gepubliceerd op 30 augustus 2000
Koninklijk besluit houdende uitvoering van de wet van 26 juni 2000 betreffende de invoering van de euro in de wetgeving die betrekking heeft op aangelegenheden als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet die ressorteren onder het Ministerie van Binnenlandse Zaken
20 JULI 2000. - Koninklijk besluit houdende uitvoering van de wet van 26 juni 2000 betreffende de invoering van de euro in de wetgeving die betrekking heeft op aangelegenheden als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet die ressorteren onder het Ministerie van Binnenlandse Zaken
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit dat ter ondertekening aan Uwe Majesteit wordt voorgelegd, kadert in de definitieve overgang van België naar de eenheidsmunt euro.
Onderhavig besluit wordt genomen op basis van artikel 6 van de wet van 26 juni 2000 betreffende de invoering van de euro in de wetgeving die betrekking heeft op aangelegenheden als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet dat Uwe Majesteit toelaat, tot 31 december 2001, wetten die bedragen in Belgische frank vermelden of die verwijzen naar de Belgische frank, aan de euro, aan te passen. Daartoe kan Uwe Majesteit, ten vroegste, met ingang van 1 januari 2002 : 1° de wetten wijzigen door het gebruik van de frank te vervangen door dat van de euro;2° de uitkomst van de conversie van de veelvouden van 10 frank die in de wetten voorkomen, vereenvoudigen binnen bepaalde in voormelde wet bepaalde grenzen;3° de bepalingen bedoeld in artikel 5 opheffen;4° maatregelen nemen teneinde de logische opvolging van twee tariefschijven of -schalen te waarborgen, na omzetting van hun grenswaarden;5° bedragen die in de wetten voorkomen wijzigen in euro, teneinde een continuïteit te waarborgen of een bijzondere nauwkeurigheid mogelijk te maken, en 6° de bedragen in Belgische frank die voorkomen in de wetten ter uitvoering van Europese richtlijnen aanpassen aan de koers van één euro voor één ecu. De Raad van State is van oordeel dat het gebruik van enkelvoudige tweetalige tabellen ongepast is, wat een systeem met tweevoudige tabellen zou opleggen, een tabel in het Nederlands en eenzelfde in het Frans. De wet van 31 mei 1961 betreffende het gebruik der talen in wetgevingszaken, het opmaken, bekendmaken en inwerkingtreden van wetten en verordeningen legt zulke verplichting niet op. De wetten op het gebruik der talen in bestuurszaken, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 18 juli 1966 doen dat evenmin. Een lay-out van de bepalingen met een enkele tweetalige tabel is trouwens bijzonder goed leesbaar. Met name in de bepalingen zelf van de wetten en besluiten betreffende de organieke personeelsformaties van de magistraten en het personeel van hoven en rechtbanken en de begrotingswetten worden enkelvoudige tweetalige tabellen gebruikt. Het komt derhalve redelijk voor dat de Regering een gebruik in praktijk brengt dat de Wetgevende Macht en de Uitvoerende Macht reeds vele jaren toepassen.
Commentaar van de artikelen Artikel 1 Deze wijzigingen hebben betrekking op de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten.
De te wijzigen bedragen van 1.000 BEF en 1.000.000 BEF hebben betrekking op administratieve geldboeten die kunnen opgelegd worden aan elke fysische of morele persoon die deze wet overtreedt. Er werd geoordeeld dat het voor de duidelijkheid beter was deze bedragen transparant af te ronden in euro.
Deze afgeronde bedragen werden berekend rekening houdend met de bepalingen van de wet van 26 juni 2000 betreffende de invoering van de euro in de wetgeving die betrekking heeft op aangelegenheden als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Artikel 2 Deze wijzigingen hebben betrekking op de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
De te wijzigen bedragen van 3.000 BEF en 150.000 BEF hebben betrekking op administratieve geldboeten die kunnen opgelegd worden. Er werd geoordeeld dat het voor de duidelijkheid beter was deze bedragen transparant af te ronden in euro.
Deze afgeronde bedragen werden berekend rekening houdend met de bepalingen van de wet van 26 juni 2000 betreffende de invoering van de euro in de wetgeving die betrekking heeft op aangelegenheden als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Artikel 3 Deze wijzigingen hebben betrekking op de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen.
De te wijzigen bedragen van 40.000.000 BEF, in artikel 2, § 1, van de voormelde wet van 4 juli 1989, hebben betrekking op het totaal van de verkiezingsuitgaven en de financiële verbintenissen voor de verkiezingspropaganda die de politieke partijen niet mogen overschrijden voor alle verkiezingen die georganiseerd worden voor de Kamer van Volksvertegenwoordigers, de Senaat en de Provincieraden.
Omwille van de duidelijkheid werd het wenselijk geacht deze bedragen af te ronden op 1.000.000 EUR om de doorzichtigheid in euro te bewaren (wiskundig afgerond : 991.574 EUR).
De te wijzigen bedragen van 350.000 BEF, 200.000 BEF en 100.000 BEF, in artikel 2, § 2, van de voormelde wet van 4 juli 1989, hebben betrekking op het totaal van de verkiezingsuitgaven en de financiële verbintenissen voor de verkiezingspropaganda dat de kandidaten niet mogen overschrijden voor alle verkiezingen die georganiseerd worden voor de Kamer van Volksvertegenwoordigers, de Senaat en de Provincieraden.
Omwille van de duidelijkheid werd het wenselijk geacht deze bedragen respectievelijk af te ronden op 8.700 EUR, 5.000 EUR en 2.500 EUR om de doorzichtigheid in euro te bewaren (wiskundig afgerond : 9.916 EUR, 8.676 EUR, 4.958 EUR en 2.479 EUR).
Krachtens artikel 6 van de voormelde wet van 4 juli 1989, moeten de politieke partijen, wanneer zij een lijstnummer aanvragen, de identiteit aangeven van de natuurlijke personen die giften gedaan hebben van 5.000 BEF en meer.
Omwille van de duidelijkheid werd het wenselijk geacht dit bedrag af te ronden op 125 EUR om de doorzichtigheid in euro te bewaren (wiskundig afgerond : 124 EUR).
De te wijzigen bedragen van 5.000.000 BEF en 50 BEF, in artikel 16 van de voormelde wet van 4 juli 1989, hebben betrekking op het totaal van de totale jaarlijkse dotatie die toegekend wordt aan elke politieke partij, en het aanvullend bedrag per geldig uitgebrachte stem bij de laatste parlementsverkiezingen.
Omwille van de duidelijkheid werd het wenselijk geacht deze bedragen respectievelijk af te ronden op 125.000 EUR en 1,25 EUR om de doorzichtigheid in euro te bewaren (wiskundig afgerond : 123.947 EUR en 1,24 EUR).
De te wijzigen bedragen van 5.000 BEF, 20.000 BEF en 80.000 BEF in artikel 16bis, tweede lid, van de voormelde wet van 4 juli 1989, hebben betrekking op de bedragen van de giften die toegekend worden aan politieke partijen, aan lijsten, aan kandidaten en aan politieke mandatarissen.
Omwille van de duidelijkheid werd het wenselijk geacht deze bedragen respectievelijk af te ronden op 125 EUR, 500 EUR en 2.000 EUR om de doorzichtigheid in euro te bewaren (wiskundig afgerond : 124 EUR, 496 EUR en 1.983 EUR).
Het bedrag 5.000 BEF, in artikel 22, tweede lid, van de voormelde wet van 4 juli 1989, stemt overeen met het bedrag van de giften gedaan aan een politieke partij of een kandidaat, vanaf welk een jaarlijkse centrale lijst van de giften opgesteld moet worden.
Omwille van de duidelijkheid werd het wenselijk geacht dit bedrag af te ronden op 125 EUR om de doorzichtigheid in euro te bewaren (wiskundig afgerond : 124 EUR).
De in artikel 2, § 2 (1,40 BEF), 1° en § 3, 1° (0,70 BEF) bedoelde bedragen dienen niet te worden aagepast omdat enerzijds, ze niet als « transparant » kunnen worden beschouwd en, anderzijds, omdat deze bedragen dienen te worden vermenigvuldigd met het aantal geldige stemmen dat bij de vorige verkiezingen werd uitgebracht. De transparantie dient zichtbaar te worden in het eindresultaat.
Deze afgeronde bedragen werden berekend rekening houdend met de bepalingen van de wet van 26 juni 2000 betreffende de invoering van de euro in de wetgeving die betrekking heeft op aangelegenheden als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Artikel 4 Deze wijziging heeft betrekking op de wet van 19 mei 1994 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van het Europese Parlement.
De te wijzigen bedragen van 40.000.000 BEF, in artikel 2, § 1, van de voormelde wet van 19 mei 1994, hebben betrekking op het totaal van de verkiezingsuitgaven en de financiële verbintenissen voor de verkiezingspropaganda dat de politieke partijen niet mogen overschrijden voor de verkiezing van het Europese Parlement.
Omwille van de duidelijkheid werd het wenselijk geacht deze bedragen af te ronden op 1.000.000 EUR om de doorzichtigheid in euro te bewaren (wiskundig afgerond : 991.574 EUR).
De te wijzigen bedragen van 350.000 BEF, 400.000 BEF en 200.000 BEF, in artikel 2, § 2, van de voormelde wet van 19 mei 1994, hebben betrekking op het totaal van de verkiezingsuitgaven en de financiële verbintenissen voor de verkiezingspropaganda dat de kandidaten niet mogen overschrijden voor de verkiezing van het Europese Parlement.
Omwille van de duidelijkheid werd het wenselijk geacht deze bedragen respectievelijk af te ronden op 8.700 EUR, 10.000 EUR en 5.000 EUR om de doorzichtigheid in euro te bewaren (wiskundig afgerond : 8.676 EUR, 9.916 EUR en 4.958 EUR).
Krachtens artikel 6, eerste lid, van de voormelde wet van 19 mei 1994, moeten de politieke partijen, wanneer zij een lijstnummer aanvragen, de identiteit aangeven van de natuurlijke personen die giften gedaan hebben van 5.000 BEF en meer.
Omwille van de duidelijkheid werd het wenselijk geacht dit bedrag af te ronden op 125 EUR om de doorzichtigheid in euro te bewaren (wiskundig afgerond : 124 EUR).
De te wijzigen bedragen van 5.000 BEF, 20.000 BEF en 80.000 BEF, in artikel 11, tweede lid, van de voormelde wet van 19 mei 1994, hebben betrekking op de bedragen van de giften die toegekend zijn aan politieke partijen, lijsten, kandidaten en politieke mandatarissen.
Omwille van de duidelijkheid werd het wenselijk geacht deze bedragen respectievelijk af te ronden op 125 EUR, 500 EUR en 2.000 EUR om de doorzichtigheid in euro te bewaren (wiskundig afgerond : 124 EUR, 496 EUR en 1.983 EUR).
Deze afgeronde bedragen werden berekend rekening houdend met de bepalingen van de wet van 26 juni 2000 betreffende de invoering van de euro in de wetgeving die betrekking heeft op aangelegenheden als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Het in artikel 2, § 2 (0,70 BEF) bedoeld bedrag dient niet te worden aangepast omdat enerzijds, het niet als « transparant » kan worden beschouwd en, anderzijds, omdat dit bedrag dient te worden vermenigvuldigd met het aantal geldige stemmen dat bij de vorige verkiezingen werd uitgebracht. De transparantie dient zichtbaar te worden in het eindresultaat.
Artikel 5 Deze wijziging heeft betrekking op de wet van 19 mei 1994 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven van de Vlaamse Raad, de Waalse Gewestraad, de Brusselse Hoofdstedelijke Raad en de Raad van de Duitstalige Gemeenschap.
De te wijzigen bedragen van 40.000.000 BEF, 32.000.000 BEF, 7.000.000 BEF BEF en 1.000.000 BEF, in artikel 2, § 1, van de voormelde wet van 19 mei 1994, hebben betrekking op het totaal van de verkiezingsuitgaven en de financiële verbintenissen voor de verkiezingspropaganda dat de politieke partijen niet mogen overschrijden respectievelijk voor alle betrokken verkiezingen, voor de verkiezing van de Vlaamse Raad en de Waalse Gewestraad, voor de verkiezing van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad en voor de verkiezing van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap.
Omwille van de duidelijkheid werd het wenselijk geacht deze bedragen af te ronden op 1.000.000 EUR, 795.000 EUR, 175.000 EUR en 25.000 EUR om de doorzichtigheid in euro te bewaren (wiskundig afgerond : 991.574 EUR, 793.259 EUR, 173.525 EUR en 24.789 EUR).
De te wijzigen bedragen van 350.000 BEF, 200.000 BEF, 100.000 BEF, 70.000 BEF en 50.000 BEF, in artikel 2, § 2, § 3 en § 3bis, van de voormelde wet van 19 mei 1994, hebben betrekking op het totaal van de verkiezingsuitgaven en de financiële verbintenissen voor de verkiezingspropaganda dat de kandidaten niet mogen overschrijden voor elk van de verkiezingen waarop de voormelde wet van 19 mei 1994 betrekking heeft.
Omwille van de duidelijkheid werd het wenselijk geacht deze bedragen respectievelijk af te ronden op 8.700 EUR, 5.000 EUR en 2.500 EUR, 1.750 EUR en 1.250 EUR om de doorzichtigheid in euro te bewaren (wiskundig afgerond : 8.676 EUR, 4.958 EUR, 2.479 EUR, 1.735 EUR en 1.239 EUR).
Krachtens artikel 6, eerste lid, van de voormelde wet van 19 mei 1994, moeten de politieke partijen, wanneer zij een lijstnummer aanvragen, de identiteit aangeven van de natuurlijke personen die giften gedaan hebben van 5.000 BEF en meer.
Omwille van de duidelijkheid werd het wenselijk geacht dit bedrag af te ronden op 125 EUR om de doorzichtigheid in euro te bewaren (wiskundig afgerond : 124 EUR).
De te wijzigen bedragen van 5.000 BEF, 20.000 BEF en 80.000 BEF, in artikel 11, tweede lid, van de voormelde wet van 19 mei 1994, hebben betrekking op de bedragen van de giften die toegekend worden aan politieke partijen, lijsten, kandidaten en politieke mandatarissen.
Omwille van de duidelijkheid werd het wenselijk geacht deze bedragen respectievelijk af te ronden op 125 EUR, 500 EUR en 2.000 EUR om de doorzichtigheid in euro te bewaren (wiskundig afgerond : 124 EUR, 496 EUR en 1.983 EUR).
Deze afgeronde bedragen werden berekend rekening houdend met de bepalingen van de wet van 26 juni 2000 betreffende de invoering van de euro in de wetgeving die betrekking heeft op aangelegenheden als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
De in artikel 2, § 2 (1,40 BEF), 1°, § 3, 1° (0,70 BEF) et § 3bis, 1° (1,40 BEF) bedoelde bedragen dienen niet te worden aagepast omdat enerzijds, ze niet als « transparant » kunnen worden beschouwd en, anderzijds, omdat deze bedragen dienen te worden vermenigvuldigd met het aantal geldige stemmen dat bij de vorige verkiezingen werd uitgebracht. De transparantie dient zichtbaar te worden in het eindresultaat.
Artikel 6 Deze wijziging heeft betrekking op de nieuwe gemeentewet, gecodificeerd op 24 juni 1988 en bekrachtigd door de wet van 26 mei 1989.
De te wijzigen bedragen van 100.000 BEF in artikel 231, §§ 2 en 3, van de nieuwe gemeentewet, hebben betrekking op de bedragen van de giften die gedaan zijn aan de gemeente of aan een gemeenteinstelling.
Het gaat om overgangspunten op basis waarvan de beslissing van de gemeenteraad over die giften al dan niet voorgelegd moet worden aan het advies van de bestendige deputatie.
Omwille van de duidelijkheid werd het wenselijk geacht deze bedragen af te ronden op 2.500 EUR om de doorzichtigheid in euro te bewaren (wiskundig afgerond : 2.479 EUR).
De te wijzigen bedragen van 2.000.000 BEF en 6.000.000 BEF, in artikel 235, § 2, van de nieuwe gemeentewet, hebben betrekking op de bedragen van contracten inzake opdrachten voor aanneming van leveringen en diensten.
Het gaat om overgangspunten op basis waarvan de goedkeuring van de provinciegouverneur al dan niet vereist is, volgens het aantal inwoners dat de gemeente telt.
Omwille van de duidelijkheid werd het wenselijk geacht deze bedragen respectievelijk af te ronden op 50.000 EUR en 150.000 EUR om de doorzichtigheid in euro te bewaren (wiskundig afgerond : 49.579 EUR en 148.736 EUR).
Het te wijzigen bedrag van 100.000 BEF in artikel 243, eerste lid, van de nieuwe gemeentewet, heeft betrekking op het bedrag van schenkingen en legaten die gedaan worden aan openbare instellingen die in de gemeente bestaan en rechtspersoonlijkheid bezitten.
Het gaat om een overgangspunt op basis waarvan de besluiten van die openbare instellingen over dergelijke akten van schenkingen of legaten, al dan niet voorgelegd moeten worden aan het advies van de gemeenteraad.
Omwille van de duidelijkheid werd het wenselijk geacht dit bedrag af te ronden op 2.500 EUR om de doorzichtigheid in euro te bewaren (wiskundig afgerond : 2.479 EUR).
Deze afgeronde bedragen werden berekend rekening houdend met de bepalingen van de wet van 26 juni 2000 betreffende de invoering van de euro in de wetgeving die betrekking heeft op aangelegenheden als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Artikel 7 Deze wijziging heeft betrekking op de provinciewet van 30 april 1836.
Het te wijzigen bedrag van 2.500.000 BEF, in artikel 75, tweede lid, van de provinciewet, heeft betrekking op het bedrag van opdrachten die betrekking hebben op het dagelijks bestuur van de provincie.
Op basis van dat bedrag kan de provincieraad zijn bevoegdheid al dan niet overdragen aan de bestendige deputatie.
Omwille van de duidelijkheid werd het wenselijk geacht dit bedrag af te ronden op 62.000 EUR om de doorzichtigheid in euro te bewaren (wiskundig afgerond : 61.973 EUR).
De te wijzigen bedragen van 2.000.000 BEF, 100.000 BEF en 1.500.000 BEF, in artikel 112, derde lid, van de provinciewet, hebben betrekking op de bedragen van bepaalde uitgaven van de provincie.
De betalingswijze wordt bepaald op basis van het bedrag van die uitgaven.
Omwille van de duidelijkheid werd het wenselijk geacht deze bedragen respectievelijk af te ronden op 50.000 EUR, 2.500 EUR en 37.500 EUR om de doorzichtigheid in euro te bewaren (wiskundig afgerond : 49.579 EUR, 2.479 EUR en 37.184 EUR).
Deze afgeronde bedragen werden berekend rekening houdend met de bepalingen van de wet van 26 juni 2000 betreffende de invoering van de euro in de wetgeving die betrekking heeft op aangelegenheden als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE
ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 5 juli 2000 door de Minister van Financiën verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste drie dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « houdende uitvoering van de wet betreffende de invoering van de euro in de wetgeving die betrekking heeft op aangelegenheden als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet die ressorteren onder het Ministerie van Binnenlandse Zaken », heeft op 7 juli 2000 het volgende advies gegeven : Overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden aangegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.
In het onderhavige geval luidt die motivering in de brief aldus : « (l'urgence est motivée) ... par les considérations suivantes.
Contrairement à ce que pourrait laisser supposer la date d'entrée en vigueur des nouvelles dispositions (en général, le 1er janvier 2002, soit environ dans 18 mois), il est extrêmement urgent que ces textes soient arrêtés et publiés : il est impératif que ces textes paraissent officiellement à bref délai, et la date limite doit être placée au 1er août 2000.
Le délai d'urgence de trois jours devrait permettre la signature de ces arrêtés dans la première moitié du mois de juillet. Le respect strict de ce délai présente l'avantage, en ce qui concerne les arrêtés pris en vertu des lois relatives à l'introduction de l'euro, de permettre au Parlement d'exercer sur les projets le contrôle convenu dans le cadre de l'octroi de la délégation de pouvoirs.
Il faut tenir compte également de ce qu'il est important que ces dispositions soient arrêtées de façon groupée pour assurer un traitement uniforme, qui soit, d'une part, administrativement et budgétairement contrôlable, et qui, d'autre part, permette au Parlement d'en suivre l'élaboration dans de bonnes conditions.
Pour les administrations, le respect de la date du 1er août 2000 laissera un délai de 250 jours ouvrables, délai strictement nécessaire pour achever leurs préparatifs réglementaires (restent à modifier divers arrêtés ministériels, de nombreux formulaires qui devront être ensuite rapidement réimprimés) et informatiques avant les tests ultimes programmés pour juillet 2001. Compte tenu de ce planning fort tendu, tout retard serait préjudiciable au bon déroulement des travaux et à leur coût budgétaire. Il ne peut en aucune manière être envisagé de décaler ces tests sans prendre le risque de perdre tout contrôle sur le bon déroulement de la conversion des administrations.
La date critique prévue pour l'adoption de ces textes ne peut être retardée : les services informatiques ont exigé, pour réaliser dans de bonnes conditions l'ensemble des adaptations qui leur incombent que toutes les décisions fonctionnelles soient prises avant le 31 décembre 1999. Ces services ont d'ores et déjà démarré la décimalisation autorisée par la loi relative à la décimalisation, et ont donc pu entamer les adaptations fonctionnelles de leurs programmes;mais ils doivent encore disposer à court terme des dispositions relatives aux modifications de lois et de règlements pour adapter les différents montants. Et le timing serré demande que ce type d'adaptation soit basé sur des décisions officielles et définitives.
A titre d'exemple, le Planning de l'Administration des Finances prévoit que les nouveaux montants doivent être à la disposition des services informatiques au plus tard en août prochain pour permettre de réaliser les adaptations voulues pour le 1er juin 2001. Cette phase repose elle-même sur un enchaînement de phases préalables indispensables et notamment sur un diagnostic précis des travaux à entreprendre et des moyens à affecter.
D'autre part, il ne faut pas perdre de vue que les dispositions projetées ne visent que les adaptations de lois et d'arrêtés royaux; ceci signifie que doivent y succéder les adaptations d'arrêtés ministériels, qui devraient pouvoir prendre place avant la fin de l'année 2000.
A ces adaptations réglementaires succéderont en 2001, comme on l'a mentionné les adaptations de formulaires et de textes informatifs.
Les firmes et leurs intermédiaires professionnels (secrétariats sociaux, comptables, fiduciaires, services fiscaux, etc.) doivent disposer sans délai de données fiables pour adapter eux aussi en connaissance de cause leurs programmes à l'euro. Il est hautement souhaitable que leur basculement se produise de façon importante au 1er janvier 2001, faute de quoi la grande masse des firmes reportera leur propre manoeuvre au 1er janvier 2002, ce qui serait fort défavorable pour la gestion des entreprises et, par ricochet, pour le basculement de tous les secteurs économiques.
Au fur et à mesure que le délai s'amenuise (125 jours ouvrables au 1er juillet 2000), les entreprises qui ne disposent pas des informations nécessaires risquent de reporter, faute d'une marge de manoeuvre suffisante, leur décision de basculer vers l'euro.
Tout retard dans la signature de ces arrêtés a donc pour les entreprises des conséquences négatives, et un délai supplémentaire dans la publication des arrêtés pourrait compromettre beaucoup de projets. ».
Luidens artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, moet de motivering van het spoedeisende karakter van de adviesaanvraag overgenomen worden in de aanhef van de verordening.
De aanhef van het ontworpen besluit moet dienovereenkomstig worden herzien.
Gezien het bijzonder grote aantal aanvragen om advies binnen drie dagen die tegelijkertijd zijn ingediend, bepaalt de Raad van State, afdeling wetgeving, overeenkomstig artikel 84, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zich hoofdzakelijk tot het onderzoek van de rechtsgrond, van de bevoegdheid van de steller van de handeling en van de vraag of aan de vormvoorschriften is voldaan.
Zo is meer bepaald niet stelselmatig onderzocht kunnen worden of de opgegeven getallen rekenkundig correct zijn, noch of de gevolgde werkwijzen deugdelijk zijn.
Algemene opmerking Met het oog op de rechtszekerheid is het wenselijk bepalingen waarin bedragen worden aangepast nauwkeurig aan te geven. Dat is niet het geval met verschillende bepalingen van het ontworpen besluit. De steller van het ontwerp wordt verzocht die bepalingen opnieuw te onderzoeken en nauwkeuriger aan te geven welke bepalingen worden gewijzigd.
Bijzondere opmerkingen Onderzoek van het ontwerp Dispositief Artikel 1 In de tabel moet worden verwezen naar artikel 19, § 1, in plaats van naar artikel 19.
Artikel 2 In de tabel moet worden verwezen naar : - artikel 74/2, § 1, in plaats van naar artikel 74/2; - artikel 74/4bis, § 1, eerste lid, in plaats van naar artikel 74/4bis, § 1.
Artikel 3 In de tabel moet worden verwezen naar : - artikel 2, § 1, eerste lid, in plaats van naar artikel 2, § 1, 1°; - artikel 2, § 1, tweede lid, in plaats van naar artikel 2, § 1, 2°; - artikel 16, eerste lid, in plaats van naar artikel 16.
Wat artikel 16bis, tweede lid, betreft, schrijve men bovendien 5.000 (frank) in plaats van 500 (frank), alsook 125 EUR in plaats van 12,5 EUR. Tot slot is het de Raad van State niet duidelijk waarom : - in artikel 2, § 2, 1°, het bedrag « 1,40 frank » niet is aangepast; - in artikel 2, § 3, 1°, het bedrag « 0,70 frank » niet is aangepast.
Artikel 4 Het is de Raad van State niet duidelijk waarom in artikel 2, § 2, 1°, het bedrag « 0,70 frank » niet is aangepast.
Artikel 5 Het is de Raad van State niet duidelijk waarom : - in artikel 2, § 2, 1°, het bedrag « 1,40 frank » niet is aangepast; - in artikel 2, § 3, 1°, het bedrag « 0,70 frank » niet is aangepast; - in artikel 2, § 3bis, 1°, het bedrag « 1,40 frank » niet is aangepast.
De kamer was samengesteld uit : De heren : Y. Kreins, staatsraad, voorzitter;
P. Lienardy en P. Quertainmont, staatsraden, Mevr. B. Vigneron, toegevoegd griffier.
Het verslag werd opgesteld door de heer J. Regnier, eerste auditeur-afdelingshoofd. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer P. Brouwers, referendaris.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Lienardy.
De griffier, B. Vigneron.
De voorzitter, Y. Kreins.
20 JULI 2000. - Koninklijk besluit houdende uitvoering van de wet van 26 juni 2000 betreffende de invoering van de euro in de wetgeving die betrekking heeft op aangelegenheden als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet die ressorteren onder het Ministerie van Binnenlandse Zaken ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de verordeningen (EG) nr. 1103/97 van de Raad van 17 juni 1997 over enkele bepalingen betreffende de invoering van de euro en nr. 974/98 van de Raad van 3 mei 1998 over de invoering van de euro;
Gelet op de wet van 26 juni 2000 betreffende de invoering van de euro in de wetgeving die betrekking heeft op aangelegenheden als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet;
Gelet op de provinciewet van 30 april 1836;
Gelet op de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, laatst gewijzigd bij de wet van 29 april 1999;
Gelet op de nieuwe gemeentewet gecodificeerd op 24 juni 1988;
Gelet op de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen, gewijzigd bij de wet van 19 november 1998;
Gelet op de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten, laatst gewijzigd bij de wet van 9 juni 1999;
Gelet op de wet van 19 mei 1994 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van het Europese Parlement, gewijzigd bij de wet van 25 juni 1998;
Gelet op de wet van 19 mei 1994 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de Vlaamse Raad, de Waalse Gewestraad, de Brusselse Hoofdstedelijke Raad en de Raad van de Duitstalige Gemeenschap, gewijzigd bij de wet van 25 juni 1998;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 5 juni 2000;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 29 juni 2000;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid die gemotiveerd is door de volgende beschouwingen. In tegenstelling tot wat de datum van de inwerkingtreding van de nieuwe bepalingen zou kunnen doen vermoeden (in regel 1 januari 2002, hetzij binnen 18 maanden), is de uitvaardiging en de publicatie van de teksten bijzonder dringend; het is van het hoogste belang dat deze teksten snel officieel worden meegedeeld en de limietdatum hiervoor dient te worden vastgesteld op 1 augustus 2000.
De dringende termijn van drie dagen moet mogelijk maken dat de koninklijke besluiten in de eerste helft van juli ondertekend worden.
De strikte eerbiediging van deze termijn heeft, wat betreft de koninklijke besluiten die in hoofde van de wetten betreffende de invoering van de euro worden genomen, het voordeel dat het Parlement in staat wordt gesteld om de controle uit te oefenen die in het kader van de toekenning van de machtsdelegatie werd overeengekomen.
Er moet ook voor ogen worden gehouden dat het belangrijk is dat de bepalingen op gegroepeerde wijze worden uitgevaardigd. Dit ter verzekering van een eenvormige behandeling die enerzijds een budgettaire en administratieve controle toelaat en anderzijds het Parlement in staat stelt de uitwerking van de bepalingen in goede voorwaarden op te volgen.
Wat de overheidsbesturen betreft laat de eerbiediging van de limietdatum van 1 augustus 2000 nog een termijn van 250 werkdagen.
Deze termijn is strikt noodzakelijk om de voorbereidende werkzaamheden op het gebied van de regelgeving tot een goed einde te brengen (er moeten nog een aantal ministeriële besluiten worden gewijzigd en vervolgens moeten ook tal van formulieren opnieuw worden gedrukt).
Hetzelfde geldt voor de informatica waar de eindtesten voorzien zijn voor juli 2001. Rekening gehouden met deze zeer strakke planning is elke vertraging nadelig voor het goede verloop van de werkzaamheden en de budgettaire kostprijs ervan. In geen geval kan overwogen worden deze testen uit te stellen zonder het risico te lopen alle controle over het goede verloop van de overschakeling door de overheidsbesturen te verliezen.
De voor de goedkeuring van de teksten voorziene limietdatum mag niet worden verschoven. Opdat alle door hen door te voeren aanpassingen in goede voorwaarden zouden gebeuren hebben de informaticadiensten geëist dat alle functionele beslissingen vóór 31 december 1999 zouden genomen worden. Deze diensten zijn reeds in grote mate overgegaan tot de decimalisering die wordt toegestaan door de wet betreffende de decimalisering en zijn dus met de functionele aanpassingen van hun programma's kunnen beginnen. Ze moeten echter nog op korte termijn kunnen beschikken over de bepalingen ter wijziging van wetten en besluiten om een veelheid van bedragen aan te passen. Het strakke tijdschema vereist bovendien dat deze aanpassingen gebeuren op basis van officiële en definitieve beslissingen.
Zo voorziet de planning van de administratie van Financiën dat de informaticadiensten ten laatste in augustus eerstkomend over de nieuwe bedragen moeten kunnen beschikken om de gewenste aanpassingen tegen 1 juni 2001 te kunnen realiseren. Deze fase berust zelf op een voorafgaande aaneenschakeling van andere onontbeerlijke fasen, onder meer op een precieze diagnose van de uit te voeren werkzaamheden en de te besteden middelen.
Anderzijds mag niet uit het oog worden verloren dat de voorziene bepalingen enkel aanpassingen van wetten en koninklijke besluiten inhouden. Dit betekent dus dat deze moeten worden gevolgd door een aanpassing van de ministeriële besluiten; dit zou vóór eind 2000 moeten gebeuren.
Na deze aanpassingen van de regelgeving zullen zoals vermeld in 2001 de aanpassingen van de formulieren en de informatiedocumenten volgen.
Ook de ondernemingen en hun professionele tussenpersonen (sociale secretariaten, boekhouders, administratiekantoren, fiscale dienstverleners, enz.) dienen zonder verwijl te kunnen beschikken over betrouwbare gegevens om met kennis van zaken hun programma's aan de euro aan te passen. Het is bijzonder wenselijk dat hun overgang in belangrijke mate per 1 januari 2001 gebeurt, zoniet zal de grote massa van ondernemingen haar eigen overgang uitstellen tot 1 januari 2002.
Dit zou zeer ongunstig zijn voor het beheer van de ondernemingen en daardoor ook voor de overgang van alle economische sectoren.
Naarmate de vervaldag steeds dichter bij komt (op 1 juli 2000 nog 125 werkdagen) riskeren de ondernemingen die niet over de nodige informatie beschikken bij gebrek aan voldoende manoeuvreerruimte hun beslissing om op de euro over te stappen uit te stellen.
Elke vertraging bij de ondertekening van deze besluiten heeft dus voor de ondernemingen een negatieve weerslag en verder uitstel van de publicatie van de besluiten kan vele projecten in gevaar brengen;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 7 juli 2000, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Wijziging van wettelijke bepalingen Afdeling 1. - Aanpassing van de wet van 10 april 1990 op de
bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten
Artikel 1.In de bepalingen van de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten die hieronder worden aangeduid, worden de in frank uitgedrukte bedragen die in de tweede kolom van de volgende tabel worden vermeld, vervangen door de in euro uitgedrukte bedragen van de derde kolom van dezelfde tabel.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld HOOFDSTUK 2. - Slotbepalingen
Art. 8.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2002.
Art. 9.Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 20 juli 2000.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE