gepubliceerd op 29 januari 2008
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel
20 DECEMBER 2007. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, inzonderheid op artikel 18;
Gelet op het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, inzonderheid op de artikelen 88 tot 90;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 9 maart 2007;
Gelet op het protocol nr. 158/4 van 27 maart 2007 van het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten;
Gelet op advies 42.871/3 van de Raad van State, gegeven op 8 mei 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Eerste Minister en Onze Minister van Ambtenarenzaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 88 van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel wordt vervangen als volgt : «
Art. 88.§ 1. In elk gebied van een hoog overlegcomité zijn de bepalingen van artikel 89 van toepassing op de personeelsleden in dienst genomen met een arbeidsovereenkomst en aangewezen door een verantwoordelijke leider van een representatieve vakorganisatie in de zin van artikel 8 van de wet.
De naam en eventueel de graad van het aangewezen personeelslid worden meegedeeld bij een ter post aangetekende brief met bericht van ontvangst aan de voorzitter van het hoog overlegcomité en aan de voorzitter van het overlegcomité waaronder het personeelslid ressorteert. Volgens dezelfde procedure kan een verantwoordelijke leider op elk ogenblik die aanwijzing wijzigen.
De bepalingen van artikel 89 zijn op het personeelslid, van wie de naam aldus wordt meegedeeld, toepasselijk vanaf de eerste dag van de maand volgend na die waarin de brief bedoeld in het tweede lid wordt ontvangen. § 2. Per hoog overlegcomité, opgericht in het gebied van het comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten, kan het aantal aangewezen personen overeenkomstig § 1 niet hoger zijn dan het aantal opgerichte basisoverlegcomités met een maximum van twintig per vakorganisatie, met uitzondering van het hoog overlegcomité opgericht in het gebied van sectorcomité XIX - Duitstalige Gemeenschap waar dat aantal niet hoger kan zijn dan vier per vakorganisatie.
In afwijking op het eerste lid : 1° kan elke overheid de aanwijzing van een hoger aantal personeelsleden per vakorganisatie toestaan;dat aantal mag het aantal basisoverlegcomités niet overschrijden; 2° kan elke vakorganisatie één personeelslid per taalrol en per basisoverlegcomité aanwijzen in geval het gebied van dat comité een of meer diensten bevat waarvan de werkkring het ganse land bestrijkt en voor zover het aantal met een arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeelsleden in het gebied van dat comité meer dan honderd bedraagt. § 3. Per hoog overlegcomité opgericht in het gebied van het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten kan het in § 1 vermelde aantal niet hoger zijn dan twee maal het aantal basisoverlegcomités.
In afwijking op het eerste lid : 1° zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheden van de toezichthoudende overheid, kan elke overheid de aanwijzing van een hoger aantal personeelsleden toestaan;2° het aantal bedoeld in § 1 is in geen geval lager dan respectievelijk een, twee, drie, vier of vijf naar gelang het aantal personeelsleden in dienst genomen met een arbeidsovereenkomst in het gebied van een hoog overlegcomité honderd of minder, meer dan honderd, meer dan vijfhonderd, meer dan duizend of meer dan tweeduizend bedraagt.Wanneer er niet ten minste twintig personeelsleden met een arbeidsovereenkomst in dienst genomen zijn, is deze bepaling slechts toepasselijk indien deze personeelsleden ten minste de helft van de totale personeelssterkte die onder dat comité ressorteert vertegenwoordigen. § 4. Elk jaar, vóór de eerste dag van de maand die overeenkomt met de maand volgend op de inwerkingtreding van dit besluit, deelt de voorzitter van het hoog overlegcomité aan de vakorganisaties het aantal personeelsleden mee die kunnen aangewezen worden overeenkomstig de §§ 2 en 3.
Voor de toepassing van § 3, tweede lid, 2°, zijn de cijfers van de personeelssterkte van het personeel met een arbeidsovereenkomst in dienst genomen die welke bestonden op 30 juni van het jaar vóór het jaar bedoeld in het eerste lid. Die cijfers worden meegedeeld aan de vakorganisaties door de voorzitter van het hoog overlegcomité waaronder de overheidsdiensten bedoeld in § 3 ressorteren.
De datums bedoeld in het eerste en tweede lid kunnen worden vervangen door andere datums mits het sluiten van een akkoord in de zin van artikel 9, 1° of 2°, van de wet in het comité dat overeenkomt met het hoog overlegcomité. § 5. In geval de toepassing van de bepalingen van de §§ 3 en 4 tot resultaat heeft dat het aantal personen dat kan aangewezen worden lager is dan het aantal voordien aangewezen personen, wijst de vakorganisatie binnen drie maanden, volgens de procedure bepaald onder § 1, eerste lid, de personen aan op wie de bepalingen van artikel 89 toepasselijk zijn. Bij gebreke van aanwijzing zijn deze bepalingen niet meer toepasselijk op de voordien aangewezen personen. »
Art. 2.In artikel 90, 1°, van hetzelfde besluit, worden de woorden « de afdanking wordt opgeschort » vervangen door de woorden « de beslissing tot het overgaan tot afdanken wordt opgeschort ».
Art. 3.Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 20 december 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, G. VERHOFSTADT De Minister van Ambtenarenzaken, C. DUPONT