Etaamb.openjustice.be
Omzendbrief van 23 juni 2008
gepubliceerd op 15 juli 2008

Omzendbrief nr. 582. - Vakbondsstatuut. - Personeelsleden in dienst genomen met een arbeidsovereenkomst en aangewezen door de representatieve vakorganisaties. Bijzondere procedures. - Bescherming in geval van afdanking

bron
federale overheidsdienst kanselarij van de eerste en minister federale overheidsdienst personeel en organisatie
numac
2008002079
pub.
15/07/2008
prom.
23/06/2008
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

FEDERALE OVERHEIDSDIENST KANSELARIJ VAN DE EERSTE EN MINISTER FEDERALE OVERHEIDSDIENST PERSONEEL EN ORGANISATIE


23 JUNI 2008. - Omzendbrief nr. 582. - Vakbondsstatuut. - Personeelsleden in dienst genomen met een arbeidsovereenkomst en aangewezen door de representatieve vakorganisaties. Bijzondere procedures. - Bescherming in geval van afdanking


Aan de overheden waarvan de personeelsleden onderworpen zijn aan de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.

Aan de voorzitters van de hoge overlegcomités.

Het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel bevat een hoofdstuk VII. - "Bepalingen betreffende de bescherming van sommige vakbondsafgevaardigden" (artikelen 88 tot 90). Dat hoofdstuk regelt de te volgen procedure voorafgaand aan de voorgenomen afdanking van bepaalde contractuele personeelsleden.

Die regeling werd gewijzigd bij koninklijk besluit van 20 december 2007 (Belgisch Staatsblad van 29 januari 2008), inzonderheid wat het aantal personeelsleden betreft waarvoor, bij een voorgenomen afdanking, de voornoemde procedure moet gevolgd worden. 1. Aantal Elke representatieve vakorganisatie kan een aantal contractuele personeelsleden aanwijzen waarvoor de overheid de bovengenoemde procedure, vóór over te gaan tot een afdanking, moet volgen.Dat aantal is, met uitzondering van sommige provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, afhankelijk van het aantal basisoverlegcomités. 1.1. Hoge overlegcomités opgericht in het gebied van het comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten.

Tot het gebied van dat comité (comité B) behoren de ministeries, de federale overheidsdiensten, de diensten van de deelstaten alsmede de publiekrechtelijke rechtspersonen en de wetenschappelijke instellingen die ressorteren onder de federale Staat en de deelstaten. 1.1.1. Per hoog overlegcomité hebben de representatieve vakorganisaties het recht om één personeelslid per basisoverlegcomité aan te wijzen met een maximum van twintig per vakorganisatie. Wat betreft het hoog overlegcomité opgericht in het gebied van sectorcomité XIX (Duitstalige Gemeenschap), is het maximum vier.

Dat betekent dat de vakorganisatie geniet van een totaal quotum van aan te wijzen personen per hoog overlegcomité. Er dient dus geen quotum per basisoverlegcomité gerespecteerd te worden, met uitzondering van de persoon van de andere taalrol bedoeld in de rubriek 1.1.2., tweede streepje. 1.1.2. In afwijking op de regeling vermeld onder rubriek 1.1.1. : - kan elke overheid akkoord gaan met de aanwijzing van een hoger aantal personen. Dat aantal mag het aantal basisoverlegcomités echter niet overschrijden; - voor de federale overheidsdiensten : elke vakorganisatie kan één bijkomende persoon per basisoverlegcomité aanwijzen indien het gebied van dat comité een of meer diensten bevat waarvan de werkkring het ganse land bestrijkt en voor zover het aantal contractuelen in het gebied van dat comité meer dan honderd bedraagt. De woorden "diensten waarvan de werkkring het ganse land bestrijkt" werden overgenomen van het koninklijk besluit van 18 juli 1966 houdende coördinatie van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken (Hoofdstuk V. - Gebruik van de talen in de diensten waarvan de werkkring het ganse land bestrijkt). Die woorden hebben dus dezelfde betekenis als die welke toegepast wordt door de overheidsdienst om zich te conformeren aan de bepalingen van de bestuurstaalwet.

Die afwijking beoogt het mogelijk te maken van een persoon van de andere taalrol aan te wijzen. Dat betekent dat het aantal dat het resultaat is van de regeling vermeld onder de rubriek 1.1.1. verhoogd wordt met een eenheid per basisoverlegcomité betrokken bij de bedoelde afwijking.

Bijgevolg, wanneer de vakorganisatie verscheidene personeelsleden van voornoemde diensten ressorterend onder hetzelfde basisoverlegcomité aanwijst en wanneer zij niet allen behoren tot dezelfde taalrol, zal één van die personen niet aangerekend worden op het totaal van de personen aangewezen voor eenzelfde hoog overlegcomité.

Het is dus nodig dat de voorzitters van de hoge overlegcomités, wanneer zij het aantal personen die kunnen worden aangewezen, meedelen, overeenkomstig de rubriek 1.1.1., vermelden welke basisoverlegcomités betrokken zijn bij de bedoelde afwijking. 1.2. Hoge overlegcomités opgericht in het gebied van het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten.

Tot het gebied van dat comité (comité C) behoren alle provinciale en plaatselijke overheidsdiensten op wier personeel het stelsel van de wet van 19 december 1974 toepasselijk is. 1.2.1. Per hoog overlegcomité hebben de vakorganisaties het recht om een aantal personeelsleden aan te wijzen dat niet hoger kan zijn dan twee per basisoverlegcomité.

Dat betekent dat de vakorganisatie geniet van een totaal quotum van aan te wijzen personen per hoog overlegcomité. Er dient dus geen quotum per basisoverlegcomité gerespecteerd te worden. 1.2.2. In afwijking op de regeling vermeld onder rubriek 1.2.1. : a) kan elke overheid akkoord gaan met de aanwijzing van een hoger aantal personen.Die mogelijkheid kan geen afbreuk doen aan het optreden van de toezichthoudende overheid; b) doordat het aantal basisoverlegcomités vaak minder bedraagt dan in de centrale overheidsdiensten (hun oprichting is trouwens facultatief), is het aantal aangewezen personen bedoeld onder rubriek 1.2.1. in geen geval lager dan het aantal volgens de regeling toepasselijk vóór de inwerkingtreding van het voornoemde koninklijk besluit van 20 december 2007. Dat aantal werd in laatstgenoemd koninklijk besluit overgenomen (nieuwe tekst van artikel 88, § 3, 2°, van het koninklijk besluit van 28 september 1984); het wordt hieronder in tabelvorm weergegeven.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 2. Procedure 2.1. Elk jaar, vóór 1 maart, deelt de voorzitter van het hoog overlegcomité aan de vakorganisaties het aantal personeelsleden mee die kunnen aangewezen worden. 2.2. Voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten: als het nodig is de regeling weergegeven onder rubriek 1.2.2. b), toe te passen, is de in aanmerking te nemen personeelssterkte van de contractuelen die welke bestond op 30 juni van het voorgaande jaar. 2.3. De datums van 1 maart en 30 juni bedoeld in de rubrieken 2.1. en 2.2. kunnen worden vervangen door andere datums na het sluiten van een akkoord in het bevoegde onderhandelingscomité in de zin van artikel 9, 1° of 2°, van de wet van 19 december 1974. Het gaat om : - ofwel het eenparig akkoord van al de afvaardigingen; - ofwel het akkoord tussen de afvaardiging van de overheid en de afvaardiging van een of meer vakorganisaties. 2.4. Voorgenomen afdanking Er moet een bijzondere procedure gevolgd worden indien de overheid het voornemen heeft om een door een representatieve vakorganisatie aangewezen personeelslid af te danken.

De overheid dient bij een ter post aangetekende brief, het personeelslid, de betrokken vakorganisatie en de voorzitter van het hoog overlegcomité op de hoogte te brengen van haar intentie om eenzijdig een einde te maken aan de arbeidsovereenkomst. Die brief bevat een omstandige motivering. Een afschrift van de stukken die in de motivering worden aangehaald, moet worden toegevoegd.

Vervolgens beschikt de vakorganisatie over een termijn van tien dagen om een bijzondere vergadering van het hoog overlegcomité te vragen. De voorzitter van dat comité stelt de datum ervan vast.

Tijdens de vergadering van het hoog overlegcomité mogen noch technici, noch het betrokken personeelslid aanwezig zijn. Die procedure heeft een opschortend effect : de overheid kan het ontslag slechts betekenen nadat de notulen definitief zijn.

Behalve in geval van eenparig advies dat gunstig is voor de voorgenomen afdanking moet de overheid haar eventuele beslissing om af te danken motiveren. Die motivering moet antwoorden op de in de notulen vermelde argumenten tegen de afdanking.

De nadere regeling omtrent de procedures van de bovengenoemde aanwijzing en afdanking, wordt gepreciseerd in de artikels 88 en 89, van het bovengenoemd koninklijk besluit van 28 september 1984. Artikel 90 van dat besluit vermeldt de gevallen waarvoor die procedures niet van toepassing zijn. 3. Deze omzendbrief vervangt de omzendbrief nr.466 van 10 juli 1998 (Belgisch Staatsblad van 25 juli 1998). 4. Wij vestigen de aandacht van elke voorzitter van een hoog overlegcomité op het dringend karakter, wat het jaar 2008 betreft, van het onverwijld meedelen aan de vakorganisaties van het aantal personen dat zij kunnen aanwijzen. Elke voorzitter van een hoog overlegcomité waarvan het gebied federale overheidsdiensten bevat zorgt ervoor te beschikken over een lijst van de basisoverlegcomités bedoeld in de rubriek 1.1.2.

De Eerste Minister, Y. LETERME De Minister van Ambtenarenzaken, Mevr. I. VERVOTTE

^