gepubliceerd op 27 januari 2021
Koninklijk besluit betreffende het toekennen van een toeslag voor werknemers die in 2020 tijdelijk werkloos werden gesteld
20 JANUARI 2021. - Koninklijk besluit betreffende het toekennen van een toeslag voor werknemers die in 2020 tijdelijk werkloos werden gesteld
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerpbesluit dat ik de eer heb voor te leggen ter ondertekening aan Uwe Majesteit heeft tot doel te voorzien in een vergoeding ter compensatie voor het (gedeeltelijk) verlies van de eindejaarspremie voor werknemers.
Een eindejaarspremie wordt normaliter berekend in functie van het aantal gewerkte dagen in een bepaalde referteperiode. Ingevolge de coronapandemie zijn talrijke werknemers in 2020 tijdelijk werkloos gesteld wegens overmacht (of soms wegens economische redenen). De berekening van de eindejaarspremie wordt doorgaans vastgesteld in een cao die geldt voor de sector in kwestie. Het kan gebeuren dat in die cao dagen van tijdelijke werkloosheid, in functie van het motief van de tijdelijke werkloosheid, al dan niet, en eventueel ten belope van een aantal dagen, worden gelijkgesteld met gewerkte dagen, en dus het recht op de eindejaarspremie openen.
De overheid wil de werknemers compenseren die een substantieel deel van hun eindejaarspremie verliezen doordat ze tijdelijk werkloos werden gesteld als gevolg van de coronapandemie. We merken daarbij op dat tijdelijke werkloosheid als gevolg van een collectieve sluiting (wegens vakantie), van slecht weer, staking of technische storing geen verband houdt met de coronapandemie en in deze context dus niet wordt gecompenseerd.
Hetzelfde kan worden gezegd van tijdelijke werkloosheid wegens overmacht wanneer een arbeidsongeschikte werknemer door zijn mutualiteit geschikt wordt verklaard en, ofwel deze geschiktheidsverklaring betwist, ofwel deze geschiktheidsverklaring niet betwist, maar wél stelt dat hij voorlopig ongeschikt is om zijn dienstbetrekking verder uit te oefenen. In zo een geval vraagt hij ondertussen tijdelijke werkloosheidsuitkeringen. Deze vorm van overmacht houdt evenmin verband met de coronapandemie.
De Raad van State stelt zich de vraag of het feit dat de vergoeding/toeslag in kwestie niet aan volledig werklozen wordt toegekend, het gelijkheidsbeginsel niet schendt.
Zoals hierboven gesteld, vormt de toeslag een compensatie voor het (gedeeltelijk) verlies van de eindejaarspremie. De eindejaarspremie wordt toegekend aan personen die waren/zijn verbonden door een arbeidsovereenkomst. Periodes van volledige werkloosheid openen daarentegen geen recht op een eindejaarspremie. De in casu getroffen werknemers zijn diegenen die weliswaar verbonden zijn door een arbeidsovereenkomst, maar die gedurende bepaalde periodes niet hebben kunnen werken omdat hun arbeidsovereenkomst was geschorst wegens overmacht of economische redenen, als gevolg van de coronapandemie.
Deze tijdelijk werkloos gestelde werknemers zijn niet te vergelijken met volledig werklozen, die voor de periodes van volledige werkloosheid in het geheel geen recht op een eindejaarspremie konden doen gelden.
De volledig werklozen werden/worden ook op een andere manier gecompenseerd. Volledig werklozen die werkloosheidsuitkeringen genieten (na arbeid) zien normaal hun uitkeringen na verloop van tijd dalen (de "degressiviteit"). Voor die volledig werklozen wordt de "degressiviteit" bevroren gedurende de periode vanaf 1 april 2020 tot en met 31 december 2020 (mogelijk nog te verlengen). Zij zien hun uitkeringen dus niet dalen.
Volledig werklozen die inschakelingsuitkeringen genieten (na studies), verliezen normaal na 36 maanden het recht op uitkeringen (in bepaalde gevallen verlengd). Voor de berekening van dit "basisrecht" van 36 maanden wordt er, als gevolg van de coronapandemie, geen rekening gehouden met de periode vanaf 1 april 2020 tot en met 31 december 2020 (mogelijk nog te verlengen).
De Raad van State vraagt ook waarom er slechts vanaf meer dan 52 uitkeringen een compensatie wordt gegeven.
De overheid wil het verlies aan eindejaarspremie slechts compenseren voor werknemers die substantieel zijn benadeeld door de coronapandemie. We stellen vooreerst vast dat in het merendeel van de cao's die het recht op de eindejaarspremie regelen, er een aantal dagen tijdelijke werkloosheid wordt gelijkgesteld met gewerkte dagen.
Ingevolge die gelijkstelling is er dan ook in talrijke gevallen geen sprake van een verlies en dient er dus ook niet te worden gecompenseerd.
Bij wijze van voorbeeld: in het paritair comité (PC) 102.03 worden 75 dagen werkloosheid gelijkgesteld, in PC 130 50 dagen, in 142.01 60 dagen, in 149.03 40 dagen, in 214 30 dagen, enz.
Er is beslist om die werknemers die meer dan 2 maanden (= meer dan 52 dagen in R6) tijdelijk werkloos waren in een bepaalde referteperiode, een compensatie te geven. Dat komt overeen met een gemiddelde van het aantal dagen werkloosheid dat in verschillende sectoren sowieso wordt gelijkgesteld met gewerkte dagen en waarvoor dus ook geen compensatie moet worden gegeven.
De referteperiode loopt vanaf maart tot en met november 2020. De coronapandemie ving aan in maart. Om een betaling in december mogelijk te maken, kan ook slechts rekening worden gehouden met periodes van tijdelijke werkloosheid tot en met november.
Elke sector voorziet andere regels qua aantal dagen gelijkstelling, motief van tijdelijke werkloosheid, modaliteiten van gelijkstelling, ... Het is in de praktijk onmogelijk om met de specificiteit van elke sector rekening te houden en tegelijk toch snel over te gaan tot een betaling van de compensatie. Een betaling op het tijdstip van de gewone eindejaarspremie (d.i. december, een maand waarin vele gezinnen extra kosten hebben) is niet te verzoenen met een exacte compensatie van elk geleden verlies. Dat zou immers een individuele uitkeringsaanvraag door elke werknemer vereisen, waarna een controle van de individuele situatie van die werknemer in functie van de toepasselijke cao zou dienen te gebeuren. De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening heeft berekend dat het controleren van meer dan 300.000 dossiers +/- twee maanden zou vereisen indien alle werknemers van de bevoegde diensten er zich voltijds mee bezig zouden houden. Dat is onrealistisch. Indien deze diensten zich 20 % van hun tijd enkel en alleen met deze dossiers zouden bezighouden, hebben ze tien maanden nodig, wat een snelle betaling onmogelijk zou maken.
Van de overheid kan niet worden verwacht dat hij de individuele situatie van elk individu exact regelt. Hij kan die situatie ook globaal en bij benadering regelen. Rekening houdend met de moeilijkheden inzake de praktische uitvoering, gekoppeld aan de vereiste om snel te kunnen betalen, en met de specifieke regelingen in elke aparte cao, waarin telkens een aantal dagen tijdelijke werkloosheid sowieso zijn gelijkgesteld, is het niet onredelijk om slechts een compensatie te voorzien vanaf een bepaald aantal dagen, dat gemiddeld de realiteit op het terrein weergeeft en dat forfaitair werd vastgesteld.
Om dezelfde reden wordt er dan ook forfaitair 10 euro toegekend per uitkering tijdelijke werkloosheid (boven 52 uitkeringen). Het bedrag kan evenwel niet lager zijn dan 150 euro. Wanneer de overheid een toeslag uitbetaalt, moet het bedrag ervan in verhouding zijn tot de administratieve kost en kan het ook niet de bedoeling zijn dat het bedrag in de praktijk onbetekenend is.
In artikel 1 zijn een aantal definities opgenomen.
In artikel 2 wordt het principe van de toeslag vastgelegd: voor elke uitkering tijdelijke werkloosheid boven 52 uitkeringen in de periode van maart tot en met november 2020, krijgt de tijdelijk werkloze 10 euro toegekend, met een minimum van 150 euro. Voor tijdelijk werklozen die halve uitkeringen genieten, is er een aparte regeling voorzien.
De artikelen 3 tot 7 bepalen de toepasselijke procedure. Artikel 5 bepaalt dat de uitbetalingsinstellingen de toeslag kunnen betalen vanaf 15 december 2020.
Dit besluit heeft uitwerking vanaf 1 december 2020.
Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Werk, P.-Y. DERMAGNE
Raad van State, afdeling Wetgeving Advies 68.524/1 van 23 december 2020 over een ontwerp van koninklijk besluit `betreffende het toekennen van een toeslag voor werknemers die in 2020 tijdelijk werkloos werden gesteld' Op 16 december 2020 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Werk verzocht binnen een termijn van vijf werkdagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `betreffende het toekennen van een toeslag voor werknemers die in 2020 tijdelijk werkloos werden gesteld'.
Het ontwerp is door de eerste kamer onderzocht op 22 december 2020. De kamer was samengesteld uit Chantal BAMPS, staatsraad, voorzitter, Pierre BARRA en Koen MUYLLE, staatsraden, Michel TISON en Bruno PEETERS, assessoren, en Greet VERBERCKMOES, griffier.
Het verslag is uitgebracht door Jonas RIEMSLAGH, auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Chantal BAMPS, staatsraad.
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 23 december 2020. 1. Volgens artikel 84, § 1, eerste lid, 3°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, moeten in de adviesaanvraag de redenen worden opgegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan. In het onderhavige geval wordt het verzoek om spoedbehandeling in de adviesaanvraag gemotiveerd als volgt: "L'urgence est motivée par la fixation de la date d'entrée en vigueur du complément visé dans l'arrêté au 15 décembre 2020. Dans un souci de sécurité juridique, l'arrêté royal doit être publié le plus rapidement possible." Er dient te worden opgemerkt dat in artikel 84, § 1, tweede lid, van de wetten op de Raad van State, wordt voorgeschreven dat, wanneer met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 3°, van die wetten, om een spoedbehandeling van een adviesaanvraag over een ontwerp van reglementair besluit wordt verzocht, de motivering van het spoedeisend karakter, die in de adviesaanvraag wordt opgegeven, in de aanhef van het besluit wordt overgenomen.
De aanhef van het ontwerp, waarin nog wordt verwezen naar 2° in plaats van 3° van artikel 84, § 1, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, bevat geen motivering ter staving van het spoedeisende karakter van de adviesaanvraag. Daaraan zal moeten worden verholpen. 2. Overeenkomstig artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, heeft de afdeling Wetgeving zich moeten beperken tot het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. STREKKING EN RECHTSGROND VAN HET ONTWERP 3. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt tot de invoering van een toeslag die wordt toegekend aan wie in de periode van maart 2020 tot november 2020 minstens 53 dagen tijdelijk werkloos was.4. De ontworpen regeling ontleent rechtsgrond aan artikel 7, § 1, derde lid, i), en § 1octies, van de besluitwet van 28 december 1944Relevante gevonden documenten type besluitwet prom. 28/12/1944 pub. 01/12/2009 numac 2009000782 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Besluit-wet betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten `betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders', waaraan wordt gerefereerd in het eerste lid van de aanhef van het ontwerp. ONDERZOEK VAN DE TEKST ALGEMENE OPMERKING 5. Het ontwerp voorziet enkel in een toeslag voor personen die tijdelijk werkloos waren in de periode van maart 2020 tot november 2020. Overeenkomstig artikel 1, 2°, van het ontwerp wordt onder tijdelijk werkloze verstaan "de werknemer wiens arbeidsprestaties tijdelijk verminderd of geschorst zijn in toepassing van de artikelen 26, 51 of 77/4, van de wet van 3 juli 1978Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1978 pub. 03/07/2008 numac 2008000527 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten type wet prom. 03/07/1978 pub. 12/03/2009 numac 2009000158 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten sluiten betreffende de arbeidsovereenkomsten, voor zover zijn tijdelijke werkloosheid niet het gevolg is van een schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst wegens overmacht die veroorzaakt wordt door de arbeidsongeschiktheid van de werknemer".
De begunstigde van de ontworpen regeling moet minstens 53 volle of halve uitkeringen hebben genoten tijdens de periode van maart 2020 tot november 2020. Zodra dat het geval is wordt meteen een toeslag van 150 euro toegekend indien het volle uitkeringen betreft of 75 euro indien het halve uitkeringen betreft. (1) Dat bedrag stijgt met respectievelijk 10 en 5 euro per dag vanaf de achtenzestigste dag tijdelijke werkloosheid (artikel 2, §§ 1 en 2, van het ontwerp). 5.1. Vooreerst rijst de vraag omtrent de verenigbaarheid van de ontworpen regeling met het gelijkheidsbeginsel in zoverre de toeslag enkel wordt toegekend aan personen die zich in tijdelijke werkloosheid bevonden in de periode van maart 2020 tot november 2020, maar niet aan personen zich gedurende dezelfde periode definitief werkloos waren.
Volgens de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof is een verschil in behandeling slechts verenigbaar met de grondwettelijke beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie, wanneer dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is. Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld, rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betrokken maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het gelijkheidsbeginsel is geschonden wanneer er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.(2) Daarbij moet worden opgemerkt dat de Raad van State, afdeling Wetgeving, zich in eerdere adviezen reeds kritisch heeft getoond voor toeslagen en aanvullingen bij uitkeringen die enkel worden toegekend aan een welbepaalde groep uitkeringsgerechtigden, bijvoorbeeld omdat wordt verondersteld dat zij specifiek worden geraakt door de coronacrisis. Zo werd in advies 67.140/1 een voorbehoud gemaakt bij de regeling waarbij "het bedrag van de werkloosheidsuitkering [wordt] per dag verhoogd met 5 euro, voor zover de tijdelijke werkloosheid niet het gevolg is van een schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst wegens overmacht die veroorzaakt wordt door de arbeidsongeschiktheid van de werknemer. Op die wijze wordt een verschil in behandeling gecreëerd tussen uitkeringsgerechtigde werklozen, al naargelang zij al dan niet aan die voorwaarde voldoen." (3) In advies 67.911/1 werden dan weer vraagtekens geplaatst bij een aanvullende uitkering die enkel gold "ten aanzien van bepaalde personen die hun activiteit hebben stopgezet vanaf ten vroegste 1 maart 2020. Gedurende de geldigheidsduur van de ontworpen regeling ontvangen zij een hogere uitkering dan personen die zich in een zelfde toestand bevinden, maar waarvan die toestand reeds vóór 1 maart 2020 aanvatte." (4) Hieromtrent ondervraagd verklaarde de gemachtigde het volgende: "Zoals gesteld in [de toelichting bij de spoedeisendheid van de adviesaanvraag] is de bedoeling om het verlies aan eindejaarspremie te compenseren. Een eindejaarspremie wordt betaald aan personen die werken (verbonden zijn door een arbeidsovereenkomst) en niet aan volledig werklozen.
Tijdelijk werklozen zijn verbonden door een arbeidsovereenkomst. Door de uitzonderlijke coronapandemie zijn ze gedurende een bepaalde periode tijdelijk werkloos gesteld op overmachtsgronden. Dergelijke periodes worden niet altijd - of toch niet voor de volledige periode van tijdelijke werkloosheid - gelijkgesteld met gewerkte dagen. Deze werknemers verliezen daardoor dus een deel van hun premie.
Een beetje cru gesteld, valt er voor volledig werklozen niets te compenseren, aangezien zij ab initio geen recht hadden op een eindejaarspremie.
We merken nog op dat de stelsels van volledige werkloosheid en van tijdelijke werkloosheid toch wel fundamenteel van elkaar verschillen en dat voor volledig werklozen andere compensatiemechanismen werden uitgewerkt. Daarbij denken we onder meer aan de tijdelijke bevriezing van de degressiviteit van de werkloosheidsuitkeringen en van het opschuiven van de einddatum van het recht op inschakelingsuitkeringen (KB 23.04.2020, art. 4 en 5 - BS 30.04.2020, ondertussen al verschillende keren verlengd).
Bij het vergelijken van de stelsels moet er dus worden gekeken naar het totale plaatje van compensaties, en niet enkel naar dit ontwerp." 5.2. Daarnaast moet worden vastgesteld dat het bedrag van de toeslag niet volledig in verhouding staat tot het aantal dagen tijdelijke werkloosheid in de periode van maart 2020 tot november 2020. Zo wordt voor de eerste 52 dagen geen toeslag toegekend, wordt vanaf de drieënvijftigste dag respectievelijk 150 en 75 euro toegekend en stijgt vanaf de achtenzestigste dag dat bedrag lineair per extra dag tijdelijke werkloosheid.
Door de gemachtigde werd dit onderscheid als volgt toegelicht: "De `sprong' heeft te maken met het doel van de compensatie en de aard van de gelijkstellingen die zijn opgenomen in cao's.
Het recht op de eindejaarspremie wordt geregeld in talrijke cao's. De premie wordt berekend in functie van een aantal gewerkte dagen in het bedoelde jaar. Deze cao's voorzien meestal in een gelijkstelling van dagen tijdelijke werkloosheid met gewerkte dagen, maar vaak is dat beperkt tot een aantal dagen. Indien een werknemer dus een beperkt aantal dagen tijdelijk werkloos is, heeft dat in de regel geen negatieve gevolgen voor zijn premie.
De bedoeling van de compensatie is dus niet om te compenseren voor gelijkstellingen (en dus een niet verlies van de eindejaarspremie) die al voorzien zijn in de cao in kwestie, maar om te compenseren waar de cao in de regel niet compenseert. Elke cao is evenwel anders (bedragen, doelgroep, modaliteiten, gelijkstellingen, ...), maar het is praktisch onmogelijk om rekening te houden met alle specificiteiten van de cao's in kwestie. Er is dus een grens bepaald vanaf wanneer de gemeenschap zal overgaan tot compensatie. Dat is het geval wanneer er een substantieel aantal dagen tijdelijke werkloosheid is, concreet meer dan 52 dagen (gerekend in R6) of meer dan twee maanden. Dat is een gemiddelde van het aantal dagen dat doorgaans wordt gelijkgesteld in de verschillende cao's. De overheid handelt niet onredelijk door de notie `substantieel' op die wijze in te vullen.
Volgens rechtspraak van het Grondwettelijk Hof kan van de wetgever niet worden verlangd dat hij de individuele situatie van elke persoon regelt, maar volstaat het dat hij de problematiek op een voldoende benaderende wijze regelt, zonder daarmee het gelijkheidsbeginsel te schenden. Dat is hier dus gebeurd door een grens te stellen waaronder wordt in de toepasselijke regeling van de eindejaarspremie zelf."de benadeling niet substantieel is en waaronder deze veelal gecompenseerd 5.3. De door de gemachtigde aangevoerde verantwoordingen hangen af van, onder meer, een vergelijking met andere maatregelen die in het kader van de werkloosheidsuitkeringen zijn genomen en met de wijze waarop de eindejaarspremie is geregeld in een veelheid van collectieve arbeidsovereenkomsten.
De Raad van State beschikt, zeker in het kader van onderhavige spoedadviesaanvraag, evenwel niet over het vereiste inzicht in de feitelijke omstandigheden om op sluitende wijze te kunnen beoordelen of de door de gemachtigde gegeven verantwoording volstaat in het licht van het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel. Hieromtrent moet dan ook een voorbehoud worden gemaakt.
Gelet op het belang ervan voor de rechtsgeldigheid van de ontworpen regeling verdient het aanbeveling om samen met het te nemen besluit, een verslag aan de Koning bekend te maken waarin de belangrijkste elementen van de doelstellingen en de verantwoording van de ontworpen regeling worden toegelicht.
BIJZONDERE OPMERKING Artikel 6 6. In artikel 6, tweede lid, van het ontwerp wordt verwezen naar "de betalingen aan de tijdelijk of volledig werkloze".De gemachtigde verklaarde dat dit een vergissing betreft en dat het ontwerp enkel de tijdelijk werkloze betreft.
Onder voorbehoud van hetgeen is opgemerkt omtrent het gelijkheidsbeginsel, dient artikel 6, tweede lid, van het ontwerp dienovereenkomstig te worden aangepast.
De griffier, Greet VERBERCKMOES De voorzitter, Chantal BAMPS _______ Nota's 1 Artikel 2, § 3, bevat een regeling voor de werknemer die deels volle en deels halve uitkeringen heeft genoten. 2 Vaste rechtspraak van het Grondwettelijk Hof. Zie bv.: GwH 17 juli 2014, nr. 107/2014, B.12; GwH 25 september 2014, nr. 141/2014, B.4.1;
GwH 30 april 2015, nr. 50/2015, B.16; GwH 18 juni 2015, nr. 91/2015, B.5.1; GwH 16 juli 2015, nr. 104/2015, B.6; GwH 16 juni 2016, nr. 94/2016, B.3. 3 Adv.RvS 67.140/1 van 27 maart 2020 over een ontwerp dat heeft geleid tot het koninklijk besluit van 30 maart 2020Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 30/03/2020 pub. 02/04/2020 numac 2020201678 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit tot aanpassing van de procedures in het kader van tijdelijke werkloosheid omwille van het Covid-19-virus en tot wijziging van artikel 10 van het koninklijk besluit van 6 mei 2019 tot wijziging van de artikelen 27, 51, 52bis, 58, 58/3 en 63 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering en tot invoeging van de artikelen 36sexies, 63bis en 124bis in hetzelfde besluit sluiten `tot aanpassing van de procedures in het kader van tijdelijke werkloosheid omwille van het Covid-19-virus en tot wijziging van artikel 10 van het koninklijk besluit van 6 mei 2019 tot wijziging van de artikelen 27, 51, 52bis, 58, 58/3 en 63 van het koninklijk besluit van 25 november 1991Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 25/11/1991 pub. 06/11/2020 numac 2020015855 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit houdende de werkloosheidsreglementering. - Officieuze coördinatie in het Duits van de federale versie. - Deel V type koninklijk besluit prom. 25/11/1991 pub. 05/11/2018 numac 2018014576 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit houdende de werkloosheidsreglementering. - Officieuze coördinatie in het Duits van de federale versie - Deel I type koninklijk besluit prom. 25/11/1991 pub. 24/05/2019 numac 2019012364 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit houdende de werkloosheidsreglementering. - Officieuze coördinatie in het Duits van de federale versie - Deel II type koninklijk besluit prom. 25/11/1991 pub. 14/12/2020 numac 2020043849 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit houdende de werkloosheidsreglementering. - Officieuze coördinatie in het Duits van de federale versie. - Deel VI sluiten houdende de werkloosheidsreglementering en tot invoeging van de artikelen 36sexies, 63bis en 124bis in hetzelfde besluit', opm. 6. 4 Adv.RvS 67.911/1/V van 21 augustus 2020 over een ontwerp dat heeft geleid tot het koninklijk besluit van 15 september 2020Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 15/09/2020 pub. 23/09/2020 numac 2020203872 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit houdende toekenning, ingevolge de COVID-19-pandemie, van een aanvullende crisisuitkering aan sommige arbeidsongeschikt erkende zelfstandigen en meewerkende echtgenoten sluiten `houdende toekenning, ingevolge de COVID-19-pandemie, van een aanvullende crisisuitkering aan sommige arbeidsongeschikt erkende zelfstandigen en meewerkende echtgenoten', opm. 5.
20 JANUARI 2021. - Koninklijk besluit betreffende het toekennen van een toeslag voor werknemers die in 2020 tijdelijk werkloos werden gesteld FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de besluitwet van 28 december 1944Relevante gevonden documenten type besluitwet prom. 28/12/1944 pub. 01/12/2009 numac 2009000782 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Besluit-wet betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, artikel 7, § 1, derde lid, i, vervangen bij de wet van 14 februari 1961, en § 1octies, ingevoegd bij de wet van 25 april 2014;
Gelet op het advies van het beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, gegeven op 12 november 2020;
Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 10 december 2020;
Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris van Begroting gegeven op 15 december 2020;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de toeslag in het besluit op 1 december 2020. Met het oog op de rechtszekerheid moet het koninklijk besluit zo snel mogelijk worden gepubliceerd;
Gelet op advies 68.524/1 van de Raad van State, gegeven op 23 december 2020, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 3°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° werkloosheidsbesluit: het koninklijk besluit van 25 november 1991Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 25/11/1991 pub. 06/11/2020 numac 2020015855 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit houdende de werkloosheidsreglementering. - Officieuze coördinatie in het Duits van de federale versie. - Deel V type koninklijk besluit prom. 25/11/1991 pub. 05/11/2018 numac 2018014576 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit houdende de werkloosheidsreglementering. - Officieuze coördinatie in het Duits van de federale versie - Deel I type koninklijk besluit prom. 25/11/1991 pub. 24/05/2019 numac 2019012364 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit houdende de werkloosheidsreglementering. - Officieuze coördinatie in het Duits van de federale versie - Deel II type koninklijk besluit prom. 25/11/1991 pub. 14/12/2020 numac 2020043849 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit houdende de werkloosheidsreglementering. - Officieuze coördinatie in het Duits van de federale versie. - Deel VI sluiten houdende de werkloosheidsreglementering;2° de tijdelijk werkloze: de werknemer wiens arbeidsprestaties tijdelijk verminderd of geschorst zijn in toepassing van de artikelen 26, 51 of 77/4, van de wet van 3 juli 1978Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1978 pub. 03/07/2008 numac 2008000527 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten type wet prom. 03/07/1978 pub. 12/03/2009 numac 2009000158 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten sluiten betreffende de arbeidsovereenkomsten, voor zover zijn tijdelijke werkloosheid niet het gevolg is van een schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst wegens overmacht die veroorzaakt wordt door de arbeidsongeschiktheid van de werknemer;3° X: het aantal volle uitkeringen in het zesdagenstelsel dat de tijdelijk werkloze in de periode van maart 2020 tot november 2020 heeft genoten in toepassing van de artikelen 106 tot 107 van het werkloosheidsbesluit;4° Y: het aantal halve uitkeringen in het zesdagenstelsel dat de tijdelijk werkloze in de periode van maart 2020 tot november 2020 heeft genoten in toepassing van artikel 108 van het werkloosheidsbesluit;5° : de Rijksdienst: de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening bedoeld in artikel 7 van de besluitwet van 28 december 1944Relevante gevonden documenten type besluitwet prom. 28/12/1944 pub. 01/12/2009 numac 2009000782 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Besluit-wet betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;6° de uitbetalingsinstelling: de instelling bedoeld in artikel 17 van het werkloosheidsbesluit.
Art. 2.§ 1er. De werknemer die tijdens de periode van maart 2020 tot november 2020 minstens 53 volle uitkeringen als tijdelijk werkloze heeft genoten, heeft recht op een toeslag bij de werkloosheidsuitkeringen voor de laatste maand van 2020 waarvoor hij op het ogenblik van de eerste betaling van de toeslag al tijdelijke werkloosheidsuitkeringen heeft genoten, waarvan het bedrag wordt verkregen door toepassing van de volgende formule: (X - 52) * 10 Het bedrag mag evenwel niet lager zijn dan 150 euro. § 2. De werknemer die tijdens de periode van maart 2020 tot november 2020 minstens 53 halve uitkeringen als tijdelijk werkloze heeft genoten, heeft recht op een toeslag bij de werkloosheidsuitkeringen voor de laatste maand van 2020 waarvoor op het ogenblik van de eerste betaling van de toeslag hij al tijdelijke werkloosheidsuitkeringen heeft genoten, waarvan het bedrag wordt verkregen door toepassing van de volgende formule: (Y - 52) * 5 Het bedrag mag evenwel niet lager zijn dan 75 euro. § 3. De werknemer die tijdens de periode van maart 2020 tot november 2020 een aantal volle en halve uitkeringen als tijdelijk werkloze heeft genoten, waarvan het totaal minstens gelijk is aan 53, heeft recht op een toeslag bij de werkloosheidsuitkeringen voor de laatste maand van 2020 waarvoor op het ogenblik van de eerste betaling van de toeslag hij al tijdelijke werkloosheidsuitkeringen heeft genoten, waarvan het bedrag wordt verkregen door toepassing van de volgende formule: (X + Y - 52) * ([10 * X / (X + Y)] + [5 * Y / (X + Y)]) Het bedrag mag evenwel niet lager zijn dan [150 * X / (X + Y)] + [75 * Y / (X + Y)] euro. § 4. De toeslag bedoeld in dit artikel wordt beschouwd als een tijdelijke werkloosheidsuitkering.
Art. 3.In toepassing van artikel 146 van het werkloosheidsbesluit maakt de Rijksdienst een voorlopige uitkeringskaart over aan de uitbetalingsinstelling.
Hij baseert zich daarvoor op de betalingen die de uitbetalingsinstelling heeft verricht voor de tijdelijk werkloze en die betrekking hebben op de maanden gelegen in de periode vanaf maart tot en met oktober 2020.
De uitkeringskaart vermeldt het bedrag van de voorlopige toeslag.
Art. 4.In afwijking van artikel 160 van het werkloosheidsbesluit kan de uitbetalingsinstelling aan de werknemer bedoeld in artikel 2, een voorlopige toeslag betalen op basis van de voorlopige uitkeringskaart bedoeld in artikel 3.
Art. 5.In afwijking van artikel 161 van het werkloosheidsbesluit mag de uitbetalingsinstelling de voorlopige toeslag bedoeld in artikel 4, betalen vanaf 15 december 2020.
Art. 6.In toepassing van artikel 146 van het werkloosheidsbesluit maakt de Rijksdienst een definitieve uitkeringskaart over aan de uitbetalingsinstelling.
Hij baseert zich daarvoor op de betalingen aan de tijdelijk werkloze voor de periode van maart 2020 tot november 2020 die in toepassing van artikel 164, § 3, van het werkloosheidsbesluit een eerste keer zijn geverifieerd en waarvoor in toepassing van artikel 169 van het werkloosheidsbesluit geen beslissing tot terugvordering werd opgesteld.
De uitkeringskaart vermeldt het bedrag van de definitieve toeslag.
Indien het bedrag van de definitieve toeslag lager is dan het bedrag van de voorlopige toeslag, vordert de Rijksdienst het verschil terug van de werknemer, maar vermeldt hij op de uitkeringskaart als bedrag van de definitieve toeslag het bedrag van de voorlopige toeslag.
Art. 7.Voor zover dit besluit er niet van afwijkt, zijn de bepalingen van Titel II, Hoofdstuk V, afdelingen 2 tot 4, en VII tot IX, van het werkloosheidsbesluit van toepassing.
Art. 8.Dit besluit heeft uitwerking vanaf 1 december 2020.
Art. 9.De minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 20 januari 2021.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Werk, P.-Y. DERMAGNE