gepubliceerd op 02 april 2003
Koninklijk besluit houdende bezoldigingsregeling van de militairen van alle rangen en betreffende het stelsel van de dienstprestaties van de militairen van het actief kader beneden de rang van officier
18 MAART 2003. - Koninklijk besluit houdende bezoldigingsregeling van de militairen van alle rangen en betreffende het stelsel van de dienstprestaties van de militairen van het actief kader beneden de rang van officier
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 20 mei 1994 betreffende de geldelijke rechten van de militairen, inzonderheid op het artikel 2, tweede lid, op artikel 3, § 3bis, op artikel 11, § 2, gewijzigd bij de wet van 22 maart 2001, en § 3, en op artikel 12;
Gelet op het koninklijk besluit van 20 oktober 1972 houdende toekenning van een toelage voor dienstprestaties volbracht op zaterdag, op zondag of op een feestdag, voor zekere militairen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 1 maart 1977, van 16 mei 1980, van 15 maart 1988, van 21 maart 1991, van 11 augustus 1994, en van 22 november 1999;
Gelet op het koninklijk besluit van 23 november 1982 houdende bezoldigingsregeling van de militairen, inzonderheid op artikel 24, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 1 september 1992, artikel 27, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 november 1990 en artikel 28;
Gelet op het koninklijk besluit van 4 juli 1994 houdende bezoldigingsregeling van de militairen van alle rangen en betreffende het stelsel van de dienstprestaties van de militairen van het aktief kader beneden de rang van officier, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 24 november 1995, van 2 juli 1996, van 29 juli 1997, van 20 juli 1998, van 22 november 1999, van 29 oktober 2001, van 8 november 2001 en van 9 december 2002;
Gelet op het koninklijk besluit van 6 december 2001 betreffende het verlenen van geldelijke voordelen aan sommige militairen die een paramedische functie uitoefenen, inzonderheid op artikel 3;
Gelet op het protocol van het Onderhandelingscomité van het militair personeel van de krijgsmacht, afgesloten op 21 februari 2003;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 24 februari 2003;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting gegeven op 25 februari 2003;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Ambtenarenzaken gegeven op 25 februari 2003;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Pensioenen gegeven op 4 maart 2003;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat deze maatregelen onontbeerlijk zijn om het moreel van de leden van de krijgsmacht te consolideren;
Overwegende dat deze maatregelen onontbeerlijk zijn om de attractiviteit van het beroep van militair te verbeteren;
Overwegende dat de competitiviteit op de arbeidsmarkt van het beroep van militair met sectoren die op geldelijk vlak aantrekkelijker zijn, de werving van jonge rekruten en bijgevolg de operationaliteit van de krijgsmacht in gevaar brengt;
Overwegende dat, op termijn, een marktconforme verloning voor de militairen moet bewerkstelligd worden;
Overwegende dat de beoogde maatregelen dus een geldelijke incentive inhouden, waarmee de militairen, begiftigd met specifieke competenties, kunnen aangemoedigd worden om welbepaalde prestaties te leveren in het belang van de Natie enerzijds en om in dienst te blijven anderzijds;
Overwegende dat, in de wijziging van 14 juni 2002 van het sectoraal akkoord van Defensie van 19 april 2001, 1 januari 2003 reeds vooropgesteld werd als streefdoel van de inwerkingtreding van de meeste van de met dit besluit beoogde maatregelen;
Overwegende de dringende noodzaak om de bepalingen van dit besluit zo snel mogelijk ingang te laten vinden omdat het moreel een directe invloed heeft op de operationaliteit van de eenheden;
Op de voordracht van Onze Minister van Landsverdediging, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : TITEL I. - ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.§ 1. Dit besluit is van toepassing op de militair die een wedde geniet. § 2. In afwijking van § 1, zijn de bepalingen van titel III, hoofdstuk I, van titel IV en van titel VI van dit besluit niet van toepassing op : 1° de militair gebezigd in de ministeries of in de instellingen van openbaar nut met toepassing van het koninklijk besluit nummer 26 van 29 juni 1967 betreffende de mobiliteit der leden van de krijgsmacht;2° de militair gebezigd in de ministeries of in de instellingen van openbaar nut met toepassing van de wet van 20 mei 1994 betreffende de beziging van militairen buiten de krijgsmacht;3° de militair in de deelstand « in vorming ». § 3. In afwijking van § 1, zijn de bepalingen van de hoofdstukken V en VI van titel IV van dit besluit niet van toepassing op de militair in disponibiliteit. § 4. In afwijking van § 1, zijn de bepalingen van hoofdstuk VII van titel IV van dit besluit niet van toepassing op de onderofficier, die aangesteld is in een graad van officier. § 5. In afwijking van § 1, zijn de bepalingen van titel VI van dit besluit niet van toepassing op : 1° de militair die behoort tot het reservekader die wederoproepingen of trainingsprestaties van korte duur verricht;2° de militair met vaste dienst in het buitenland;3° de militair met vaste dienst bij de internationale hoofdkwartieren, generale staven en instellingen die in België zijn gevestigd, uitgezonderd de militair in dienst bij de 4de Belgische Pipe-Line Divisie. § 6. In afwijking van § 1, zijn artikel 29, artikel 42, tweede lid, en artikel 44, niet van toepassing op de militair in de deelstand « in normale dienst » die het weddencomplement geniet, bedoeld in artikel 3, van het koninklijk besluit van 6 december 2001 betreffende het verlenen van geldelijke voordelen aan sommige militairen die een paramedische functie uitoefenen.
Art. 2.De bedragen van de toelagen, van de vergoedingen en van de uitkeringen, bedoeld in dit besluit, worden gekoppeld aan de mobiliteitsregeling toepasselijk op de wedden van het personeel der ministeries. Zij zijn gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01.
Art. 3.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° dienstprestaties : de prestaties die de militair verricht op bevel van een daartoe bevoegde overheid of ingevolge een wettelijke of reglementaire bepaling;2° ploegendienst : een dienstregeling waarbij een welbepaalde doorlopende opdracht of een reeks van opdrachten uitgevoerd wordt door daartoe speciaal samengestelde groepen militairen die uitsluitend die opdracht of opdrachten uitvoeren en die elkaar op voorziene tijdstippen afwisselen;3° beveiligingsopdracht : ononderbroken dienstprestatie van minstens tien uren die tot doel heeft militaire of burgerlijke doelwitten te beveiligen en die gekenmerkt wordt door het feit dat de militair, die deze uitvoert, gewapend blijft en de onmiddellijke omgeving van de te beveiligen doelwitten niet verlaat, en die kan uitgevoerd worden : a) hetzij in een stelsel van ploegendienst;b) hetzij door nachtwakers;c) hetzij als bijkomende dienstprestatie door een militair voor wie deze geen verband houdt met zijn gewone functie;4° permanentie : een ononderbroken dienstprestatie van minstens vierentwintig uur, andere dan een beveiligingsopdracht, tijdens dewelke de betrokken militair op de plaats van de opdracht beschikbaar is gedurende de volledige duur van de dienstprestatie, al dan niet met het oog op een interventie;5° categorie : a) officieren : de officieren en de kandidaten bekleed met een graad van officier;b) onderofficieren : de onderofficieren en de kandidaten bekleed met een graad van onderofficier;c) vrijwilligers : de vrijwilligers en de kandidaten bekleed met een graad van vrijwilliger;6° baremische categorie : de verschillende weddenschalen binnen een zelfde categorie;7° vaste dienst : een dienstreis in het buitenland, waarvan bij aanvang blijkt dat de duur ervan minstens vijf ononderbroken maanden zal bedragen;8° nachtwaker : de militair die de ambtscode « waker » of « waker-hondenmeester » heeft, en die een als dusdanig op de organieke tabellen hernomen betrekking uitoefent, welke inhoudt dat het wezenlijke van deze dienstprestaties buiten de gewone diensturen valt;9° terugroepbaar personeel : personeel aan wie een preadvies werd gegeven, opdat het, binnen een door de bevoegde overheid bepaalde redelijke termijn die de vier uur niet mag overschrijden, de dienst zou kunnen hervatten met het oog op het uitvoeren van dienstprestaties, die plaatsvinden binnen het kader van een beurtrol en niet kunnen uitgevoerd worden binnen de normale diensturen. Voor de toepassing van dit besluit worden geacht feestdagen te zijn : 1 januari; Paasmaandag; 1 mei; Onze-Lieve-Heer Hemelvaart;
Pinkstermaandag; de verjaardag van Zijne Majesteit de Koning; 21 juli; 15 augustus; 1 november; 2 november; 11 november; 15 november; 25 december; 26 december; de vrijdag die volgt op Onze-Lieve-Heer Hemelvaart en de werkdagen vanaf 27 december tot en met 31 december, alsook de dagen waarop de Minister van Landsverdediging aan alle militairen onder zijn bevoegdheid een dienstontheffing verleent.
Voor de toepassing van dit besluit wordt, telkens als een graad wordt vermeld, ook de gelijkwaardige graad in aanmerking genomen.
Art. 4.De Minister van Landsverdediging oefent de bevoegdheden, bedoeld in artikel 3, tweede lid, in artikel 28, vierde lid, in artikel 41, tweede lid, in artikel 48, 2° tot 4°, en in artikel 51, uit in toepassing van artikel 9 van het koninklijk besluit van 16 november 1994 betreffende de administratieve en begrotingscontrole, waarbij het gunstig advies van de Inspecteur van Financiën hem vrijstelt van de akkoordbevindingen van de Ministers tot wiens bevoegdheden de begroting en het algemeen bestuur behoren.
TITEL II. - BEPALINGEN BETREFFENDE DE WEDDE HOOFDSTUK I. - De basiswedde
Art. 5.De weddenschalen van de militair worden, binnen iedere categorie, in euro vastgesteld per graad en in bepaalde gevallen, per baremische categorie, overeenkomstig bijlage A bij dit besluit.
Art. 6.De militair geniet de minimumwedde, verbonden aan de graad waartoe hij is benoemd of waarin hij is aangesteld, alsook de volgens de bepalingen van dit besluit verkregen tussentijdse weddenverhogingen. Dit vormt zijn basiswedde.
Art. 7.§ 1. De militair aangesteld om het ambt van een hogere graad uit te oefenen, behoudt de wedde die hij vóór die aanstelling genoot.
Voor de duur van de aanstelling heeft hij bovendien recht op een toelage ten belope van het verschil tussen de wedde verbonden aan de graad waarvan hij het ambt uitoefent en de wedde van de graad waartoe hij is benoemd of waarin hij is aangesteld.
In afwijking van het vorige lid, geniet de militair, aangesteld in de graad van brigade-generaal, een toelage van 2.535 EUR op jaarbasis. § 2. De kandidaat-militair van de bijzondere werving heeft recht op een toelage ten belope van het verschil tussen de wedde verbonden aan de graad waarin hij aangesteld is en de wedde van : 1° onderluitenant, indien hij kandidaat-officier is;2° sergeant, indien hij kandidaat-onderofficier is. HOOFDSTUK II. - De tussentijdse verhogingen
Art. 8.Voor het toekennen van de tussentijdse weddenverhogingen komen in aanmerking : 1° het totaal van de werkelijke dienst, als lid van de krijgsmacht volbracht : a) vanaf de leeftijd van 18 jaar voor de vrijwilliger;b) vanaf de leeftijd van 20 jaar voor de onderofficier behorend tot niveau C;c) vanaf de leeftijd van 23 jaar voor de onderofficier behorend tot niveau B;2° voor de officier : a) het totaal van de werkelijke dienst die hij als lid van de krijgsmacht in een graad van officier vanaf de leeftijd van 24 jaar heeft volbracht;b) twee derde van de werkelijke dienst die hij vanaf de leeftijd van 24 jaar als lid van de krijgsmacht beneden de officiersrang heeft volbracht.
Art. 9.Voor de berekening van de tussentijdse weddenverhogingen, worden als werkelijke diensten aangerekend : 1° de tijd gedurende welke de militair zich in een stand bevindt die recht geeft op de volle wedde of op de volle soldij;2° de tijd gedurende welke de militair : a) ter beschikking wordt gesteld van een ander federaal, gewest- of gemeenschapsministerie;b) voor een officiële zending wordt gedetacheerd bij een instelling van internationaal publiek recht;c) ter beschikking wordt gesteld van de militaire technische samenwerking;d) gebezigd wordt in een federaal, gewest- of gemeenschapsministerie, of in een instelling van openbaar nut. Wordt beschouwd als volle wedde de wedde van de militair « in vorming in een school », bedoeld in artikel 4 van de wet van 20 mei 1994 betreffende de geldelijke rechten van de militairen.
Art. 10.Voor de toekenning van de tussentijdse weddenverhogingen komen in aanmerking : 1° de werkelijke diensten die de militair heeft verricht in de diensten, inrichtingen, instellingen en centra, bedoeld in artikel 14 van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel van de federale overheidsdiensten;2° de diensten met volledige prestaties, die de militair voorheen heeft verricht in de besturen en andere diensten van de ministeries als contractueel personeelslid in dienst genomen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken. Komen in dit kader in aanmerking voor het toekennen van de tussentijdse weddenverhogingen : 1° het totaal van de werkelijke diensten als lid van het personeel van een federaal, gewest- of gemeenschapsministerie volbracht : a) vanaf de leeftijd van 18 jaar voor de vrijwilliger;b) vanaf de leeftijd van 20 jaar voor de onderofficier behorend tot niveau C;c) vanaf de leeftijd van 23 jaar voor de onderofficier behorend tot niveau B;2° voor de officier : a) het totaal van de werkelijke diensten die hij vanaf de leeftijd van 24 jaar als lid van het personeel van een federaal, gewest- of gemeenschapsministerie heeft volbracht in groep B in de zin van artikel 6 van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel van de federale overheidsdiensten;b) twee derde van de werkelijke diensten die hij vanaf de leeftijd van 24 jaar als lid van het personeel van een federaal, gewest- of gemeenschapsministerie heeft volbracht in groep A in de zin van hetzelfde artikel. Voor de toepassing van het eerste lid worden de perioden, die, overeenkomstig de artikelen 8 en 9 aangerekend werden als dienstprestaties volbracht in de hoedanigheid van militair of ermee gelijkgesteld, niet in aanmerking genomen.
Art. 11.§ 1. De tussentijdse weddenverhogingen, jaarlijkse of tweejaarlijkse, worden respectievelijk toegekend na het verstrijken van elke periode van één of twee jaar in aanmerking komende dienst. § 2. De in aanmerking komende diensten worden slechts per kalendermaand berekend; die welke geen volle maand bedragen, worden niet meegeteld.
Wanneer de dienst, die in aanmerking wordt genomen voor de toekenning van de tussentijdse weddenverhogingen, slechts voor twee derde in aanmerking wordt genomen, wordt elk overblijvend maandgedeelte voor één maand geteld. HOOFDSTUK III. - De beschermingsmaatregelen
Art. 12.In afwijking van artikel 6 : 1° de wedde toegekend aan een militair die tot een hogere graad toetreedt, mag op geen enkel ogenblik lager zijn dan die welke hij zou genoten hebben in zijn vorige graad;2° de wedde toegekend aan een militair die, zonder wijziging van zijn graad, overgaat naar een andere baremische categorie van de categorie waartoe hij behoort, mag niet lager zijn dan die welke hij genoot in de verlaten baremische categorie;3° de wedde toegekend aan een militair die, ten gevolge van zijn toelating in de hoedanigheid van kandidaat-onderofficier of kandidaat-officier, zijn graad verliest mag op geen enkel ogenblik lager zijn dan die welke hij genoot in zijn vorige graad.
Art. 13.Iedere wijziging van de weddenschalen heeft uitwerking op de eerste dag van de volgende maand.
Indien de aldus vastgestelde wedde lager is dan die welke de militair genoot bij het in werking treden van het wijzigingsbesluit, behoudt hij de hoogste wedde totdat hij een gelijke of een hogere wedde ontvangt. HOOFDSTUK IV. - De weddeverhogingen en de weddevermindering
Art. 14.Geniet een verhoging van de basiswedde vastgesteld op tweemaal de laatste tussentijdse weddenverhoging van de weddenschaal van de graad, de officier die houder is van : 1° het stafbrevet of van het hogere stafbrevet;2° het brevet van militair administrateur of het hogere brevet van militair administrateur;3° het brevet van ingenieur van het militaire materieel. De wedde van de officier, bedoeld in het eerste lid, mag het maximum van de weddenschaal van de graad overschrijden ten belope van het bedrag van de weddenverhoging.
Het genot van de weddenverhoging, vastgesteld in het eerste lid, mag slechts worden toegekend voor één brevet.
Art. 15.De verminderingen, die met volgende coëfficiënten overeenkomen, zijn van toepassing op de wedde van de militair « in vorming in een school », bedoeld in artikel 4 van de wet van 20 mei 1994 betreffende de geldelijke rechten van de militairen : 1° onder 18 jaar : 0,4;2° vanaf 18 jaar : 0,2. De bepalingen betreffende de gewaarborgde bezoldiging in de wet van 20 mei 1994 betreffende de geldelijke rechten van de militairen zijn niet van toepassing op de militair « in vorming in een school ». HOOFDSTUK V. - De gewaarborgde minimumwedde
Art. 16.In afwijking van artikel 6, mag de basisjaarwedde, met inbegrip van de in artikel 14, bedoelde weddenverhogingen, niet lager liggen dan de bedragen in euro vermeld in bijlage B bij dit besluit voor : 1° de officier van het medisch technisch korps, die, op het ogenblik van zijn dienstneming of wederdienstneming als kandidaat-officier van dit korps, naargelang het geval, houder is van het diploma van doctor in de genees-, heel- en verloskunde, van doctor in de veeartsenijkunde, van apotheker of van licentiaat in de tandheelkunde of van arts, dierenarts of tandarts, desgevallend met een bijkomende specialiteit;2° de militair met onbepaald verlof die wederoproepingen, trainingsprestaties van korte duur, vrijwillige prestaties met het oog op de kaderbehoeften, vrijwillige prestaties met het oog op het behoud of het herstel van de vrede of van de internationale veiligheid verricht;3° de als hulppersoneel aangestelde officier. De bedragen, bedoeld in het eerste lid, worden toegekend totdat de belanghebbende, bij toepassing van de bepalingen van dit besluit, normaal een gelijke of een hogere wedde ontvangt. HOOFDSTUK VI. - De betaling van de wedde
Art. 17.§ 1. De wedde van de militair wordt maandelijks en na vervallen termijn betaald, ten bedrage van één twaalfde van de jaarwedde, onder voorbehoud van de weddenvoorschotten.
De in het eerste lid bedoelde weddenvoorschotten worden evenwel slechts op aanvraag van belanghebbende toegekend aan : 1° de militair met onbepaald verlof die wederoproepingen of trainingsprestaties van korte duur verricht;2° de kandidaat-militair, bij de aanvang van zijn dienstneming. § 2. Iedere wijziging op een andere datum dan de eerste dag van een maand, in de toestand van een militair, waarbij een andere weddenschaal moet toegepast worden, heeft slechts uitwerking op de eerste dag van de volgende maand. § 3. Als de wedde van de militair afhankelijk is van zijn leeftijd, wordt de leeftijd van de militair op de eerste dag van de maand in aanmerking genomen.
Art. 18.De militair die ter beschikking van een ander federaal, gewestelijk of gemeenschapsministerie wordt gesteld, of die wegens officiële opdracht bij een instelling van internationaal publiek recht wordt gedetacheerd, wordt niet meer op de begroting van Landsverdediging betaald gedurende de periode van ter beschikkingstelling van dit ander departement of tijdens zijn officiële opdracht.
De Minister van Landsverdediging kan evenwel in bijzondere gevallen van het in het eerste lid bedoelde principe afwijken.
Art. 19.Wanneer de maandwedde niet volledig verschuldigd is, wordt zij in dertigsten verdeeld.
Bedraagt het werkelijk aantal te betalen dagen vijftien of minder, dan is het aantal verschuldigde dertigsten gelijk aan het werkelijk aantal te betalen dagen.
Bedraagt het werkelijk aantal te betalen dagen meer dan vijftien, dan is het aantal verschuldigde dertigsten gelijk aan het verschil tussen dertig en het werkelijk aantal niet te betalen dagen.
Art. 20.Wanneer een militair overlijdt, worden de krachtens artikel 17, § 1, toegestane voorschotten niet teruggevorderd.
TITEL III. - BEPALINGEN BETREFFENDE DE TOELAGEN EN VERGOEDINGEN TOEGEKEND AAN DE MILITAIR IN DE DEELSTANDEN IN « INTENSIEVE DIENST », « IN HULPVERLENING » EN « IN OPERATIONELE INZET » HOOFDSTUK I. - De toelage toegekend aan de militair in de deelstand « in intensieve dienst »
Art. 21.De militair in de deelstand « in intensieve dienst » ontvangt een toelage waarvan het dagbedrag vastgesteld wordt op 5/1850 van de brutojaarwedde. HOOFDSTUK II. - De toelagen en vergoedingen toegekend aan de militair in de deelstand « in hulpverlening » en « in operationele inzet »
Art. 22.De militair in de deelstanden « in hulpverlening » en « in operationele inzet » ontvangt een toelage waarvan het dagbedrag vastgesteld wordt op 5/1850 van de brutojaarwedde.
Art. 23.De militair in de deelstanden « in hulpverlening » en « in operationele inzet » ontvangt bovendien een forfaitaire dagvergoeding van 9,92 EUR. Dit bedrag wordt vermenigvuldigd met de volgende coëfficiënten : 1° in de deelstand « in hulpverlening » : a) op het nationaal grondgebied : 2;b) buiten het nationaal grondgebied : 2;2° in de deelstand « in operationele inzet » : a) in geval van handhaving van de orde : 2;b) in geval van waarnemingsinzet : 2;c) in geval van beschermingsinzet : 3;d) in geval van passieve gewapende inzet : 4;e) in geval van actieve gewapende inzet : 5. De toekenning van de vergoeding bedoeld in het eerste lid heft het recht op de vergoeding voor kleine uitgaven op, gevestigd in artikel 4, § 1, van het ministerieel besluit van 3 februari 1975 genomen ter uitvoering van het koninklijk besluit van 15 januari 1962 tot vaststelling van het vergoedingsstelsel toepasselijk op de militairen die dienstreizen volbrengen in het buitenland. HOOFDSTUK III. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art. 24.De brutojaarwedde die in aanmerking moet worden genomen is die welke heeft gediend voor het berekenen van de bezoldiging voor de maand tijdens welke de dienstprestatie is verricht.
Voor de militair « in vorming in een school » betreft dit de brutojaarwedde vóór toepassing van de in artikel 15 bedoelde vermindering.
Art. 25.De personen die niet behoren tot het leger en wier aanwezigheid bij de militairen noodzakelijk is tijdens het verrichten van dienstprestaties in de deelstanden « in intensieve dienst », « in hulpverlening » en « in operationele inzet », kunnen onder dezelfde voorwaarden aanspraak maken op de toelagen en vergoedingen, bedoeld in deze titel.
TITEL IV. - BEPALINGEN BETREFFENDE DE AANVULLENDE TOELAGEN EN VERGOEDINGEN HOOFDSTUK I. - De forfaitaire toelage voor nachtwakers
Art. 26.Een forfaitaire toelage van 3/1850 van de brutojaarwedde wordt toegekend aan de nachtwaker per schijf van vierentwintig uitgevoerde uren als wachtprestatie van minstens tien ononderbroken uren per dienstprestatie. HOOFDSTUK II. - De Toelagen voor permanentie en voor terugroepbaar personeel
Art. 27.Een forfaitaire toelage wordt toegekend aan de militair die een permanentie uitvoert. Het bedrag van deze toelage wordt vastgesteld op 5/1850 van de brutojaarwedde per vierentwintig uur.
Deze toelage wordt niet toegekend aan de militair die de dienstprestatie, bedoeld in het eerste lid, verricht binnen zijn gewone dienstregeling.
Art. 28.Een toelage van 1/1850 van de brutojaarwedde wordt toegekend aan de militair per vierentwintig uur wanneer hij terugroepbaar moet zijn.
Het begrip terugroepbaar impliceert dat de militair, als hij daartoe door de bevoegde overheid wordt opgeroepen, ten laatste binnen de twee uur de dienst moet hervatten.
Indien de termijn, bedoeld in het tweede lid, evenwel op vier uur wordt gebracht, wordt de toelage vastgesteld op 0,5/1850 van de brutojaarwedde.
De Minister van Landsverdediging of de militaire overheid die hij hiertoe aanwijst : 1° mag deze toelage tevens, wegens behoorlijk gerechtvaardigde dienstredenen, toekennen aan het personeel dat voldoet aan de in dit artikel bedoelde voorwaarden, doch niet de dienst hervat in het kader van een beurtrol;2° bepaalt de mogelijke graden van terugroepbaarheid, de voorwaarden die dienen vervuld te zijn om als terugroepbaar personeel aanzien te mogen worden, alsook de nadere regels inzake de organisatie van deze dienstregeling. HOOFDSTUK III. - De Toelage voor dienstprestaties volbracht op zaterdag, op zondag, of op een feestdag
Art. 29.Aan de militair die dienstprestaties volbrengt op zaterdag, op zondag, of op een feestdag, wordt een forfaitaire dagtoelage van 50 EUR toegekend, ongeacht het aantal volbrachte dienstprestaties per dag of de duur ervan. HOOFDSTUK IV. - De toelage voor geselecteerde
Art. 30.§ 1. Een toelage voor geselecteerde wordt toegekend aan de kapitein-commandant en de adjudant van het actief kader onder de voorwaarden bepaald in dit artikel.
De kapitein-commandant geslaagd voor de beroepsproeven voor bevordering tot de graad van majoor, die twee jaar na de eerste op die examens volgende benoemingen niet in de graad van majoor werd benoemd, geniet een toelage van 1.875 EUR per jaar.
Evenwel bedraagt de toelage, bedoeld in het vorig lid, 676,18 EUR tot 1 augustus 2005.
De adjudant, geslaagd voor het vergelijkend kwalificatie-examen of voor het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef, die twee jaar na de eerste op dat examen volgende benoeming niet in de graad van adjudant-chef werd benoemd, geniet een toelage van 1.250 EUR per jaar. § 2. De toelage, bedoeld in dit artikel, mag niet gecumuleerd worden met de toelage, bedoeld in artikel 7. § 3. De toelage is verschuldigd vanaf de eerste dag van de maand die op de in § 1 bedoelde benoemingen volgt. Indien deze benoemingen op de eerste dag van de maand plaatshebben, is zij evenwel verschuldigd vanaf deze dag.
De toelage is niet meer verschuldigd vanaf de dag waarop de militair de wedde van adjudant-chef of van majoor geniet. § 4. De toelage wordt maandelijks betaald, samen met de wedde van de maand waarop ze betrekking heeft, ten bedrage van één twaalfde van het jaarbedrag en overeenkomstig de regels, vastgelegd in artikel 19. HOOFDSTUK V. - De toelagen en de vergoedingen voor officieren
Art. 31.§ 1. Aan de officier, bekleed met een graad van opperofficier en aan de hoofdofficier, die tot het actief kader behoren en bezoldigd worden overeenkomstig de tabellen 1 tot 6, of 1bis tot 5bis, van de bijlage A bij dit besluit, wordt een jaarlijkse forfaitaire vergoeding voor hogere kaderleden toegekend, ten belope van 2.000 EUR, die, in het kader van de terugbetaling van kosten eigen aan Defensie, bestemd is tot het dekken van de werkelijke beroepslasten, ontstaan uit hoofde of naar aanleiding van de uitoefening van de functies, verbonden aan zijn graad.
Voor de toepassing van het eerste lid, beoogt deze vergoeding de compensatie van volgende, in België, gedragen kosten, voor zover ze niet rechtstreeks gedragen worden door Defensie : 1° voedingskosten, ontstaan uit hoofde of naar aanleiding van dienstverplaatsingen;2° de reiskosten, ontstaan uit hoofde of naar aanleiding van dienstverplaatsingen;3° de kosten, die, uit hoofde of naar aanleiding van de overbrenging van de gewone plaats van het werk, verbonden zijn aan de verandering van de woon- of verblijfplaats, zonder evenwel rechtstreeks in verband te staan met het vervoer van meubilair, huisraad of reisgoed;4° telefoonkosten;5° documentatiekosten;6° kosten voor professionele gelegenheidsgeschenken, ontstaan uit hoofde of naar aanleiding van gebeurtenissen, die niet rechtstreeks in verband staan met de uitoefening van de functies, verbonden aan de graad. De officier, die de in het eerste lid bedoelde vergoeding geniet, kan geen aanspraak maken op de vergoedingen, bedoeld in : 1° het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten, voor de verplaatsingen uitgevoerd in België;2° de artikelen 4, 6, 9 tot 12, en 22, van het koninklijk besluit van 21 oktober 1975 tot vaststelling van het vergoedingsstelsel toepasselijk op de militair die in België verplicht wordt bepaalde werkelijke lasten te dragen;3° het artikel 4, § 1, 1°, en § 2, van het koninklijk besluit van 7 december 1992 houdende toekenning van een verhuisvergoeding aan de militairen bij overbrenging van de gewone plaats van het werk, wanneer zowel de oude als de nieuwe gewone plaats van het werk in België gelegen zijn. § 2. Een staffunctietoelage wordt toegekend aan de kapitein-commandant en aan de kapitein, die tot het actief kader behoren en bezoldigd worden overeenkomstig de tabellen 1 tot 5, of 1bis tot 5bis, van de bijlage A bij dit besluit, en die minstens de beoordeling « voldoende » hebben behaald op de algehele beoordeling van de cursus staftechniek, gegeven door de commandant van het koninklijk hoger instituut voor defensie.
Het jaarlijks bedrag van deze toelage wordt vastgesteld op 700 EUR. Deze toelage mag gecumuleerd worden met de toelage, bedoeld in artikel 30.
Deze toelage mag evenwel niet gecumuleerd worden met de toelage, bedoeld in artikel 7.
Deze toelage is verschuldigd aan de kapitein-commandant en aan de kapitein vanaf de eerste dag van de maand die op de in het eerste lid bedoelde beoordeling volgt. Indien deze beoordeling op de eerste dag van de maand plaatsheeft, is zij evenwel verschuldigd vanaf deze dag.
Deze toelage is niet meer verschuldigd vanaf de dag waarop de officier de wedde van majoor geniet. § 3. Een commandotoelage wordt toegekend aan de officier van het actief kader die bezoldigd wordt overeenkomstig de tabellen 1 tot 6, of 1bis tot 5bis, van de bijlage A bij dit besluit.
Het jaarbedrag van deze toelage wordt per graad vastgesteld, overeenkomstig bijlage C bij dit besluit. § 4. De officier, aangesteld om het ambt van een hogere graad uit te oefenen, geniet de toelagen en de vergoedingen, verbonden aan die hogere graad. § 5. De toelagen en de vergoedingen, bedoeld in dit hoofdstuk, worden maandelijks betaald, samen met de wedde van de maand waarop ze betrekking hebben, ten bedrage van één twaalfde van het jaarbedrag en overeenkomstig de regels, bepaald in artikel 19. HOOFDSTUK VI. - De vormingstoelage voor de adjudanten en hoofdonderofficieren van het actief kader, behorend tot het niveau C
Art. 32.§ 1. Aan de onderofficier van het actief kader die bezoldigd wordt overeenkomstig de tabellen 7 of 8 van de bijlage A bij dit besluit, en, die op 1 juli 2003 reeds benoemd is in de graad van adjudant, adjudant-chef of adjudant-majoor, wordt een jaarlijkse vormingstoelage toegekend onder de voorwaarden bepaald in dit artikel. § 2. Niemand kan aanspraak maken op de vormingstoelage, indien hij niet minstens de beoordeling « voldoende« heeft behaald ter gelegenheid van het nazicht van de verworven kennis omtrent de nieuwe opdrachten en structuren van de krijgsmacht na afsluiting van een vorming bestaande uit hetzij cursussen per briefwisseling, hetzij voordrachten of seminaries, hetzij uit een combinatie van beide.
De aard en de planning van het in het eerste lid bedoelde nazicht van de verworven kennis, de voorwaarden die dienen vervuld te zijn om eraan onderworpen te mogen worden, de voorwaarden die dienen vervuld te zijn om minstens de beoordeling « voldoende« te behalen alsook de nadere regels inzake de organisatie ervan, worden bepaald door de Minister van Landsverdediging. § 3. Het jaarlijks bedrag van de vormingstoelage is vastgesteld op : 1° zeshonderd euro voor de adjudant, die niet heeft deelgenomen of nog niet heeft kunnen deelnemen aan het vergelijkend kwalificatie-examen of aan het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef;2° zevenhonderd euro voor : a) de adjudant die minstens éénmaal heeft deelgenomen aan het vergelijkend kwalificatie-examen of aan het kwalificatie-examen voor de graad van adjudant-chef, ongeacht het resultaat van dit examen;b) de adjudant-chef;c) de adjudant-majoor. § 4. De vormingstoelage is voor de eerste maal verschuldigd op 1 juli 2004.
De vormingstoelage wordt trimestrieel na vervallen termijn, ten belope van één vierde van het jaarlijks bedrag, uitbetaald samen met de laatste wedde van het trimester dat volgt op het trimester voor welke de vormingstoelage verschuldigd is.
De vormingstoelage is niet meer verschuldigd aan de betrokken onderofficier vanaf de eerste dag van het trimester die volgt op de dag van zijn benoeming in een graad van officier. § 5. De vormingstoelage mag gecumuleerd worden met de toelagen, bedoeld in de artikelen 30 en 33.
Zij mag evenwel niet gecumuleerd worden met de toelage, bedoeld in artikel 7. HOOFDSTUK VII. - De functietoelage voor onderofficieren die tijdelijk aangewezen worden om het ambt van officier of van ambtenaar van Niveau A uit te oefenen
Art. 33.§ 1. Aan de onderofficier van het actief kader die bezoldigd wordt overeenkomstig de tabellen 7, 8 of 9, van de bijlage A bij dit besluit, en die, wanneer dwingende redenen van omkadering zulks vereisen, tijdelijk aangewezen is om een in het organiek kader opgenomen ambt van een hogere functie van officier of van ambtenaar van niveau A uit te oefenen, wordt, onder de voorwaarden bepaald in dit artikel, een functietoelage toegekend, waarvan het jaarlijks bedrag is vastgesteld op 1.000 EUR. § 2. Onverminderd § 3, mag de betrokken onderofficier aanspraak maken op de functietoelage vanaf de dag waarop hij het in de organieke tabellen van het personeel voorkomende ambt van de hogere functie van officier of van ambtenaar van niveau A, waarvoor hij door de directeur-generaal human resources werd aangewezen, daadwerkelijk uitoefent wegens het tijdelijk gebrek aan een titularis met de graad van officier of de graad van niveau A. § 3. Het voordeel van de functietoelage wordt toegekend aan de betrokken onderofficier, die gedurende ten minste één werkdag aan de in dit artikel bedoelde toekenningsvoorwaarden beantwoordt. § 4. De Minister van Landsverdediging bepaalt de procedure volgens welke de in § 2 bedoelde dienstaanwijzing geschiedt. § 5. De functietoelage wordt geschorst : 1° vanaf de eerste dag van de vierde maand na die waarop de onderofficier, die ze geniet, tijdelijk aangewezen wordt om opnieuw het ambt van onderofficier uit te oefenen en waarvan bij aanvang blijkt dat de duur van de tijdelijke aanwijzing niet gekend is;2° vanaf het ogenblik dat de onderofficier, die ze geniet, tijdelijk aangewezen wordt om opnieuw het ambt van onderofficier uit te oefenen en waarvan bij aanvang blijkt dat de duur van de tijdelijke aanwijzing meer dan drie maanden zal bedragen. Zij is opnieuw verschuldigd vanaf de eerste werkdag waarop de betrokken onderofficier zijn in het organiek kader opgenomen ambt van een hogere functie van officier of van ambtenaar van niveau A heeft heropgenomen. § 6. De functietoelage wordt ten belope van één twaalfde van het jaarlijks bedrag uitbetaald met de wedde van de tweede maand die volgt op de maand, waarin de betrokken onderofficier gedurende ten minste één werkdag aan de in dit artikel bedoelde toekenningsvoorwaarden beantwoordt. HOOFDSTUK VIII. - De meesterschaps-toelage voor de eerste korporaal-chefs
Art. 34.Aan de eerste korporaal-chef van het actief kader, die bezoldigd wordt overeenkomstig de tabel 12, van de bijlage A bij dit besluit, wordt een meesterschapstoelage toegekend, waarvan het jaarlijks bedrag is vastgesteld op 250 EUR. Deze toelage wordt uitbetaald met de wedde van de maand augustus.
De meesterschapstoelage is voor de eerste maal verschuldigd op 1 augustus 2004. HOOFDSTUK IX. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art. 35.§ 1. De duur van de dienstprestatie wordt bepaald door het uur, waarop de militair het kwartier verlaat en dat, waarop hij er terugkeert.
Heeft de dienstprestatie plaats in het kwartier, dan komt slechts de tijd in aanmerking gedurende dewelke de militair werkelijk aanwezig is in de eenheid, in de voorgeschreven kledij, op de aangewezen plaats van tewerkstelling en volgens het daar opgelegde uurrooster.
In afwijking van het tweede lid, wordt, wat de berekening van de duur van de dienstprestatie voor het terugroepbaar personeel betreft, naast de werkelijke dienstprestatie, eveneens de duur van de verplaatsingen naar de plaats van de opdracht en terug in rekening gebracht. § 2. Voor het bepalen van de duur van de dienstprestaties, bedoeld in artikel 27, eerste lid, wordt de gewone dagtaak die de dienstprestatie onmiddellijk voorafgaat of erin begrepen is, evenwel meegeteld voor de berekening van de toelage.
Art. 36.§ 1. De brutojaarwedde die in aanmerking moet worden genomen is die welke heeft gediend voor het berekenen van de bezoldiging voor de maand tijdens welke de dienstprestatie is verricht. § 2. De toelagen en de vergoedingen zijn verschuldigd in alle administratieve standen die recht geven op een volledige wedde of op een wedde zoals verschuldigd in het kader van de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek evenals in het kader van de regeling van de halftijdse vervroegde uitstap.
Onverminderd het eerste lid, worden de toelagen en de vergoedingen, bedoeld in de hoofdstukken IV, V, VI, VII en VIII van deze titel, wanneer de wedde niet volledig verschuldigd is, verminderd overeenkomstig dezelfde regels en in dezelfde mate als de wedde van de maand waarop zij betrekking hebben.
Art. 37.Voor de toepassing van de bepalingen van deze titel : 1° wordt verstaan onder werkdag, elke kalenderdag waarop de betrokken militair een dienstprestatie uitvoert;2° wordt de militair, die één van de vrijwillige prestaties verricht, bedoeld in artikel 31, § 2 en § 3, van de wet van 21 december 1990 houdende statuut van de kandidaat-militairen van het actief kader, beschouwd als een militair van het actief kader;3° zijn de in beschouwing te nemen maanden en trimesters, de maanden en trimesters van het kalenderjaar.
Art. 38.De personen die niet behoren tot het leger en wier aanwezigheid bij de militairen noodzakelijk is voor het verrichten van dienstprestaties die recht geven op de toelagen, bedoeld in de artikelen 26, 27, 28 en 29, kunnen onder dezelfde voorwaarden aanspraak maken op de toelagen.
TITEL V. - BEPALINGEN BETREFFENDE DE ONDERBREKINGSUITKERING TOEGEKEND AAN DE MILITAIR IN NON-ACTIVITEIT TEN GEVOLGE VAN EEN TIJDELIJKE AMBTSONTHEFFING WEGENS LOOPBAANONDERBREKING
Art. 39.§ 1. Een onderbrekingsuitkering van 250,28 EUR per maand wordt toegekend aan het personeelslid dat zijn loopbaan onderbreekt. § 2. Het bedrag van de uitkering wordt evenwel tot 274,55 EUR per maand verhoogd wanneer de loopbaanonderbreking ingaat binnen een termijn van drie jaar vanaf de geboorte of adoptie van een tweede kind waarvoor het personeelslid dat zijn loopbaan onderbreekt, of zijn echtgenoot die onder hetzelfde dak woont, kinderbijslag ontvangt.
Het bedrag van de uitkering wordt evenwel tot 297,92 EUR per maand verhoogd wanneer de loopbaanonderbreking ingaat binnen een termijn van drie jaar vanaf de geboorte of adoptie van een derde of daaropvolgend kind waarvoor het personeelslid dat zijn loopbaan onderbreekt, of zijn echtgenoot die onder hetzelfde dak woont, kinderbijslag ontvangt.
De bedragen voorzien in het eerste of tweede lid blijven behouden, ook in geval van verlenging van de oorspronkelijke onderbrekingsperiode, tot maximaal de eerste dag van de maand volgend op de maand waarop het rechtgevend kind de leeftijd van drie jaar heeft bereikt of, in geval van adoptie, tot maximaal de eerste dag van de maand volgend op de maand gedurende dewelke de derde verjaardag van de homologatie van de adoptieakte wordt bereikt. In geval van overlijden van het kind dat het recht heeft geopend op dit bedrag blijft dit bedrag behouden voor de duur van de lopende loopbaanonderbrekingsperiode of tot dat het kind de leeftijd van drie jaar zou hebben bereikt of tot de derde verjaardag van de homologatie van de adoptieakte zou bereikt worden.
Indien een personeelslid tijdens een lopende loopbaanonderbreking een aanvraag doet tot het bekomen van een verhoogde uitkering zoals voorzien in het eerste of het tweede lid, kan deze verhoogde uitkering toegekend worden vanaf de eerste dag van de maand volgend op de aanvraag. § 3. Wanneer de in de vorige paragrafen voorziene uitkeringen niet voor een volledige maand verschuldigd zijn, worden ze verminderd naar verhouding van de werkelijke duur van de loopbaanonderbreking voor die maand. § 4. De in dit artikel bedoelde uitkeringen worden betaald door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, behalve wanneer het personeelslid een beroepsactiviteit uitoefent, overeenkomstig de bepalingen van artikel 19 van de wet van 14 januari 1975 houdende het tuchtreglement van de krijgsmacht. Wanneer de beroepsactiviteit evenwel een zelfstandige activiteit is, blijft de onderbrekingsuitkering betaald door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening gedurende de eerste twaalf maanden van deze activiteit. § 5. De bedragen vastgesteld in dit artikel blijven echter slechts verworven gedurende de eerste twaalf maanden van de loopbaanonderbreking. Na deze periode worden ze verminderd met vijf percent.
Art. 40.Wanneer het overeenkomstig de bepalingen van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, berekend bedrag der onderbrekingsuitkering wordt uitgedrukt in euro en cent wordt het afgerond naar de hogere of lagere cent naargelang het cijfer van de honderdduizendsten al dan niet 5 bereikt.
TITEL VI. - DE NORMALISATIE DER DIENSTPRESTATIES HOOFDSTUK I. - De gemiddelde duur van de dienstprestaties
Art. 41.De gemiddelde duur van de dienstprestaties voor de militairen van het actief kader beneden de rang van officier is vastgesteld op achtendertig uur per week.
De Minister van Landsverdediging kan, bij wijze van proef, en voor een termijn die hij bepaalt, voor de doelgroepen die hij aanduidt, een kortere gemiddelde arbeidsduur bepalen. HOOFDSTUK II. - De aanrekening van de dienstprestaties van de militair die zich in de deelstand « in normale dienst » bevindt
Art. 42.Wanneer de militair zich in de deelstand « in normale dienst » bevindt, worden zijn dienstprestaties voor hun werkelijke duur aangerekend.
Voor elk uur of uurgedeelte, gepresteerd tussen 22.00 uur en 06.00 uur, wordt tweemaal de duur aangerekend.
Art. 43.In afwijking van artikel 42, tweede lid, wordt, wat betreft de nachtwaker en de militair, die in ploegendienst werkt, elk uur of uurgedeelte gepresteerd tussen 22.00 uur en 06.00 uur voor zijn werkelijke duur aangerekend.
Art. 44.De permanenties worden per dag forfaitair in aanmerking genomen voor de normale arbeidsduur van de beschouwde dag, zoals deze is bepaald overeenkomstig de artikelen 41 en 51, tweede lid, 3°.
Voor de permanenties evenwel wordt forfaitair zestien uur aangerekend, indien ze een aanvang nemen : 1° hetzij op zaterdag;2° hetzij op een zondag indien ze beëindigd worden op een feestdag;3° hetzij op een feestdag indien ze beëindigd worden op een zaterdag, een zondag of op een feestdag. Voor de permanenties wordt forfaitair acht uur aangerekend, indien ze een aanvang nemen : 1° op een werkdag en eindigen op een zaterdag of een feestdag;2° hetzij op een zondag indien ze beëindigd worden op een werkdag;3° hetzij op een feestdag indien ze beëindigd worden op een werkdag. HOOFDSTUK III. - De aanrekening van de dienstprestaties van de militair die zich in de deelstanden « in intensieve dienst », in « hulpverlening » en in « operationele inzet » bevindt
Art. 45.De zaterdagen, zon- en feestdagen tijdens dewelke de militair in de deelstand « in intensieve dienst » is, tellen forfaitair voor acht uur.
De dienstprestaties, verricht op werkdagen tijdens dewelke de militair in de deelstand « in intensieve dienst » is, tellen forfaitair voor de normale arbeidsduur van de beschouwde dag zoals deze is bepaald overeenkomstig de artikelen 41 en 51, tweede lid, 3°.
Art. 46.Wanneer de militair zich in de deelstand « in hulpverlening » of « in operationele inzet » bevindt, worden de gepresteerde dagen forfaitair aangerekend, voor de normale arbeidsduur van de beschouwde dag zoals deze is bepaald overeenkomstig de artikelen 41 en 51, tweede lid, 3°. HOOFDSTUK IV. - Algemene bepalingen
Art. 47.Voor volgende periodes wordt forfaitair de normale arbeidsduur aangerekend van de beschouwde kalenderdag zoals deze is bepaald overeenkomstig de artikelen 41 en 51, tweede lid, 3° : 1° de verlofdagen en andere gelijkaardige toegestane reglementaire afwezigheden zoals vastgesteld in de aanvullende regels, bedoeld in artikel 51;2° de dagen afwezigheid om gezondheidsredenen;3° de dagen met dienstfaciliteit of ontheffing van dienst zoals bepaald in de aanvullende regels, bedoeld in artikel 51;4° de dagen afwezigheid om syndicale redenen;5° de feestdagen of gelijkgestelde dagen die op een werkdag vallen.
Art. 48.De volgende dienstprestaties worden niet aangerekend : 1° de dienstprestaties die in aanmerking genomen worden voor de uitkering van de toelage, bedoeld in het artikel 28;2° de dienstonderbrekingen, die de Minister van Landsverdediging bepaalt;3° de verplaatsingen, die de Minister van Landsverdediging bepaalt;4° de activiteiten, die de Minister van Landsverdediging bepaalt;5° de niet door het commando ter plaatse opgelegde activiteiten tijdens een dienstreis die niet beantwoordt aan de voorwaarden voor het toekennen van een toelage.
Art. 49.Voor zover dit strookt met de goede uitvoering van de dienst en met het doeltreffend inzetten van het personeel, kan de eenheidscommandant aan de militair, waarvan de dienstprestaties gepresteerd in de loop van een referentieperiode bepaald op een burgerlijk semester, de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur overschrijden : 1° een recuperatie van overuren toestaan op verzoek van de militair;2° een recuperatie van overuren opleggen. Desgevallend kan een recuperatie van overuren, met een maximum van achtendertig uur, a priori, in het vooruitzicht van toekomstige opdrachten, opgelegd of toegestaan worden.
Art. 50.§ 1. Aan de militair wordt een toelage toegekend voor elk bijkomend prestatieuur waarvoor geen recuperatie in tijd kon opgelegd noch toegestaan worden, vóór het einde van het burgerlijk semester dat volgt op de referentieperiode. § 2. Het bedrag van deze uurtoelage is vastgesteld op 1/1850 van de brutojaarwedde.
Voor de toepassing van dit artikel, in afwijking van het artikel 36, § 1, wordt verstaan onder wedde, de brutojaarwedde die als basis diende voor de berekening van de bezoldiging verschuldigd in de loop van de eerste maand van het tweede semester volgend op de referentieperiode. § 3. Het aantal bijkomende prestatieuren dat in aanmerking komt voor de toekenning van de toelage, wordt als volgt bepaald : 1° indien de totale duur van de bijkomende dienstprestaties een uurgedeelte bevat, zijn de volgende regels van toepassing : a) als het uurgedeelte gelijk aan of meer is dan dertig minuten, wordt het voor een volledig uur geteld;b) als het uurgedeelte minder dan dertig minuten is, wordt het niet in aanmerking genomen;2° het aldus bepaald aantal uren wordt overgeheveld naar de volgende referentieperiode, zonder dat die overdracht evenwel meer dan achtendertig uren mag bedragen;3° het eventueel saldo bekomen na deze overheveling komt in aanmerking voor de toekenning van de toelage.
Art. 51.De Minister van Landsverdediging is gemachtigd om, binnen het kader van het in dit besluit vastgelegde stelsel, aanvullende uitvoerings- en organisatieregels vast te leggen.
Hij wijst eveneens de militaire overheden aan die gemachtigd zijn om, binnen het kader van het in dit besluit vastgelegde stelsel en van de in uitvoering van het eerste lid vastgelegde regels, aanvullende regels vast te stellen met betrekking tot de volgende materies : 1° de vaststelling van de toepassingsmodaliteiten van de volgende dienstprestaties of dienstregelingen : a) de ploegendienst;b) de beveiligingsopdrachten;c) de permanenties;2° de vaststelling van de toepassingsmodaliteiten voor het terugroepbaar personeel, bedoeld in artikel 28;3° de vaststelling van de dienstroosters, die de verdeling van de wekelijkse arbeidsduur weergeven, zoals deze is bepaald overeenkomstig het artikel 41;4° de vaststelling van de forfaitaire arbeidsduur voor de dienstprestaties, bedoeld in artikel 44, eerste lid, artikel 45, tweede lid, artikel 46 en artikel 47;5° de vaststelling van de in artikel 48, 2° tot 5°, bedoelde dienstonderbrekingen, verplaatsingen en andere activiteiten, die niet worden aangerekend;6° de vaststelling van de toepassingsmodaliteiten van de recuperatie van overuren, bedoeld in artikel 49. TITEL VII. - OVERGANGS-, WIJZIGINGS- EN SLOTBEPALINGEN
Art. 52.In artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit van 6 december 2001 betreffende het verlenen van geldelijke voordelen aan sommige militairen die een paramedische functie uitoefenen, wordt het woord « acht » vervangen door het woord « elf ».
Art. 53.Worden opgeheven op datum van 1 juli 2003 : 1° in het koninklijk besluit van 23 november 1982 houdende bezoldigingsregeling van de militairen : a) het artikel 24, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 1 september 1992;b) het artikel 27, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 november 1990;c) het artikel 28;2° het koninklijk besluit van 4 juli 1994 houdende bezoldigingsregeling van de militairen van alle rangen en betreffende het stelsel van de dienstprestaties van de militairen van het aktief kader beneden de rang van officier, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 24 november 1995, van 2 juli 1996, van 29 juli 1997, van 20 juli 1998, van 22 november 1999, van 29 oktober 2001, van 8 november 2001 en van 9 december 2002, met uitzondering van : a) het artikel 20bis, eerste lid, 1°, a), en 2°, a), gewijzigd bij het koninklijk besluit van 29 oktober 2001;b) de tabellen 1 tot 6, 1bis tot 5bis, en 9 tot 13, van de bijlage A.
Art. 54.Worden opgeheven op datum van 1 september 2003 : in het koninklijk besluit van 4 juli 1994 houdende bezoldigingsregeling van de militairen van alle rangen en betreffende het stelsel van de dienstprestaties van de militairen van het aktief kader beneden de rang van officier, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 24 november 1995, van 2 juli 1996, van 29 juli 1997, van 20 juli 1998, van 22 november 1999, van 29 oktober 2001, van 8 november 2001 en van 9 december 2002 : de tabellen 12 en 13, van de bijlage A.
Art. 55.Worden opgeheven op datum van 1 oktober 2003 : in het koninklijk besluit van 4 juli 1994 houdende bezoldigingsregeling van de militairen van alle rangen en betreffende het stelsel van de dienstprestaties van de militairen van het aktief kader beneden de rang van officier, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 24 november 1995, van 2 juli 1996, van 29 juli 1997, van 20 juli 1998, van 22 november 1999, van 29 oktober 2001, van 8 november 2001 en van 9 december 2002 : het artikel 20bis, eerste lid, 1°, a), en 2°, a), gewijzigd bij het koninklijk besluit van 29 oktober 2001;
Art. 56.Worden opgeheven op datum van 1 december 2003 : in het koninklijk besluit van 4 juli 1994 houdende bezoldigingsregeling van de militairen van alle rangen en betreffende het stelsel van de dienstprestaties van de militairen van het aktief kader beneden de rang van officier, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 24 november 1995, van 2 juli 1996, van 29 juli 1997, van 20 juli 1998, van 22 november 1999, van 29 oktober 2001, van 8 november 2001 en van 9 december 2002 : de tabellen 9 tot 11, van de bijlage A.
Art. 57.Wordt opgeheven op datum van 1 januari 2004 : het koninklijk besluit van 20 oktober 1972 houdende toekenning van een toelage voor dienstprestaties volbracht op zaterdag, op zondag of op een feestdag, voor zekere militairen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 1 maart 1977, van 16 mei 1980, van 15 maart 1988, van 21 maart 1991, van 11 augustus 1994, en van 22 november 1999.
Art. 58.Worden opgeheven op datum van 1 augustus 2005 : in het koninklijk besluit van 4 juli 1994 houdende bezoldigingsregeling van de militairen van alle rangen en betreffende het stelsel van de dienstprestaties van de militairen van het aktief kader beneden de rang van officier, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 24 november 1995, van 2 juli 1996, van 29 juli 1997, van 20 juli 1998, van 22 november 1999, van 29 oktober 2001, van 8 november 2001 en van 9 december 2002 : de tabellen 1 tot 6, en 1bis tot 5bis, van de bijlage A.
Art. 59.Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2003, met uitzondering van : 1° de tabellen 12 en 13 van de bijlage A, die in werking treden op 1 september 2003;2° de artikelen 23, 1ste lid, 1°, a), en 2°, a), 42, tweede lid, en 43, die in werking treden op 1 oktober 2003;3° het artikel 7, § 2, 2°, en de tabellen 9 tot 11 van de bijlage A, die in werking treden op 1 december 2003;4° de artikelen 1, § 6, 29 en 52, die in werking treden op 1 januari 2004;5° het artikel 50, dat in werking treedt op 1 juli 2004;6° het artikel 31, § 3, dat in werking treedt op 1 augustus 2004;7° de artikelen 7, § 2, 1°, 31, § 2, 33, en van de tabellen 1 tot 6, en 1bis tot 5bis, van de bijlage A, die in werking treden op 1 augustus 2005;8° het artikel 31, § 1, dat in werking treedt op 1 december 2005.
Art. 60.Onze Minister van Landsverdediging is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel op 18 maart 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting J. VANDE LANOTTE De Minister van Landsverdediging A. FLAHAUT
Bijlage A bij het koninklijk besluit van 18 maart 2003 houdende bezoldigingsregeling van de militairen van alle rangen en betreffende het stelsel van de dienstprestaties van de militairen van het actief kader beneden de rang van officier.
Deze bijlage bevat 18 tabellen, genummerd 1, 1bis, 2, 2bis, 3, 3bis, 4, 4bis, 5, 5bis, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12 en 13.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 13 maart 2003 houdende bezoldigingsregeling van de militairen van alle rangen en betreffende het stelsel van de dienstprestaties van de militairen van het actief kader beneden de rang van officier.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting, J. VANDE LANOTTE De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT
Bijlage B bij het koninklijk besluit van 18 maart 2003 houdende bezoldigingsregeling van de militairen van alle rangen en betreffende het stelsel van de dienstprestaties van de militairen van het actief kader beneden de rang van officier.
GEWAARBORGDE MINIMUMWEDDEN a) Officier van het medisch technisch korps bedoeld bij artikel 16, § 1, 1° : 26.789,86 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting, J. VANDE LANOTTE De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT
Bijlage C bij het koninklijk besluit van 18 maart 2003 houdende bezoldigingsregeling van de militairen van alle rangen en betreffende het stelsel van de dienstprestaties van de militairen van het actief kader beneden de rang van officier.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 18 maart 2003 houdende bezoldigingsregeling van de militairen van alle rangen en betreffende het stelsel van de dienstprestaties van de militairen van het actief kader beneden de rang van officier.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting, J. VANDE LANOTTE De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT