gepubliceerd op 04 december 2015
Koninklijk besluit betreffende rechtshulp aan het gerechtspersoneel en de magistraten en de schadeloosstelling van de door hen opgelopen zaakschade
18 NOVEMBER 2015. - Koninklijk besluit betreffende rechtshulp aan het gerechtspersoneel en de magistraten en de schadeloosstelling van de door hen opgelopen zaakschade
FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het Gerechtelijk Wetboek, artikelen 353 bis, tweede lid, 354, vijfde lid, en 363, vierde lid, ingevoegd bij de wet van 10 april 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/04/2014 pub. 10/06/2014 numac 2014009233 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek, de wet van 25 april 2007 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek inzonderheid met betrekking tot bepalingen inzake het gerechtspersoneel van het niveau A, de griffiers en de secretarissen en inzake de rechterlijke organisatie, tot wijziging van de wet van 10 april 2003 tot regeling van de afschaffing van de militaire rechtscolleges in vredestijd alsmede van het behoud ervan in oorlogstijd en tot wijziging van de wet van 31 januari 2007 inzake de gerechtelijke opleiding en tot oprichting van het Instituut voor gerechtelijke opleiding type wet prom. 10/04/2014 pub. 10/06/2014 numac 2014009225 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van sommige bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op het invoeren van een nieuwe geldelijke loopbaan voor het gerechtspersoneel en van een mandatensysteem voor de hoofdgriffiers en de hoofdsecretarissen sluiten;
Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën d.d. 30 januari 2015;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, d.d. 9 april 2015;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister belast met Ambtenarenzaken, d.d. 7 mei 2015;
Gelet op het protocol nr.425 houdende de besluiten van de onderhandelingen van Sectorcomité III-Justitie van 6 juli 2015;
Gelet op het protocol nr 30. houdende de besluiten van de onderhandelingen van het onderhandelingscomité voor de griffiers, referendarissen en parketjuristen van de rechterlijke orde van 6 juli 2015;
Gelet op het advies 58.111/3 van de Raad van State, gegeven op 12 oktober 2015 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op : 1° de magistraten van de rechterlijke orde;2° de rechters in sociale zaken;3° de rechters in handelszaken;4° de raadsheren in sociale zaken;5° de referendarissen en de parketjuristen bij de hoven en rechtbanken;6° de griffiers;7° de secretarissen;8° het personeel van de griffies, van de parketsecretariaten en van de steundiensten;9° de attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie. HOOFDSTUK II. - Rechtshulp
Art. 2.§ 1. Rechtshulp wordt toegekend aan een in artikel 1 bedoelde persoon die : 1° in rechte gedagvaard wordt of tegen wie strafvordering wordt ingesteld wegens daden gesteld of verzuim begaan bij de uitoefening van zijn functies;2° het slachtoffer is, bij de uitoefening van zijn functies, van fysieke of materiële schade die niet vergoed is overeenkomstig hoofdstuk III. De federale Staat kan rechtshulp toekennen aan een in artikel 1 bedoelde persoon die een rechtsvordering instelt of klacht indient bij de gerechtelijke instanties wanneer hij aangesproken wordt bij de uitoefening van zijn functies. § 2. Rechtshulp kan bestaan uit : 1° een tenlasteneming, eventueel onder voorwaarden, van de honoraria en de kosten van de door de in artikel 1 bedoelde persoon gekozen advocaat, alsook van de kosten inherent aan de gerechtelijke procedure;2° een tenlasteneming van de gerechtskosten waartoe de in artikel 1 bedoelde persoon in rechte veroordeeld wordt wegens feiten gepleegd of verzuim begaan bij de uitoefening van zijn functies;3° de terbeschikkingstelling van een advocaat.
Art. 3.Rechtshulp wordt geweigerd aan de in artikel 1 bedoelde persoon tegen wie de federale Staat een vordering tot schadeloosstelling of een regresvordering instelt.
Rechtshulp wordt ook geweigerd aan de in artikel 1 bedoelde persoon die een vordering tegen de federale Staat instelt.
Rechtshulp kan ook geweigerd worden aan de in artikel 1 bedoelde persoon die een vordering instelt tegen een ander personeelslid van de rechterlijke orde of een magistraat.
Art. 4.Rechtshulp wordt geweigerd wanneer : 1° de feiten kennelijk geen verband houden met de uitoefening van de functies;2° kennelijk blijkt dat de in artikel 1 bedoelde persoon bedrog heeft gepleegd of een zware fout heeft begaan, of dat hij, als slachtoffer, van meet af aan en zonder gegronde redenen de in artikel 216ter, § 1, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering bedoelde strafbemiddeling heeft geweigerd. Indien de rechtshulp verleend werd op basis van een leugenachtige verklaring of van een verklaring die relevante informatie heeft achtergehouden zodanig dat de hulp had moeten worden geweigerd overeenkomstig het eerste lid, wordt de terugbetaling van de honoraria en de kosten geëist.
Art. 5.§ 1. Wanneer rechtshulp werd geweigerd met toepassing van artikel 4 en uit een definitieve rechterlijke beslissing blijkt dat die weigering ongegrond was, heeft de in artikel 1 bedoelde persoon recht op de terugbetaling van de kosten die hij heeft gedragen om voor zijn verdediging in te staan, onverminderd de bepalingen van artikel 6, § 1, vierde lid, 7°.
De schuldeiser dient hiertoe, bij een aangetekende brief, een schriftelijke aanvraag in bij de voorzitter van het directiecomité van de FOD Justitie. Bij deze aanvraag voegt hij een afschrift van de rechterlijke beslissing en de staat van de honoraria en de kosten die hij voor zijn verdediging heeft gedragen, vergezeld van de bewijsstukken die er betrekking op hebben. § 2. Wanneer rechtshulp werd verleend met toepassing van een bepaling die van artikel 4 afwijkt kan, voor zover de in artikel 1 bedoelde persoon uitdrukkelijk daarvan verwittigd werd op het tijdstip dat die hulp verleend wordt, de terugbetaling van het ereloon en de kosten geëist worden indien uit de definitieve rechterlijke beslissing blijkt dat de in artikel 1 bedoelde persoon bedrog heeft gepleegd of een zware fout heeft begaan.
Art. 6.§ 1. De in artikel 2, § 1, eerste lid, 1°, bedoelde persoon die rechtshulp wenst, dient hiertoe een schriftelijke aanvraag in bij de voorzitter van het directiecomité van de FOD Justitie.
Deze aanvraag gebeurt zo spoedig mogelijk na de kennisneming van de tegen hem gerichte vordering.
In spoedeisende gevallen kan de aanvraag via een ander communicatiemiddel gebeuren, mits zij naderhand schriftelijk bevestigd wordt.
Deze aanvraag bevat : 1° de vermelding van de datum;2° de identiteit, de functie, desgevallend de graad of de klasse, alsook de gewone plaats van tewerkstelling van de aanvrager;3° een omstandige beschrijving van de zaak;4° een afschrift van de dagvaarding of van de akte van rechtsingang;5° de identiteit en de woonplaats van de eventuele getuigen;6° desgevallend, de identiteit, de woonplaats en het telefoonnummer van de gekozen advocaat;7° een ontwerp van overeenkomst waarmee de federale Staat in de plaats treedt van de rechten van de in artikel 1 bedoelde persoon die rechtshulp bekomen heeft wat de honoraria van de gekozen advocaat en de gerechtskosten betreft.Krachtens deze overeenkomst, kan de federale Staat de honoraria van de advocaat onderzoeken en betwisten op basis van de geleverde prestaties, de gerechtskosten en het ereloon van de advocaat terugeisen van de tegenpartij, alsook de eventuele rechtsplegingsvergoeding.
De aanvraag eindigt met de woorden "Ik bevestig op mijn eer dat deze verklaring oprecht en volledig is".
Indien de in artikel 1 bedoelde persoon in de onmogelijkheid verkeert om deze aanvraag zelf in te dienen, kan zij door een andere persoon worden ingediend. In dat geval worden in de aanvraag eveneens de identiteit en hoedanigheid van deze persoon, alsmede de reden van de indeplaatsstelling vermeld.
Uiterlijk tien werkdagen na ontvangst van de aanvraag en in elke graad van de procedure, deelt de voorzitter van het directiecomité van de FOD Justitie aan de aanvrager schriftelijk mee of de rechtshulp hem al dan niet en, desgevallend, onder welke voorwaarden wordt toegekend; hij geeft de redenen van weigering of de opgelegde voorwaarden op. Bij gebreke van een antwoord binnen deze termijn, wordt de beslissing geacht gunstig te zijn.
De voorzitter van het directiecomité van de FOD Justitie stelt een einde aan de rechtshulp indien bewezen is dat de aanvraag een ernstig leugenachtig karakter vertoont of indien in de aanvraag relevante informatie werd achtergehouden. In dit geval zijn desgevallend de bepalingen van artikel 5 § 1, van toepassing. § 2. De in artikel 2, § 1, eerste lid, 2°, en tweede lid, bedoelde persoon die rechtshulp wenst, dient hiertoe zo spoedig mogelijk en uiterlijk, op straffe van verval, vijftien dagen na het instellen van de rechtsvordering, per aangetekende brief een aanvraag in gericht aan de voorzitter van het directiecomité van FOD Justitie.
De bepalingen van § 1, derde tot achtste lid, zijn van toepassing op deze aanvraag. § 3. Wanneer de in artikel 2, § 1, tweede lid, bedoelde persoon met zijn vordering of zijn klacht een louter morele schadevergoeding nastreeft, kan de voorzitter van het directiecomité van de FOD Justitie, na de betrokkene gehoord te hebben, beslissen de kosten inherent aan de gerechtelijke procedure en de honoraria van zijn advocaat niet ten laste te nemen, noch een advocaat te zijner beschikking te stellen.
Art. 7.Als de rechtshulp bestaat uit de tussenkomst bedoeld in artikel 2, § 2, 1°, en indien de in artikel 1 bedoelde persoon beslist zijn advocaat te vervangen, verwittigt hij onverwijld de voorzitter van het directiecomité van FOD Justitie. In dit geval wordt de bij artikel 6 § 1, vierde lid, 7°, bedoelde overeenkomst aangepast.
Art. 8.Als de rechtshulp bestaat uit de tussenkomst bedoeld in artikel 2, § 2, 1°, licht de in artikel 1 bedoelde persoon of zijn advocaat de voorzitter van het directiecomité van de FOD Justitie in over het verloop van het geding. HOOFDSTUK III. - Zaakschade
Art. 9.De in artikel 1 bedoelde persoon kan op zijn vraag worden vergoed voor de schade aan goederen waarvan hij eigenaar of houder is wanneer vastgesteld is dat de schade berokkend werd in verband met de uitoefening van zijn functies.
De schadeloosstelling kan aan voorwaarden worden onderworpen, inzonderheid de neerlegging van een klacht of de dagvaarding van de aansprakelijke derde.
Art. 10.De schadeloosstelling is uitgesloten wanneer de schade te wijten is aan een opzettelijke fout, een zware fout begaan door de in artikel 1 bedoelde persoon of een lichte fout die bij hem eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomt.
Hetzelfde geldt, ten belope van het verleende of te verlenen bedrag, wanneer de schade werd of kan worden vergoed : 1° krachtens een verzekering die door de in artikel 1 bedoelde persoon of in zijn voordeel werd aangegaan, behoudens niet-betaling door de verzekeraar binnen een termijn van één jaar te rekenen vanaf het ontstaan van de schade;2° als gerechtskosten in strafzaken. Indien de schadeloosstelling werd verleend op basis van een leugenachtige verklaring of van een verklaring waarin relevante informatie werd achtergehouden zodanig dat zij had moeten worden geweigerd, wordt de terugbetaling van de schadeloosstelling geëist.
Art. 11.De in artikel 9 bedoelde aanvraag wordt slechts in aanmerking genomen voor zover de in artikel 1 bedoelde persoon, behoudens overmacht, binnen acht dagen na de vaststelling van de schade, de dienst die de voorzitter van het directiecomité van FOD Justitie heeft aangewezen om de aanvragen te ontvangen, schriftelijk op de hoogte heeft gebracht van het bestaan van de schade.
Art. 12.§ 1. De in artikel 1 bedoelde persoon richt binnen dertig dagen te rekenen van de vaststelling van de schade, een vergoedingsaanvraag tot de voorzitter van het directiecomité van de FOD Justitie.
Die aanvraag wordt door de aanvrager ondertekend en omvat de volgende vermeldingen : 1° de vermelding van de datum;2° de identiteit, de functie, desgevallend de graad of de klasse, de gewone plaats van de tewerkstelling, de woonplaats en het rekeningnummer van de aanvrager;3° een korte beschrijving van de omstandigheden waarin de zaakschade werd geleden, met vermelding van de datum en de plaats;4° een beschrijving van de geleden zaakschade, alsook de begroting van de restwaarde van de beschadigde goederen of van de herstelkosten;5° de vermelding van de naam, voornamen, het beroep en de woonplaats van de eventuele getuigen en, in voorkomend geval, van de aansprakelijk geachte derde;6° in voorkomend geval, de vermelding dat proces-verbaal is opgemaakt, dat een klacht is ingediend tegen de aansprakelijk geachte derde of dat de aansprakelijk geachte derde in gebreke werd gesteld, in welk geval een kopie van de ingebrekestelling bij de aanvraag wordt gevoegd;7° in voorkomend geval, de vermelding van het feit dat de in artikel 1 bedoelde persoon zich burgerlijke partij heeft gesteld;8° de vermelding van de andere middelen waarover de in artikel 1 bedoelde persoon beschikt om herstel van de geleden schade te bekomen, of de vermelding van de ontstentenis ervan, evenals in voorkomend geval, de vermelding van de krachtens één of meer van deze middelen verkregen schadevergoeding;9° een ontwerp van overeenkomst waardoor de federale Staat in de rechten en vorderingen treedt van de in artikel 1 bedoelde persoon ten belope van de betaalde sommen. § 2. Bij de aanvraag worden de stukken gevoegd tot staving van de verschillende elementen ervan.
De aanvraag eindigt met de woorden "Ik bevestig op mijn eer dat deze verklaring oprecht en volledig is".
Art. 13.Onverminderd een latere rechterlijke uitspraak over het schadeverwekkende feit, bepaalt de voorzitter van het directiecomité van de FOD Justitie, op grond van de bewijselementen aangevoerd door de belanghebbende en de concrete gegevens van de zaak, voor elk geval, het bedrag van de vergoeding dat hem zal worden uitgekeerd. HOOFDSTUK IV. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art. 14.Indien de in artikel 1 bedoelde persoon na rechtshulp overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk II, of de schadeloosstelling van de zaakschade, overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk III, te hebben aangevraagd op pensioen wordt gesteld, ontslag neemt, zijn functie verliest op grond van medische ongeschiktheid of over geen arbeidsovereenkomst meer beschikt, blijven de rechtshulp of de schadeloosstelling hem verschuldigd. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen
Art. 15.Dit besluit treedt in werking de dag waarop ze in het Belgisch staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 16.De minister bevoegd voor Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 18 november 2015.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Justitie, K. GEENS