gepubliceerd op 01 september 2010
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen
18 AUGUSTUS 2010. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 21 juni 1985 betreffende de technische eisen waaraan elk voertuig voor vervoer te land, de onderdelen ervan, evenals het veiligheidstoebehoren moeten voldoen, artikel 1, gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1990, 5 april 1995, 4 augustus 1996, 27 november 1996, en bij koninklijk besluit van 20 juli 2000;
Gelet op het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen;
Gelet op het advies van de Raadgevende Commissie « Administratie - Nijverheid », gegeven op 17 maart 2010;
Gelet op de omstandigheid dat de Gewestregeringen bij het ontwerpen van dit besluit betrokken zijn;
Gelet op het advies nr. 48.184/4 van de Raad van State, gegeven op 26 mei 2010, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Eerste Minister en de Staatssecretaris voor Mobiliteit, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 28 van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen, vervangen bij het koninklijk besluit van 12 december 1975 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 augustus 1976, 11 maart 1977, 21 december 1979, 16 november 1984, 13 september 1985, 9 mei 1988, 23 september 1991, 10 april 1995, 15 december 1998, 17 maart 2003, 13 september 2004 en 25 maart 2010, wordt gewijzigd als volgt : 1° Aan paragraaf 2, 1°, b), wordt een punt 7 toegevoegd, luidende als volgt : « 7.Er mogen twee facultatieve richtingaanwijzers achteraan worden geïnstalleerd op alle voertuigen van de categorieën M2, M3, N2, N3, O2, O3 en O4.
Indien facultatieve richtingaanwijzers worden geïnstalleerd, moeten deze worden geplaatst op een hoogte die verenigbaar is met de toepasselijke voorschriften met betrekking tot de breedte, de symmetrie van de lichten, en op een verticale afstand die zo groot is als de vorm van de carrosserie mogelijk maakt, maar niet minder dan 600 mm boven de verplichte lichten.
In de breedterichting moet de afstand tussen de binnenranden van de zichtbare vlakken in de richting van de referentieas ten minste 600 mm bedragen. Deze afstand mag tot 400 mm worden teruggebracht wanneer de grootste breedte van het voertuig minder dan 1 300 mm bedraagt. » 2° Aan paragraaf 3, 2°, punt 5, wordt een tweede lid toegevoegd, luidende als volgt : « Behalve wanneer omtreklichten zijn geïnstalleerd, mogen twee facultatieve achterlichten worden geïnstalleerd op alle voertuigen van de categorieën M2, M3, N2, N3, O2, O3 en O4.Indien deze facultatieve lichten worden geïnstalleerd, moeten deze worden geplaatst op een hoogte die verenigbaar is met de toepasselijke voorschriften met betrekking tot de breedte, de symmetrie van de lichten, en op een verticale afstand die zo groot is als de vorm van de carrosserie mogelijk maakt, maar niet minder dan 600 mm boven de verplichte lichten. In de breedterichting moet de afstand tussen de binnenranden van de zichtbare vlakken in de richting van de referentieas ten minste 600 mm bedragen. Deze afstand mag tot 400 mm worden teruggebracht wanneer de grootste breedte van het voertuig minder dan 1 300 mm bedraagt. » 3° Paragraaf 3, 2°, punt 6, wordt aangevuld met een lid, luidende als volgt : « Behalve wanneer er een derde stoplicht is, mogen twee facultatieve stoplichten worden geïnstalleerd op voertuigen van de categorieën M2, M3, N2, N3, O2, O3 en O4.Indien deze facultatieve lichten worden geïnstalleerd, worden deze geplaatst op een hoogte die verenigbaar is met de voorschriften met betrekking tot de breedte en de symmetrie van de lichten en op een verticale afstand die zo groot is als de vorm van de carrosserie mogelijk maakt, maar niet minder dan 600 mm boven de verplichte lichten. In de breedterichting moet de afstand tussen de binnenranden van de zichtbare vlakken in de richting van de referentieas ten minste 600 mm bedragen. Deze afstand mag tot 400 mm worden teruggebracht wanneer de grootste breedte van het voertuig minder dan 1 300 mm bedraagt. »
Art. 2.In de tabel van bijlage 6 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 17 maart 2003 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° De zesde kolom « Achterlicht » wordt vervangen door een nieuwe zesde kolom, luidende als volgt : « Achterlicht;2 of 4 (11); 2; 2 of 4 (11); 2 of 4 (11); R; 40 (12); 35 (12); 160 (12) » 2° De zevende kolom « stoplicht » wordt vervangen door een nieuwe zevende kolom, luidende als volgt : « Stoplicht;2 of 4 (11); 2 of 3 (6); 2 of 4 (11); 2 of 4 (11); R of O; -; 35 (12); 160 (12) » De voetnoot wordt aangevuld met twee nieuwe punten 11) en 12), luidende als volgt : « 11) Laatste waarde betreft de ontdubbelde lichten in de hoogte; zie artikel 28. 12) Waarde enkel voor de verplichte achterlichten en de verplichte stoplichten, niet voor de facultatieve;zie artikel 28. »
Art. 3.De minister bevoegd voor het wegverkeer is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 18 augustus 2010.
ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, Y. LETERME De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE