Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 19 november 2019
gepubliceerd op 04 december 2019

Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 15 en 16 van de wet van 23 maart 2019 betreffende de organisatie van de penitentiaire diensten en van het statuut van het penitentiair personeel

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2019042465
pub.
04/12/2019
prom.
19/11/2019
ELI
eli/besluit/2019/11/19/2019042465/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

19 NOVEMBER 2019. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 15 en 16 van de wet van 23 maart 2019 betreffende de organisatie van de penitentiaire diensten en van het statuut van het penitentiair personeel


VERSLAG AAN DE KONING De bepalingen inzake de continuïteit van de dienstverlening in de gevangenissen, zoals bepaald in de wet van 23 maart 2019 betreffende de organisatie van de penitentiaire diensten en van het statuut van het penitentiair personeel, zijn ontstaan in een context van sociale dialoog zoals in het regeerakkoord van 2014 bepaald.

Deze bepalingen houden in dat het stakingsrecht geconditioneerd wordt door de verplichting te voorzien in een gagarandeerde dienstverlening ten aanzien van de gedetineerden en hun directe omgeving. Deze verplichting zet nog meer het belang van de sociale dialoog in het licht teneinde te vermijden dat een sociaal conflict uitmondt in een staking en om er voor te zorgen dat het instrument van de staking wel degelijk een ultimum remedium zou zijn.

De beste waarborg om het stakingsrecht van de personeelsleden te bestendigen bestaat er dus in stakingen te voorkomen en, indien een sociaal conflict toch een zekere omvang aanneemt, er in overleg met de sociale partners naar te blijven streven dat het conflict op een constructieve manier opgelost wordt.

Het zijn immers de gekende gevolgen van een staking op de rechtspositie van de gedetineerde burgers die aanleiding hebben gegeven tot deze regeling. Het is dus van het allergrootste belang een sociale dialoog te blijven voeren binnen de grenzen van de prerogatieven van het syndicaal statuut en twee verschillende rechtsposities te verzoenen.

Waar de belangen van gedetineerden en personeelsleden elkaar ontmoeten, is in het streven naar een conflictarme en veilige verblijfs- en werkomgeving waarbinnen de interactie tussen beide actoren ten volle kan volgehouden worden en in het bijzonder moet bijdragen tot deze dynamische veiligheid.

De sociale dialoog binnen het gevangeniswezen is dus van cruciaal belang om te komen tot harmonieuze sociale relaties tussen de Federale Overheidsdienst Justitie, het directoraat-generaal penitentiaire inrichtingen en alle medewerkers van de penitentiaire inrichtingen opdat de uitvoering van de wettelijke opdrachten van het gevangeniswezen te allen tijde kan gewaarborgd worden.

Dit sociaal klimaat kenmerkt zich door oplossingsgerichtheid, wederzijds respect en vertrouwen en steunt in de eerste plaats op een kwaliteitsvolle sociale dialoog. Deze dialoog verloopt, met naleving van het toepasselijke syndicale statuut, op basis van duidelijke afspraken over de rechten en de plichten van iedere betrokkene. Enkel op die manier kan een duurzame en stabiele sociale vrede verzekerd worden en kunnen mogelijke conflicten op een verantwoorde manier worden vermeden, aangepakt en opgelost.

Tijdens de gesprekken streven de gesprekspartners bovendien naar efficiëntie in het overleg. Dit noodzaakt onder meer het vastleggen van duidelijke regels met betrekking tot: - De wijze waarop een sociaal conflict wordt aangemeld, naar vorm en inhoud; - De wijze waarop het overleg georganiseerd wordt en dit zowel wat betreft de duur hiervan als wat betreft de aanwezige gesprekspartners, in het bijzonder het inzetten van afgevaardigden van de regionale directie; - De verslaggeving en het al dan niet komen tot een akkoord; - De uitvoering van een akkoord en de opvolging ervan; - De afsluiting van het sociaal conflict of, in voorkomend geval, de regels van toepassing in geval een staking onvermijdelijk wordt.

Deze regels zijn niet uit het niets ontstaan maar vinden hun grond voornamelijk in het protocol nr. 351 dat tot op heden de sociale dialoog in de context van de conflictbeheersing binnen het gevangeniswezen regelt.

Het begrip « sociaal conflict » is hernomen uit de termen van de voormelde wet van 22 maart 2019. Deze term dient dus verstaan te worden als « collectief geschil » in de zin van het vakbondsstatuut en van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.

Verwijzend naar de doelstelling dat het wapen van de staking het ultimum remedium dient te blijven in geval van sociaal conflict, is dit besluit dan ook opgebouwd rond een tweefasenmodel dat in eerste instantie elk sociaal conflict onderwerp van een dialoog maakt en pas nadat deze dialoog niet tot de gewenste resultaten heeft geleid, de regels vastlegt die van toepassing zullen zijn op een eventuele staking.

Een essentiële premisse binnen de context van de hier bedoelde sociale conflictregeling is dat het probleem dat zich manifesteert overduidelijk het karakter moet hebben van een hoogdringendheid waardoor het verloop van het regulier sociaal overleg binnen de gevangenis niet kan afgewacht worden. Het overleg waarvan hier sprake moet over problemen gaan die een concreet karakter hebben maar waarvan het spoedeisend karakter ook aangetoond wordt.

Met het oog op de organisatie van deze dialoog is het principe van de subsidiariteit van groot belang en dient het overleg tussen de sociale partners maximaal daar gelegd en gelaten te worden waar die het meest vruchtbaar kan zijn wat dus neerkomt op een overleg tussen de lokale directie en de lokale afgevaardigden van de vakbonden.

Het mag dus niet de bedoeling zijn dat de hogere hiërarchie in de plaats treedt van de lokale directie, wat niet betekent dat zij niet kan tussenkomen.

Zij kan dat meer in het bijzonder doen door het ter beschikking stellen van intern bemiddelaars wiens opdracht erin bestaat een mogelijk vastlopend conflict te deblokkeren en de partijen on speaking terms te houden of terug te krijgen.

De Minister van Justitie kan bovendien, in geval een sociaal conflict geëvolueerd is in de richting dat een stakingsdreiging reëel wordt, zijn collega bevoegd voor Arbeid en Tewerkstelling verzoeken een sociaal bemiddelaar aan te duiden.

Het is noodzakelijk om op dat vlak ook de rol van de regionale directie in de verf te zetten als afgevaardigde van de Directeur-generaal.

Deze directies vertegenwoordigen de Directeur-generaal op het terrein en spelen in die zin vaak de tussenpersoon tussen het lokale niveau en het centrale niveau.

In geval de partijen tot een akkoord komen, is het belangrijk om over de correcte uitvoering ervan te waken. De basis hiervoor wordt in eerste instantie gelegd bij de correcte notulen van de vergaderingen tussen de sociale partners en in tweede instantie door correcte afspraken die in een schriftelijk akkoord worden opgenomen. Dat akkoord zal immers niet enkel het sociaal conflict beëindigen maar de start vormen van het begin van de uitvoering van de gemaakte afspraken.

Belangrijk in elk conflict is dat de weg naar normalisatie van de sociale verhoudingen, maar evenzeer naar de normale werking van de organisatie zo snel als mogelijk opnieuw wordt ingeslagen. Vandaar dat dit besluit er duidelijk voor opteert de opvolging van de uitvoering van een akkoord in het reguliere sociaal overleg te integreren.

Het is uiteraard niet uit te sluiten dat de betrokken partijen niet tot een akkoord kunnen komen en dat het conflict escaleert tot een stakingsaanzegging. Ook op dat moment dient maximaal de sociale dialoog benut te worden en dient het sluiten van een akkoord nagestreefd te worden.

Indien dit echter niet mogelijk is, treedt een procedure met termijnen in werking. De wet voorziet immers dat de directeur van de gevangenis in geval van stakingsaanzegging de diensten moet organiseren met het oog op het waarborgen van de minimale rechten van de gedetineerden zoals die in artikel 17 van deze wet bepaald zijn.

De wet voorziet in zijn artikel 16, § 1, 2e lid, zelf de procedure die van toepassing is op de personeelsleden om hun intentie om al dan niet deel te nemen aan de stakingsdag mee te delen aan hun inrichtingshoofd.

De directeur-generaal dient te bepalen op welke manier deze intentieverklaring dient medegedeeld te worden.

Daarnaast voorziet dit mechanisme er dus onvermijdelijk ook in dat de normale werking van de gevangenis wordt verder gezet tot op de effectieve start van een staking.

Buiten de daadwerkelijke stakingen dient er gewerkt te worden volgens de normale werkregeling. Ook in het bestaande protocol 351 werd reeds overeengekomen dat tijdens de termijnen van overleg en consultatie het werk verder gezet wordt zoals voorgeschreven. Het spreekt voor zich dat dit in periodes zonder stakingsaanzegging ook het geval is.

Het besluit bevat tevens bepalingen die van toepassing zijn indien een sociaal conflict meerdere gevangenissen beslaat of wanneer het conflict de invloedssfeer van de penitentiaire organisatie overstijgt.

In het geval een sociaal conflict of stakingsaanzegging meerdere gevangenissen betreft, dan zal het overleg gedaan worden binnen het hoog overlegcomité.

In het geval het sociaal conflict betrekking heeft op materies die onderhandeld dienen te worden, dan worden dezelfde procedures en nadere regels gevolgd als bij overleg, maar dan binnen het kader van een sectorcomité III met zijn specifieke geplogendheden en volgens de bepalingen opgenomen in het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.

Het besluit streeft ernaar streeft om sociale conflicten maximaal te vermijden, geheel in de geest van de wet.

Maar, indien het uiteindelijk toch tot een staking komt, dan dient de overheid adequaat te kunnen reageren op situaties waarin een personeelslid de intentie uit niet aan de staking te zullen deelnemen om vervolgens toch afwezig te blijven.

Er wordt immers maximaal ingezet op de vrijwillige aanwezigheid van personeelsleden tijdens een staking bij de opmaak van de planning tijdens de stakingsdag. Een bepaling voorziet dan ook in de administratieve gevolgen van deze houding, i.c. het op non-activiteit stellen of schorsen van de arbeidsovereenkomst van het bewuste personeelslid voor die dag of dagen van onwettige afwezigheid.

Artikelsgewijze bespreking In artikel 1 worden enkele definities van vaak terugkerende termen bepaald.

Artikel 2 bepaalt op welke manier de vakorganisaties het inrichtingshoofd en de Directeur-generaal van het Directoraat-generaal penitentiaire inrichtingen op de hoogte brengen van een sociaal conflict dat zo snel mogelijk dient behandeld te worden en dat niet uitgesteld kan worden tot een volgend gepland basisoverlegcomité. Dit wordt langs elektronische weg gedaan waarbij er een ontvangstmelding dient gedaan te worden door een van beide geadresseerden. Het is belangrijk dat er een ontvangstmelding gedaan wordt om te kunnen bepalen vanaf wanneer de termijn begint te lopen welke in artikel 3 is vastgelegd. Het is de eerste ontvangstmelding die geldig is in dat opzicht. Er is gekozen om zowel het inrichtingshoofd als de Directeur-generaal te verwittigen om te vermijden dat een van beide niet op de hoogte zou zijn.

De kennisgeving dient duidelijk te vermelden wat precies het probleem is en de rechtvaardiging van de dringende behandeling.

Artikel 3 bepaalt dat de eerste vergadering van het overleg dient georganiseerd te worden ten laatste 7 dagen na de kennisgeving.

De termijn van overleggen ligt op 30 dagen welke in onderling overleg kan verlengd worden. Deze termijnen wijken af van deze voorzien voor overleg in het voormelde koninklijk besluit van 28 september 1984. De bedoeling is om sneller een overleg te organiseren en om sluimerende onrust in de kiem te kunnen smoren.

Artikel 4 betreft de verschillende manieren waarop een afgevaardigde van de regionale directie kan geïntroduceerd worden in het overleg en wijst op de mogelijkheid om beroep te doen op een sociaal bemiddelaar.

Op het verzoek tot aanwezigheid van een afgevaardigde van de regionale directie zal steeds worden ingegaan behalve misschien om praktische redenen.

Artikel 5 bepaalt de termijn waarbinnen de notulen worden opgemaakt, wat er wordt in opgenomen en wie ze tekent.

Artikel 6 bepaalt wat er gebeurt als er een akkoord wordt afgesloten en wat er allemaal opgenomen wordt in het met redenen omkleed advies en wie het tekent.

Het bepaalt ook dat het afsluiten van een met redenen omkleed advies inhoudt dat het sociaal conflict beëindigd is.

Verder wordt vastgelegd dat er een opvolging is van dit advies op het volgende basisoverlegcomité (uiterlijk één maand na het afsluiten ervan) of ten laatste drie maand na het afsluiten ervan.

Hoofdstuk 2 van Titel II bepaalt de procedures van het overleg bij een sociaal conflict dat uitgemond is in een stakingsaanzegging. Het betreft enkel de stakingsaanzeggingen binnen de penitentiaire sector die binnen het lokale basisoverlegcomité (voor een specifieke penitentiaire inrichting) of het hoog overlegcomité (voor meerdere penitentiaire inrichtingen) dienen overlegd te worden. De interprofessionele stakingsaanzeggingen worden immers op een ander niveau behandeld.

Artikel 7 bepaalt de termijn en de manier waarop een stakingsaanzegging ter kennis wordt gebracht aan de overheid. Er wordt eveneens vastgelegd wat de stakingsaanzegging dient te vermelden, nl. de redenen van de stakingsaanzegging en de standpunten van de vakorganisatie(s) en het op dat moment voorgenomen uur en datum van het begin van de staking. Er wordt ook bepaald wie verwittigd dient te worden bij een stakingsaanzegging.

Nieuwe redenen kunnen niet worden toegevoegd tijdens het overleg. Als de vakorganisaties andere problemen op de agenda willen plaatsen dan moeten zij daarvoor nieuwe procedures opstarten. Als ze de elementen van de reeds neergelegde stakingsaanzegging wensen aan te passen, dient men dus de procedure herop te starten en begint een nieuwe termijn van ten minste 10 dagen te lopen, behalve mits het akkoord van het betrokken inrichtingshoofd of de betrokken inrichtingshoofden.

Artikel 8 bepaalt dat een basisoverlegcomité wordt georganiseerd binnen de vier werkdagen na de kennisgeving Deze korte termijn wordt opgelegd om de verschillende partijen te dwingen om snel te overleggen De bedoeling dient steeds te zijn om een staking te vermijden. Als er na het overleg beslist wordt om toch te staken, dan dient de termijn van 10 dagen steeds gerespecteerd te worden en dient men daarenboven ook rekening te houden met de termijn van 72 uur.

Een staking van onbepaalde duur wordt beschouwd als een staking van meer dan 48 uur omdat men immers geen opgave van de duur heeft van de staking en de diensten dienen georganiseerd te worden.

Artikel 9 voorziet in de mogelijkheid om op dezelfde wijze als bij een overleg zonder stakingsaanzegging een afgevaardigde van de regionale directie te voorzien.

Daarnaast wordt ook de mogelijkheid voorzien om een sociaal bemiddelaar in te schakelen.

Artikel 10 bepaalt de termijn waarbinnen de notulen worden opgemaakt, wat er wordt in opgenomen en wie ze tekent, net zoals artikel 5 maar dan in het geval van een overleg met een stakingsaanzegging.

Artikel 11 herneemt artikel 6 maar dan in het geval van akkoord in een overleg met een stakingsaanzegging.

Artikel 12 bepaalt wat er gebeurt als er geen akkoord bereikt wordt.

Dit betekent niet noodzakelijk dat er een staking zal zijn. Het is mogelijk dat de vakorganisaties hun leden raadplegen en dat er niet gestaakt zal worden. Als zij wel beslissen om te staken dan dient de Minister en de Voorzitter van het directiecomité verwittigd te worden door de Directeur-generaal of zijn gemachtigde. Overeenkomstig artikel 16 van de wet dient elk personeelslid dus persoonlijk zijn intentie om al dan niet deel te nemen aan de staking mede te delen.

Artikel 13 bepaalt dat dezelfde procedures en regels worden toegepast bij een stakingsaanzegging voor meerdere gevangenissen tegelijkertijd, maar dan op het niveau van het hoog overlegcomité.

Artikel 14 bepaalt dat als het sociaal conflict betrekking heeft op materies die onderhandeld dienen te worden, het conflict op sectorcomité III zal behandeld worden, maar wel met dezelfde procedures en nadere regels zoals beschreven in de voorgaande hoofdstukken. In dit artikel wordt ook vastgelegd hoe sommige termen in dat geval moeten gelezen worden zodat er geen verwarring bestaat over de te volgen procedures.

Artikel 15 zorgt er voor dat de overheid op de hoogte is van syndicale acties georganiseerd door confederaties vertegenwoordigd in de Nationale Arbeidsraad die ook stakingen in de penitentiaire sector tot gevolg kunnen hebben zodat de gegarandeerde dienstverlening kan georganiseerd worden. Overeenkomstig artikel 16 van de wet communiceren de personeelsleden hun intentie om al dan niet deel te nemen aan zulke stakingen.

Artikel 16 legt vast wat de administratieve maatregel is die opgelegd wordt aan het personeelslid dat niet komt opdagen op zijn plaats van tewerkstelling terwijl hij/zij ofwel te kennen had gegeven te komen werken, of niets laten weten heeft (en dus daardoor impliciet te kennen heeft gegeven niet te zullen staken) of opgevorderd was.

Het is in die zin gepast om te wijzen op de rechten en plichten die ten allen tijde van toepassing zijn op het personeel. Het tuchtrecht kan bijgevolg steeds worden ingezet indien deze rechten en plichten niet worden nageleefd.

Titel IV legt de overgangs- en slotbepalingen vast betreffende de inwerkingtreding en de tenuitvoerlegging van het besluit.

De Minister van Justitie, K. GEENS

Raad van State, afdeling Wetgeving, advies 66.601/1 van 23 oktober 2019 over een ontwerp van koninklijk besluit `tot uitvoering van de artikelen 15 en 16 van de wet van 23 maart 2019 betreffende de organisatie van de penitentiare diensten en van het statuut van het penitentiair personeel' Op 24 september 2019 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Justitie verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot uitvoering van de artikels 15 en 16 van de wet van 23 maart 2019 betreffende de organisatie van de penitentiare diensten en van het statuut van het penitentiair personeel'.

Het ontwerp is door de eerste kamer onderzocht op 15 oktober 2019 . De kamer was samengesteld uit Marnix Van Damme, kamervoorzitter, Chantal Bamps en Wouter Pas, staatsraden, Michel Tison en Johan Put, assessoren, en Wim Geurts, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Barbara Speybrouck, eerste auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Marnix Van Damme, kamervoorzitter .

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 23 oktober 2019 . 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. Voorafgaande opmerking 2. Rekening houdend met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht op het feit dat de bevoegdheid van de regering nog steeds beperkt is tot het afhandelen van de lopende zaken.Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling Wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de regering in aanmerking kan nemen als ze te oordelen heeft of het vaststellen of het wijzigen van een verordening noodzakelijk is.

Strekking en rechtsgrond 3. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt er enerzijds toe de nadere regels van het sociaal overleg binnen de penitentiaire diensten vast te stellen die moeten worden nageleefd ingeval van een sociaal conflict binnen deze diensten, met inbegrip van deze van toepassing in geval van een stakingsaanzegging. Anderzijds legt het ontwerp de administratieve maatregel vast die kan worden opgelegd aan personen die niet gerechtigd zijn om aan een concrete staking deel te nemen. (1) Titel I bevat een begrippenlijst.

In titel II wordt in hoofdstuk I de procedure met betrekking tot het overleg in geval van een sociaal conflict zonder stakingsaanzegging vastgelegd. Hoofdstuk II bevat de procedure met betrekking tot het sociaal overleg in geval van een sociaal conflict met stakingsaanzegging, met uitzondering van de interprofessionele stakingsaanzeggingen. Daarbij wordt de procedure vastgelegd bij een stakingsaanzegging in één gevangenis ook van toepassing verklaard op een stakingsaanzegging ingediend in meerdere gevangenissen. In hoofdstuk III wordt bepaald dat de procedures van de hoofdstukken I en II moeten worden gevolgd indien het sociaal conflict betrekking heeft op materies die onderhandeld dienen te worden, terwijl in hoofdstuk IV de procedure wordt vastgelegd met betrekking tot een syndicale actie uitgaande van een confederatie vertegenwoordigd in de Nationale Arbeidsraad.

Titel III legt de administratieve maatregel vast voor de ambtenaren en contractuelen die zich bevinden in een toestand zoals bepaald in artikel 16, § 3, van de wet van 23 maart 2019 `betreffende de organisatie van de penitentiaire diensten en van het statuut van het penitentiair personeel'.

Tot slot bevat titel IV een overgangsbepaling, waarin wordt bepaald dat de in het ontwerp vastgelegde procedures van toepassing zijn op het sociaal conflict dat zich manifesteert vanaf de inwerkingtreding van de wet. 4. Het ontwerp vindt rechtsgrond in de artikelen 15, tweede lid, en 16, van de wet van 23 maart 2019. Artikel 15, tweede lid, van deze wet machtigt de Koning de nadere regels vast te leggen van het sociaal overleg dat in geval van een sociaal conflict binnen de penitentiaire diensten onverwijld wordt opgestart binnen de bevoegde overlegcomités zoals opgericht binnen de FOD Justitie. Artikel 15, derde lid, bepaalt waaraan deze nadere regels minstens moeten voldoen. Artikel 16, § 3, van de wet van 23 maart 2019 bepaalt dat de Koning de administratieve maatregel vastlegt voor bepaalde personeelsleden die zich niet aanbieden op de plaats van tewerkstelling.

Deze bepalingen volstaan als rechtsgrond voor het ontwerp.

Onderzoek van de tekst Aanhef 5. De aanhef dient te worden aangepast gelet op hetgeen over de rechtsgrond werd opgemerkt. Artikel 3 6. In artikel 3, tweede lid, van het ontwerp wordt de aanvang van de termijn van dertig dagen vastgelegd op het ogenblik van de kennisgeving bedoeld in artikel 2, eerste lid (kennisgeving van het sociaal conflict), en niet, zoals in artikel 25 van het koninklijk besluit van 28 september 1984 `tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel' op het ogenblik van de dag van de eerste vergadering.Dit heeft tot gevolg dat wanneer de eerste vergadering pas zeven dagen na de kennisgeving van het sociaal conflict plaatsvindt (artikel 3, eerste lid), de termijn voor overleg van dertig dagen daarmee wordt ingekort.

De gemachtigde bevestigde dat dit niet de bedoeling van de stellers is. Aldus zou artikel 3, tweede lid, eerste zin, van het ontwerp moeten worden aangepast en als volgt worden geredigeerd: "Het overleg wordt afgerond uiterlijk 30 dagen vanaf de dag van de eerste vergadering".

Ook bij de in artikel 8, tweede lid, van het ontwerp vermelde termijn, dienen de stellers na te gaan of wel degelijk beoogd wordt deze termijn te laten ingaan op het ogenblik van de kennisgeving.

Artikel 4 7. Overeenkomstig artikel 4, eerste en tweede lid, van het ontwerp kan het inrichtingshoofd, zijn afgevaardigde of een vakorganisatie om de aanwezigheid van een afgevaardigde van de regionale directie verzoeken.Dit `verzoek' wordt gericht aan de directeur-generaal of zijn gemachtigde.

Gevraagd of op dit verzoek steeds wordt ingegaan of dat het kan worden geweigerd, stelt de gemachtigde: "Bij de bespreking van dit artikel in Comité A werd duidelijk aangegeven dat hier in de praktijk steeds op ingegaan zal worden. Het zal enkel om praktische redenen (afwezigheden, andere verplichtingen, ...) kunnen zijn dat er iemand van de regionale directie niet zou kunnen bij zijn binnen de gestelde termijnen, maar dit dient zo veel als mogelijk vermeden te worden".

Het verdient aanbeveling deze verduidelijking op te nemen in het verslag aan de Koning dat bij het ontwerpbesluit zal worden gevoegd.

Artikel 6 8. Artikel 6, § 2, van het ontwerp bevat de procedure met betrekking tot de opvolging van de uitvoering van het advies. De bewoordingen van deze bepaling verschillen van de bewoordingen van artikel 11, § 2, van het ontwerp, dat de gelijkaardige procedure regelt in geval van een sociaal conflict met stakingsaanzegging.

Hierover om toelichting gevraagd, stelt de gemachtigde: "In principe is er geen verschil in procedure. De opvolging zal steeds een eerste maal gebeuren in een BOC dat georganiseerd wordt uiterlijk 1 maand na het afsluiten van het akkoord, de verdere opvolging in de BOC's die daarna regulier georganiseerd worden (dus niet specifiek omwille van dat onderwerp). Het thema wordt dan een gewoon agendapunt dat opgevolgd wordt. In artikel 6, § 2, wordt daarenboven verduidelijkt dat de BOC's om de 3 maand bijeenkomen. Het lijkt opportuun om dat slechts 1 maal te verduidelijken en dat deze verduidelijking niet noodzakelijk is om te herhalen".

In het verslag aan de Koning wordt bij de bespreking van artikel 11 gesteld: "Artikel 11 herneemt artikel 6 maar dan in het geval van akkoord in een overleg met een stakingsaanzegging".

Gelet hierop verdient het aanbeveling in de artikelen 6, § 2 en 11, § 2, van het ontwerp dezelfde bewoordingen te gebruiken.

Artikelen 7 en 8 9.1. Artikel 15, derde lid, van de wet van 23 maart 2019 machtigt de Koning om onder meer de nadere regels van het sociaal overleg te bepalen in geval van een stakingsaanzegging. Hierbij moet een termijn van tien dagen in acht worden genomen tussen de aanzegging en de aanvang van de staking.

Uit artikel 16, § 1, van de wet blijkt dat in geval van staking de personeelsleden hun intentie om al dan niet aan de staking deel te nemen uiterlijk tweeënzeventig uur vóór het begin van de eerste stakingsdag en voor elke stakingsdag waarop hun aanwezigheid voorzien is, moeten meedelen aan het inrichtingshoofd.

Artikel 16, § 1, tweede lid, in fine, van de wet bepaalt daarbij uitdrukkelijk dat onder stakingsdag wordt verstaan: "elke periode van vierentwintig uur, te rekenen vanaf het uur van het begin van de staking zoals vermeld in de stakingsaanzegging".

Hieruit volgt dat de wet uitgaat van enerzijds een stakingsaanzegging, waarna een termijn van tien dagen tot aan de aanvang van de staking in acht moet worden genomen, en anderzijds vervolgens een intentieverklaring van elk personeelslid die afgelegd moet worden uiterlijk tweeënzeventig uur voor het uur van het begin van de staking zoals vermeld in de stakingsaanzegging. 9.2. Het ontwerp van koninklijk besluit legt evenwel niet de verplichting op om in de stakingsaanzegging het uur van het begin van de staking te vermelden. Artikel 7, eerste lid, van het ontwerp bepaalt dat de stakingsaanzegging "ten minste tien dagen voorafgaand aan de start van de actie" moet gebeuren. Vervolgens moet overeenkomstig artikel 8, eerste en tweede lid, van het ontwerp een basisoverlegcomité worden georganiseerd en moet het overleg afgerond worden "uiterlijk 10 dagen na de kennisgeving bedoeld in artikel 7, eerste lid" (zijnde na ontvangst van de stakingsaanzegging).

Overeenkomstig artikel 8, derde lid, van het ontwerp moet, als "na dit overleg" wordt beslist om te staken, kennis worden gegeven van de "datum en het uur van het begin en indien mogelijk het einde van de staking". De staking kan ten vroegste starten "na het verstrijken van een termijn van 72 uur".

Het ontwerp van besluit voegt aldus een bijkomende stap aan de procedure toe, namelijk de "start van de actie", waarvan de datum in de stakingsaanzegging wordt vermeld. Deze datum stemt niet noodzakelijk overeen met de datum waarop de eventuele daadwerkelijke staking zal aanvangen. 9.3. Deze werkwijze is evenwel niet te verzoenen met de duidelijke tekst van artikel 16, § 1, tweede lid, in fine, van de wet, waaruit volgt dat de stakingsaanzegging het uur en de dag van het begin van de staking dient te vermelden.

Het ontwerp heeft bovendien tot gevolg dat niet gewaarborgd is dat het personeelslid weet op welk ogenblik hij uiterlijk zijn intentieverklaring moet afleggen. Moet het personeelslid deze verklaring afleggen 72 uren voor de start van de actie, vermeld in de stakingsaanzegging (artikel 7 van het ontwerp), of 72 uren voor de datum en het uur van het begin van de staking (artikel 8, derde lid, van het ontwerp)? De gemachtigde verklaart in dit verband: "De intentieverklaring dient zo snel mogelijk te gebeuren vanaf het moment dat er een stakingsaanzegging is. En ten laatste 72 uur voor de start van de actie die aangekondigd wordt met de stakingsaanzegging (en dan kan dit een theoretische bepaling zijn) dient het personeelslid dat ingepland is om te werken op dat moment zijn intentie bekend te maken. Als blijkt dat de oorspronkelijk berekende stakingsdag niet overeenkomt met de daadwerkelijke stakingsdag, dan zal er een nieuwe intentieverklaring dienen te gebeuren".

Deze werkwijze, met een eventuele dubbele intentieverklaring, is evenwel evenmin te verzoenen met de duidelijke tekst van artikel 16, § 1, tweede lid, in fine, van de wet, waaruit volgt dat het tijdstip van de intentieverklaring afhangt van de eerste stakingsdag, en dat deze eerste stakingsdag de periode is die aanvangt vanaf het uur en de datum "zoals vermeld wordt in de stakingsaanzegging". 9.4. De artikelen 7 en 8 van het ontwerp moeten bijgevolg worden aangepast in die zin dat de stakingsaanzegging minstens het op dat moment voorgenomen uur en de voorgenomen datum van het begin van de staking moet vermelden.

Artikel 8 10. Omwille van de eenvormigheid met artikel 3, eerste lid, van het ontwerp worden in artikel 8, eerste lid, de woorden "na ontvangst van de stakingsaanzegging" beter vervangen door de woorden "na de kennisgeving bedoeld in artikel 7, eerste lid".11. Het verdient aanbeveling in artikel 8, derde lid, van het ontwerp te verduidelijken aan wie kennis moet worden gegeven van de datum en het uur van het begin van de staking, en aan wie deze kennisgeving moet worden doorgegeven, naar analogie met de artikelen 7 en 12 van het ontwerp. Artikel 9 12. Artikel 9 van het ontwerp bepaalt dat een beroep wordt gedaan op een sociaal bemiddelaar in de procedure van een sociaal conflict met stakingsaanzegging.In het geval van een sociaal conflict zonder stakingsaanzegging wordt evenwel niet uitdrukkelijk melding gemaakt van deze mogelijkheid.

Hierover ondervraagd, antwoordt de gemachtigde: "Alhoewel het niet expliciet voorzien wordt in de procedure zonder stakingsaanzegging is het natuurlijk wel mogelijk om ook daar beroep te doen op een sociale bemiddelaar en dit volgens de bestaande wetgeving opgenomen in het vakbondsstatuut voor de overheidssector, meerbepaald artikel 12octies, 1e lid: `De Algemene Directie van de collectieve arbeidsbetrekkingen bij de federale overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg wordt belast met de sociale bemiddeling in de overheidssector met het oog op het voorkomen, opvolgen en beëindigen van de collectieve geschillen tussen de werkgevers en de personeelsleden waarop deze wet van toepassing is.' Dit wordt nog eens uitdrukkelijk hernomen in artikel 1 van het KB van 15 augustus 2012 betreffende de benoemingsvoorwaarden en de opdrachten van de titularissen van de functie van adviseur sociaal bemiddelaar in de overheidssector: `De sociale bemiddeling in de overheidssector omvat de volgende opdrachten: - het voorkomen van sociale geschillen en het opvolgen van het uitbreken, het verloop en de beëindiging ervan; - het vervullen van alle sociale bemiddelingsopdrachten; - het ondersteunen van de verschillende onderhandelings- en overlegorganen die zijn opgericht met toepassing van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel; - het opstellen van alle verslagen en studies op initiatief of op verzoek van het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten ter ondersteuning van de werken van het comité; - het opvolgen van de evolutie van de Europese richtlijnen die een impact hebben op de overheid.' Het is echter niet de bedoeling dat voor elk klein conflict er direct beroep gedaan wordt op deze sociale bemiddeling, daarom dat dit enkel wordt geëxpliciteerd in artikel 9 van het ontwerp".

De huidige formulering van artikel 9, tweede lid, van het ontwerp houdt in dat het inschakelen van de sociaal bemiddelaar een verplichting vormt. Indien dit niet de bedoeling is, moet de tekst worden aangepast. In dit geval verdient het ook aanbeveling de artikelen 4 en 9 van het ontwerp op een analoge wijze vorm te geven en eventueel in artikel 4 een verwijzing op te nemen naar de mogelijkheid om een beroep te doen op een sociaal bemiddelaar.

Artikel 12 13. Artikel 12 van het ontwerp bepaalt dat bij gebrek aan akkoord de vakorganisaties binnen de kortst mogelijke termijn de directeur-generaal en het inrichtingshoofd in kennis stellen van de voornemens van hun leden om al dan niet te staken. De gemachtigde verschafte volgende verduidelijking over deze bepaling: "Artikel 12 is zo geschreven vanuit het standpunt dat de vakbonden een voorstel van de overheid dat met hen overlegd of onderhandeld is, gaan voorleggen aan hun achterban waarbij zij dit ofwel gewoon voorleggen of dit mogelijks ook verdedigen. Het kan immers zijn dat zij het voorstel dienen af te toetsen omdat er toegevingen gedaan zijn, maar dat bvb. niet op alles is ingegaan. De achterban zal dan dienen te oordelen of er toch gestaakt zal worden of niet. Het kan zijn dat er dan bvb. een beslissing valt om te staken, maar dat er nog geen datum wordt vastgelegd omdat men eerst terug naar de onderhandelingstafel wil om het standpunt van de achterban naar voor te brengen. En het kan steeds dat er dus nog verder onderhandeld wordt...".

De bepaling moet bijgevolg niet begrepen worden als een bepaling die invloed heeft of afbreuk doet aan de verplichting van ieder personeelslid om een intentieverklaring af te leggen. Aldus begrepen roept de ontworpen bepaling geen bezwaren op in het licht van artikel 16 van de wet van 23 maart 2019.

De griffier, Wim Geurts De voorzitter, Marnix Van Damme _______ Nota (1) Dit zijn de personeelsleden die hun intentie hebben medegedeeld om niet aan de stakingsdag deel te nemen alsook de personeelsleden die hun intentie om al dan niet aan de stakingsdag deel te nemen niet binnen de voorgeschreven termijnen kenbaar maken en de personeelsleden die de gouverneur of de Brusselse minister-president bevolen heeft om zich naar hun plaats van tewerkstelling te begeven. 19 NOVEMBER 2019. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 15 en 16 van de wet van 23 maart 2019 betreffende de organisatie van de penitentiaire diensten en van het statuut van het penitentiair personeel FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 23 maart 2019 betreffende de organisatie van de penitentiaire diensten en van het statuut van het penitentiair personeel, de artikelen 15, tweede en derde lid en 16, § 3;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 6 juni 2019;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 10 juli 2019;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 10 juli 2019;

Gelet op het protocol nr. 221/1 van 13 september 2019 van het Gemeenschappelijk Comité voor alle Overheidsdiensten;

Gelet op advies 66.601/1 van de Raad van State, gegeven op 23 oktober 2019, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2° van de gecoördineerde Wetten op de Raad van State;

Overwegende de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, artikel 12octies, ingevoegd bij de wet van 29 maart 2012;

Overwegende het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;

Op de voordracht van de Minister van Justitie en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : TITEL I. - DEFINITIES

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1. Minister: de Minister van Justitie;2. Voorzitter van het Directiecomité: de Voorzitter van het Directiecomité van de Federale Overheidsdienst Justitie;3. Directeur-generaal: de Directeur-generaal van het Directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen;4. Regionaal Directeur: de als dusdanig door de Koning aangewezen directeur die belast is met de coördinatie van de initiatieven die genomen worden in de gevangenissen die zich in zijn geografisch bevoegdheidsgebied bevinden;5. Inrichtingshoofd: de als dusdanig door de Directeur-generaal aangewezen directeur die belast is met het bestuur van een of meerdere gevangenissen;6. Afgevaardigde van de regionale directie: afgevaardigde van de regionale directie die in het bijzonder tot opdracht heeft om, wanneer men op lokaal niveau niet tot een oplossing komt, de tegengestelde standpunten van de partijen te verkennen en bijstand te verlenen in het zoeken naar een akkoord.Hij rapporteert hiertoe aan de Directeur-generaal en de Regionaal directeur of hun gemachtigden teneinde over de legaliteit en de legitimiteit van eventuele oplossingen te waken; 7. Sociaal bemiddelaar: de sociaal bemiddelaar in de overheidssector behorende tot de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 15 augustus 2012 betreffende de benoemingsvoorwaarden en de opdrachten van de titularissen van de functie van adviseur sociaal bemiddelaar in de overheidssector;8. De wet: de wet van 23 maart 2019 betreffende de organisatie van de penitentiaire diensten en van het statuut van het penitentiair personeel;9. Werkdagen : alle dagen van de week behalve zaterdag, zon- en feestdagen, zoals bedoeld in artikel 14, § 1, van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen. TITEL II. - PROCEDURES MET OOG OP DE REGELING VAN HET OVERLEG IN GEVAL EEN SOCIAAL CONFLICT HOOFDSTUK I. - Procedures met betrekking tot het overleg in geval van een sociaal conflict zonder stakingsaanzegging

Art. 2.Indien zich een sociaal conflict voordoet, waarvan de afhandeling niet kan uitgesteld worden tot de bijeenkomst van het eerstvolgende geplande basisoverlegcomité, stelt/stellen de vakorganisatie(s) het betrokken inrichtingshoofd en de Directeur-generaal langs elektronische weg daarvan in kennis, waarbij de ontvangst door een van de twee bevestigd wordt.

Deze kennisgeving bevat de specifieke uiteenzetting van het zich voordoend probleem.

Zij bevat tevens de elementen die de spoedeisende behandeling rechtvaardigen.

Art. 3.Het inrichtingshoofd of zijn afgevaardigde legt, in overleg met de vakorganisaties, de datum van de eerste vergadering van het overleg vast, en deze vindt plaats uiterlijk 7 dagen na de kennisgeving bedoeld in artikel 2, eerste lid.

Het overleg wordt afgerond uiterlijk 30 dagen vanaf de dag van de eerste vergadering. In onderling overleg kan deze termijn verlengd worden. Indien dit niet het geval is, wordt het overleg beëindigd.

Art. 4.In elk stadium van het overleg kan om de aanwezigheid van een afgevaardigde van de regionale directie verzocht worden door het inrichtingshoofd, zijn afgevaardigde of een vakorganisatie.

Het verzoek dient gericht te worden aan de Directeur-generaal of zijn gemachtigde.

De Directeur-generaal of zijn gemachtigde kan ook op eigen initiatief beslissen een afgevaardigde van de regionale directie aan het overleg te laten deelnemen.

Er kan beroep gedaan worden op de sociaal bemiddelaar volgens de nadere regels van de bemiddelingsprocedure vastgelegd door het Gemeenschappelijk Comité voor alle Overheidsdiensten overeenkomstig artikel 12octies van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.

Art. 5.Binnen een termijn van drie werkdagen na het beëindigen van het overleg stelt de secretaris van het basisoverlegcomité de notulen op van het overleg. De notulen geven het standpunt van elke partij weer en tevens de voorgestelde oplossingen tot beëindiging van het conflict. De notulen worden ondertekend door de vakorganisaties, door het inrichtingshoofd of zijn afgevaardigde en, in voorkomend geval, door de afgevaardigde van de regionale directie.

Art. 6.§ 1. Indien een akkoord werd bereikt tussen de vakorganisaties en het inrichtingshoofd of zijn afgevaardigde, wordt het overleg afgesloten met een met redenen omkleed advies dat de voorwaarden bevat van het bereikte akkoord alsook de modaliteiten van uitvoering en dat ondertekend wordt door de vakorganisaties en door het inrichtingshoofd of zijn afgevaardigde, en, in voorkomend geval, door de afgevaardigde van de regionale directie.

De afsluiting van een met redenen omkleed advies houdt in dat het sociaal conflict beëindigd is. § 2. De uitvoering van het met redenen omkleed advies wordt opgevolgd op de volgende bijeenkomst van een basisoverlegcomité uiterlijk één maand na de afsluiting van het met redenen omkleed advies en op de volgende reguliere vergaderingen van het basisoverlegcomité en dat om de drie maanden bijeenkomt. HOOFDSTUK II. - Procedures met betrekking tot het overleg in geval van een sociaal conflict met stakingsaanzegging, met uitzondering van de interprofessionele stakingsaanzeggingen

Art. 7.De vakorganisaties stellen de Directeur-generaal langs elektronische weg in kennis van een stakingsaanzegging ten minste tien dagen voorafgaand aan de start van de actie. De stakingsaanzegging dient ondertekend te zijn door een verantwoordelijke leider, vaste gemachtigde van een verantwoordelijke leider of vaste afgevaardigde.

De Directeur-generaal geeft dit door aan de Minister, de Voorzitter van het Directiecomité, de regionale directeur en het betrokken inrichtingshoofd of de betrokken inrichtingshoofden.

De stakingsaanzegging vermeldt de precieze redenen van de aanzegging en omschrijft nauwgezet de standpunten van de vakorganisatie(s) omtrent de problematiek en het op dat moment voorgenomen uur en datum van het begin van de staking.

Elke latere wijziging van de elementen van deze stakingsaanzegging door de vakorganisatie(s) zal beschouwd als een nieuwe stakingsaanzegging, behalve mits akkoord van het betrokken inrichtingshoofd of de inrichtingshoofden.

Art. 8.Het inrichtingshoofd of zijn afgevaardigde organiseert binnen de vier werkdagen na de kennisgeving bedoeld in artikel 7, eerste lid, een basisoverlegcomité om de voormelde eisen te bespreken.

Als er na dit overleg beslist wordt om te staken, dan wordt kennis gegeven van de daadwerkelijke datum en het uur van het begin van de staking die ten vroegste start 10 dagen na de aanzegging en indien mogelijk het einde van de staking. Deze kennisgeving wordt gedaan aan de Directeur-generaal . De staking kan ten vroegste starten na het verstrijken van een termijn van 72 uur na deze kennisgeving.

Een staking van onbepaalde duur wordt beschouwd als een staking van meer dan 48 uur.

Art. 9.De aanwezigheid van een afgevaardigde van de regionale directie kan voorzien worden overeenkomstig de bepalingen van artikel 4 van dit besluit.

Er kan beroep gedaan worden op de sociaal bemiddelaar volgens de nadere regels van de bemiddelingsprocedure vastgelegd door het Gemeenschappelijk Comité voor alle Overheidsdiensten overeenkomstig artikel 12octies van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.

Art. 10.Binnen een termijn van drie werkdagen na het beëindigen van het overleg, stelt de secretaris van het basisoverlegcomité de notulen op van het overleg.

De notulen geven het standpunt van elke partij weer en tevens de voorgestelde oplossingen tot beëindiging van het conflict. De notulen worden ondertekend door de vakorganisaties en door het inrichtingshoofd of zijn afgevaardigde en, in voorkomend geval, door de afgevaardigde van de regionale directie of de sociaal bemiddelaar.

Art. 11.§ 1.Indien een akkoord werd bereikt tussen de vakorganisaties en het inrichtingshoofd of zijn afgevaardigde, wordt het overleg afgesloten met een met redenen omkleed advies dat de voorwaarden bevat van het bereikte akkoord alsook de modaliteiten van uitvoering en dat ondertekend wordt door de vakorganisaties en door het inrichtingshoofd of zijn afgevaardigde, en, in voorkomend geval, door de afgevaardigde van de regionale directie of de sociaal bemiddelaar.

De afsluiting van een met redenen omkleed advies houdt in dat het sociaal conflict beëindigd is en dat de stakingsaanzegging ingetrokken is. § 2. De uitvoering van het met redenen omkleed advies wordt opgevolgd op de volgende bijeenkomst van een basisoverlegcomité uiterlijk één maand na de afsluiting van het met redenen omkleed advies en op de volgende reguliere vergaderingen van het basisoverlegcomité en dat om de drie maanden bijeenkomt.

Art. 12.Bij gebrek aan akkoord stellen de vakorganisaties binnen de kortst mogelijke termijn de Directeur-generaal en het inrichtingshoofd langs elektronische weg in kennis van de voornemens van hun leden om al dan niet te staken, waarbij de ontvangst door een van de twee bevestigd wordt.

De Directeur-generaal of zijn gemachtigde verwittigt onmiddellijk de Minister en de Voorzitter van het Directiecomité over de voornemens tot staking.

Art. 13.Dezelfde procedure en nadere regels worden toegepast indien in meerdere gevangenissen tegelijkertijd een stakingsaanzegging wordt ingediend. De vakorganisaties vermelden in hun elektronische brief de verschillende gevangenissen, met dezelfde motieven, waarvoor een stakingsaanzegging wordt ingediend. Op dat ogenblik roept de voorzitter van het hoog overlegcomité een vergadering van dit comité samen.

De termen vermeld in de 1e kolom van de onderstaande tabel dienen in dat geval gelezen te worden als de termen opgenomen in de 2e kolom van dezelfde tabel:

chef de l'établissement

président du comité supérieur de concertation

inrichtingshoofd

voorzitter van het hoog overlegcomité

comité de concertation de base

comité supérieur de concertation

basisoverlegcomité

hoog overlegcomité

secrétaire du comité de concertation de base

secrétaire du comité supérieur de concertation

secretaris van het basisoverlegcomité

secretaris van het hoog overlegcomité


HOOFDSTUK III. - Procedures met betrekking tot de onderhandeling in geval van een sociaal conflict met of zonder stakingsaanzegging met uitzondering van de interprofessionele stakingsaanzeggingen

Art. 14.Indien het sociaal conflict betrekking heeft op materies die onderhandeld dienen te worden, dan worden de procedures en nadere regels opgenomen in hoofdstuk I en II gevolgd, met het oog op het organiseren van een Sectorcomité III - Justitie. De termen vermeld in de 1e kolom van de onderstaande tabel dienen in dat geval gelezen te worden als de termen opgenomen in de 2e kolom van dezelfde tabel:

chef de l'établissement

président du comité de secteur III

inrichtingshoofd

voorzitter van sectorcomité III

comité de concertation de base

comité de secteur III

basisoverlegcomité

sectorcomité III

comité supérieur de concertation

comité de secteur III

hoog overlegcomité

sectorcomité III

concertation

négociation

overleg

onderhandeling

secrétaire du comité de concertation de base

secrétaire du comité de secteur III

secretaris van het basisoverlegcomité

secretaris van het sectorcomité III

avis motivé

protocole

met redenen omkleed advies

protocol


HOOFDSTUK IV. - Procedures met betrekking tot een syndicale actie uitgaande van een confederatie vertegenwoordigd in de Nationale Arbeidsraad

Art. 15.Indien het initiatief voor een syndicale actie uitgaande van een confederatie vertegenwoordigd in de Nationale Arbeidsraad, stakingen in de penitentiaire sector tot gevolg kan hebben, zullen de representatieve vakorganisaties van het overheidspersoneel daarvan vooraf de voorzitter van het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten schriftelijk verwittigen.

TITEL III. - ADMINISTRATIEVE MAATREGEL

Art. 16.Elke ambtenaar die zich bevindt in een toestand zoals bepaald in artikel 16, § 3, van de wet wordt in de stand van non-activiteit geplaatst voor de duur van de ongewettigde afwezigheid overeenkomstig artikel 106, 7°, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel.

Bij contractuele personeelsleden wordt in deze situatie de arbeidsovereenkomst geschorst voor de duur van de ongewettigde afwezigheid.

TITEL IV. - OVERGANGS- EN SLOTBEPALING

Art. 17.Deze bepalingen zijn van toepassing op het sociaal conflict dat zich manifesteert vanaf de inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 18.De minister bevoegd voor Justitie is belast met de tenuitvoerlegging van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 19 november 2019.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Justitie, K. GEENS

^