gepubliceerd op 29 september 2008
Koninklijk besluit tot vaststelling van het bijzonder reglement voor de rechtbank van eerste aanleg te Neufchâteau
18 SEPTEMBER 2008. - Koninklijk besluit tot vaststelling van het bijzonder reglement voor de rechtbank van eerste aanleg te Neufchâteau
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het Gerechtelijk Wetboek, inzonderheid op artikel 76, gewijzigd bij de wetten van 17 mei 2006, 13 juni 2006 en 3 december 2006, op artikel 77, op artikel 78, gewijzigd door de wetten van 13 juni 2006 en 3 december 2006, op artikelen 79 en 80, op artikel 88, gewijzigd door de wetten van 17 mei en 3 december 2006, op de artikelen 89 en 90, op artikel 91, op artikel 92, gewijzigd door de wet van 13 juni 2006, op de artikelen 93 tot 97, op artikel 155, op de artikelen 334 tot 339;
Gelet op het koninklijk besluit van 24 februari 1994 tot vaststelling van het bijzonder reglement voor de rechtbank van eerste aanleg te Neufchâteau;
Gelet op het advies van de eerste voorzitter van het hof van beroep te Luik, van de eerste voorzitter van het arbeidshof te Luik, van de procureur-generaal te Luik, de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Neufchâteau, de procureur des Konings te Neufchâteau, van de hoofdgriffier van de rechtbank van eerste aanleg te Neufchâteau en van de stafhouder van de orde der advocaten te Neufchâteau;
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.De rechtbank van eerste aanleg te Neufchâteau bestaat uit 16 kamers, waarvan 6 burgerlijke kamers, één kamer voor kort geding, één kamer voor beslagzaken, een verzoeningskamer, 4 kamers in correctionele zaken, 2 jeugdkamers en een raadkamer.
Art. 2.De eerste tot en met de zesde kamer nemen kennis van de burgerlijke zaken.
De 7e kamer houdt zitting als raadkamer.
De 8e kamer neemt kennis van de zaken in kortgeding.
De 9e kamer neemt kennis van de beslagzaken.
De 10e kamer neemt kennis van de verzoeningen.
De 11e tot en met de 14e kamer nemen kennis van de strafzaken. De zaken welke aanleiding geven tot toepassing van de procedure tot onmiddellijke verschijning in strafzaken, overeenkomstig de wet van 28 maart 2000 tot invoeging van een procedure van onmiddellijke verschijning in strafzaken en de wet van 28 maart 2000 tot wijziging van de rechterlijke organisatie ten gevolge van de invoering van een procedure van onmiddellijke verschijning, worden gebracht voor een van deze kamers, dewelke, naargelang het geval, samengesteld is uit een of uit drie rechters.
De 15e en 16e kamer nemen kennis van zaken die tot de bevoegdheid van de jeugdrechtbank behoren.
Art. 3.De 5e, 6e, 14e en 16e kamers bestaan uit drie rechters.
Onverminderd de artikelen 91 en 92 van het Gerechtelijk Wetboek, bestaan de andere kamers slechts uit één rechter.
Voor de toepassing van de artikelen 91 en 92 van het Gerechtelijk Wetboek kan elke kamer, op initiatief van de magistraat die voorzit en met het akkoord van de voorzitter van de rechtbank, met drie rechters zitting houden.
Art. 4.De kamers houden als volgt zitting : - de 1e kamer : op woensdag om 9 uur; - de 2e kamer : op vrijdag om 9 uur; - de 3e kamer : op de tweede en vierde dinsdag om 9 uur 30; - de 4e kamer : op de 1e en 3e dinsdag om 9 uur; - de 5e kamer : op de 2e woensdag om 9 uur 15; - de 6e kamer : op de 4e woensdag om 9 uur 15; - de 7e kamer : op dinsdag om 11 uur, op vrijdag om 9 uur; - de 8e kamer : op dinsdag om 8 uur 45; - de 9e kamer : op dinsdag om 9 uur; - de 10e kamer : op dinsdag om 9 uur; - de 11e kamer : op maandag om 9 uur; - de 12e kamer : op dinsdag om 9 uur, de zaken bedoeld in artikel 76, lid 6, van het Gerechtelijk Wetboek inbegrepen; - de 13e kamer : op donderdag om 9 uur; - de 14e kamer : op de 1e en 3e woensdag om 9 uur 15; - de 15e kamer : op maandag om 9 uur; - de 16e kamer : op de 1e en 3e donderdag om 14 uur.
De getuigenverhoren in burgerlijke zaken hebben plaats op werkdagen om 13 uur 30.
De neerlegging van de verzoekschriften en de verschijningen inzake echtscheiding of scheiding van tafel en bed door onderlinge toestemming hebben plaats op de 1e en 3e dinsdag om 9 uur 30 op de zitting van de 4e kamer.
Indien de 7e kamer op de maandag of op de dag volgend op een feestdag zitting houdt, begint de zitting om 14 uur.
De burgerlijke en correctionele zittingen duren ten minste drie uur, de rolregeling en de uitspraak van de vonnissen niet inbegrepen.
Art. 5.De kamers kunnen, naargelang van de behoeften van de dienst, buitengewone zittingen houden, waarvan zij zelf de dagen en uren bepalen, met instemming van de voorzitter van de rechtbank.
Art. 6.Indien de behoeften van de dienst zulks vereisen, kan de voorzitter van de rechtbank, na het advies van de procureur des Konings te hebben ingewonnen, beslissen dat één of meer kamers bijkomende zittingen moeten houden op de dagen en de uren die hij bepaalt.
Art. 7.De inleidingen hebben plaats : a) voor de burgerlijke rechtbank : op de zitting van de eerste kamer, op woensdag, behalve voor de zaken bedoeld in artikel 229 van het Burgerlijk Wetboek, dewelke worden ingeleid op de zitting van de 3e kamer op de 2e en 4e dinsdag;b) voor de correctionele rechtbank : 1°) hetzij op de zitting van de 11e et 13e kamer, naargelang de zaak moet worden vastgesteld voor een kamer met een rechter of voor een kamer met drie rechters en voor de zaken bedoeld in artikel 76, lid 6, van het Gerechtelijk Wetboek die vastgesteld moeten worden voor een kamer met drie rechters; 2°) hetzij op de zitting van de 12e kamer met één rechter; 3°) hetzij op de zitting van de 12e kamer voor de zaken bedoeld in artikel 76, lid 6, van het Gerechtelijk Wetboek; 4°) hetzij op de zitting van de 13e kamer voor de zaken bedoeld in artikel 92, § 1, 4, van het Gerechtelijk Wetboek; 5°) hetzij op de zitting van de 14e kamer voor de beroepen van de politierechtbank; 6°) hetzij op de zitting van de 16e kamer voor de zaken bedoeld in artikel 92, § 1, 7°, van het Gerechtelijk Wetboek;
In zaken met rechtstreekse dagvaarding wordt het openbaar ministerie door de dagvaardende partij op de hoogte gebracht en in het bezit gesteld van de stukken ten minste drie dagen vóór de oproeping van de zaak. c) voor de voorzitter of de magistraat die hij aanduidt, zetelend in kort geding of zoals in kort geding : op de zitting van de achtste kamer, op dinsdag;d) voor de beslagrechter : op de zitting van de 9e kamer, op dinsdag;e) voor de jeugdrechtbank : op de zitting van de vijftiende kamer : voor de te nemen maatregelen ten aanzien van minderjarigen overeenkomstig de wet van 8 april 1965 gewijzigd door de wetten van 2 februari 1994, 15 mei 2006 en 13 juni 2006 en het decreet van 4 maart 1991, op de 1e, 3e en 5e maandag en voor de andere zaken die onder de bevoegdheid vallen van de jeugdrechtbank, op de 2e en 4e maandag.
Art. 8.De voorzitter van de rechtbank wijst de burgerlijke zaken toe.
De strafzaken worden, op voorstel van de procureur des Konings, toegewezen door de voorzitter van de rechtbank.
Art. 9.De voorzitter van de rechtbank bepaalt, na het advies van de Procureur des Konings te hebben ingewonnen, de dienstregeling van de onderzoeksrechters en de verdeling van de zaken onder hen.
De zaken worden toegewezen aan de onderzoeksrechter die met dienst is op de datum van de vordering van de procureur des Konings.
Indien de behoeften van de dienst of de goede rechtsbedeling zulks vereisen, kan de voorzitter van de rechtbank, na het advies van de procureur des Konings te hebben ingewonnen, afwijken van de dienstregeling alsook van de regeling betreffende de verdeling van de zaken, of aan een onderzoeksrechter een zaak toewijzen die bij een andere onderzoeksrechter aanhangig is gemaakt.
Art. 10.De voorzitter van de rechtbank bepaalt, na het advies van de procureur des Konings te hebben ingewonnen, de dagen en uren van de vakantiezittingen, in overeenstemming met de artikelen 334 tot 339 van het Gerechtelijk Wetboek.
Hij maakt de lijst op van de magistraten die er zitting zullen houden.
Hij kan ten allen tijde die lijst wijzigen, met het oog op de behoeften van de dienst.
Art. 11.De beschikkingen die de voorzitter van de rechtbank neemt op grond van de artikelen 89 en 90 van het Gerechtelijk Wetboek of op grond van dit reglement, worden ter griffie van de rechtbank aangeplakt. Deze beschikkingen worden onmiddellijk ter kennis gebracht van de eerste voorzitter van het Hof van Beroep en van de procureur des Konings.
Art. 12.Het koninklijk besluit van 24 februari 1994 tot vaststelling van het bijzonder reglement van de rechtbank van eerste aanleg te Neufchâteau, wordt opgeheven.
Art. 13.Dit besluit treedt in werking op 1 oktober 2008.
Art. 14.Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 18 september 2008.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, J. VANDEURZEN