnen worden.Wanneer dit niet het geval is, wordt deze beoordeling om de drie jaar of bij elke verandering van techniek of activiteit opnieuw uitgevoerd. Indien bijkomende beschermingsmiddelen ontoereikend zijn om te waarborgen dat drie tienden van de desbetreffende effectieve dosislimiet niet worden overschreden, moet er gezorgd worden voor een routinematig individueel dosimetrisch toezicht; 2° bij het routinematig individueel dosimetrisch toezicht van de ooglens moet de dosimeter zo dicht mogelijk bij het oog gedragen worden en, indien mogelijk, in contact met de huid, achter de beschermingsmiddelen en naar de blootstellingsbron gericht.Indien de dosimeter niet op een optimale plaats wordt gedragen, moet een correctiefactor worden toegepast om de dosis te schatten; 3° Voor het routinematig individueel dosimetrisch toezicht van de extremiteiten dient de dosimeter op de meest blootgestelde plaats worden gedragen.Indien de dosimeter niet op de meest blootgestelde plaats wordt gedragen moet men een correctiefactor bepalen, rekening houdend met de afstand tussen de dosimeter en het meest blootgestelde gedeelte van de huid, en die toepassen om de dosis te schatten. 30.6.2.2. Interne blootstelling Het programma voor het individueel dosimetrisch toezicht met betrekking tot interne blootstelling, wordt uitgewerkt door de deskundige erkend in de fysische controle, in overleg met de erkende arts belast met het gezondheidstoezicht op de werknemers, of bij ontstentenis de exploitant of ondernemingshoofd, aan de hand van een risicoanalyse van de werkpost. 30.6.2.3. Alternatieve methodes Het individueel dosimetrisch toezicht kan plaatsvinden aan de hand van een schatting op basis van individuele metingen bij andere, in soortgelijke omstandigheden beroepshalve blootgestelde personen, op basis van de resultaten van de controle van de werkplaats of op basis van berekeningen volgens een door het Agentschap goedgekeurde methode: 1° wanneer individuele metingen van de externe blootstelling of radiotoxicologische analyses niet mogelijk of ontoereikend zijn;2° in geval van een externe blootstelling aan uitsluitend bètastralers met een energie van minder dan 200 keV;3° voor elke andere situatie waarvoor de deskundige erkend in de fysische controle dit, in overleg met de erkende arts, of bij ontstentenis de exploitant of ondernemingshoofd, noodzakelijk of meer aangewezen acht. 30.6.3 Bewaring van de resultaten De resultaten van het individueel dosimetrisch toezicht worden ingevoerd in het documentatiesysteem bedoeld in artikelen 23.1.6 of 23.2.7, naargelang het geval, waarbij de ondubbelzinnige identificatie van de betrokkenen gegarandeerd wordt. Elke beroepshalve blootgestelde persoon heeft toegang tot de hem betreffende resultaten van het individueel dosimetrisch toezicht, inclusief de resultaten van de metingen en berekeningen die werden toegepast om hun doses te schatten, alsook tot de resultaten van de dosisevaluaties die bepaald werden door middel van metingen uitgevoerd op de werkplaats. 30.6.4 Overdracht van de resultaten aan het Agentschap De resultaten van het individueel dosimetrisch toezicht worden opgenomen in een dosisverslag dat wordt opgesteld overeenkomstig de door het Agentschap bepaalde modaliteiten.
Het dosisverslag wordt overgedragen aan het blootstellingsregister.
Het Agentschap bepaalt de modaliteiten voor deze overdracht.
De overdracht gebeurt onder toezicht van de erkende deskundige voor de fysische controle, of, bij ontstentenis, van de preventieadviseur. 30.6.5 Erkenning van de diensten die metingen voor dosimetrie uitvoeren § 1 De diensten die externe dosimetrie of radiotoxicologische analyses uitvoeren voor het individueel dosimetrisch toezicht van de beroepshalve blootgestelde personen moeten daartoe erkend zijn door het Agentschap.
In geval van een radiologische noodsituatie, wanneer de capaciteit van de diensten erkend voor het uitvoeren van radiotoxicologische analyses niet toereikend is om alle vereiste analyses binnen een aanvaardbare termijn uit te voeren, dan kan het Agentschap besluiten om deze analyses door andere laboratoria te laten uitvoeren, die over voldoende materiaal, kennis en ervaring beschikken voor de correcte uitvoering van deze analyses.
De erkenningsaanvragen worden naar het Agentschap gestuurd volgens de door het Agentschap vastgestelde modaliteiten.
Indien het Agentschap van oordeel is dat de gevraagde erkenning niet of slechts gedeeltelijk kan worden toegekend, dan stelt het de aanvrager daar op voorhand schriftelijk van in kennis en wijst het hem erop dat hij het recht heeft te worden gehoord binnen een termijn van dertig kalenderdagen vanaf de kennisgeving.
Indien de aanvrager wenst gebruik te maken van zijn recht om gehoord te worden, dient hij dit uiterlijk op de vijftiende dag na de kennisgeving schriftelijk kenbaar te maken aan het Agentschap.
De erkenning wordt verleend voor een beperkte duur.
De erkenningscriteria en -modaliteiten worden door het Agentschap bepaald. § 2 Op aanvraag van de erkende dosimetrische dienst kan de erkenning verlengd of gewijzigd worden door het Agentschap. De aanvraag tot verlenging of wijziging kan betrekking hebben hetzij op een gedeelte, hetzij op het geheel van deel- of toepassingsgebieden van de erkenning. Iedere aanvraag tot verlenging wordt ingediend overeenkomstig de modaliteiten bepaald door het Agentschap. § 3 Elke wijziging van organisatorische of technische aard, die de naleving van de aan haar verleende erkenning kan beïnvloeden, wordt uiterlijk binnen een termijn van één maand na het doorvoeren van de wijziging door de erkende dosimetrische dienst gemeld aan het Agentschap volgens de modaliteiten bepaald door het Agentschap. § 4 Indien het Agentschap vaststelt dat een erkende dosimetrische dienst: 1° haar opdrachten niet correct uitvoert;2° de bepalingen van de haar verleende erkenning niet naleeft;3° haar verplichtingen niet correct nakomt;4° het voorwerp heeft uitgemaakt van een gerechtelijke uitspraak tot faillissement, kan het Agentschap : 1° de betrokken erkende dosimetrische dienst aanmanen om zijn toestand binnen een gestelde termijn van maximum zes maanden in orde te brengen;2° de erkenning geheel of gedeeltelijk schorsen;3° de erkenning geheel of gedeeltelijk opheffen. Indien het Agentschap van oordeel is dat de erkenning geheel of gedeeltelijk moet worden geschorst of opgeheven, wordt dit vooraf aan de houder van de erkenning medegedeeld, waarbij wordt verduidelijkt dat hij het recht heeft om binnen dertig kalenderdagen vanaf de kennisgeving gehoord te worden.
Indien de betrokken erkende dosimetrische dienst wenst gebruik te maken van haar recht om gehoord te worden, dient zij dit uiterlijk op de vijftiende dag na de kennisgeving schriftelijk kenbaar te maken aan het Agentschap."; 2° 30.7 wordt vervangen als volgt: "30.7: De bepalingen van artikel 30.1 tot 30.5 zijn niet van toepassing op de inrichtingen van klasse IV, noch op het vervoer bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 22 oktober 2017 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen van de klasse 7.
De bepalingen van artikel 30.6 zijn niet van toepassing op inrichtingen van klasse IV."
Art. 16.Artikel 31 van hetzelfde besluit wordt gewijzigd als volgt: 1° in 31.2, a), worden de woorden "bewaakte en" ingevoegd tussen het woord "iedere" en de woorden "gecontroleerde zone"; 2° in 31.5 worden de woorden "hoofdstuk VII" vervangen door de woorden "het koninklijk besluit van 22 oktober 2017 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen van de klasse 7"; 3° artikel 31 wordt aangevuld met een punt 31.6, luidende: "31.6 De informatie voor vrouwen tijdens hun zwangerschap en borstvoeding worden uitgehangen op de daartoe in overleg met de deskundige erkend in fysische controle en de erkende arts geschikt geachte plaatsen.".
Art. 17.In artikel 33, tweede lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "van artikel 72bis" vervangen door de woorden "van artikel 72/1 of van een noodsituatie".
Art. 18.Artikel 34 van hetzelfde besluit wordt gewijzigd als volgt: 1° in de Franse tekst van 34.4 worden de woorden "du stockage" vervangen door de woorden "de l'entreposage"; 2° artikel 34 wordt aangevuld met een punt 34.6, luidende: "34.6 De verwijdering, de afvoer voor recyclage of hergebruik van vloeibare radioactieve afvalstoffen afkomstig van een inrichting van klasse I, II of III, die niet geloosd kunnen worden in riolering of oppervlaktewater, zijn verboden, tenzij het Agentschap hiervoor een vergunning verleent met toepassing van artikel 18.
Indien de verwerkingswijze voor deze vloeibare radioactieve afvalstoffen identiek is aan die van vaste radioactieve afvalstoffen, en indien het gaat om hoeveelheden van minder dan één ton per jaar, kunnen de vrijgaveniveaus vastgesteld in bijlage IB gebruikt worden en is een vergunning met toepassing van artikel 18 niet vereist. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 35.2, tweede lid, 35.3 en 35.5 van toepassing op deze vloeibare radioactieve afvalstoffen.
Indien het gaat om radioactieve stoffen met een halveringstijd van minder dan zes maanden, is de beperking van één ton per jaar niet van toepassing.".
Art. 19.Artikel 35 van hetzelfde besluit wordt gewijzigd als volgt: 1° in de Franse tekst van 35.2, tweede lid, worden de woorden "Un stockage" vervangen door de woorden "Un entreposage"; 2° in de Franse tekst van 35.2, tweede lid worden de woorden "ce stockage" vervangen door de woorden "cet entreposage"; 3° artikel 35 wordt aangevuld met een punt 35.6, luidende: "35.6 Het Agentschap kan een technisch reglement opstellen, waarin vrijgaveniveaus worden vastgelegd voor gebouwen, voor specifieke materialen of voor materialen afkomstig van specifieke handelingen, overeenkomstig de in punt 2. en punt 3. van bijlage IB bepaalde criteria. Het technisch reglement kan bijkomende voorschriften voor oppervlakteactiviteit en monitoring bevatten die nodig zijn om aan deze criteria te voldoen. Het technisch reglement houdt rekening met de overeenkomstige technische richtsnoeren van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie."
Art. 20.In artikel 36 van hetzelfde besluit worden in de Franse tekst van 36.2, tweede lid, de woorden "du stockage" vervangen door de woorden "de l'entreposage".
Art. 21.Artikel 37 van hetzelfde besluit wordt gewijzigd als volgt: 1° in de Franse tekst van 37.1 wordt het woord "stockés" vervangen door het woord "entreposés"; 2° 37.3 wordt vervangen als volgt: "37.3 Radioactief afval mag enkel opgeslagen worden in de installaties of delen van de installatie die hiervoor voorzien zijn. Deze afvalstoffen worden bewaard in hermetisch afgesloten recipiënten."
Art. 22.Artikel 37quater van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt: "Art. 37quater Verplichtingen van de externe onderneming De externe onderneming ziet toe op de stralingsbescherming en veiligheid van haar werknemers, overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk III, en is in het bijzonder verantwoordelijk voor: 1° het naleven van de algemene beginselen inzake stralingsbescherming en de dosislimieten; 2° het organiseren van de in artikel 25.1.1 bedoelde informatie voor haar werknemers; 3° het op de hoogte brengen van de exploitant of, bij ontstentenis, het ondernemingshoofd of de buitenlandse onderneming, voorafgaand aan de uitvoering van een opdracht met blootstellingsrisico, van: a) de gegevens omtrent de onderneming: 1.naam; 2. vestigingseenheid adres;3. uniek identificatienummer in de vorm van het identificatienummer bij de Kruispuntbank van Ondernemingen (KBO);b) de basisgegevens omtrent de externe werkers: 1.naam; 2. voornaam;3. geslacht;4. geboortedatum;5. uniek identificatienummer in de vorm van het rijksregisternummer of in voorkomend geval het BIS-registernummer;c) de resultaten van het individueel dosimetrisch toezicht van de externe werkers: 1.de doses over de laatste vijf kalenderjaren, waarbij weergegeven, per jaar: i. de effectieve dosis; ii. in geval van een niet-eenvormige blootstelling, de equivalente dosis in de verschillende delen van het lichaam; iii. in geval van inwendige besmetting, de effectieve en equivalente volgdosissen; 2. de doses over de laatste twaalf glijdende maanden, waarbij weergegeven: i.de monitoringperiode; ii. de effectieve dosis; iii. in geval van een niet-eenvormige blootstelling, de equivalente dosis in de verschillende delen van het lichaam; iv. in geval van inwendige besmetting, de effectieve en equivalente volgdosissen; d) de wettelijke dosislimieten indien de opdracht in het buitenland wordt uitgevoerd. Indien het gaat om een opdracht in het buitenland, wordt de supra in punt 3° vernoemde informatie overgemaakt volgens de modaliteiten bepaald door het Agentschap en met behulp van het stralingspaspoort."
Art. 23.Artikel 37quinquies van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt: "Art. 37quinquies Verplichtingen van de exploitant of van het ondernemingshoofd voor dewelke de opdrachten die een blootstellingsrisico inhouden worden uitgevoerd door externe werkers De exploitant of, bij ontstentenis, het ondernemingshoofd bij wie externe werkers een opdracht met blootstellingsrisico uitvoeren, is verantwoordelijk voor de operationele aspecten van hun stralingsbescherming in de gecontroleerde zone en bij de uit te voeren taak, en hij is in het bijzonder verantwoordelijk voor: 1° het doen naleven van de algemene beginselen inzake stralingsbescherming en de dosislimieten; 2° het organiseren van het individueel dosimetrisch toezicht van de externe werkers, zoals voorzien in artikel 30.6; 3° het organiseren van de specifieke vorming voor de externe werkers, zoals bedoeld in artikel 25.1.2; 4° het ter beschikking stellen van de nodige persoonlijke beschermingsmiddelen aan de externe werkers;5° het voorafgaand aan de opdracht van de externe werkers kennisnemen van de resultaten van hun individueel dosimetrisch toezicht; 6° indien nodig, het bepalen en doen naleven van de dosisbeperkingen, rekening houdend met de voordien opgelopen dosissen, met de aard van de gecontroleerde zone en met de uit te voeren taak."
Art. 24.In hetzelfde besluit wordt een artikel 37sexies ingevoegd, luidende: "Art. 37sexies Bijzondere of uitzonderingsregelingen § 1 Een externe onderneming die: 1° voortdurend of herhaaldelijk en op basis van een contract tussenkomt bij een exploitant of een ondernemingshoofd; of, 2° over een eigen dienst voor fysische controle beschikt; of, 3° een externe hulpdienst is die tussenkomst in een noodsituatie, kan geheel of gedeeltelijk één of meer aspecten organiseren met betrekking tot de stralingsbescherming van haar werknemers tijdens de opdrachten met blootstellingsrisico die uitgevoerd worden voor deze exploitant of ondernemingshoofd. Deze aspecten kunnen met name betrekking hebben op: 1° de specifieke vorming over de gecontroleerde zone en de uit te voeren taak; 2° het individueel dosimetrisch toezicht en de overdracht van de resultaten daarvan in het blootstellingsregister als bedoeld in artikel 30.6; 3° de terbeschikkingstelling van de nodige persoonlijke beschermingsmiddelen, en worden geregeld in het kader van een door beide partijen ondertekende overeenkomst. § 2 Het Agentschap, Bel V, de erkende instellingen voor fysische controle, NIRAS en de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg kunnen voor hun eigen werknemers instaan voor: 1° de specifieke vorming over de gecontroleerde zone en de uit te voeren taak; 2° het individueel dosimetrisch toezicht en de overdracht van de resultaten daarvan in het blootstellingsregister als bedoeld in artikel 30.6; 3° de terbeschikkingstelling van de nodige persoonlijke beschermingsmiddelen. § 3 Indien een externe onderneming haar werknemers naar een onderneming in het buitenland stuurt: 1° vergewist zij zich middels een overeenkomst met de buitenlandse onderneming : a) van de naleving van de algemene beginselen inzake stralingsbescherming, de dosislimieten en de eventueel afgesproken dosisbeperkingen; b) dat haar werknemers aan een individueel dosimetrisch toezicht zoals bedoeld in artikel 30.6 zijn onderworpen; c) dat haar werknemers vóór het begin van de opdracht met blootstellingsrisico, de specifieke vorming, zoals bedoeld in artikel 25.1.2, krijgen; d) dat haar werknemers over de nodige persoonlijke beschermingsmiddelen beschikken; 2° maakt zij de resultaten van het individueel dosimetrisch toezicht van haar werknemers over aan het blootstellingsregister zoals bedoeld in artikel 30.6.4."
Art. 25.In de Franstalige tekst van artikel 64 van hetzelfde besluit, worden in 64.2, derde lid, de woorden "le stockage" vervangen door de woorden "l'entreposage";
Art. 26.In artikel 65 van hetzelfde besluit worden in de Franse tekst de woorden "d'Hygiène" vervangen door de woorden "de la Santé".
Art. 27.In artikel 66bis van hetzelfde besluit worden de woorden "de tijdelijke opslag" vervangen door de woorden "de opslag".
Art. 28.Artikel 70 van hetzelfde besluit wordt gewijzigd als volgt: 1° in het derde lid worden de woorden ", de bouwmaterialen" ingevoegd tussen de woorden "het water, de bodem" en de woorden "en de voedselketen"; 2° tussen het derde lid en het vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidend: "De procedures voor de controle op de blootstelling aan radon in woningen en openbare gebouwen zijn conform de bepalingen van artikel 72/1.3.".
Art. 29.In hetzelfde besluit wordt een artikel 70/1 ingevoegd, luidend: "Art. 70/1 Bescherming tegen gammastraling afkomstig van bouwmaterialen 70/1.1 Identificatie van bouwmaterialen die als zorgwekkend zijn aangemerkt vanuit het oogpunt van de stralingsbescherming De bouwmaterialen die als zorgwekkend vanuit het oogpunt van de stralingsbescherming zijn aangemerkt, zijn de volgende: 1° de bouwmaterialen die residu's bevatten waarvan de activiteitsconcentratie de in bijlage VIII vastgestelde niveaus overschrijdt; 2° alle bouwmaterialen waarvoor er, op basis van de meetgegevens of van de gegevens m.b.t. de oorsprong van het materiaal, een redelijk vermoeden bestaat dat ze kunnen leiden tot een blootstelling die het referentieniveau bepaald in artikel 20.2.2, f) kan overschrijden; deze materialen worden aangeduid overeenkomstig de door het Agentschap vastgestelde modaliteiten; 3° Alle andere materialen die door het Agentschap werden gedefinieerd en in een in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte lijst werden opgenomen. 70/1.2 Index voor de activiteitsconcentratie voor gammastraling uitgezonden door bouwmaterialen De activiteitsconcentraties van Ra-226, K-40 en Th-232 in de bouwmaterialen gedefinieerd in artikel 70/1.1 worden vastgesteld overeenkomstig de modaliteiten bepaald door het Agentschap.
De invoerder, producent of verdeler in België van het bouwmateriaal bezorgt deze analyseresultaten aan het Agentschap, evenals de waarden van de volgende parameters: dichtheid, dikte en voorzien gebruik van het bouwmateriaal.
De volgende index voor activiteitsconcentratie wordt gebruikt als opsporingsmiddel om na te gaan of het in artikel 20.2.2, f) bepaalde referentieniveau niet wordt overschreden: I = CRa-226/ 300 + CTh-232/ 200 + CK-40/ 3000 waarbij CRa-226, CTh-232 en CK-40 respectievelijk de activiteitsconcentraties in Bq/kg zijn van Ra-226, Th-232 en K-40. Een indexwaarde die lager ligt dan 1 houdt in dat het referentieniveau niet werd overschreden.
De meting van de activiteitsconcentratie gebeurt door een laboratorium dat beschikt over een ISO 17025 accreditatiecertificaat voor de gebruikte techniek. 70/1.3 Evaluatie van externe dosis Indien de activiteitsconcentratie-index hoger is dan 1, evalueert de invoerder, producent of verdeler in België van bouwmaterialen de externe dosis via de gepaste middelen, of verstrekt argumenten die met name gebaseerd zijn op het voorziene gebruik van de materialen, waardoor kan worden besloten dat het referentieniveau van 1 mSv per jaar niet overschreden wordt.
De externe dosis D (in mSv/jaar) afkomstig van het bouwmateriaal kan worden geëvalueerd : 1° met de door het Agentschap bepaalde formule;2° via een andere methode. In de laatste geval wordt deze evaluatie aan het Agentschap overgemaakt, omvattende: 1° Een beschrijving van de methode waarin de waarden van de gebruikte parameters worden vermeld en gerechtvaardigd;deze parameters moeten worden onderworpen aan een gevoeligheidsstudie; 2° in geval er een berekeningscode wordt gebruikt, de documentatie m.b.t. code en de validatieprocedure.
Het Agentschap keurt de dosisevaluatie goed vooraleer het bouwmateriaal op de markt wordt gebracht.
Wanneer het bouwmateriaal reeds op de markt is, kan het Agentschap de commercialisering ervan opschorten in afwachting van de resultaten van deze evaluatie.
Wanneer uit de evaluatie uitgevoerd volgens de modaliteiten van dit punt blijkt dat het referentieniveau dreigt overschreden te worden, kan het Agentschap het op de markt brengen van het bouwmateriaal verbieden of er gebruiksbeperkingen voor opleggen.
Indien de invoerder, de producent of de verdeler in België van een bouwmateriaal dat niet is opgenomen in artikel 70/1.1, vaststelt dat de activiteitsconcentratie-index groter is dan 1, dient hij de analyseresultaten hiervan aan het Agentschap over te maken, en zijn de voorschriften met betrekking tot de dosisevaluatie van toepassing."
Art. 30.In artikel 71 van hetzelfde besluit wordt het tweede lid opgeheven.
Art. 31.Artikel 72 van hetzelfde besluit wordt gewijzigd als volgt: 1° in 72.3 worden de worden "ingeschakeld kunnen" ingeschakeld te"; 2° 72.4 wordt vervangen als volgt: "72.4 De werknemers en externe werkers die aan een blootstelling in een noodsituatie worden onderworpen worden als beroepshalve blootgestelde personen beschouwd. Ze genieten van de radiologische beschermingsmaatregelen bedoeld in hoofdstuk III, evenals van het gezondheidstoezicht voorzien in titel 5 van boek V van de Codex over het welzijn op het werk.
De bepalingen met betrekking tot de voorafgaande medische onderzoeken bepaald in artikel V.5-4 van de Codex over het welzijn op het werk zijn niet van toepassing op de in het eerste lid bedoelde personen.
Een hulpdienst die optreedt in een noodsituatie buiten de operatielocatie van een exploitant, is verantwoordelijk voor de uitvoering van de radiologische beschermingsmaatregelen voor zijn werknemers waarnaar in de eerste alinea wordt verwezen"
Art. 32.Artikel 72bis van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt: "Art. 72/1 Interventies bij bestaande blootstellingssituatie Dit artikel is van toepassing op de interventies bij bestaande blootstellingssituatie ten gevolge van de nawerkingen van een radiologische noodsituatie of van een uitoefening van een handeling of van de uitoefening van een vroegere of oude beroepsactiviteit, evenals in het geval van een bestaande blootstellingssituatie ten gevolge van een totaal andere oorzaak, de aanwezigheid van radon in woningen inbegrepen. 72/1.1 Bestaande blootstellingssituatie afkomstig van een besmette zone Wanneer het Agentschap een bestaande blootstellingssituatie heeft geïdentificeerd ten gevolge van de nawerkingen van een radiologische noodsituatie of van de uitoefening van een handeling, of een vroegere beroepsactiviteit, dan zorgt het er, in overleg met de betrokken beleidsinstanties, voor dat er geoptimaliseerde beschermingsstrategieën worden vastgesteld.
Het Agentschap zorgt ervoor dat de beschermingsstrategieën voor het beheer van besmette gebieden, waar nodig, het volgende omvatten: 1° doelstellingen, met inbegrip van lange termijndoelstellingen en de overeenkomstige referentieniveaus als bedoeld in artikel 20.2; 2° een begrenzing van de getroffen gebieden en een inventarisatie van de getroffen leden van de bevolking;3° een evaluatie van de noodzaak en omvang van maatregelen die in de getroffen gebieden en voor de getroffen leden van de bevolking moeten worden genomen;4° een evaluatie van de noodzaak om de toegang tot de getroffen gebieden te verhinderen of te controleren, dan wel beperkingen op te leggen aan de leefomstandigheden in deze gebieden;5° een beoordeling van de blootstelling van de verschillende bevolkingsgroepen en de middelen die individuele personen ter beschikking hebben om hun eigen blootstellingniveau te beperken. Wanneer de betrokken overheid toestaat dat gebieden met langdurig besmetting weer worden bewoond en de economische activiteiten er worden hervat, ziet het Agentschap er in samenspraak met deze overheid en de belanghebbende partijen op toe dat er, zo nodig, maatregelen worden getroffen om de blootstelling voortdurend te kunnen controleren, met het oogmerk er de levensomstandigheden te bewerkstelligen die als normaal kunnen worden beschouwd, met name: 1° het vaststellen van passende referentieniveaus;2° het opzetten van een infrastructuur ter ondersteuning van de verdere beschermingsmaatregelen voor zelfhulp in de getroffen gebieden, met inbegrip van informatieverstrekking, advies en toezicht;3° indien relevant, de remediërings-middelen;4° indien relevant, begrensde gebieden. 72/1.2 Bestaande blootstellingssituatie ten gevolge van radon Wanneer het Agentschap een reeds bestaande, of mogelijke blootstellingssituatie heeft geïdentificeerd die het gevolg is van de aanwezigheid van radon in woningen of in de bodem, dan staat het, in functie van het blootstellingsrisico, in voor: 1° het onderzoek naar het gehalte aan radon in de omgeving van de betrokken woningen en de afbakening van de zones waarbinnen de interventie dient plaats te grijpen;2° de coördinatie en de uitvoering van elke gepaste interventie, in overleg met de betrokken beleidsinstanties, het uitvaardigen van regels voor het gebruik van de terreinen en voor de constructie van de gebouwen gesitueerd in de afgebakende zones, inbegrepen. 72/1.3 Nationaal radonactieplan Het Agentschap stelt een nationaal radonactieplan op om het hoofd te bieden aan de langetermijnrisico's door een blootstelling aan radon in de woningen, de voor het publiek toegankelijke gebouwen en de werkplaatsen, en dit voor alle mogelijke toegangswegen van radon, of dit nu uit de bodem, het bouwmateriaal of het water komt.
In het actieplan zal met de volgende elementen rekening worden gehouden: 1° strategieën voor het verrichten van surveys naar radonconcentraties binnenshuis en bodemgasconcentraties, met het oog op de raming van de verdeling van radonconcentraties binnenshuis, voor het beheer van meetgegevens en voor de vaststelling van andere relevante parameters;2° de aanpak, gegevens en criteria waarvan gebruik is gemaakt voor de afbakening van zones en voor de vaststelling van andere parameters die kunnen fungeren als specifieke indicatoren in situaties met een mogelijk hoge blootstelling aan radon;3° de vaststelling van soorten werkplaatsen en voor het publiek toegankelijke gebouwen in bepaalde gebieden, waar metingen moeten worden verricht op basis van een risicobeoordeling;4° de grondslag voor de vaststelling van referentieniveaus voor woningen en werkplekken;5° toewijzing van verantwoordelijkheden, coördinatiemechanismen en beschikbare middelen voor de uitvoering van het actieplan;6° strategie ter beperking van de blootstelling aan radon in woningen;7° strategieën voor het vergemakkelijken van corrigerende maatregelen na de bouw;8° strategie, met inbegrip van methoden en instrumenten, om te voorkomen dat radon in nieuwe gebouwen komt, waaronder het inventariseren van bouwmaterialen met een significante radonemissie;9° communicatiestrategie om het publieke bewustzijn te vergroten en lokale besluitvormers, werkgevers en werknemers te informeren over de risico's van radon, onder meer van radon in combinatie met roken. Het nationaal radonactieplan wordt om de 5 jaar aangepast."
Art. 33.Artikel 75 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt: "Art. 75 Erkenning van de artsen 75.1. Het gezondheidstoezicht bedoeld in artikel 24 wordt verricht door artsen die erkend zijn door het Agentschap.
De lijst van de erkende artsen wordt jaarlijks in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. 75.2 Erkenningscriteria voor artsen 75.2.1 § 1. Om erkend te worden voor het uitoefenen van het gezondheidstoezicht in inrichtingen van klasse II en III, voldoet de kandidaat aan de volgende voorwaarden: 1° wettelijk gemachtigd zijn om de arbeidsgeneeskunde te mogen uitoefenen;2° met succes een gepaste vorming van universitair niveau gevolgd hebben die minstens 150 lesuren theorie en minstens 45 lesuren praktijk omvat;3° Met succes een stage van minstens 160 uur voltooid hebben, gespreid over maximaal één jaar. § 2. De opleiding behandelt volgende onderwerpen: 1° fysische en radiochemische basisbegrippen met betrekking tot radioactiviteit en ioniserende straling;2° gebruik van radioactieve stoffen en ioniserende straling in het kader van industriële en medische toepassingen;3° principes, regelgeving en methoden inzake stralingsbescherming en dosimetrie;4° studie van de gevolgen van de blootstelling aan ioniserende straling voor de gezondheid met inbegrip van de ethische gevolgen, door middel van de radiobiologie, radiogenetica, radiotoxicologie, radiopathologie en epidemiologie;5° gezondheidstoezicht zoals bedoeld in artikel 24 met inbegrip van de diagnostische en therapeutische aspecten betreffende de risico's van besmetting en bestraling, met name in geval van een radiologisch incident of ongeval. § 3. De stage gebeurt onder nauw toezicht van een academische stagemeester-coördinator met minstens acht jaar beroepservaring inzake stralingsbescherming en, voor elke stageplaats, ten minste één aan de stageplaats verbonden stagemeester.
Iedere aan de stageplaats verbonden stagemeester voldoet aan de volgende voorwaarden: 1° zelf werkzaam zijn als erkende arts in inrichtingen van klasse II en III;2° minstens acht jaar relevante ervaring hebben als erkende arts werkzaam in inrichtingen van klasse II en III;3° jaarlijks het gezondheidstoezicht van meer dan honderd beroepshalve blootgestelde personen in inrichtingen van klasse II en III verzekeren;4° ervaring hebben met de verschillende types van werkomstandigheden en met de risico's waarmee de beroepshalve blootgestelde personen worden geconfronteerd in inrichtingen van klasse II en III. De academische stagemeester-coördinator en de aan de stageplaats verbonden stagemeesters zien er samen op toe dat de stagecriteria worden nageleefd.
Voor aanvang van de stage stelt de stagiair in overleg met de academische stagemeester-coördinator een stageplan op dat per stageplaats, de aan de stageplaats verbonden stagemeesters, het aantal stage-uren en de te verwachten risico's vermeldt.
De stage vindt plaats in minstens twee verschillende inrichtingen van klasse II of III die samen alle risico's die voorkomen in de inrichtingen van klasse II en III omvatten;
De stage maakt de stagiair vertrouwd met alle risico's die voorkomen in de inrichtingen van klasse II en III, en met name met: 1° de uitwendige blootstelling eigen aan deze inrichtingen;2° de uitwendige en inwendige besmetting eigen aan deze inrichtingen. De stage wordt besteed aan: 1° het bezoeken van werkposten met risico's inherent aan de blootstelling aan ioniserende stralingen in de inrichtingen van klasse II en III om zich vertrouwd te maken met de volgende werkzaamheden: a) het uitvoeren van risicoanalyses inherent aan ioniserende straling;b) het onderzoek van de aangewende of te voorziene preventiemaatregelen ten opzichte van de risico's inherent aan ioniserende straling;c) de verificatie van de toepassing van de rechtvaardiging van de handeling, de optimalisering van de bescherming en de officiële dosislimieten; 2° het gezondheidstoezicht bepaald in artikel 24 in inrichtingen van klasse II en III om zich vertrouwd te maken met de volgende werkzaamheden: a) de interpretatie en evaluatie van de dosissen bedoeld in artikel 24.3, 5); b) de opsporing en medische interpretatie van de biologische effecten, mogelijk gerelateerd aan de blootstelling aan ioniserende straling door het gebruik van de geschikte diagnostische hulpmiddelen;c) het correcte gebruik van apparaten bestemd voor de controle en meting van interne en externe besmetting van personen;d) het uitvoeren van therapeutische procedures in geval van besmetting met radioactieve stoffen of bestraling met ioniserende straling;3° de informatie te verstrekken aan de werknemers en externe werkers zoals bedoeld in artikel 25;4° het bezoeken van laboratoria voor externe dosimetrie, interne dosimetrie of biologische dosimetrie, centra gespecialiseerd in de behandeling van besmetting met radioactieve stoffen of bestraling met ioniserende straling of centra gespecialiseerd in de verwerking van radioactief afval. Gedurende de stage onderhoudt de stagiair contact met de erkende deskundige voor de fysische controle van de inrichting waar de stage plaatsvindt. De stagiair vergezelt de erkende deskundige tijdens bezoeken aan werkposten en maakt zich vertrouwd met de rol van de erkende deskundige en de relatie die de erkende arts met hem onderhoudt onderhoudt.
De stagiair maakt een stageverslag op van maximaal 50 pagina's met inbegrip van de eventuele bijlagen waarin de volgende onderwerpen worden behandeld: 1° een persoonlijke beschrijving van de uitgevoerde bezoeken aan werkposten en geneeskundige onderzoeken;2° voor ieder type van werkpost een persoonlijke analyse van de risico's inherent aan de ioniserende straling;3° een persoonlijke bespreking van de historiek van eventuele incidenten die zich tijdens de stage of in het verleden hebben voorgedaan en de opvolging ervan;4° een overzicht van de medische opvolgingsprocedure die de stagiair zelf voorziet voor elk risico, alsook de aanwijzingen waar specifiek moet op gelet worden bij elk risico;5° de persoonlijke verslagen van de bezoeken aan externe inrichtingen of instellingen;6° een persoonlijke evaluatie van de tijdens de stage opgedane ervaring waaruit blijkt dat de kandidaat de nodige vaardigheden ter uitvoering van het gezondheidstoezicht bedoeld in artikel 24 heeft eigen gemaakt. Het verslag moet medeondertekend worden door de academische stagemeester-coördinator. 75.2.2 § 1. Om erkend te worden voor het uitoefenen van het gezondheidstoezicht in inrichtingen van klasse I voldoet de kandidaat aan de voorwaarden van artikel 75.2.1 en aan de volgende bijkomende voorwaarden: 1° met succes een bijkomende vorming gevolgd hebben die minstens 50 lesuren theorie omvat;2° met succes een stage van minstens 750 uur voltooid hebben, gespreid over maximaal dertig maanden. § 2. De vorming heeft betrekking op de verschillende aspecten van stralingsbescherming in inrichtingen van klasse I;
In de vorming komen de volgende risico's aan bod: 1° uitwendige blootstelling eigen aan inrichtingen van klasse I;2° uitwendige en inwendige besmetting eigen aan inrichtingen van klasse I;3° criticaliteit. De vorming kan ad hoc worden samengesteld door het bijwonen van seminaries, studiedagen en specifieke opleidingssessies in binnen- en buitenland. § 3. Voor elke stageplaats, gebeurt de stage onder nauw toezicht van ten minste een stagemeester verbonden aan de stageplaats, die voldoet aan de volgende voorwaarden: 1° zelf werkzaam zijn als erkende arts in een inrichting van klasse I;2° minstens vijf jaar relevante ervaring hebben als erkende arts werkzaam in inrichtingen van klasse I;3° jaarlijks het gezondheidstoezicht van meer dan honderd beroepshalve blootgestelde personen in inrichtingen van klasse I verzekeren;4° ervaring hebben met de verschillende types van werkomstandigheden en met de risico's waarmee de beroepshalve blootgestelde personen worden geconfronteerd in inrichtingen van klasse I. Vóór de aanvang van de stage stelt de stagiair in overleg met de stagemeesters een stageplan op dat per stageplaats de aan de stageplaats verbonden stagemeesters, het aantal stage-uren, en de te verwachten risico's vermeldt.
Als er een professionele band bestaat tussen de aan de stageplaats verbonden stagemeester en de stagiair, of als de stagiair door een contract aan de stageplaats verbonden is, wordt dit vermeld in het stageplan.
Het stageplan wordt voorafgaandelijk aan de stage ter goedkeuring voorgelegd aan het Agentschap, dat hierover het advies inwint van de medische jury.
Iedere wijziging van het stageplan wordt onverwijd aan het Agentschap gemeld.
De stage vindt plaats in één of meerdere inrichtingen van klasse I en maakt de stagiair vertrouwd met de volgende risico's: 1° uitwendige blootstelling eigen aan inrichtingen van klasse I;2° uitwendige en inwendige besmetting eigen aan inrichtingen van klasse I;3° criticaliteit. De stage wordt besteed aan: 1° het bezoeken van werkposten met risico's inherent aan de blootstelling aan ioniserende straling in de inrichtingen van klasse I om zich vertrouwd te maken met de volgende werkzaamheden: a) het uitvoeren van risicoanalyses inherent aan ioniserende straling;b) het onderzoek van de aangewende of te voorziene preventiemaatregelen ten opzichte van de risico's inherent aan ioniserende straling;c) de verificatie van de toepassing van de rechtvaardiging van de handeling, de optimalisering van de bescherming en de officiële dosislimieten; 2° het gezondheidstoezicht bepaald in artikel 24 in inrichtingen van klasse I, om zich vertrouwd te maken met de volgende werkzaamheden: a) de interpretatie en evaluatie van de dosissen bedoeld in artikel 24.3, 5); b) de opsporing en medische interpretatie van de biologische effecten, mogelijk gerelateerd aan de blootstelling aan ioniserende straling door het gebruik van de geschikte diagnostische hulpmiddelen;c) het correcte gebruik van apparaten bestemd voor de controle en meting van interne en externe besmetting van personen;d) het uitvoeren van therapeutische procedures in geval van besmetting met radioactieve stoffen of bestraling met ioniserende straling;3° de informatie te verstrekken aan de werknemers en externe werkers, zoals bedoeld in artikel 25;4° het deelnemen aan: a) een oefening in het kader van het nucleair en radiologisch noodplan voor het Belgische grondgebied;b) wetenschappelijke vergaderingen betreffende het gezondheidstoezicht bepaald in artikel 24 in inrichtingen van klasse I;5° het bezoeken van: 1.inrichtingen belast met de verwerking, de opslag of de berging van radioactieve afvalstoffen; 2. instanties belast met het ingrijpen bij nationale of grensoverschrijdende incidenten. Gedurende de stage onderhoudt de stagiair contact met de erkende deskundige voor de fysische controle van de inrichting waar de stage plaatsvindt. De stagiair vergezelt de erkende deskundige tijdens bezoeken aan werkposten en maakt zich vertrouwd met de rol van de erkende deskundige en de relatie die de erkende arts met hem onderhoudt.
De stage kan deels in het buitenland plaatsvinden, op voorwaarde dat dit is opgenomen in het stageplan.
De stagiair maakt een stageverslag op van maximaal 100 pagina's met inbegrip van de eventuele bijlagen waarin de volgende onderwerpen worden behandeld: 1° een persoonlijke beschrijving van de uitgevoerde bezoeken aan werkposten en geneeskundige onderzoeken;2° voor ieder type van werkpost een persoonlijke analyse van de risico's inherent aan ioniserende straling;3° een persoonlijke bespreking van de historiek van eventuele incidenten die zich tijdens de stage of in het verleden hebben voorgedaan en de opvolging ervan;4° een overzicht van de medische opvolgingsprocedure die de stagiair zelf voorziet voor elk risico, alsook de aanwijzingen waar specifiek moet op gelet worden bij elk risico;5° de persoonlijke verslagen van de bezoeken aan externe inrichtingen of instellingen;6° een persoonlijke evaluatie van de tijdens de stage opgedane ervaring waaruit blijkt dat de kandidaat zich de nodige vaardigheden ter uitvoering van het gezondheidstoezicht bedoeld in artikel 24 heeft eigen gemaakt. Het verslag moet medeondertekend worden door de aan de stageplaatsen verbonden stagemeesters. 75.3 Aanvraagprocedure voor het bekomen van een erkenning De aanvraag tot erkenning als arts bevoegd voor het uitoefenen van het gezondheidstoezicht wordt gericht aan het Agentschap.
Bij de aanvraag worden de volgende documenten gevoegd: 1° een attest van inschrijving in de orde der artsen van maximum zes maanden oud; 2° het bewijs dat is voldaan aan de vereiste bedoeld in punt 2° van artikel II.3-30 van de Codex over het welzijn op het werk; 3° een diploma, getuigschrift of certificaat van de opleiding bedoeld in artikel 75.2.1; 4° een verslag van de stage bedoeld in artikel 75.2.1 en een stageattest ondertekend door de stagemeesters.
De aanvraag tot erkenning voor het uitoefenen van het gezondheidstoezicht bepaald in artikel 24 in inrichtingen van klasse I omvat aanvullend: 1° een getuigschrift, diploma of certificaat van de bijkomende vorming bedoeld in artikel 75.2.2 of, indien geen getuigschrift kan worden voorgelegd, het programma van de bijkomende vorming; 2° een verslag van de bijkomende stage bedoeld in artikel 75.2.2.2 en een stageattest ondertekend door de stagemeesters; 3° een grondige en persoonlijke analyse en evaluatie van één of meerdere specifieke maatregelen van stralingsbescherming welke worden toegepast in inrichtingen van klasse I, waar van toepassing met inbegrip van verbeteringsvoorstellen. 75.4. Verlenging van een erkenning De erkende arts houdt zijn kennis en bekwaamheid op het gebied van het gezondheidstoezicht bedoeld in artikel 24 op peil en ontwikkelt deze door de uitoefening van zijn beroepsactiviteiten en door middel van een permanente vorming van universitair of equivalent niveau die voldoet aan de criteria bepaald door het Agentschap met betrekking tot het aantal uren, wetenschappelijke inhoud en type van activiteiten.
De erkende arts brengt de exploitant tijdig op de hoogte van het verstrijken van de lopende erkenning en de eventuele aanvraag tot verlenging, teneinde de exploitant toe te laten de nodige maatregelen te nemen opdat het gezondheidstoezicht ononderbroken wordt verzekerd.
De aanvraag tot verlenging van de erkenning wordt ingediend bij het Agentschap uiterlijk drie maanden voor de vervaldatum van de lopende erkenning.
Ze omvat: 1° een activiteitenverslag voor de voorbije erkenningsperiode van maximaal 30 pagina's met inbegrip van de eventuele bijlagen en bestaande uit de volgende persoonlijke beschrijvingen: a) de analyse van de risico's inherent aan de ioniserende straling en de beschrijving van de beschermingsmethodes voor de verschillende werkposten;b) de beschrijving van het gezondheidstoezicht van de opgevolgde werknemers;c) de analyse van de dosimetrie van de opgevolgde werknemers en externe werkers;d) de beschrijving van de aan de werknemers en externe werkers krachtens artikel 25 verstrekte informatie;e) de beschrijving van eventuele incidenten, ongevallen en anomalieën;f) de vermelding van een eventuele voor de volgende erkenningsperiode voorziene uitbreiding van de activiteiten van de kandidaat.2° een overzicht van de activiteiten in het kader van de permanente vorming. Het Agentschap bepaalt de modaliteiten voor de verslaggeving. 75.5 De kandidaat van wie de erkenningsperiode onderbroken werd en die opnieuw erkend wil worden, dient hiertoe een aanvraag in bij het Agentschap.
Artikel 2, vierde lid, van het koninklijk besluit van 27 oktober 2009 tot bepaling van de bedragen en de betalingswijze van de retributies geheven met toepassing van de reglementering betreffende de bescherming tegen ioniserende straling is van toepassing op deze aanvraag.
Afhankelijk van de duur van de onderbreking kan het Agentschap besluiten dat de kandidaat zijn kennis moet actualiseren.
In dat geval stelt de kandidaat een programma op voor het op peil brengen van zijn kennis.
Dit programma wordt ter goedkeuring voorgelegd aan het Agentschap dat hierover het advies vraagt aan de medische jury.
Bij de aanvraag worden de volgende documenten gevoegd: 1° een activiteitenverslag voor de voorbije erkenningsperiode van maximaal 30 pagina's met inbegrip van de eventuele bijlagen en bestaande uit de volgende persoonlijke beschrijvingen: a) de analyse van de risico's inherent aan de ioniserende straling en de beschrijving van de beschermingsmethodes voor de verschillende werkposten;b) de beschrijving van het gezondheidstoezicht van de opgevolgde werknemers;c) de analyse van de dosimetrie van de opgevolgde werknemers en externe werkers;d) de beschrijving van de aan de werknemers en externe werkers krachtens artikel 25 verstrekte informatie;e) de beschrijving van eventuele incidenten, ongevallen en anomalieën;f) de vermelding van een eventuele voor de volgende erkenningsperiode voorziene uitbreiding van de activiteiten van de kandidaat. Het Agentschap bepaalt de modaliteiten van de verslaggeving. 2° een overzicht van de activiteiten in het kader van de permanente vorming;3° in voorkomend geval, het bewijs dat het programma voor het op peil brengen van zijn kennis werd doorlopen. 75.6 Afgifte en modaliteiten van de erkenning De erkenning wordt door het Agentschap verleend of geweigerd na advies van de medische jury, ongeacht of het een aanvraag tot verlenging of een nieuwe erkenning betreft.
Indien het Agentschap van oordeel is dat er geen erkenning kan worden verleend, wordt dit onverwijld aan de kandidaat medegedeeld, waarbij wordt verduidelijkt dat hij het recht heeft om gehoord te worden indien hij daarom binnen de dertig kalenderdagen vanaf de kennisgeving verzoekt.
De kandidaat wordt in voorkomend geval gehoord door het Agentschap dat bij zijn beslissing rekening houdt met de bijkomende elementen die naar aanleiding van de hoorzitting worden verstrekt.
De erkenning bepaalt duidelijk de voorwaarden met betrekking tot de geldigheidsduur, de klasse en de aard van de inrichtingen waarvoor de erkenning wordt verleend.
De erkenning die wordt verleend bij een eerste aanvraag heeft een geldigheidsduur van maximum drie jaar.
De erkenning kan verlengd worden met een periode van maximaal zes jaar.
Indien de verlengingsaanvraag wordt ingediend na de vervaldatum van de vorige erkenning, heeft de erkenning een geldigheidsduur van maximum drie jaar.
De geldigheidsduur van de erkenning en de aard van de inrichtingen waar het gezondheidstoezicht mag uitgevoerd worden, kunnen beperkt worden op advies van de medische jury of indien elementen uit het aanvraagdossier dit verantwoorden.
Art. 34.Hoofdstuk XIII van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt: "HOOFDSTUK XIII - BIJZONDERE BEPALINGEN MET BETREKKING TOT INGEKAPSELDE BRONNEN Artikel 75/1 Fabrikanten van ingekapselde bronnen Iedere fabrikant van ingekapselde bronnen is ertoe gehouden: 1° een uniek bronnummer op de ingekapselde bron te graveren of te stempelen indien dit praktisch uitvoerbaar is;2° de broncontainer en, voor zover praktisch mogelijk, de bron zelf te markeren en te etiketteren met een passend waarschuwingsteken voor het stralingsgevaar;3° een foto te verstrekken van elk gefabriceerd ontwerp van een bron, de typische broncontainer, de transportverpakking, de apparatuur en de uitrusting aan de exploitant die deze bron heeft verworven;4° voor elke ingekapselde bron schriftelijke documentatie te voorzien. Deze omvat minstens het uniek bronnummer en informatie betreffende de verplichtingen waarvan sprake in punt 1° en 2° en de foto's waarvan sprake in punt 3° ; 5° te zorgen dat bij overdracht elke ingekapselde bron vergezeld gaat van de schriftelijke documentatie waarvan sprake in punt 4°. Van de verplichting in punt 3° kan worden afgeweken, indien kan worden aangetoond dat deze praktijk een inbreuk zou zijn op het basisprincipe opgenomen in artikel 20.1.1.1, b). In dat geval worden vervangende identificatiegegevens vastgesteld.
Artikel 75/2 Ingekapselde bronnen 75/2.1 De inventaris bedoeld in artikel 27bis bevat de gegevens van elke ingekapselde bron.
Wanneer afzonderlijke ingekapselde bronnen een fysische entiteit vormen en als dusdanig enkel in deze configuratie kunnen gebruikt worden en in normale omstandigheden enkel door de fabrikant in deelcomponenten kunnen gescheiden worden, kunnen deze bronnen als één enkel item worden beschouwd. 75/2.2 Elke afgedankte ingekapselde bron wordt binnen de vijf jaar na de uitgebruikname opnieuw in gebruik genomen of fysiek overgedragen. 75/2.3 In het geval van een fysieke overdracht van een ingekapselde bron van de ene houder naar de andere moet de exploitant voor elke afgedankte ingekapselde bron in het bezit zijn van een overnamecertificaat. 75/2.4 Een afgedankte ingekapselde bron waarvan de geldigheid van het `speciale vorm'-certificaat dreigt te vervallen binnen de evacuatieperiode van 5 jaar na uitgebruikname, waarvan sprake in art. 75/2.2, wordt vóór het verval van de effectieve geldigheid van het `speciale vorm'-certificaat overgedragen. 75/2.5 Een overdracht van een bron kan slechts plaatsvinden nadat de houder zich er op voorhand van heeft vergewist dat de toekomstige houder een vergunning heeft. 75/2.6 Het uniek bronnummer waarvan sprake in artikel 75/1, 1° is steeds aangebracht op de broncontainer die de bron bevat. Indien dit praktisch niet uitvoerbaar is, wordt een alternatieve aanpak gehanteerd die de identificatie van de aanwezige bron in de broncontainer mogelijk maakt. 75/2.7 Indien geen uniek bronnummer toegekend werd door de fabrikant kent de exploitant een uniek bronnummer toe. Dit uniek bronnummer blijft ongewijzigd gedurende de gehele levensduur van de bron. 75/2.8 De schriftelijke documentatie waarvan sprake in artikel 75/1, 4° en 75/2.7 wordt bij overdracht overgemaakt aan de nieuwe houder." Afdeling 2 - Wijzigingen aan de overgangs- en
inwerkingtredingsbepalingen
Art. 35.Artikel 81 van hetzelfde besluit wordt gewijzigd als volgt: 1° in artikel 81.2. wordt tussen het zesde en zevende lid een lid ingevoegd, luidende: " Aan de opleidingsvereisten opgenomen in artikel 9.7. moet worden voldaan op 1 september 2022." 2° in artikel 81.3 wordt aangevuld met een lid, luidend: "De bepalingen van artikel 27/2 zijn van toepassing vanaf de zesde maand na de invoeging van deze bepalingen in dit besluit. De opslag buiten gebouwen die plaatsvindt vóór deze datum gebeurt overeenkomstig de bepalingen die van toepassing waren vóór de invoeging van deze bepalingen in dit besluit."
Art. 36.Artikel 82 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met twee leden, luidend: "De bepalingen van de artikelen 9.7, 30.6.2 en 70/1.2 treden in werking op de eerste dag van de maand na afloop van een termijn van één jaar te rekenen van de dag van de invoeging van deze bepalingen in dit besluit.
De normen voor bouwmaterialen vervat in de artikelen 20.2.2, 70 en 70/1 treden in werking op de eerste dag van de maand na afloop van een termijn van twee jaren te rekenen van de dag van de invoeging van deze bepalingen in dit besluit." Afdeling 3 - Wijzigingen aan de bijlagen
Art. 37.Bijlage IA van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt:
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Art. 38.Bijlage IB van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt: Bijlage IB Bijlage IB: Radioactieve afvalstoffen: voorwaarden en niveaus voor vrijgave bij onbeperkte hoeveelheden 1. In de hierna volgende tabel A worden de waarden gegeven die, in het kader van de toepassing van de artikelen 34.6 en 35.2 moeten worden gebruikt voor de verwijdering of de afvoer met het oog op recyclage of hergebruik van vaste radioactieve afvalstoffen afkomstig van een inrichting van klasse I, II of III, bedoeld in artikel 3. Deze waarden worden vrijgaveniveaus genoemd.
In tabel A hierna worden tevens de vrijstellingswaarden vermeld die moeten worden gebruikt voor de toepassing van artikel 3.1, d) voor hoeveelheden van meer dan 1 ton. 2. De basiscriteria die gediend hebben of moeten dienen voor de berekening van de vrijgaveniveaus en van de waarden die voorkomen in de vergunningen die door het Agentschap verleend worden met toepassing van artikel 18, zijn de volgende: a) de door deze handeling veroorzaakte individuele radiologische risico's zijn voldoende laag om niet aan de reglementering onderworpen te zijn;b) het soort handeling werd als gerechtvaardigd beschouwd;en c) de handeling is intrinsiek veilig.3. Daarenboven moet er, in alle mogelijke omstandigheden, aan het volgende criterium worden voldaan: - de effectieve dosis die per jaar door eender welke persoon opgelopen kan worden ingevolge een vrijgestelde handeling, is minder dan 10 microsievert per jaar.4. Voor wat betreft de radionucliden die niet voorkomen in de tabel, stelt het Agentschap de gepaste activiteitsconcentratieniveaus vast, uitgaande van de criteria vermeld in de punten 2 en 3 van deze bijlage.De waarden die aldus worden vastgesteld, vervolledigen deze van de tabellen. 5. De in tabel A vermelde niveaus en de hierna vermelde voorwaarden zijn niet van toepassing op het voedsel dat besmet werd als gevolg van een radiologische noodsituatie en op de interventiesituaties bedoeld in de artikelen 72 en 72bis.Zij zijn evenmin van toepassing op de beroepsactiviteiten bedoeld in artikel 4, tenzij het Agentschap daar anders over beslist. 6. De conformiteit met de vrijgaveniveaus voor radioactief afval vermeld in tabel A moet worden geverifieerd door metingen, in overeenstemming met de bepalingen van artikel 35.3. 7. Wanneer het mengsels van radionucliden betreft, dient aan de volgende voorwaarde te worden voldaan: ?j Cj / Cj,L ? 1 waarbij: Cj de activiteitsconcentratie is van de radionuclide j in de afvalstoffen en Cj,L het vrijgaveniveau uit tabel A is voor radionuclide j. In geval van een mengsel van radionucliden met hun vervalproducten, kunnen de vervalproducten in deze formule buiten beschouwing worden gelaten indien er bij de vaststelling van de vrijgaveniveaus rekening werd mee gehouden en indien ze de activiteit bij evenwicht niet overschrijden.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Art. 40.In bijlage III van hetzelfde besluit wordt in tabel H2 voor het radionuclide Co-60, voor het absorptietype M de waarde "0,125 Bq/m3" vervangen door "12,5 Bq/m3".
Art. 41.Bijlage VI van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt:
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Art. 42.Bijlage VII van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 43.In hetzelfde besluit wordt een bijlage VIII ingevoegd, luidende:
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Art. 44."In hetzelfde besluit wordt een bijlage IX ingevoegd, luidende:
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld HOOFDSTUK 3 - Uitvoering
Art. 45.De minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, op 20 juli 2020.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DE CREM