gepubliceerd op 31 december 2002
Koninklijk besluit tot regeling van de examens waarbij de doctors en licentiaten in de rechten in de gelegenheid worden gesteld te voldoen aan het voorschrift van artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik van de talen in gerechtszaken
19 DECEMBER 2002. - Koninklijk besluit tot regeling van de examens waarbij de doctors en licentiaten in de rechten in de gelegenheid worden gesteld te voldoen aan het voorschrift van artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik van de talen in gerechtszaken
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van besluit dat we de eer hebben aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen vervangt het koninklijk besluit van 1 april 1970 tot regeling van de examens waarbij de doctors en licentiaten in de rechten in de gelegenheid worden gesteld te voldoen aan het voorschrift van lid 1 en 2 van artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik van de talen in gerechtszaken.
Huidig ontwerpbesluit wordt U voorgelegd ter uitvoering van artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 zoals gewijzigd door de wet van 18 juli 2002 tot vervanging van artikel 43quinquies en tot invoeging van artikel 66 in de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.
Ingevolge deze wetswijziging is thans alleen de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid - SELOR bevoegd om de bewijzen uit te reiken van de kennis van de andere taal dan die waarin de kandidaat de examens van de graad van doctor of licentiaat in de rechten heeft afgelegd, zoals bedoeld in artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935. Deze opdracht toevertrouwen aan SELOR is ten volle verantwoord. Immers, niet alleen is SELOR een onafhankelijke instantie, maar bovendien heeft dit bureau een ruime ervaring opgedaan met het ontwikkelen van aan de functie en het niveau aangepaste taaltesten en het afnemen van examens ter zake. SELOR blijft zich voortdurend in deze materie specialiseren. Het werd dan ook nuttig geacht, met het oog op een grotere doelmatigheid, deze expertise te benutten en, waar mogelijk, de ontwikkeling van taaltesten alsook het afnemen van examens aldaar te groeperen.
Dit ontwerp van besluit strekt ertoe de voorwaarden te preciseren waaronder de afgevaardigd - bestuurder van SELOR de bewijzen van de kennis van de andere taal als bedoeld in artikel 43quinquies vermag uit te reiken; evenals de samenstelling van de examencommissies te regelen.
Tevens worden in huidig besluit de wezenlijke regelen inzake de organisatie van de taalexamens in gerechtszaken vastgesteld.
Wat de hiervoor bedoelde voorwaarden betreft waaronder het bewijs van taalkennis kan worden uitgereikt, is het de bedoeling de inhoud van de examens, meer nog dan thans het geval is, af te stemmen op de functionele noden van de gerechtelijke praktijk. Dit betekent dat de inhoud van de taalexamens moet aansluiten op de taalkennis waarover de magistraten moeten beschikken in het kader van de uitoefening van hun opdracht.
In dat verband lijkt het nuttig om de essentiële bepalingen van de wet van 15 juni 1935, evenals de bedoeling van de wetgever wat het gebruik der talen in gerechtszaken betreft, in herinnering te brengen, mede rekening houdende met de wijzigingen die de wet op het gebruik der talen in gerechtszaken, ter gelegenheid ook van de gerechtelijk hervorming (1967), heeft ondergaan.
Vooreerst is op te merken dat, precies omdat de uitoefening van het rechterlijk ambt een zeer grondige taalkennis vereist, de wetgever heeft geoordeeld dat alleen de taal van het diploma als determinerend criterium kon worden aanvaard. Dit betekent, anders geformuleerd, dat - behoudens een beperkt aantal uitzonderingen - een rechter recht spreekt in de taal van zijn diploma (Parl. St., Kamer, 1965 - 66, nr. 59/49, p. 284). Dit geschiedt ook zo in het gerechtelijk arrondissement Brussel.
Aldus bepaalt artikel 43, § 5, derde lid, dat de Nederlandse, respectief Franse rechtsplegingen (zowel wat de zetel als het parket betreft), onverminderd het bepaalde in artikel 43, § 5, vierde en vijfde lid, steeds worden gevoerd door magistraten die door hun diploma bewijzen dat zij de examens van het doctoraat (thans licentiaat) in de rechten in het Nederlands, respectievelijk in het Frans hebben afgelegd.
Met de gerechtelijke hervorming (1967), werd dan ook het in 1935 ingevoerde onderscheid tussen, enerzijds, het examen over de « grondige kennis van de andere taal » en, anderzijds, het examen over de « voldoende kennis van de andere taal », geschrapt. Er wordt bij wet een nieuw examen ingevoerd, beperkt tot het louter vaststellen van de « kennis van de andere taal » die bepaalde magistraten (o.m. twee derden van de Brusselse magistraten) moeten bewijzen.
In het Verslag namens de Commissie van de Kamer van Volksvertegenwoordigers door F. Hermans is ter zake hetgeen volgt gesteld : « Zij (de Commissie) heeft er ... de nadruk op gelegd dat het examen voortaan geen ander doel heeft dan het bewijs van tweetaligheid te leveren en dat die tweetaligheid enkel vereist zal zijn in de gevallen die de wet bepaalt : in de rechtbanken te Brussel, waarin twee derden van de leden zowel van het parket als van de zetel tweetalig moeten zijn, in de rechtbank van eerste aanleg en in het arbeidsauditoraat te Doornik, waarin respectievelijk twee magistraten van het auditoraat het bewijs moeten leveren van de kennis van het Nederlands, in het parket van de procureur des Konings en in het arbeidsauditoraat te Tongeren, waarin telkens een magistraat het bewijs moeten leveren van de kennis van het Frans, in het Hof van Beroep te Brussel, waarin ten minste een derde van de raadsheren ... het bewijs moeten leveren van de kennis van beide landstalen, in het parket van het Hof van Beroep te Brussel waarin een derde van de magistraten tweetalig moet zijn en in het Hof van Cassatie, waarin zes leden van de zetel en drie leden van het parket ook tweetalig moeten zijn. In al die gevallen blijven de betrokken magistraten behoren tot het taalstelsel dat bepaald is door hun diploma van doctor in de rechten. Het is wel de bedoeling van de wetgever dat dit examen een waarborg zou uitmaken van de degelijkheid van de kennis van de tweede taal zowel wat de juridische terminologie als de praktische kennis van de taal betreft, maar dat het examen nochtans redelijk blijft en geen onoverkomelijke moeilijkheden zou bieden. » (Parl. St., Kamer, 1965 - 1966, nr. 59/49, p. 286) (Zie ook : Parl. Hand., Kamer, 1966 - 67, vergadering van 21 juni 1967, p. 6-7).
De tekst is cruciaal, omdat in alle duidelijkheid wordt gesteld dat bepaalde magistraten « kennis moeten hebben van de andere taal » om kennnis te nemen van de stukken en verklaringen in de andere taal dan deze van hun diploma van doctor of licentiaat in de rechten.
De reden waarom rechters op die wijze « kennis moeten hebben van de andere taal » wordt in voormeld Commissieverslag nader toegelicht bij de regeling van het taalgebruik in de Brusselse rechtbanken. Immers, ook al is de rechtspleging eentalig, kunnen stukken in het dossier in de andere landstaal zijn gesteld, of kunnen getuigen en verdachten steeds en, zelfs, in bijzondere omstandigheden, partijen van hun eigen taal gebruik maken (artikel 30 tot en met 36 wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken). De bedoeling is derhalve mogelijk te maken dat de magistraten kennis nemen van de stukken en verklaringen in de andere taal dan die van de rechtspleging (Parl.
St., Kamer, 1965 - 1966, nr. 59/49, p. 27 en 284). Het komt er dus op aan dat in de loop van de procedure (die altijd in één taal wordt gevoerd) getuigen moeten kunnen worden ondervraagd die de andere taal spreken en documenten moeten kunnen worden begrepen die in de andere taal zijn gesteld.
De vonnissen en arresten, evenals de akten betreffende hun tenuitvoerlegging, worden echter gesteld in de taal van de rechtspleging (art. 37 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken).
Evenwel, na aan het voorgaande te hebben herinnerd, moet hieraan nog worden toegevoegd dat ingevolge de grondwettelijke indeling van het Belgisch grondgebied in vier taalgebieden waarvan één tweetalig is, is voorzien in een aantal uitzonderlijke gevallen waarin de magistraat in de uitoefening van zijn opdracht, akten in de andere taal zal moeten redigeren. Het betreft de magistraten bedoeld in artikel 43quinquies , § 1, vierde lid.
Om al die redenen, bepaalt huidig besluit op een meer adequate wijze de voorwaarden waaronder het bewijs van de kennis van de andere taal kan worden uitgereikt omvattende, in die volgorde, enerzijds een schriftelijke en, anderzijds, een mondelinge proef.
De schriftelijke proef van de taalexamens omvat voortaan twee delen waarvan het eerste gedeelte computergestuurd is. Dit eerste gedeelte peilt naar de noodzakelijke (parate) kennis van de gebruikelijke juridische woordenschat.
Het tweede gedeelte beoogt te onderzoeken of de kandidaat inderdaad de teksten in de andere taal gesteld, ten volle, heeft gevat. Deze vaardigheid zal hij moeten bewijzen aan de hand van een samenvatting en commentaar geschreven in de taal van het diploma betreffende een vonnis of arrest gesteld in de taal waarover het examen wordt afgelegd. Bij het afleggen van dit tweede gedeelte van de schriftelijke proef - dat er, derhalve, in wezen toe strekt de kandidaten het bewijs te doen leveren dat zij bekwaam zijn de stukken van het dossier ten volle te vatten -, mogen zij juridische woordenboeken hanteren.
Rekening houdende met de enkele uitzonderlijke gevallen waarin de magistraten ertoe zijn geroepen akten van rechtspleging, richtlijnen of dienstorders te redigeren in de andere taal dan de taal van hun diploma, wordt in die gevallen eveneens een actieve schriftelijke kennis vereist. Deze magistraten worden opgesomd in artikel 43quinquies , § 1, vierde lid, van de wet van 15 juni 1935. De magistraat die in die andere taal dan de taal van zijn diploma akten moet kunnen redigeren, moet immers het bewijs leveren daartoe bekwaam te zijn. Derhalve, wordt in die gevallen in een ander examen voorzien dat slechts verschillend is wat het tweede gedeelte van de schriftelijke proef betreft. Er wordt vereist dat de kandidaat een vonnis of arrest gesteld in de taal van zijn diploma becommentarieert in de taal waarover het examen loopt.
Wat het computergestuurde deel over de juridische terminologie betreft, moet nog worden vermeld dat hiervoor een syllabus zal worden opgesteld met de te kennen woordenschat. Deze syllabus is exhaustief.
Hij zal door SELOR worden ontwikkeld aan de hand van de bestaande syllabussen « juridische terminologie » van de verschillende rechtsfaculteiten. Het zal gaan om termen eigen aan de juridische omgeving. De kandidaten zullen worden ondervraagd over de te kennen stof.
Het is de bedoeling, binnen de kortst mogelijke tijd voor dit eerste gedeelte van de schriftelijke proef een computergestuurd programma te ontwikkelen. Bij gebreke daarvan zal, in een korte overgangsperiode, en dit onverminderd het ter beschikking zijn van de hiervoor bedoelde syllabus, de examens op een klassiek schriftelijke wijze worden afgenomen.
De mondelinge proef handelt over het praktisch taalgebruik : ze omvat, zoals voorheen, het luidop voorlezen van een of meerdere juridische tekst(en) (wet(ten)) in de taal waarvan het bewijs van de kennis moet worden geleverd, alsook een gesprek over een onderwerp in verband met het dagelijks leven. Dit gedeelte is erop gericht dat de magistraat een gesprek in de andere taal kan voeren met een getuige of een verdachte met dien verstande dat hij zijn gesprekspartner begrijpt en door hem begrepen wordt. Het belang van deze mondelinge proef wordt in de hiernavolgende paragraaf verduidelijkt.
Er mag inderdaad niet uit het oog worden verloren dat de taalkeuze waarin een getuige of een verdachte zich wenst uit te drukken (bv. de artikelen 31, 32 en 36, § 1 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken) definitief is zolang er niet expliciet van afgeweken wordt doordat de betrokkene in een zelfde procedure de oorspronkelijke gedane taalkeuze definitief wijzigt. Dergelijke wijziging van taalkeuze kan immers niet stilzwijgend worden afgeleid uit feitelijke omstandigheden zoals, bijvoorbeeld, de ondertekening van het proces - verbaal. De afstand van een eerder gemaakte taalkeuze waarin de betrokken zich wenst uit te drukken, dient immers uitdrukkelijk te gebeuren. Inderdaad, een magistraat mag er immers nooit op aandringen na een duidelijke taalkeuze door een getuige of een verdachte opdat deze een andere taal, ongeacht of hij die op voldoende of onvoldoende wijze beheerst, zou gebruiken. Immers, de taalkeuze door een getuige of verdachte is een persoonlijke beslissing die elke tussenkomst van een magistraat uitsluit.
Tenslotte, Sire, moet, wat de inhoud van dit examen betreft, nog worden vermeld dat de nodige inspanningen zullen worden geleverd om binnen een zo kort mogelijke termijn een aangepaste vorming te realiseren waarvoor de nodige middelen ter beschikking zullen worden gesteld.
SELOR zal bovendien, zoals vandaag reeds het geval is, op verzoek van de kandidaat, aan de betrokkene de nodige feed - back verstrekken omtrent de door de hem / haar behaalde resultaten.
Wat de samenstelling van de examencommissie betreft, is op te merken dat deze beantwoordt aan het examenpeil en - type. Om de objectiviteit van de examens in alle omstandigheden en op duurzame wijze te kunnen waarborgen, is geopteerd voor commissieleden die omwille van hun hoedanigheid een zo groot mogelijke onafhankelijkheid waarborgen. Het voorzitterschap wordt waargenomen door de afgevaardigd - bestuurder van SELOR of zijn afgevaardigde. Hij/Zij wordt bijgestaan door tenminste vier assessoren waaronder een magistraat. Ten minste twee leden behoren tot het onderwijzend personeel (in activiteit of in ruste) van een rechtsfaculteit. Er kan ook een beroep worden gedaan op assessoren die wegens hun bevoegdheid of hun specialisatie bijzonder geschikt zijn, zoals, bij wijze van voorbeeld, taalkundigen.
Tenslotte, Sire, worden in dit besluit de wezenlijke regelen inzake de organisatie van de taalexamens vastgesteld zoals de wijze van bekendmaking ervan, de inschrijving, de kennisgeving van de resultaten aan de betrokkenen, de periodiciteit waarmee de examens worden georganiseerd, de notulering, enz.. In de mate dat deze nog niet zijn geregeld in de wet of in dit besluit, bepaalt de afgevaardigd bestuurder van SELOR de nadere regels die gelden voor de examens. Hij stelt het reglement van orde voor de organisatie van het taalexamen op.
De wet van 18 juli 2002 tot vervanging van artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 en dit uitvoeringsbesluit treden in werking op 1 januari 2003. Aldus wordt alles in het werk gesteld om de gerechtelijke achterstand in het arrondissement te Brussel zo snel mogelijk terug te dringen. Er zullen onmiddellijke de nodige maatregelen worden genomen met het oog op de organisatie van het taalexamen dat, wanneer de noodzakelijkheid blijkt, overeenkomstig de bepalingen van dit besluit, ook kan plaats vinden buiten de maanden april of oktober.
Er werd rekening gehouden met de opmerkingen van de Raad van State.
Voor wat het toegelaten gebruik van wetboeken betreft, is de regering van oordeel dat dit afhankelijk is van de appreciatie van de kandidaat die bijgevolg in volledige vrijheid oordeelt welke documentatie hij noodzakelijk acht. SELOR zal een reeks wetboeken in de taal van het examen evenals een juridisch woordenboek ter beschikking stellen van de kandidaten.
We hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, De zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Besturen, L. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN
Advies 34.210/2 van de Afdeling Wetgeving van de Raad van State De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 3 oktober 2002 door de Minister van Justitie verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste een maand, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « tot regeling van de examens waarbij de doctors en licentiaten in de rechten in de gelegenheid worden gesteld te voldoen aan het voorschrift van artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken », heeft op 27 november 2002 het volgende advies gegeven.
Onderzoek van het ontwerp Dispositief Artikel 4 In tegenstelling tot de gecoordineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, is in de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken geen sprake van het begrip « taalrol ». Er dient te worden aangegeven dat het gaat om een magistraat die door zijn diploma aantoont dat hij heeft deelgenomen aan het examen voor doctor of licentiaat in de rechten in de taal waarop het examen betrekking heeft.
Voorts dient er eveneens te worden op gewezen dat hij moet doen blijken van de kennis van de taal waarin de kandidaten het examen van doctor of licentiaat in de rechten hebben afgelegd en dat hij bijgevolg moet beschikken over een bewijs omtrent de taalkennis. Het kan immers moeilijk worden aanvaard dat een lid van de examencommissie niet de taal kent waarin de kandidaten de samenvatting en de commentaar moeten maken waarvan sprake is in artikel 6, § 1, 2°, van het onderzochte ontwerp.
Artikelen 5, 6 en 7 Uit deze bepalingen blijkt niet zeer duidelijk dat het examen waarin artikel 6 van het ontwerp voorziet het examen is waarvan sprake is in artikel 43quinquies , § 1, derde lid, van de wet van 15 juni 1935 betreffende het gebruik der talen in gerechtszaken, terwijl het examen waarvan sprake is in artikel 7 van het ontwerp het examen is dat in het volgende lid van dat artikel van de wet wordt bedoeld. Het is beter artikel 5, waarin de wet gewoon wordt geparafraseerd, te laten vervallen en in de artikelen 6 en 7 (die dan de artikelen 5 en 6 worden) uitdrukkelijk de wetsbepaling aan te geven die erin wordt toegepast.
De verwijzing naar artikel 43, § 5, tweede lid, van de wet van 15 juni 1935, dat betrekking heeft op de verhouding tussen het aantal magistraten dat zijn diploma in de Nederlandse taal heeft behaald en het aantal magistraten dat zijn diploma in de Franse taal heeft behaald bij de rechtbank van eerste aanleg te Brussel, in artikel 7 (dat artikel 6 wordt), dient te vervallen. Het is immers vanzelfsprekend dat het slagen voor het examen over de taalkennis geen enkele weerslag zal hebben op deze verhouding, waarvan het criterium gebaseerd is op de verkrijging van het diploma van doctor of licentiaat in de rechten.
Artikel 8 Het tweede lid van de ontworpen regeling bepaalt dat de examinandus zich mag bedienen van juridische woordenboeken. Artikel 9, vierde lid, van het koninklijk besluit van 1 april 1970 tot regeling van de examens waarbij de doctors in de rechten in de gelegenheid gesteld worden te voldoen aan het voorschrift van lid 1 en 2 van artikel 43 quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, waarvan met het ontwerp de opheffing wordt beoogd, bepaalt dat de examinandi zich van juridische boeken en woordenboeken, alsmede van wetboeken mogen bedienen. Daar het gaat om een examen dat handelt over de taalkennis van de kandidaten en niet over de juridische kennis, die wordt getoetst bij de toegang tot de magistratuur, zouden de kandidaten inzage moeten kunnen hebben in wetboeken zoals wordt bepaald in het voormelde besluit van 1 april 1970. Er dient eveneens te worden bepaald dat om het gelijkheidsbeginsel te waarborgen aan alle kandidaten dezelfde documenten ter beschikking zullen worden gesteld. Artikel 14 Artikel 43quinquies , § 3, van de wet van 15 juni 1935, zoals vervangen bij de wet van 18 juli 2002, bepaalt dat de voorwaarden waaronder de bewijzen van de kennis van de andere taal mogen worden uitgereikt, worden bepaald bij koninklijk besluit vastgesteld na beraadslaging in de Ministerraad. Een dergelijke bepaling machtigt de Koning om de oorzaken van uitstel te bepalen, inzonderheid wanneer de reden van de afwezigheid niet wordt medegedeeld. De onderzochte bepaling, die voorziet in uitsluiting van de examinandus van deelname aan elk taalexamen dat wordt georganiseerd binnen een termijn van een jaar als hij binnen vijf werkdagen na de dag van het examen de reden van de afwezigheid niet heeft medegedeeld, gaat verder dan deze wettelijke machtiging. Het gaat niet meer om een gewone oorzaak van uitstel, maar om een niet bij de wet bepaalde sanctie die afbreuk doet aan de rechten van de examinandi.
Deze bepaling mist rechtsgrond en dient uit het ontwerp te vervallen.
Vormopmerkingen betreffende de Nederlandse tekst De Nederlandse tekst is voor verbetering vatbaar. Zo bijvoorbeeld schrijve men in artikel 1, tweede lid, en in het vervolg van het ontwerp, « examen », en niet « proef », in artikel 11, « vermeldt de taal waavan hij de kennis wil bewijzen » en niet « vermeldt de taal waarvan hij het bewijs van kennis wil leveren », en « waaraan hij wenst deel te nemen » en niet « waaraan zij wensen deel te nemen », in artikel 12, « uitstel » en niet « verdaging », en in de artikelen 13 en 15, « behoorlijk gehomologeerd diploma » en niet « behoorlijk bekrachtigd diploma ».
Vormopmerkingen betreffende de Franse tekst In artikel 1, moet « des examens linguistiques visés à l'article 43quinquies » geschreven worden.
In artikel 6, § 1, 1°, schrijve men beter « la terminologie arrêtée dans... » . In 2° schrijve men « l'examen... en droit a été présenté... d'un arrêt rendus dans la langue... ».
In artikel 7, § 1, moet « Par dérogation » en « alinéa 4 » geschreven worden.
In artikel 8, eerste lid, schrijve men « de trois heures pour la totalité de l'épreuve écrite ».
Het tweede lid kan eenvoudiger gesteld worden als volgt : « Le candidat peut utiliser... ».
In artikel 10, tweede lid, schrijve men « en sont informés par un avis publié ».
Op het einde van artikel 11, schrijve men « la nature de l'examen auquel il souhaite participer ».
De kamer was samengesteld uit : de heren : Y. Kreins, kamervoorzitter;
J. Jaumotte, Mevr. M. Baguet, staatsraden;
F. Delperée, F. Dehousse, assessoren van de afdeling wetgeving;
Mevr. B. Vigneron, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door Mevr. P. Vandernacht, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer M. Joassart, adjunct-referendaris.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. Jaumotte.
De griffier, B. Vigneron.
De eerste voorzitter, Y. Kreins.
19 DECEMBER 2002. - Koninklijk besluit tot regeling van de examens waarbij de doctors en licentiaten in de rechten in de gelegenheid worden gesteld te voldoen aan het voorschrift van artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, inzonderheid op artikel 43quinquies , vervangen bij de wet van 18 juli 2002;
Gelet op de wet van 18 juli 2002 tot vervanging van artikel 43quinquies en tot invoeging van artikel 66 in de wet van 15 juni 1935 op het gebruik van de talen in gerechtszaken, inzonderheid op artikel 4;
Gelet op het koninklijk besluit van 1 april 1970 tot regeling van de examens waarbij de doctors in de rechten in de gelegenheid gesteld worden te voldoen aan het voorschrift van lid 1 en 2 van artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik van de talen in gerechtszaken, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 september 1974, 23 januari 1978 en 20 juli 2000;
Gelet op het advies van de Inspecteur van financiën gegeven op 13 juni 2001;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 13 juni 2001;
Gelet op het besluit van de Ministerraad van 27 september 2002 over het verzoek om advies door de Raad van State binnen een termijn van ten hoogste een maand;
Gelet op het advies nr. 34.210/2 van de Raad van State, gegeven op 27 november 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Besturen en van Onze Minister van Justitie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Alleen de Afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale overheid is bevoegd voor de organisatie van de taalexamens bedoeld in artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.
De examens over de kennis van de andere taal omvatten, in die volgorde, een schriftelijke proef, waarvan een gedeelte computergestuurd verloopt, en mondelinge proef. Kandidaten die geslaagd zijn in het schriftelijke proef, zullen worden toegelaten tot de mondelinge proef.
De Afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale overheid bepaalt de nadere regels die gelden voor de examens voor zover dit niet door de wet of door dit besluit is gebeurd. Hij stelt het reglement van orde voor de organisatie van de taalexamens op. HOOFDSTUK Il. - De examencommissies
Art. 2.Er zijn drie examencommissies, één belast met het afnemen van de examens over de kennis van het Nederlands, één belast met het afnemen van de examens over de kennis van het Frans en één belast met het afnemen van het examen over de kennis van het Duits.
Art. 3.De examencommissies zetelen onder het voorzitterschap van de Afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid of van zijn afgevaardigde. De voorzitter is stemgerechtigd.
Bij staking van stemmen is zijn stem doorslaggevend.
De examencommissies zetelen in Brussel.
Art. 4.§ 1. De examencommissies zijn als volgt samengesteld : 1° de voorzitter, zoals in artikel 3 is bepaald;2° ten minste vier assessoren. § 2. Als assessoren worden aangesteld : 1° ten minste twee leden van het onderwijzend personeel van de rechtsfaculteiten in activiteit of in ruste;2° een magistraat die door zijn diploma bewijst dat hij de examens van het doctoraat of het licentiaat in de rechten heeft afgelegd in de taal die het voorwerp is van het examen, en bovendien, de kennis van de taal waarin de kandidaat het examen van doctor of licentiaat in de rechten heeft afgelegd, bewijst, overeenkomstig artikel 43quinquies , § 1, vierde lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken;in het geval van het examen over de kennis van de Duitse taal, bewijst de magistraat de kennis van de Duitse taal, overeenkomstig artikel 43quinquies , § 1, vierde lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken. 3° personen die wegens hun bevoegdheid of hun specialisatie bijzonder geschikt zijn. Voor elke assessor wordt een plaatsvervanger aangeduid. § 3. De Afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid stelt de lijst samen van de leden die door hem als assessor in de examencommissies kunnen worden aangewezen. HOOFDSTUK III. - Aard en peil van het taalexamen
Art. 5.§ 1. De proef over de schriftelijke kennis van één van de drie landstalen van het taalexamen bedoeld in artikel 43quinquies , § 1, derde lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebuik der talen in gerechtszaken, omvat twee gedeelten : 1° het eerste gedeelte verloopt computergestuurd.Indien de Afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid nog niet over de gepaste software beschikt, wordt dit examen schriftelijk afgenomen. Dit gedeelte peilt naar de passieve kennis van de juridische woordenschat zoals vastgelegd in de syllabus van SELOR; 2° het tweede gedeelte bestaat in de samenvatting en een commentaar in de taal waarin het examen van doctor of licentiaat in de rechten is afgelegd, van een vonnis of een arrest gesteld in de taal waarop het examen betrekking heeft. § 2. De mondelinge proef van het examen bedoeld in § 1 bestaat uit : 1° het luidop lezen van een of meerdere wetteksten, gesteld in de taal waarover het examen loopt.Die teksten hebben betrekking op het strafrecht, de strafvordering, het burgerlijk recht, het handelsrecht, het sociaal recht, het fiscaal recht of het gerechtelijk privaatrecht; 2° een gesprek over een onderwerp in verband met het dagelijks leven.
Art. 6.§ 1. De proef over de schriftelijke kennis van één van de drie landstalen van het taalexamen bedoeld in artikel 43quinquies , § 1, vierde lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebuik der talen in gerechtszaken, omvat twee gedeelten : 1° het eerste gedeelte verloopt computergestuurd.Indien de Afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid nog niet over de gepaste software beschikt, wordt dit examen schriftelijk afgenomen. Dit gedeelte peilt naar de actieve en passieve kennis van de juridische woordenschat zoals vastgelegd in de syllabus van SELOR; 2° het tweede gedeelte bestaat in het redigeren van een samenvatting en een commentaar in de taal waarover het examen loopt, op een in de andere taal gesteld vonnis of arrest. § 2. De mondelinge proef van het examen bedoeld in § 1 geschiedt overeenkomstig artikel 5, § 2.
Art. 7.Voor het geheel van de schriftelijke proef, onder toezicht van de examencommissie, beschikt de kandidaat over drie uur.
De examinandi mogen zich voor het tweede gedeelte van het schriftelijk examen van juridische woordenboeken alsmede van wetboeken bedienen.
De mondelinge proef duurt ten hoogste een half uur. Deze proef geschiedt in het openbaar. HOOFDSTUK IV. - Algemene organisatieregelen
Art. 8.Er worden, voor elke landstaal, minstens twee examens per jaar georganiseerd : één in de loop van de maand april en één in de loop van de maand oktober.
Indien het noodzakelijk is kan de Minister van Justitie, te allen tijde, een gemotiveerd verzoek om organisatie van taalexamens indienen.
Art. 9.De Afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid bepaalt onder welke vorm en op welke datum de aanvragen tot deelneming aan de examenzittijden moeten worden ingediend.
De kandidaten worden hiervan in kennis gesteld door een bericht in het Belgisch Staatsblad en, indien nodig, door enig ander middel dat door de Afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de federale overheid, dienstig wordt geacht. Het bericht in het Belgisch Staatsblad wordt minstens één maand voor het begin van de zittijd bekendgemaakt.
De Afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid brengt in datzelfde bericht de nadere regels betreffende de taalexamens ter kennis van de betrokkenen.
Art. 10.Elke aanvraag tot deelneming aan een examen vermeldt de taal van het diploma van de kandidaat, vermeldt de taal waarvan hij de kennis wil bewijzen evenals de aard van het examen waaraan hij wenst deel te nemen.
Art. 11.De examencommissie kan slechts tot toelating of uitstel besluiten. Geen graad van verdienste mag aan de toelating toegevoegd worden, noch in het proces-verbaal noch in het certificaat dat wordt uitgereikt. Een kandidaat die niet aan het examen heeft deelgenomen beschouwd als uitgesteld.
Art. 12.De processen-verbaal waarin de uitslagen van de taalexamens zijn vastgelegd, worden door de Afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid ter bekrachtiging ondertekend.
Zij vermelden dat het behoorlijk gehomologeerd diploma van doctor of licentiaat in de rechten werd overgelegd, en bevestigd dat de voorschriften van de wet en van dit besluit werden nageleefd.
Een kopie van deze processen-verbaal wordt overgemaakt aan de Minister van Justitie en aan de Hoge Raad voor de Justitie. HOOFDSTUK V. - Bekendmaking van de uitslagen en uitreiking van de bewijzen der taalkennis
Art. 13.De Afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid deelt de kandidaten schriftelijk het resultaat van het door hen afgelegde taalexamen mee.
De voor het taalexamen geslaagde kandidaat ontvangt vanwege de Afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid een bewijsschrift waarin is vermeld dat het behoorlijk gehomogeerd diploma van doctor of licentiaat in de rechten werd overgelegd, evenals de taal en de aard van het afgelegde examen. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen
Art. 14.Het koninklijk besluit van 1 april 1970 tot regeling van de examens waarbij de doctors in de rechten in de gelegenheid gesteld worden te voldoen aan het voorschrift van lid 1 en 2 van artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 september 1974, 23 januari 1978 en 20 juli 2000, wordt opgeheven.
Art. 15.Treden in werking op 1 januari 2003 : 1° de wet van 18 juli 2002 tot vervanging van artikel 43quinquies en tot invoeging van artikel 66 in de wet van 15 juni 1935 op het gebruik van de talen in gerechtszaken;2° dit besluit.
Art. 16.Onze Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Besturen en Onze Minister van Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 19 december 2002.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Besturen, L. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN