Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 18 april 2024
gepubliceerd op 06 mei 2024

Koninklijk besluit betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis

bron
federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu
numac
2024004072
pub.
06/05/2024
prom.
18/04/2024
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

18 APRIL 2024. - Koninklijk besluit betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid;

Gelet op de gedelegeerde verordening (EU) 2020/689 van de Commissie van 17 december 2019 tot aanvulling van verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor bewaking, uitroeiingsprogramma's en de ziektevrije status voor bepaalde in de lijst opgenomen ziekten en nieuwe ziekten;

Gelet op de Grondwet, artikel 108;

Gelet op de dierengezondheidswet van 24 maart 1987, de artikelen 3, gewijzigd bij de wet van 29 december 1990, 4, 6, § 1, 7, §§ 1 en 2, 8, eerste lid, 1° en 3°, 9, 3° en 5°, gewijzigd bij de wet van 28 maart 2003, artikel 15, 1° , gewijzigd bij de wet van 1 maart 2007 en artikel 18;

Gelet op de wet van 28 augustus 1991Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/08/1991 pub. 06/07/2011 numac 2011000415 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde Officieuze coördinatie in het Duits sluiten op de uitoefening van de diergeneeskunde, artikel 6, § 2;

Gelet op de wet van 23 maart 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 23/03/1998 pub. 30/04/1998 numac 1998016042 bron ministerie van middenstand en landbouw Wet betreffende de oprichting van een Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten sluiten betreffende de oprichting van een Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten, artikel 4, 1° ;

Gelet op de wet van 4 februari 2000Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/02/2000 pub. 18/02/2000 numac 2000022108 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen sluiten houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, artikel 4, § 6, ingevoegd bij de wet van 13 juli 2001 en aangevuld bij de wet van 9 juli 2004;

Gelet op het koninklijk besluit van 16 november 2001Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 16/11/2001 pub. 24/11/2001 numac 2001022869 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Koninklijk besluit houdende het toevertrouwen van bijkomende opdrachten aan het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen sluiten houdende het toevertrouwen van bijkomende opdrachten aan het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, artikel 2, d);

Gelet op het koninklijk besluit van 6 februari 2023Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/02/2000 pub. 18/02/2000 numac 2000022108 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen sluiten1 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 26 maart 2024;

Overwegende het koninklijk besluit van 28 november 1991 betreffende de schatting en de vergoeding van runderen geslacht in het kader van de gezondheidspolitie van de huisdieren;

Gelet op het advies van de Raad van het Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten, gegeven op 23 november 2023;

Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 23 januari 2024;

Gelet op het overleg tussen de Gewestregeringen en de Federale Overheid van 8 januari 2024;

Gelet op het advies 22-2021 van het Wetenschappelijk Comité van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, gegeven op 17 december 2021;

Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris van Begroting, d.d. 29 februari 2024;

Gelet op de impactanalyse van de regelgeving, uitgevoerd overeenkomstig artikelen 6 en 7 van de wet van 15 december 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/2013 pub. 31/12/2013 numac 2013021138 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging sluiten houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging;

Gelet op de adviesaanvraag aan de Raad van State binnen een termijn van 30 dagen, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Overwegende dat de adviesaanvraag is ingeschreven op 25 maart 2024 op de rol van de afdeling Wetgeving van de Raad van State onder het nummer 75.972/3;

Gelet op de beslissing van de afdeling Wetgeving van 26 maart 2024 om binnen de gevraagde termijn geen advies te verlenen, met toepassing van artikel 84, § 5, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Landbouw en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Toepassingsgebied en definities

Artikel 1.Dit besluit heeft betrekking op de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis bij gehouden runderen.

Dit besluit is niet van toepassing op de in het eerste lid bedoelde runderen die gehouden worden in geconsigneerde inrichtingen, zoals gedefinieerd in artikel 4, 48), van de verordening (EU) 2016/429, met uitzondering van de maatregelen in de hoofdstukken 2. tot en met 4..

Art. 2.Infectieuze boviene rhinotracheïtis is een dierenziekte die valt onder toepassing van hoofdstuk III van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987.

Art. 3.§ 1. Voor de toepassing van dit besluit gelden de definities van: 1° artikel 4 van verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (diergezondheidswetgeving);2° artikel 2 van gedelegeerde verordening (EU) 2019/2035 van de Commissie van 28 juni 2019 tot aanvulling van verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor inrichtingen waar landdieren worden gehouden en broederijen, alsmede voor de traceerbaarheid van bepaalde gehouden landdieren en broedeieren;3° artikel 3 van gedelegeerde verordening (EU) 2020/688 van de Commissie van 17 december 2019 tot aanvulling van verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de diergezondheidsvoorschriften voor verplaatsingen binnen de Unie van landdieren en broedeieren;4° het koninklijk besluit van 20 mei 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/02/2000 pub. 18/02/2000 numac 2000022108 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen sluiten0 betreffende de identificatie en de registratie van bepaalde hoefdieren, pluimvee, konijnen en bepaalde vogels. § 2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1. IBR : infectieuze boviene rhinotracheïtis;2. BoHV-1 : virus verantwoordelijk voor IBR; 3. rund geïnfecteerd met het BoHV-1: rund dat beantwoordt aan de voorwaarden beschreven in bijlage 5, A., 3. of een rund zoals bedoeld in artikel 23, derde en vierde lid; 4. rund verdacht geïnfecteerd met het BoHV-1: rund dat behoort tot een beslag "in overtreding" of een beslag waarvan het statuut is opgeschort of dat behoort tot een lot runderen zoals bedoeld in bijlage 7, 5.; 5. rund vrij van en niet gevaccineerd tegen het BoHV-1: rund dat beantwoordt aan de voorwaarden beschreven in bijlage 5, A.,1.; 6. rund vrij van BoHV-1 : rund dat beantwoordt aan de voorwaarden beschreven in bijlage 5, A., 2.; 7. virologisch onderzoek : direct onderzoek naar de aanwezigheid van het BoHV-1 ( aan de hand van PCR of cultuur);8. serologisch onderzoek : een serologische test zoals bedoeld in bijlage III, afdeling 4, van de verordening 2020/689 met het oog op de detectie van antistoffen tegen het volledige BoHV-1, of in geval van (een) DIVA (Differentiating Infected from Vaccinated Animals) gevaccineerd(e) dier(en), met het oog op de detectie van antistoffen tegen het glycoproteïne E van het BoHV-1;9. haard : inrichting zoals bedoeld in artikel 5;10. statuut "besmet" : statuut dat wordt toegekend aan een beslag in toepassing van artikel 13, artikel 17 of artikel 25, § 4;11. statuut "IBR gE NEG met vaccinatie" : statuut dat wordt toegekend aan een beslag in toepassing van artikel 14 of artikel 18;12. statuut "IBR gE NEG in transitie" : statuut dat wordt toegekend aan een beslag in toepassing van artikel 15 of artikel 19;13. statuut "vrij" : statuut dat wordt toegekend aan een beslag in toepassing van artikel 16 of artikel 20;14. beslag "in overtreding " : beslag bedoeld in artikel 27, § 1; 15. individueel IBR-statuut : het IBR-statuut toegekend aan een rund in toepassing van hoofdstuk 5., afdeling 5; 16. rund in beweging : een rund dat zijn beslag van herkomst verlaten heeft en nog niet toegevoegd is aan een nieuw beslag, anders dan dat in een handelaarsstal;17. afmestbeslag : een beslag, andere dan een vleeskalverhouderij, waar runderen maximaal 24 maanden aanwezig zijn enkel en alleen met het oog op hun vetmesting en waar de verhouding tussen het aantal geboortes en het aantal vrouwelijke dieren op jaarbasis kleiner is dan 0,05 ;18. vleeskalverhouderij: een beslag waar de runderen behorend tot het beslag in SANITEL geregistreerd worden met het specifieke en niet omkeerbare statuut van vleeskalf;19. conventioneel beslag: een beslag dat noch een vleeskalverhouderij, noch een afmestbeslag noch een beslag gelinkt aan een handelaarsstal is;20. geregistreerde 1-1 relatie: een samenwerkingsverband tussen 2 inrichtingen zoals beschreven in artikel 12;21. de Minister : de Minister bevoegd voor de landbouw; 22. I.O.: Interprofessioneel organisme zoals gedefinieerd in artikel 1, § 1, 12°, van het koninklijk besluit van 29 augustus 2021Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 29/08/2021 pub. 22/09/2021 numac 2021032860 bron federaal agentschap voor de veiligheid van de voedselketen Koninklijk besluit betreffende de controle van de kwaliteit van rauwe melk en de erkenning van de interprofessionele organismen type koninklijk besluit prom. 29/08/2021 pub. 25/01/2022 numac 2022040006 bron federaal agentschap voor de veiligheid van de voedselketen Koninklijk besluit betreffende de controle van de kwaliteit van rauwe melk en de erkenning van de interprofessionele organismen. - Duitse vertaling sluiten betreffende de controle van de kwaliteit van rauwe melk en de erkenning van de interprofessionele organismen; 23. gE-negatief vaccin : vaccin tegen boviene infectieuze rhinotracheïtis dat geen serologische reactie tegen het glycoproteïne E induceert; 24. N.R.L.: Nationaal Referentielaboratorium; 25. Sciensano : de openbare instelling bedoeld in artikel 3 van de wet van 25 februari 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/02/2018 pub. 21/03/2018 numac 2018011241 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Wet tot oprichting van Sciensano sluiten tot oprichting van Sciensano;26. erkend laboratorium : laboratorium dat voldoet aan de voorwaarden gedefinieerd in bijlage 1;27. AHLICS : de door de verenigingen beheerde gegevensbank waarin onder meer de resultaten van de testen verricht in het kader van het onderzoek naar BoHV 1 worden geregistreerd; 28. T.V.D. : het toedienings- en verschaffingsdocument zoals gedefinieerd in artikel 28, § 2, van het koninklijk besluit van 21 juli 2016Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 21/07/2016 pub. 29/07/2016 numac 2016024152 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu federaal agentschap voor geneesmiddelen en gezondheidsproducten Koninklijk besluit betreffende de voorwaarden voor het gebruik van geneesmiddelen door de dierenartsen en door de verantwoordelijken van de dieren type koninklijk besluit prom. 21/07/2016 pub. 22/05/2017 numac 2017011985 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Koninklijk besluit betreffende de voorwaarden voor het gebruik van geneesmiddelen door de dierenartsen en door de verantwoordelijken van de dieren. - Duitse vertaling sluiten betreffende de voorwaarden voor het gebruik van geneesmiddelen door de dierenartsen en door de exploitanten van de dieren; 29. vaccinatieregister : het register bedoeld in bijlage 2, 1.Dit vaccinatieregister maakt deel uit van het register bedoeld in het koninklijk besluit van 21 juli 2016Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 21/07/2016 pub. 29/07/2016 numac 2016024152 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu federaal agentschap voor geneesmiddelen en gezondheidsproducten Koninklijk besluit betreffende de voorwaarden voor het gebruik van geneesmiddelen door de dierenartsen en door de verantwoordelijken van de dieren type koninklijk besluit prom. 21/07/2016 pub. 22/05/2017 numac 2017011985 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Koninklijk besluit betreffende de voorwaarden voor het gebruik van geneesmiddelen door de dierenartsen en door de verantwoordelijken van de dieren. - Duitse vertaling sluiten betreffende de voorwaarden voor het gebruik van geneesmiddelen door de dierenartsen en door de exploitanten van de dieren, artikel 54 in geval de vaccinatie wordt uitgevoerd door de bedrijfsdierenarts of artikel 55 in geval de vaccinatie wordt gedelegeerd naar de exploitant; 30. vaccinatierapport : samenvatting van de gegevens van het vaccinatieregister dat beantwoordt aan de voorwaarden beschreven in bijlage 2, 2.; 31. overwegend melkveebedrijf: een inrichting waar minder dan 5 % van de gehouden runderen mannelijk is en ten minste 95 % van de vrouwelijke dieren ouder dan 24 maanden voor de melkproductie bestemd is of gebruikt wordt;32. Sanitair Fonds: het Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten, opgericht bij artikel 3 van de wet van 23 maart 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 23/03/1998 pub. 30/04/1998 numac 1998016042 bron ministerie van middenstand en landbouw Wet betreffende de oprichting van een Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten sluiten betreffende de oprichting van een Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten;33. Verordening 2020/689 : gedelegeerde verordening (EU) 2020/689 van de Commissie van 17 december 2019 tot aanvulling van verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor bewaking, uitroeiingsprogramma's en de ziektevrije status voor bepaalde in de lijst opgenomen ziekten en nieuwe ziekten; 34. officiële dierenarts : dierenarts zoals gedefinieerd in artikel 3, 32., van verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles); 35. verhandelen: in eigen naam, in opdracht van of onder commissie, in de handel brengen, ten verkoop aanbieden, ten verkoop, tentoonstellen, verkopen, ruilen, leveren, onder kosteloze of bezwarende titel afstaan, invoeren, uitvoeren of doorvoeren;36. rapport van afvoer : lijst van runderen `geïnfecteerd met het BoHV-1' die binnen de termijnen vermeld in artikel 46, §§ 2 en 3, 1° en 2° naar het slachthuis dienen te worden afgevoerd, met vermelding van de uiterste slachtdatum voor elk van de runderen op deze lijst. HOOFDSTUK 2. - Maatregelen in geval van verdenking

Art. 4.§ 1. Elke exploitant die bij één of meerdere runderen van zijn inrichting symptomen van klinische IBR zoals koorts geassocieerd met ademhalingsproblemen en/of verwerping vaststelt, dient zonder verwijl de bedrijfsdierenarts op te roepen. § 2. De bedrijfsdierenarts, opgeroepen in toepassingen van paragraaf 1, voert een klinisch onderzoek uit. Indien dit onderzoek de verdenking van IBR niet uitsluit, neemt hij de nodige monsters met het oog op de uitvoering van een virologisch onderzoek volgens de bepalingen van artikel 39 en maakt deze over aan een erkend laboratorium ten laatste de dag volgend op de monstername. In afwachting van hun verzending dienen de monsters droog en koel (2-8° C) bewaard te worden. § 3. In afwijking op artikel 2, § 3, van het koninklijk besluit van 3 februari 2014Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 03/02/2014 pub. 11/03/2014 numac 2014024064 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu en federaal agentschap voor de veiligheid van de voedselketen Koninklijk besluit tot aanwijzing van de dierenziekten die vallen onder de toepassing van hoofdstuk III van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987 en tot regeling van de aangifteplicht type koninklijk besluit prom. 03/02/2014 pub. 22/09/2017 numac 2017031202 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Koninklijk besluit tot aanwijzing van de dierenziekten die vallen onder de toepassing van hoofdstuk III van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987 en tot regeling van de aangifteplicht. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot aanwijzing van de dierenziekten die vallen onder de toepassing van hoofdstuk III van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987 en tot regeling van de aangifteplicht, geldt de aangifteplicht voor IBR slechts nadat de verdenking wordt bevestigd door de resultaten van het virologisch onderzoek. HOOFDSTUK 3. - Maatregelen in de haard

Art. 5.Wanneer het Agentschap de virologische bevestiging van de verdenking van IBR ontvangt, verklaart het de inrichting tot haard en bepaalt er de grenzen van.

Het Agentschap voert een epidemiologisch onderzoek uit naar de herkomst en de verspreiding van BoHV-1.

Het Agentschap brengt de in artikel 4 bedoelde exploitant en zijn bedrijfsdierenarts op de hoogte van de bevestiging van de haard en deelt hen de maatregelen mee die zijn voorgeschreven in de haard.

Het Agentschap brengt de exploitanten van de aangrenzende inrichtingen waar runderen worden gehouden en de inrichtingen met epidemiologische link met de haard op de hoogte van de bevestiging van de haard en de te nemen maatregelen.

Het Agentschap informeert de vereniging en bezorgt haar de lijst van inrichtingen met epidemiologische linken.

Art. 6.In de haard zijn de volgende maatregelen van toepassing : 1° de officiële dierenarts informeert de exploitant betreffende alle toe te passen biobeveiligingsmaatregelen op de inrichting om een eventuele verspreiding van de ziekte te voorkomen;2° alle runderen van de inrichting moeten worden afgezonderd binnen de gebouwen of op een plaats waar geen direct of indirect contact met runderen uit andere inrichtingen mogelijk is; 3° een volledige serologische balans wordt uitgevoerd volgens de modaliteiten van bijlage 4, B., 2., ii), op de runderen van de inrichting.

In afwijking van deze bepaling kan het Agentschap op basis van het resultaat van het epidemiologisch onderzoek en de omstandigheden in de haard, beslissen om de serologische balans te beperken tot bepaalde runderen onder de voorwaarden die het bepaalt; 4° vanaf 1 mei 2024 maakt het Agentschap een slachtbevel of een euthanasiebevel op voor alle runderen die aangeduid worden als `geïnfecteerd met het BoHV-1'. De exploitant is gehouden om de runderen binnen de negentig dagen na het uitvaardigen van het bevel te laten slachten in een slachthuis of te laten euthanaseren. Het transport van het (de) rund(eren) naar het slachthuis gebeurt rechtstreeks, zonder contact met runderen met een hoger statuut; 5° alle runderen van de inrichting dienen verplicht gevaccineerd te worden door de bedrijfsdierenarts. In afwijking van deze bepaling kan het Agentschap op basis van het resultaat van het epidemiologisch onderzoek, de resultaten van de serologische balans bedoeld in 3° en de omstandigheden in de haard, beslissen om niet alle runderen behorend tot de inrichting verplicht te laten vaccineren onder de voorwaarde die het bepaalt; 6° elke handel van runderen uit de haard is verboden.Tenzij rechtstreekse afvoer naar een slachthuis naar keuze om er onmiddellijk te worden geslacht met een door het Agentschap verzegeld transportmiddel en een door het Agentschap afgeleverde vrijgeleidebrief; 7° het is verboden om runderen behorend tot de inrichting te dekken of te insemineren; 8° de aankoop van runderen is verboden totdat een serologische balans, zoals bedoelt in bijlage 4, D., 1. aantoont dat er geen runderen `geïnfecteerd met het BoHV-1' meer aanwezig zijn op het beslag. HOOFDSTUK 4. - Opheffing van de haard

Art. 7.De bedrijfsdierenarts maakt de einddatum van de klinische symptomen over aan het Agentschap.

Het Agentschap heft de maatregelen bedoeld in hoofdstuk 3. op, ten vroegste dertig dagen na de einddatum, vermeld in het eerste lid, en na het uitvoeren van de vaccinatie zoals bedoeld in artikel 6, 5°.

Het Agentschap bevestigt de opheffing van de maatregelen aan de exploitant aan zijn bedrijfsdierenarts, aan de exploitanten van de naburige inrichtingen en van de inrichtingen met een epidemiologische link en aan de vereniging.

Art. 8.De exploitant dient voor de beslagen in de haard opnieuw een geldig statuut te herwinnen volgens de bepalingen van hoofdstuk 5. HOOFDSTUK 5. - Kwalificatie van de beslagen Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 9.§ 1. Elke exploitant dient elk beslag runderen dat hij houdt te onderwerpen aan de voorwaarden voor het verwerven of behouden van een minimaal IBR statuut, zoals vastgelegd in paragrafen 2 en 3. § 2. Een conventioneel beslag dient minimum: 1° het statuut "IBR gE NEG in transitie" te hebben bij het in werking treden van dit besluit. Een conventioneel beslag dat het statuut "IBR gE NEG in transitie", "IBR gE NEG met vaccinatie", of "vrij" verloren heeft of nog nooit verworven heeft, dient het statuut "IBR gE NEG in transitie" te behalen binnen de 6 maanden na de data vastgelegd in artikel 35, § 2, 1° ; 2° het statuut "vrij" te hebben vanaf 21 april 2026. Een conventioneel beslag dat het statuut "IBR gE NEG in transitie", "IBR gE NEG met vaccinatie", of "vrij" verloren heeft of nog nooit verworven heeft, dient het statuut "vrij" te behalen binnen de 30 maanden na de data vastgelegd in artikel 35, § 2, 1° ; § 3. Een beslag, anders dan een conventioneel beslag, dient minimum: 1° het statuut "besmet" te hebben bij het in werking treden van dit besluit;2° het statuut "IBR gE NEG in transitie" te hebben vanaf 1 november 2025;3° het statuut "vrij" te hebben vanaf 1 november 2026. § 4. De hiërarchie tussen de verschillende IBR statuten is beschreven in bijlage 3.

Art. 10.§ 1. Op een inrichting met meerdere beslagen, kent het Agentschap aan elk beslag eenzelfde gezondheidsstatus toe . § 2. In afwijking van paragraaf 1, kan op een inrichting waar tegelijkertijd runderen en vleeskalveren worden gehouden een ander statuut worden toegekend aan de vleeskalverhouderijen.

Art. 11.Wanneer op een inrichting een beslag runderen wordt gecreëerd of wanneer runderen worden aangevoerd op een inrichting waar na reiniging en ontsmetting en gedurende 24 uur geen runderen meer aanwezig waren in het beslag, verwerft het beslag een statuut op basis van het laagste individueel statuut van de aangevoerde runderen.

Art. 12.§ 1. Op vraag van de exploitanten kan de vereniging een 1-1 relatie tussen 2 inrichtingen, met conventionele beslagen met eenzelfde statuut, registreren. § 2. In geval van een geregistreerde 1-1 relatie, zoals bedoeld in paragraaf 1, zijn de volgende voorwaarden van toepassing: 1° de serologische onderzoeken en vaccinaties uitgevoerd in het kader van het behoud van het statuut, of met het oog op het verwerven van een hoger statuut worden synchroon uitgevoerd op beide beslagen;2° elke schorsing of verlaging van een statuut van één van de beslagen wordt automatisch toegepast op het andere beslag;3° indien één van de beslagen wordt verklaard tot haard, zijn de maatregelen bedoeld in hoofdstuk 3.en 4. automatisch van toepassing op het andere beslag; 4° elk transport van runderen tussen beide beslagen wordt uitsluitend uitgevoerd door één van de exploitanten van de betrokken inrichtingen, met transportmiddelen eigen aan de inrichtingen, zonder contact met runderen van andere beslagen en volgens de bepalingen van artikel 23. Afdeling 2. - Kwalificatie van de conventionele beslagen

Art. 13.Het statuut "besmet": 1° wordt toegekend aan een conventioneel beslag vanaf het moment dat het beantwoordt aan de bepalingen van bijlage 4, B., 1., a); 2° blijft behouden voor zover het beslag beantwoordt aan de bepalingen van bijlage 4, B.,2..

Art. 14.Het statuut "IBR gE NEG met vaccinatie": 1° wordt toegekend aan een conventioneel beslag vanaf het moment dat het beantwoordt aan de bepalingen van bijlage 4, C., 1., a); 2° blijft behouden voor zover het beslag beantwoordt aan de bepalingen van bijlage 4, C., 2..

Art. 15.Het statuut "IBR gE NEG in transitie": 1° wordt toegekend aan een conventioneel beslag vanaf het moment dat dit beslag beantwoordt aan de bepalingen van bijlage 4, D., 1., a); 2° blijft behouden voor zover het beslag beantwoordt aan de bepalingen van bijlage 4, D., 2..

Art. 16.Het statuut "vrij" : 1° wordt toegekend aan een conventioneel beslag vanaf het moment dat dit beslag beantwoordt aan de bepalingen van bijlage 4, E., 1., a); 2° blijft behouden voor zover het beslag beantwoordt aan de bepalingen van bijlage 4, E., 2.. Afdeling 3. - Kwalificatie van afmestbeslagen en vleeskalverhouderijen

Art. 17.§ 1. Een afmestbeslag verwerft het statuut "besmet" vanaf het moment dat dit beslag beantwoordt aan de bepalingen van bijlage 4, B., 1., b), en behoudt dit statuut zolang deze voorwaarden vervuld blijven. § 2. Een vleeskalverhouderij verwerft het statuut "besmet" vanaf het moment dat dit beslag beantwoordt aan de bepalingen van bijlage 4, B., 1., c), en behoudt dit statuut zolang deze voorwaarden vervuld blijven.

Art. 18.§ 1. Een afmestbeslag verwerft het statuut "IBR gE NEG met vaccinatie" vanaf het moment dat dit beslag beantwoordt aan de bepalingen van bijlage 4, C., 1., b), en behoudt dit statuut zolang deze voorwaarden vervuld blijven. § 2. Een vleeskalverhouderij verwerft het statuut "IBR gE NEG met vaccinatie" vanaf het moment dat dit beslag beantwoordt aan de bepalingen van bijlage 4, C., 1., b) en behoudt dit statuut zolang deze voorwaarden vervuld blijven.

Art. 19.§ 1. Een afmestbeslag verwerft het statuut "IBR gE NEG in transitie" vanaf het moment dat dit beslag beantwoordt aan de bepalingen van bijlage 4, D., 1., b), en behoudt dit statuut zolang deze voorwaarden vervuld blijven. § 2. Een vleeskalverhouderij verwerft het statuut "IBR gE NEG in transitie" vanaf het moment dat dit beslag beantwoordt aan de bepalingen van bijlage 4, D., 1., b) en behoudt dit statuut zolang deze voorwaarden vervuld blijven.

Art. 20.§ 1. Een afmestbeslag verwerft het statuut "vrij" vanaf het moment dat dit beslag beantwoordt aan de bepalingen van bijlage 4, E., 1., b), en behoudt dit statuut zolang deze voorwaarden vervuld blijven. § 2. Een vleeskalverhouderij verwerft het statuut "vrij" vanaf het moment dat dit beslag beantwoordt aan de bepalingen van bijlage 4, E., 1., b), en behoudt dit statuut zolang deze voorwaarden vervuld blijven. Afdeling 4. - Kwalificatie van beslagen op een handelaarsstal

Art. 21.§ 1. Het statuut van een beslag op een handelaarsstal wordt op elk moment bepaald door het laagste statuut van een toegevoegd rund. § 2. Na reiniging en ontsmetting en ten vroegste 24 uur na het verwijderen van de runderen met het laagste statuut tot dan toe aanwezig op het beslag, kan een hoger statuut worden toegekend aan een beslag op een handelaarsstal. Afdeling 5. - Individueel IBR statuut van een rund

Art. 22.§ 1. Elk rund geboren in een beslag, aanwezig in het beslag of toegevoegd aan een beslag verwerft het IBR-statuut van het beslag. § 2. In afwijking van paragraaf 1 verwerft een rund, toegevoegd aan een conventioneel beslag, het statuut van dit beslag slechts nadat de bepalingen van artikel 32 vervuld zijn.

Art. 23.Een rund in beweging behoudt het IBR-statuut van het beslag van herkomst op voorwaarde dat de opdrachtgever van het vervoer elke laadactie en elke losactie van elk individueel rund, met vermelding van het individuele identificatienummer van het rund, op elektronische wijze registreert in SANITEL en dit binnen de 12 uur na het laden en lossen en zeker vóór de volgende laad- of losbeweging van dit rund.

De registratie bedoeld in het eerste lid omvat minstens de volgende informatie: 1° het individueel identificatienummer van het rund;2° de datum en het uur van de actie;3° het type actie;4° de nummerplaat van het transportmiddel;5° het nummer van de inrichting van laden en lossen. Indien de gegevens bedoeld in het voorgaande lid onvolledig zijn of niet geregistreerd zijn binnen de opgelegde termijn, kan de vereniging het statuut `geïnfecteerd met het BoHV-1' toekennen aan het betrokken rund.

Indien een rund gedurende het transport, op een verzamelcentrum of in een handelaarsstal, in contact komt met een rund met een statuut `geïnfecteerd met het BoHV-1' of `verdacht geïnfecteerd met het BoHV-1' kan de vereniging het statuut van het betrokken rund verlagen tot het statuut " geïnfecteerd met het BoHV-1". HOOFDSTUK 6. - Specifieke maatregelen op de beslagen

Art. 24.Op beslagen met een statuut "IBR gE NEG in transitie", "IBR gE NEG met vaccinatie", of "vrij" die naar aanleiding van specifieke omstandigheden zoals beschreven in bijlage 9 een verhoogd risico kennen, dient een serologisch onderzoek te worden uitgevoerd zoals beschreven in bijlage 4, C., 2, D., 2 of E., 2, naargelang het statuut van het beslag.

De vereniging informeert de exploitant en de bedrijfsdierenarts omtrent de verhoging van het infectierisico en de uiterste datum waarop de serologische onderzoeken dienen uitgevoerd te worden.

De vereniging brengt het Agentschap hiervan op de hoogte.

Art. 25.§ 1. Het statuut van een beslag wordt geschorst: 1° indien de analyses in toepassing van de artikelen 13, 14, 15 en 16 niet tijdig worden uitgevoerd;2° indien het aankooponderzoek zoals beschreven in artikel 32 niet volledig werd uitgevoerd;3° indien de onderzoeken in toepassing van artikel 24 niet tijdig worden uitgevoerd;4° indien, op een beslag met een statuut "IBR gE NEG in transitie", "IBR gE NEG met vaccinatie" of "vrij", de aanwezigheid in het beslag van één of meerdere runderen `geïnfecteerd met het BoHV-1 wordt vastgesteld. § 2. Op een inrichting met een beslag waarvan het statuut geschorst is, zijn de volgende maatregelen van toepassing: 1° de runderen aanwezig op de inrichting worden beschouwd als `verdacht geïnfecteerd met het BoHV-1';2° elke handel van runderen uit de inrichting is verboden, tenzij rechtstreekse afvoer naar een slachthuis naar keuze om er onmiddellijk te worden geslacht, met een door het Agentschap verzegeld transportmiddel en een door het Agentschap afgeleverde vrijgeleidebrief;3° weidegang van de runderen is verboden;4° de aankoop van runderen is verboden. § 3. Een beslag waarvan het statuut `geschorst' werd in toepassing van paragraaf 1, 1°, kan zijn statuut herwinnen mits toepassing van de bepalingen vastgelegd in hoofdstuk 5. § 4. Indien de schorsing wordt toegepast in toepassing van paragraaf 1, 4°, en de aanwezigheid van het of de runderen `geïnfecteerd met het BoHV-1' wordt bevestigd, wordt het statuut "besmet" toegekend.

Art. 26.§ 1. De volgende maatregelen zijn van toepassing op een inrichting waartoe een beslag met een statuut "besmet" behoort: 1° de vereniging informeert de exploitant betreffende alle toe te passen biobeveiligingsmaatregelen op de inrichting om een eventuele verspreiding van de ziekte te voorkomen;2° elke handel van runderen uit de inrichting is verboden; In afwijking op het eerste lid, zijn de volgende bewegingen en verzamelingen toegelaten: a) de rechtstreekse afvoer van een rund naar een slachthuis of naar een afmestbeslag;b) de afvoer van kalveren tot een leeftijd van 12 weken naar een vleeskalverhouderij;c) het verzamelen van runderen op erkende verzamelcentra of op daartoe specifiek georganiseerde verzamelingen, met het oog op het handelsverkeer.Indien op deze specifiek georganiseerde verzamelingen ook andere runderen mee verzameld worden, mogen ook deze runderen enkel afgevoerd worden naar hetzij een afmestbedrijf, hetzij een kalvermesterij, hetzij een slachthuis. 3° weidegang van de runderen is verboden; In afwijking op het eerste lid mag een exploitant runderen behorend tot een conventioneel beslag met een statuut "besmet" op de weide zetten indien voldaan is aan de voorwaarden vastgelegd in bijlage 6.

De exploitant die wil gebruik maken van de afwijking voorzien in het tweede lid dient elk jaar vóór 1 april een verklaring in te dienen bij de vereniging. Deze verklaring vermeldt: a) het kadastraal nummer;b) het adres of de geografische coördinaten van de percelen waarop runderen zullen grazen ;c) indien op de aangrenzende weiden ook runderen grazen, de kadastergegevens en de naam van de exploitanten die deze weiden gebruiken.4° het dekken en insemineren van runderen behorend tot de inrichting is verboden; 5° de aankoop van runderen is verboden totdat een serologische balans, zoals bedoeld in bijlage 4, D., 1. aantoont dat er geen runderen `geïnfecteerd met het BoHV-1' meer aanwezig zijn op het beslag. § 2. Onverminderd de bepalingen in paragraaf 1 en indien het statuut "besmet" aan een beslag wordt toegekend in toepassing van artikel 25, § 4, zijn de volgende maatregelen van toepassing: 1° de vereniging voert een epidemiologisch onderzoek uit om de bron en het tijdstip van de infectie vast te stellen;2° rekening houdend met de vermoedelijke bron en tijdstip van de infectie stelt de vereniging een lijst op van contactbeslagen en informeert de exploitanten van de contactbeslagen over de uit te voeren onderzoeken zoals bedoeld in artikel 24. De vereniging maakt deze lijst over aan het Agentschap; 3° een volledige serologische balans wordt uitgevoerd volgens de modaliteiten van bijlage 4, B., 2., ii), op de runderen van de inrichting; 4° vanaf 1 mei 2024 maakt het Agentschap een slachtbevel of een euthanasiebevel op voor alle runderen die aangeduid worden als `geïnfecteerd met het BoHV-1'.De exploitant is gehouden om de runderen binnen de negentig dagen na het uitvaardigen van het bevel te laten slachten in een slachthuis of te laten euthanaseren. Het transport van het (de) rund(eren) naar het slachthuis gebeurt rechtstreeks, zonder contact met runderen met een hoger statuut; 5° de exploitant dient voor de beslagen behorend tot de inrichting opnieuw een geldig statuut te herwinnen volgens de bepalingen van hoofdstuk 5..

Art. 27.§ 1. Een beslag krijgt het statuut "in overtreding" toegekend indien: 1° het motief van de schorsing toegekend in toepassing van artikel 25, § 1, 1°, 2° en 3°, niet geregulariseerd is binnen een termijn van maximaal 30 dagen;2° het beslag het minimale IBR-statuut zoals vastgelegd in artikel 9, § 2, niet heeft verworven;3° runderen `geïnfecteerd met het BoHV-1' aanwezig zijn in het beslag, na de termijn vastgelegd in artikel 35. § 2. Op een inrichting met een beslag "in overtreding", zijn de maatregelen vastgelegd in artikel 25, § 2, van toepassing. § 3. De exploitant met een beslag "in overtreding", wordt door het Agentschap in gebreke gesteld.

Indien de exploitant van een beslag "in overtreding " binnen de zestig dagen na de datum van de in gebrekestelling door het Agentschap niet voldoet aan het bepaalde in artikel 9, geeft het Agentschap een slachtbevel of een euthanasiebevel voor alle runderen van dit beslag.

Uitgezonderd in geval van recidive, kan het Agentschap het afslachtingsbevel of het euthanasiebevel beperken tot de runderen met het statuut `geïnfecteerd met het BoHV 1'.

De exploitant is gehouden om de runderen binnen de dertig dagen na het uitvaardigen van het bevel, op zijn kosten en zonder vergoeding, te laten slachten in een slachthuis of te laten euthanaseren.

Art. 28.Runderen behorend tot een afmestbeslag: 1° mogen niet op de weide geplaatst worden;2° worden rechtstreeks afgevoerd hetzij naar een slachthuis, hetzij naar een ander afmestbedrijf of vleeskalverhouderij.

Art. 29.Runderen behorend tot een vleeskalverhouderij: 1° mogen niet op de weide geplaatst worden;2° mogen, met het oog op de nationale handel uitsluitend verplaatst worden tussen vleeskalverhouderijen onderling en naar een slachthuis. HOOFDSTUK 7. - De handel, het verplaatsen, het toevoegen van runderen aan een beslag en de deelname aan verzamelingen

Art. 30.Om het statuut van een beslag te behouden, mag een exploitant enkel runderen met een individueel statuut dat hetzelfde of hoger is, toevoegen aan het beslag.

Art. 31.Het is verboden aan een handelaar of een vervoerder om een rund met een individueel IBR-statuut, anders dan "IBR gE NEG in transitie", "IBR gE NEG met vaccinatie" of "vrij" te leveren of lossen op een inrichting waarvan de beslagen een statuut "IBR gE NEG in transitie", "IBR gE NEG met vaccinatie" of "vrij" hebben.

Art. 32.§ 1. Elke exploitant die een (lot) runderen aanvoert op zijn inrichting, met het oog op toevoeging aan een conventioneel beslag of vanaf 1 november 2024 op een afmestbeslag, moet dit/deze rund(eren) op zijn inrichting in isolatie houden. Bovendien moet hij binnen de 2 werkdagen volgend op de aankomst een beroep doen op de bedrijfsdierenarts om de onderzoeken voorgeschreven in bijlage 7 te laten uitvoeren.

De isolatie van de runderen gebeurt in gebouwen of bedrijfsruimten die volledig gescheiden zijn van andere gebouwen of bedrijfsruimten op de inrichting. De runderen zijn in deze installatie op zodanige wijze afgezonderd dat er geen direct contact mogelijk is met andere runderen op de inrichting. § 2. De in paragraaf 1 bedoelde exploitant mag het/de rund(eren) alleen toevoegen aan een beslag van zijn inrichting nadat de onderzoeken in bijlage 7 volledig zijn afgerond en waarbij is aangetoond dat het/de rund(eren) word(t)(en) beschouwd als `vrij van en niet gevaccineerd tegen BoHV-1' of ` vrij van BoHV-1' afhankelijk van het statuut waaraan het wordt toegevoegd. § 3. Het bepaalde in paragrafen 1 en 2 is niet van toepassing in geval van uitwisseling van runderen tussen twee inrichtingen met een geregistreerde 1-1 relatie.

In dit geval dient slechts één serologisch onderzoek zoals beschreven in bijlage 7, A. te worden uitgevoerd.

Art. 33.De bedrijfsdierenarts bedoeld in artikel 32, dient binnen de drie werkdagen volgend op de oproep van de exploitant over te gaan tot een klinisch onderzoek van het/de rund(eren) evenals het nemen van de vereiste monsters.

Art. 34.De bijzondere voorwaarden voor deelname van runderen aan verzamelingen zijn vastgelegd in bijlage 8. HOOFDSTUK 8. - Maatregelen van toepassing op runderen `verdacht geïnfecteerd met het BoHV-1' of `geïnfecteerd met het BoHV-1'

Art. 35.§ 1. Een exploitant mag geen runderen die `geïnfecteerd zijn met het BoHV-1' houden op zijn inrichting. § 2. In afwijking van paragraaf 1 is de aanwezigheid van runderen `geïnfecteerd met het BoHV-1' nog toegelaten: 1° in conventionele beslagen: a) tot 21 april 2024 voor beslagen die een afwijking verkregen in toepassing van artikel 45 van het koninklijk besluit van 6 februari 2023Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/02/2000 pub. 18/02/2000 numac 2000022108 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen sluiten1 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis;b) tot 4 jaar na herval voor beslagen die het statuut "vrij" verloren tussen 22 april 2020 en 31 oktober 2020;c) tot 31 oktober 2024 voor beslagen die hun statuut "vrij" verloren tussen 1 november 2020 en 30 april 2024;d) tot 90 dagen na de aflevering van een slachtbevel of een euthanasiebevel door het FAVV voor beslagen die hun statuut "vrij" verloren na 1 mei 2024.2° tot 31 oktober 2025 in een beslag, anders dan een conventioneel beslag.

Art. 36.§ 1. De exploitant mag een rund dat beschouwd wordt als `verdacht geïnfecteerd met het BoHV-1' of `geïnfecteerd met' het BoHV-1' niet verhandelen, noch ermee deelnemen aan eender welke verzameling van dieren, noch op de weide laten. § 2. In afwijking van paragraaf 1 en tot 31 oktober 2024, is de rechtstreekse afvoer naar een slachthuis of naar een afmestbeslag toegelaten voor: 1° runderen, `geïnfecteerd met het BoHV-1';2° runderen `verdacht geïnfecteerd met het BoHV-1' ten gevolge van de aanwezigheid van runderen `geïnfecteerd met het BoHV-1' in het beslag. § 3. In afwijking van paragraaf 1 en vanaf 1 november 2024 mogen de runderen vermeld in paragraaf 2, 1° et 2°, uitsluitend afgevoerd worden naar een slachthuis. Het transport van het (de) rund(eren) naar het slachthuis gebeurt rechtstreeks, zonder contact met runderen met een hoger statuut. HOOFDSTUK 9. - Vaccinatie

Art. 37.§ 1. Voor de vaccinatie tegen IBR is enkel het gebruik van gE-negatieve vaccins toegelaten. § 2. De vaccinatie tegen IBR van runderen in beslagen met een statuut "vrij" of een statuut "IBR gE NEG in transitie " is verboden. § 3. Vanaf 1 april 2025 is de vaccinatie van runderen tegen IBR verboden.

In afwijking op het eerste lid is de vaccinatie van runderen nog toegelaten: 1° in conventionele beslagen zoals bedoeld in artikel 9, § 2, 2°, tweede lid;2° tot 1 november 2025 op afmestbeslagen;3° in een haard. In geval van een ongunstige epidemiologische situatie kan de datum vermeld in het eerste lid gewijzigd worden door de minister.

Art. 38.§ 1. De exploitant laat de vaccinatie tegen IBR enkel uitvoeren door de bedrijfsdierenarts, of in voorkomend geval door de plaatsvervangende bedrijfsdierenarts. § 2. In afwijking op paragraaf 1 en enkel bij runderen in beslagen met een statuut "IBR gE-NEG met vaccinatie" of op afmestbeslagen, mag de bedrijfsdierenarts de uitvoering van de vaccinatie delegeren naar de exploitant van de inrichting voor zover er een overeenkomst van diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding is afgesloten tussen de exploitant en de bedrijfsdierenarts, overeenkomstig het koninklijk besluit van 10 april 2000 houdende bepalingen betreffende de diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding. § 3. De bedrijfsdierenarts: 1° stelt per beslag een gedetailleerd vaccinatieschema op met vermelding van de te vaccineren runderen per leeftijdscategorie en het te gebruiken vaccintype; 2° stelt voor elke toediening of verschaffing van vaccin bedoeld in dit besluit, een T.V.D. op; 3° geeft in geval van delegatie van de vaccinatie schriftelijke instructies voor de bewaring, het gebruik en de toediening van het vaccin;4° registreert in SANITEL per beslag de gegevens van alle toegediende en/of verschafte vaccins.Deze gegevens worden overgemaakt volgens de voorwaarden vastgelegd in bijlage 2. § 4. De plaatsvervanger bedrijfsdierenarts: 1° volgt het vaccinatieschema dat is opgesteld door de bedrijfsdierenarts;2° mag geen vaccin tegen IBR voorschrijven of verschaffen. Het eerste lid is niet van toepassing indien de plaatsvervanging meer dan occasioneel optreedt. § 5. De exploitant die zelf vaccineert: 1.doet dit enkel met een vaccin dat door de bedrijfsdierenarts is verschaft; 2.voert het vaccinatieschema uit zoals opgesteld door de bedrijfsdierenarts; 3.bewaart het vaccin en dient het toe volgens de instructies van de bedrijfsdierenarts; 4.schrijft elke uitgevoerde vaccinatie in het vaccinatieregister. § 6. Elke vaccinatie die niet conform de bepalingen van dit besluit wordt uitgevoerd, wordt beschouwd als ongeldig. HOOFDSTUK 1 0. - Diagnostiek

Art. 39.De diagnostische methoden voor de detectie van BoHV-1 en voor het verwerven en behoud van de statuten zijn vastgelegd in de verordening 2020/689.

Art. 40.Sciensano is het N.R.L. voor het BoHV-1. In deze hoedanigheid, het N.R.L. : 1° evalueert welke reagentia gebruikt kunnen worden in het kader van dit besluit;2° controleert de kwaliteit van de loten van ELISA reagentia vóór hun gebruik door de erkende laboratoria, voor vrijstelling voor gebruik op de Belgische markt;3° organiseert voor deze methoden technische interlaboratorium bekwaamheidstesten waarbij de door de erkende laboratoria bekomen resultaten op identieke monsters vergeleken worden met een referentiewaarde;4° voert bevestigingstesten en virologische analyses uit;5° is bevoegd voor het aanmaken van referentiemateriaal voor deze methoden.

Art. 41.§ 1. Enkel de resultaten van de analyses uitgevoerd in een erkend laboratorium, volgens de methoden voorzien in artikel 39 en met reagentia die voldoen aan de voorwaarden van artikel 40, 1° en 2°, worden in aanmerking genomen voor de toepassing van dit besluit. § 2. Elk laboratorium, dierenarts of exploitant die een serologisch of virologisch onderzoek uitvoert of laat uitvoeren buiten het kader van paragraaf 1 dient elk resultaat dat de aanwezigheid bij een rund van BoHV-1 niet uitsluit, onverwijld te melden aan het Agentschap.

Indien het resultaat bedoeld in het eerste lid, een virologisch onderzoek betreft, oordeelt het Agentschap of er al dan niet een herbemonstering dient uitgevoerd te worden. In de andere gevallen bepaalt de vereniging de te nemen maatregelen. § 3. De verenigingen ontwikkelen en onderhouden AHLICS waarin de resultaten van alle analyses bedoeld in artikel 41, § 1, worden gecentraliseerd met het oog op het beheer van de statuten zoals bepaald in artikel 44.

Art. 42.§ 1. Elk erkend laboratorium is verplicht de gevalideerde resultaten van het serologisch en/of virologisch onderzoek op elektronische wijze en overeenkomstig de instructies van de verenigingen over te maken aan AHLICS tegelijkertijd met de melding aan de exploitant en aan de bedrijfsdierenarts. § 2. Een erkend laboratorium dat monsters ontvangt voor onderzoek in het kader van dit besluit, kan beschikken over de relevante informatie uit SANITEL die betrekking heeft op de runderen en de beslagen waartoe de runderen behoren en waarvan monsters worden ontvangen en, voor elk beslag, de daaraan gekoppelde verantwoordelijke en bedrijfsdierenarts.

Het Agentschap stelt deze informatie uit SANITEL beschikbaar aan elk erkend laboratorium, erkend in het kader van dit besluit.

Art. 43.In geval van tegenstrijdige resultaten bij opeenvolgende onderzoeken bij eenzelfde rund, kan de vereniging een genetisch identificatieprofiel op de betreffende monsters uitvoeren vooraleer een IBR statuut toe te kennen aan het betreffende rund.

In geval de genetische identificatieprofielen een discordantie vertonen, worden de resultaten overgemaakt aan het Agentschap en zijn de kosten van het onderzoek ten laste van de betrokken exploitant. In deze gevallen wordt het resultaat van het laatste onderzoek niet weerhouden. HOOFDSTUK 1 1. - Bemonstering

Art. 44.§ 1. De bemonsteringen in toepassing van de hoofdstukken 2. en 5. en artikel 32 worden uitgevoerd door de bedrijfsdierenarts. § 2. In afwijking van paragraaf 1, kunnen tankmelkmonsters, aangeleverd door het I.O., worden aangewend. § 3. Elk individueel monster dient geïdentificeerd te zijn met de volledige identificatiecode van het rund.

Een tankmelkmonster is geïdentificeerd aan de hand van het beslagnummer of een ander identificatiemiddel dat specifiek is voor het I.O. en dat het laboratorium toelaat om het monster eenduidig te koppelen aan het beslagnummer. § 4. De monsternemer is verantwoordelijk voor het opsturen van monsters naar het erkende laboratorium en voor het bewaren ervan volgens de instructies die dit laboratorium stelt in het kader van zijn kwaliteitssysteem als bedoeld in bijlage 1, 1 °. HOOFDSTUK 1 2. - Opdrachten van de verenigingen

Art. 45.De verenigingen zijn belast met het beheer van de IBR statuten van de beslagen.

Onder deze hoedanigheid, de verenigingen: 1° kennen een IBR statuut toe aan de runderen en per beslag volgens de modaliteiten van de artikelen in 13, 1°, 14, 1°, 15, 1°, 16, 1°, 17, 18, 19, 20, 22 en hoofdstuk 5., afdeling 5; 2° controleren of de voorwaarden voor het behoud van het statuut overeenkomstig de bepalingen in de artikelen 13, 2°, 14, 2°, 15, 2°, 16, 2°, 17, 18, 19 en 20 voldaan zijn;3° schorsen een IBR statuut in toepassing van artikel 25, § 1;4° registreren het statuut toegekend aan elk beslag in SANITEL en brengen de exploitant en de bedrijfsdierenarts hiervan op de hoogte;5° interpreteren de resultaten van de serologische resultaten zoals bepaald in artikel 41 en in bijlage 5, A.en B., en in voorkomend geval, initiëren en verzekeren zij de opvolging van de bevestigingsprocedure van een niet-negatief resultaat als bedoeld in bijlage 5, A., 1., b), A., 2., c), B., 1., b) of B., 2., c); 6° sporen beslagen op met een verhoogd risico op infectie zoals bedoeld in artikel 24, en voeren een epidemiologisch onderzoek uit op beslagen waar de aanwezigheid van een rund `geïnfecteerd met het BoHV-1' bevestigd wordt zoals bedoeld in artikel 26, § 2, 1° ;7° verzekeren een permanente toegang tot SANITEL aan de dierenartsen, aan de erkende laboratoria, aan de exploitanten, aan de handelaars in runderen en aan de verzamelcentra voor runderen voor het raadplegen van het IBR-statuut van elk beslag en van elk rund;8° stellen voor elk beslag bedoeld in artikel 46, §§ 2 en 3, 1° en 2° een rapport van afvoer op. HOOFDSTUK 1 3. - Tussenkomsten en vergoedingen

Art. 46.§ 1. De volgende tussenkomsten in de analyses en vergoedingen in uitvoering van dit besluit zijn ten laste van het Sanitair Fonds, na advies van de Raad van het Sanitair Fonds en binnen de beschikbare begrotingskredieten van het Sanitair Fonds: 1° de analysekosten verbonden aan het uitvoeren van een bevestigingsprocedure van een niet negatief resultaat als bedoeld in bijlage 5;2° de analysekosten verbonden aan het uitvoeren van de balans zoals bedoeld in artikel 26, § 2, 3°, en dit op conventionele beslagen die het statuut "IBR gE NEG in transitie" of "vrij" verloren hebben; 3° de analysekosten verbonden aan het uitvoeren van een serologisch onderzoek zoals bedoeld in artikel 24 op beslagen in de specifieke omstandigheden beschreven in bijlage 9, A., 4° en 5° ; 4° de analysekosten verbonden aan het uitvoeren van een genetisch identificatieprofiel bedoeld in artikel 43, eerste lid, en volgens het officieel tarief van de vereniging zoals gepubliceerd op zijn website en op voorlegging van schuldvorderingen per kwartaal opgesteld met vermelding van het aantal uitgevoerde analyses;5° de analysekosten verbonden aan het uitvoeren van het virologisch onderzoek bedoeld in artikel 4, § 2. § 2. Ten laste van en binnen de beschikbare kredieten van het BA 255402344101 wordt: voor elk rund ` geïnfecteerd met het BoHV 1' en op 8 november 2023 aanwezig op een conventioneel beslag dat het statuut "besmet" heeft maar nooit het statuut "vrij" verwierf, en op voorwaarde dat dit beslag een afwijking verkreeg in toepassing van artikel 45 van het koninklijk besluit van 6 februari 2023Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/02/2000 pub. 18/02/2000 numac 2000022108 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen sluiten1 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis en dat de runderen `geïnfecteerd met het BoHV-1' ten laatste op 21 april 2024 afgevoerd zijn naar het slachthuis, aan de verantwoordelijke geregistreerd in Sanitel een vergoeding betaald waarbij een refactiecoëfficient van 10% wordt gehanteerd.

De vergoeding wordt berekend volgens de volgende formule: V= (Vw-Sw) . R, waarbij V= vergoeding Vw= vervangingswaarde Sw = slachtwaarde R= refactiecoëfficient De vervangingswaarde kan tot een maximum beperkt worden. § 3. Ten laste van het BA 255402344101 en bij uitputting hiervan, ten laste van het Sanitair Fonds binnen de beschikbare begrotingskredieten wordt: 1° voor elk rund `geïnfecteerd met het BoHV 1' en op 8 november 2023 aanwezig op een conventioneel beslag dat het statuut "IBR gE NEG in transitie", "IBR gE NEG met vaccinatie" of "vrij" verloren heeft tussen 1 januari 2019 en 8 november 2023 en op voorwaarde dat de runderen `geïnfecteerd met het BoHV-1', afgevoerd zijn naar het slachthuis ten laatste op de tijdstippen die vermeld worden in artikel 35, § 2, afhankelijk van het moment waarop het beslag zijn statuut verloren heeft, aan de verantwoordelijke geregistreerd in Sanitel, een vergoeding betaald die berekend wordt volgens de formule vermeld in paragraaf 2, waarbij de volgende refactiecoëfficienten worden gehanteerd: a) voor beslagen die het vrije statuut verloren tussen 1 januari 2019 en 31 december 2019: 20%;b) voor beslagen die het vrije statuut verloren tussen 1 januari 2020 en 21 april 2021: 30%;c) voor beslagen die het vrije statuut verloren tussen 22 april 2021 en 31 december 2021;50%; d) voor beslagen die het vrije statuut verloren tussen 1 januari 2022 en 31 december 2022: 60%;e) voor beslagen die het vrije statuut verloren tussen 1 januari 2023 en 8 november 2023: 80%;2° voor elk rund ` geïnfecteerd met het BoHV 1' aanwezig op een conventioneel beslag dat het statuut "IBR gE NEG in transitie", "IBR gE NEG met vaccinatie" of "vrij" verloren heeft tussen 9 november 2023 en 30 april 2024, en op voorwaarde dat de runderen `geïnfecteerd met het BoHV-1' in toepassing van artikel 35, § 2, 1°, c) afgevoerd zijn naar het slachthuis ten laatste tegen 31 oktober 2024, een vergoeding betaald aan de verantwoordelijke geregistreerd in Sanitel, die berekend wordt volgens de formule vermeld in paragraaf 2 waarbij een refactiecoëfficient van 80% wordt gehanteerd.3° voor elk rund waarvoor een `afslachtingsbevel' of een euthanasiebevel, is uitgevaardigd, in toepassing van artikel 6, 4.of artikel 26, § 2, 4. een vergoeding betaald aan de verantwoordelijke geregistreerd in Sanitel die berekend wordt volgens de formule vermeld in paragraaf 2, en waarbij een refactiecoëfficient van 90% wordt gehanteerd, op voorwaarde dat de runderen `geïnfecteerd met het BoHV-1' binnen de termijn vermeld op het uitgevaardigde bevel werden afgevoerd naar het slachthuis of het destructiebedrijf. § 4. De bepalingen van artikel 2, § 3, tweede en derde lid, en de artikelen 3, 4 en 5 van het koninklijk besluit van 28 november 1991 betreffende de schatting en de vergoeding van runderen geslacht in het kader van de gezondheidspolitie van de huisdieren zijn van toepassing voor het bepalen van de vervanginsgwaarde en de slachtwaarde van de betrokken runderen. § 5. De in paragraaf 2 en paragraaf 3, 1° en 2°, bedoelde vergoedingen ten laste van het BA 255402344101 zijn in overeenstemming met de bepalingen van de hoofdstukken I en II en artikel 26 van Verordening (EU) 2022/2472 van de Commissie van 14 december 2022 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard. Het door de verenigingen in toepassing van artikel 45, 8°, opgestelde rapport van afvoer vormt de referentie die aanleiding geeft tot het recht op een vergoeding, ten laste van dit BA. § 6. De verantwoordelijke geregistreerd in Sanitel verliest elk recht op vergoeding indien één of meer van de maatregelen van dit besluit niet worden nageleefd. § 7. In geval van een grootschalige IBR-uitbraak waarbij de grenzen van de budgettaire kredieten van het Sanitair Fonds overschreden worden zijn de paragrafen 3 en 4 van dit artikel niet van toepassing. HOOFDSTUK 1 4. - Slotbepalingen

Art. 47.De Minister kan, op advies van de Raad van het Sanitair Fonds, in uitzonderlijke gevallen aan een onderneming die runderen houdt een afwijking verlenen op de bepalingen in dit besluit, voor zover deze onderneming de runderen op die wijze houdt dat geen rechtstreeks contact met andere runderen mogelijk is en zij de IBR bestrijding niet in gevaar brengt.

Een onderneming die deze afwijking wenst, dient schriftelijk een gemotiveerde aanvraag in te dienen bij de Gedelegeerd Bestuurder van het Agentschap.

Het Agentschap voert een risico-analyse uit waarvan het resultaat wordt overgemaakt aan de Raad van het Sanitair Fonds. De Raad van het Sanitair Fonds maakt, op basis van deze risico-analyse, zijn gemotiveerd advies over aan de Minister. De Minister deelt zijn beslissing mee aan de onderneming binnen de vijfenveertig dagen na ontvangst van de aanvraag.

De Minister deelt de genomen beslissing mee aan de vereniging. De vereniging voert de beslissing uit.

Wanneer niet meer voldaan wordt aan de voorwaarden of wanneer deze worden geschonden, wordt de afwijking van rechtswege ingetrokken en worden de runderen onderworpen aan elke door het Agentschap noodzakelijk geachte maatregel om de IBR bestrijding niet in gevaar te brengen.

Art. 48.§ 1.De Minister kan de bijlagen van dit besluit wijzigen. § 2. De Minister kan de data vastgelegd in artikel 9, § 2, wijzigen.

Art. 49.Het koninklijk besluit van 6 februari 2023Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/02/2000 pub. 18/02/2000 numac 2000022108 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen sluiten1 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 26 maart 2024, wordt opgeheven.

Art. 50.De minister bevoegd voor Landbouw is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 18 april 2024.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Landbouw, D. CLARINVAL

Bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 18 april 2024 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis Erkenningsvoorwaarden voor laboratoria in het kader van de IBR bestrijding Naast de voorwaarden die vereist zijn om erkend te worden overeenkomstig de bepalingen in het koninklijk besluit van 3 augustus 2012 betreffende de erkenning van de laboratoria die analyses uitvoeren in verband met de veiligheid van de voedselketen dienen de laboratoria die analyses uitvoeren in het kader van de IBR bestrijding eveneens te voldoen aan onderstaande criteria : 1° op eigen kosten deelnemen en voldoen aan de interlaboratoriumtesten georganiseerd door het N.R.L. voor elke methode die in het laboratorium wordt uitgevoerd in het kader van de IBR bestrijding, zoals bedoeld in artikel 40, 3° ; 2° alleen gebruik maken van loten reagentia die voorafgaand werden gevalideerd door het N.R.L.; 3° de niet negatieve monsters en de stalen voor bevestigingsonderzoek van een niet negatief resultaat gedurende minstens dertig dagen, na verzending van het resultaat naar de IBR databank, bewaren; 4° monsters verzenden naar het N.R.L. of een andere erkend laboratorium, op verzoek van het Agentschap, van de vereniging of van het N.R.L. of in toepassing van het Koninklijk Besluit van 17 januari 2021Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 17/01/2021 pub. 29/01/2021 numac 2021030238 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu en federaal agentschap voor de veiligheid van de voedselketen Koninklijk besluit betreffende de bestrijding van rundertuberculose sluiten betreffende de bestrijding tegen rundertuberculose; 5° alle resultaten van de analyses via elektronische weg over maken aan AHLICS volgens de modaliteiten van de beheerder van deze databank. De erkende laboratoria staan vermeld op de lijst die beschikbaar is op de website van het FAVV : http ://www.favv-afsca.fgov.be/laboratoria/erkendelaboratoria/algemeenheden/lijst.asp Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 18 april 2024 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis FILIP Van Koningswege : De Minister van Landbouw, D. CLARINVAL

Bijlage 2 bij het koninklijk besluit van 18 april 2024 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis Registratie en rapportage van de vaccinatie Vaccinatieregister Alle vaccinaties, uitgevoerd in het kader van dit besluit, dienen vermeld te worden in het vaccinatieregister binnen de zeven dagen na vaccinatie.

Dit vaccinatieregister moet minimaal de volgende informatie bevatten : a) het beslagnummer;b) het SANITEL-identificatienummer van elk gevaccineerd dier;c) de datum van vaccinatie van elk dier;d) de naam van het gebruikte vaccin;e) de identiteit en de handtekening van de persoon die de vaccinatie heeft uitgevoerd, ofwel de bedrijfsdierenarts, ofwel de exploitant; f) het/de nummer(s) van het/de T.V.D. Het register dient ten minste vijf jaar bewaard te worden op de inrichting en kan ten allen tijde worden opgevraagd door de vereniging. Dit vaccinatieregister kan op papier of op een geïnformatiseerde wijze gehouden worden.

Vaccinatierapport 1. De bedrijfsdierenarts of plaatsvervangende dierenarts die de vaccinatie uitvoerde, dient, binnen de maand die volgt op de uitgevoerde vaccinatie, minimaal de volgende gegevens over te maken aan de vereniging: a) het aantal primo vaccinaties 1e enting en naam van het vaccin;b) het aantal primo vaccinaties 2e enting en naam van het vaccin;c) het aantal herhalingsvaccinaties en naam van het vaccin;d) het aantal vaccinaties in het kader van aankoop. 2. Wanneer de vaccinatie uitgevoerd werd door de exploitant maakt de bedrijfsdierenarts, op verzoek van de exploitant, en op basis van de gegevens die voorkomen in het vaccinatieregister aanwezig op het bedrijf, minimaal de gegevens beschreven in 2.1., over aan de vereniging, binnen de maand die volgt op de vaccinatie.

In geval de vaccinatie werd uitgevoerd door de exploitant wordt bij de overdracht van de gegevens de volgende zin vermeld : " De vaccinatie werd uitgevoerd door de exploitant ". 3. De bepaling in 1 en 2 zijn niet van toepassing op de vaccinaties waarvoor een kopie van het vaccinatieregister werd overgemaakt aan de vereniging op papier of op geïnformatiseerde wijze. Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van18 april 2024 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis FILIP Van Koningswege : De Minister van Landbouw, D. CLARINVAL

Bijlage 3 bij het koninklijk besluit van 18 april 2024 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis Hiërarchie van de IBR-statuten De verschillende IBR-statuten worden als volgt geklasseerd van hoog naar laag statuut: 1.Het statuut "vrij" 2.Het statuut "IBR gE NEG in transitie" 3.Het statuut "IBR gE NEG met vaccinatie" 4.Het statuut "besmet" Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 18 april 2024 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis FILIP Van Koningswege : De Minister van Landbouw, D. CLARINVAL

Bijlage 4 bij het koninklijk besluit van 18 april 2024 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis Kwalificatie van de beslagen A.Definities en staalnametabel 1. Definitie Binnen het kader van dit besluit, wordt verstaan onder: 1."primo-gevaccineerd" rund : Een rund dat, volgens de aanbevelingen van de fabrikant, ofwel een enkele dosis ofwel een dubbele dosis vaccin tegen IBR heeft toegediend gekregen met een interval van minimum eenentwintig en maximum vijfendertig dagen. De leeftijd van het rund op het moment van de eerste toediening moet voldoen om, volgens de aanbevelingen van de fabrikant, geen herhalingsvaccinatie te moeten toedienen binnen de zes maanden die volgen op de laatste injectie. 2."Hyper-geïmmuniseerd" rund : Een reeds primo-gevaccineerd rund dat minimum één dosis herhalingsvaccin tegen IBR heeft toegediend gekregen binnen een interval van minimum één maand en maximum acht maanden die volgen op de voorgaande toediening en dat de voorgeschreven herhalingsvaccins tegen IBR krijgt toegediend. 3."Geïmmuniseerd" rund : een reeds primo-gevaccineerd of "Hyper-geïmmuniseerd" rund dat minimum één dosis herhalingsvaccin tegen IBR heeft toegediend gekregen binnen een interval van minimum één maand en maximum twaalf maanden die volgen op de voorgaande toediening. 2.Staalname tabel Staalnametabel voor de detectie van seropositieve dieren met een betrouwbaarheidsinterval van 95% en een prevalentie van 10%:

Aantal runderen in de doelgroep/het beslag

Aantal dieren te bemonsteren

In geval van gebruik IBR ELISA Ge

In geval van gebruik IBR ELISA gB

1-14

Allen

allen

15-16

14

14

17

15

14

18

16

14

19

17

15

20

18

16

21

19

17

22

19

18

23

20

18

24-30

21

19

31

22

19

32-33

23

20

34-41

24

21

42

25

22

43

25

23

44-52

26

23

53

26

24

54-62

27

24

63

27

25

64-73

28

25

74-82

28

26

83-102

29

26

103

29

27

104-143

30

27

144-153

30

28

154-293

31

28

294-500

32

29

>500

33 per 500 dieren

30 per 500 dieren


In geval van steeksproefsgewijze bemonstering wordt de identiteit van de te bemonsteren dieren bepaald door de vereniging.

B.Modaliteiten voor het verwerven en het behoud van het statuut "besmet" 1. Verwerven van het statuut "besmet" a) Het statuut "besmet" wordt toegekend aan een conventioneel beslag indien : i) alle runderen ouder dan zes maanden en ten minste vijfendertig dagen op het beslag aanwezig, zijn geprimovaccineerd; en ii) alle runderen ouder dan twaalf volledige maanden en ten minste zeven maanden op het beslag aanwezig, zijn gehyperimmuniseerd; en iii) indien aan alle bepalingen omtrent registratie en rapportage van de vaccinatie, zoals vastgelegd in bijlage 2, is voldaan; en iv) een serologische balans zoals beschreven in 2.,ii) werd uitgevoerd. b) Het statuut "besmet" wordt toegekend aan een afmestbeslag indien: i) alle runderen toegevoegd aan het beslag sinds vijfendertig dagen worden geprimovaccineerd; en ii) indien aan alle bepalingen omtrent registratie en rapportage van de vaccinatie, zoals vastgelegd in bijlage II, is voldaan. c) Een vleeskalverhouderij verwerft automatisch het statuut "besmet" indien alle runderen aangevoerd op het beslag afkomstig zijn van beslagen die niet "in overtreding" zijn. 2.Behoud van het statuut "besmet" Een conventioneel beslag behoudt het statuut "besmet" indien : i) de voorwaarden beschreven in 1., a), i), ii), en iii), vervuld zijn; en, ii) indien op de runderen van het beslag in de laatste twaalf maanden een volledige serologische balans voor de detectie van antilichamen gericht tegen het glycoproteïne E werd uitgevoerd op -alle runderen ouder dan twaalf maanden, uitgezonderd de runderen die reeds gekend zijn als `geïnfecteerd met het BoHV-1'; -alle runderen jonger dan twaalf maanden voor zover dat deze meer dan vijftig procent van het rundveebeslag vertegenwoordigen; en, iii) de runderen 'geïnfecteerd met het BoHV-1' en aanwezig in het beslag worden afgevoerd binnen de termijnen vastgelegd in artikel 35, § 2.

C. Modaliteiten voor het verwerven en het behoud van het statuut "IBR gE NEG met vaccinatie" 1. Verwerven van het statuut " IBR gE NEG met vaccinatie " a) Het statuut "IBR gE NEG met vaccinatie" wordt toegekend aan een conventioneel beslag tot de datum vastgelegd in artikel 9, § 2, 2°, indien minimaal één van de volgende voorwaarden is vervuld: i) het beslag heeft op het moment van de aanvraag het statuut "vrij"; of ii) het beslag beantwoordt aan de voorwaarden voor het verwerven van een statuut "IBR gE NEG in transitie". b) Het statuut "IBR gE NEG met vaccinatie" wordt toegekend aan een afmestbeslag of een vleeskalverhouderij vanaf het moment dat alle runderen behorend tot het beslag het statuut "IBR gE NEG met vaccinatie" of een hoger statuut hebben op het moment van hun aanvoeren en dat ze nooit in een beslag verbleven waar gelijktijdig runderen met een lager statuut aanwezig waren. 2. Behoud van het statuut " IBR gE NEG met vaccinatie " Een conventioneel beslag behoudt het statuut "IBR gE NEG met vaccinatie" indien de voorwaarden beschreven in D., 2., vervuld zijn.

In afwijking van het voorgaande lid, behoudt een conventioneel beslag het statuut "IBR gE NEG met vaccinatie" onder de voorwaarden beschreven in punt E., 2., i) en daarenboven op voorwaarde dat - het beslag beantwoordt aan de voorwaarde beschreven in C., 1, a), i); en dat, alle runderen ouder dan 12 maanden en aanwezig in het beslag sinds minimaal 1 maand zijn geïmmuniseerd.

D. Modaliteiten voor het verwerven en het behoud van het statuut "IBR gE NEG in transitie" 1. Verwerven van het statuut "IBR gE NEG in transitie" a) Het statuut "IBR gE NEG in transitie " wordt toegekend aan een conventioneel beslag indien een serologische balans is uitgevoerd ten vroegste één maand na het verwijderen van de runderen `geïnfecteerd met BoHV-1' en uitgevoerd op, - alle runderen ouder dan twaalf maanden; en - alle runderen jonger dan twaalf maanden voor zover dat deze meer dan vijftig procent van het rundveebeslag vertegenwoordigen; en - alle runderen betrokken bij het serologisch onderzoek worden beschouwd als ` vrij van BoHV-1'. b) Het statuut "IBR gE NEG in transitie" wordt toegekend aan een afmestbeslag of een vleeskalverhouderij vanaf het moment dat alle runderen behorend tot het beslag het statuut "IBR gE NEG in transitie" of een hoger statuut hebben op het moment van hun aanvoeren en dat ze nooit in een beslag verbleven waar gelijktijdig runderen met een lager statuut aanwezig waren.2. Behoud van het statuut "IBR gE NEG in transitie" Een conventioneel beslag behoudt het statuut "IBR gE NEG in transitie" indien één van de volgende bewakingsprogramma's jaarlijks wordt toegepast op de runderen van de inrichting en waarbij alle onderzochte runderen worden beschouwd als ` vrij van BoHV-1' of, naargelang het geval, alle onderzochte tankmelk wordt beschouwd als ` vrij van antistoffen tegen het glycoproteïne E van het BoHV-1': a) een serologische balans uitgevoerd op individuele serumstalen en afgenomen op eenzelfde moment bij - alle runderen ouder dan twaalf maanden; en - alle runderen jonger dan twaalf maanden voor zover dat deze meer dan vijftig procent van het rundveebeslag vertegenwoordigen; of b) minimaal zes ELISA's op tankmelk, uitgevoerd met een interval van minimum zeven en maximum negen weken.Het tankmelkmonster dient alle epidemiologische eenheden van het bedrijf te vertegenwoordigen.

Op inrichtingen die niet voldoen aan de definitie van `overwegend melkveebedrijf' dienen deze onderzoeken aangevuld te worden met een serologisch onderzoek op individuele serumstalen afgenomen op eenzelfde moment van alle niet melkleverende vrouwelijke runderen ouder dan 12 maanden; alle voor fokdoeleinden gebruikte of bestemde mannelijke runderen ouder dan 12 maanden; een steekproef volgens staalnametabel bedoeld in A.2., van de mannelijke niet voor fokdoeleinden bestemde runderen ouder dan 12 maanden.

E. Modaliteiten voor het verwerven en het behoud van het statuut "vrij" 1. Verwerven van het statuut "vrij" a) Het statuut "vrij " wordt toegekend aan een conventioneel beslag indien: er gedurende de afgelopen twaalf maanden geen rund `geïnfecteerd met het BoHV-1' werd gehouden op de inrichting; en er gedurende de afgelopen 2 jaar geen runderen op de inrichting gevaccineerd werden tegen BoHV-1; en één van de volgende bewakingsprogramma's wordt toegepast op de runderen van de inrichting en waarbij alle onderzochte runderen worden beschouwd als ` vrij van BoHV-1' of, naargelang het geval, alle onderzochte tankmelk wordt beschouwd als ` vrij van antistoffen tegen het glycoproteïne E van het BoHV-1': twee serologische balansen uitgevoerd met een interval van minimum vier en maximum 12 maanden en uitgevoerd op : alle vrouwelijke runderen ouder dan twaalf maanden; alle voor fokdoeleinden gebruikte of bestemde mannelijke runderen ouder dan 12 maanden; een steekproef volgens staalnametabel bedoeld in A.2. van de mannelijke niet voor fokdoeleinden bestemde runderen ouder dan 12 maanden; alle runderen jonger dan twaalf maanden voor zover dat deze meer dan vijftig procent van het beslag vertegenwoordigen; alle runderen jonger dan 12 maanden, toegevoegd aan het beslag en die de onderzoeken bedoeld in bijlage 7, A. niet hebben ondergaan; of een serologische balans uitgevoerd over een periode van ten hoogste 2 maanden; alle runderen jonger dan 12 maanden; alle vrouwelijke runderen ouder dan twaalf maanden; alle voor fokdoeleinden gebruikte of bestemde mannelijke runderen ouder dan 12 maanden; een steekproef volgens staalnametabel bedoeld in A.2. van de mannelijke niet voor fokdoeleinden bestemde runderen ouder dan 12 maanden. b) Het statuut "vrij" wordt toegekend aan een afmestbeslag of een vleeskalverhouderij vanaf het moment dat alle runderen behorend tot het beslag het statuut "vrij" hebben op het moment van hun aanvoeren en dat ze nooit in een beslag verbleven waar gelijktijdig runderen met een lager statuut aanwezig waren. 2. Behoud van het statuut "vrij " Een conventioneel beslag behoudt het statuut "vrij" indien : de voorwaarden in E., 1., a), eerste en tweede streepje vervuld blijven; en één van de volgende bewakingsprogramma's jaarlijks wordt toegepast op de runderen van de inrichting en waarbij alle onderzochte runderen worden beschouwd als `vrij van BoHV-1' of, naargelang het geval, alle onderzochte tankmelk wordt beschouwd als ` vrij van antistoffen tegen het glycoproteïne E van het BoHV-1': i) Indien het beslag de afgelopen 3 jaar het statuut "vrij" heeft behouden dient jaarlijks, met een interval van maximum dertien maanden, één ELISA voor de detectie van antilichamen gericht tegen het glycoproteïne B of E te worden uitgevoerd op een bepaald aantal stalen, steekproefsgewijs genomen volgens de staalnametabel A.,2. op de volgende doelpopulaties: de runderen ouder dan 12 maanden; alle runderen jonger dan twaalf maanden indien deze meer dan vijftig procent van het beslag vertegenwoordigen; of ii) indien het beslag het statuut "vrij" heeft behouden gedurende minder dan 3 jaar, dient een serologische balans te worden opgevoerd op ?alle vrouwelijke runderen ouder dan 24 maanden; ?alle voor fokdoeleinden gebruikte of bestemde mannelijke runderen ouder dan 24 maanden; ?een steekproef volgens staalnametabel bedoeld in A.,2. van de mannelijke niet voor fokdoeleinden bestemde runderen ouder dan 24 maanden; alle runderen jonger dan 24 maanden indien de runderen jonger dan 12 maanden meer dan vijftig procent van het beslag vertegenwoordigen; of iii) minimaal zes ELISA's op tankmelk, uitgevoerd met een interval van minimum zeven en maximum negen weken. Het tankmelkmonster dient alle epidemiologische eenheden van het bedrijf te vertegenwoordigen.

Op inrichtingen die niet voldoen aan de definitie van `overwegend melkveebedrijf' dienen deze onderzoeken aangevuld te worden met een serologisch onderzoek op individuele serumstalen afgenomen op eenzelfde moment van alle niet melkleverende runderen ouder dan 24 maanden indien het beslag het statuut "vrij" heeft behouden gedurende minder dan 3 jaar; een steekproef van de niet-melkleverende runderen boven de 24 maanden volgens staalnametabel A.2., indien het beslag de afgelopen 3 jaar het statuut "vrij" heeft behoud.

Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 18 april 2024 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis FILIP Van Koningswege : De Minister van Landbouw, D. CLARINVAL

Bijlage 5 bij het koninklijk besluit van 18 april 2024 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis Interpretatie van de resultaten van serologische tests op bloedmonsters en tankmelkmonsters A. Interpretatie van de resultaten van serologische tests op bloedstalen 1. Rund `vrij van en niet gevaccineerd tegen BoHV-1' Wordt beschouwd als `vrij van en niet gevaccineerd tegen BoHV -1': a) elk rund dat een negatief resultaat vertoont in een door het referentielaboratorium gevalideerde ELISA voor de detectie van antilichamen gericht tegen het glycoproteïne B uitgevoerd op individuele sera of op een pool van sera.Het referentielaboratorium legt in dit geval het maximum aantal sera vast waaruit de pools kunnen zijn opgebouwd; of b) elk rund als dusdanig beschouwd na een bevestigingsprocedure van een niet-negatieve ELISA voor de detectie van antilichamen gericht tegen het glycoproteïne B van het BoHV-1 gedefinieerd door het referentielaboratorium en gevalideerd door het Agentschap. 2. Rund `vrij van BoHV-1' Wordt beschouwd als `vrij van BoHV-1' : a) elk rund dat voldoet aan de voorwaarden van A.,1.; of b) elk rund dat een negatief resultaat vertoont in een door het referentielaboratorium gevalideerde ELISA voor de detectie van antilichamen gericht tegen het glycoproteïne E van BoHV-1 en uitgevoerd op individueel serum of op een pool van sera.Het referentielaboratorium legt in dit geval het maximum aantal sera vast waaruit de pools kunnen zijn opgebouwd; of c) elk rund als dusdanig beschouwd na een bevestigingsprocedure van een niet-negatieve ELISA voor de detectie van antilichamen gericht tegen het glycoproteïne E van het BoHV-1 gedefinieerd door het referentielaboratorium en gevalideerd door het Agentschap. 3. Rund `geïnfecteerd met het BoHV-1' Wordt beschouwd als `geïnfecteerd met het BoHV-1' : a) elk rund dat een positief resultaat vertoont bij een ELISA test voor de detectie van antilichamen gericht tegen het glycoproteïne E van het BoHV-1 en dat niet beantwoordt aan de voorwaarden in A.,2.; of b) elk rund dat een niet negatief resultaat vertoont bij een ELISA test voor de detectie van antilichamen gericht tegen het glycoproteïne B of het glycoproteïne E van het BoHV-1 en dat niet beantwoordt aan de voorwaarden in A.2..

B. Interpretatie van de resultaten van serologische tests op tankmelkmonsters 1. Tankmelkmonster `vrij van antistoffen specifiek voor het glycoproteïne B van BoHV-1' Wordt beschouwd als een tankmelkmonster `vrij van antistoffen voor het glycoproteïne B van BoHV-1': a) elk tankmelkmonster dat een negatief resultaat vertoont in een door het referentielaboratorium gevalideerde ELISA voor de detectie van totale antilichamen specifiek tegen het BoHV-1 of antilichamen gericht tegen het glycoproteïne B van het BoHV-1; of b) elk tankmelkmonster als dusdanig beschouwd na een bevestigingsprocedure van een niet-negatieve ELISA voor de detectie van totale antilichamen specifiek tegen het BoHV-1 of antilichamen gericht tegen het glycoproteïne B van het BoHV-1, gedefinieerd door het referentielaboratorium en gevalideerd door het Agentschap. 2. tankmelkmonster `vrij van antistoffen specifiek voor het glycoproteïne E van BoHV-1' Wordt beschouwd als een tankmelkstaal `vrij van antistoffen voor het glycoproteïne E van BoHV-1' : a) elk tankmelkmonster dat voldoet aan de voorwaarden van B.,1.; of b) elk tankmelkmonster dat een negatief resultaat vertoont in een door het referentielaboratorium gevalideerde ELISA voor de detectie van antilichamen gericht tegen het glycoproteïne E van het BoHV-1; of c) elk tankmelkmonster dusdanig beschouwd na een bevestigingsprocedure van een niet-negatieve ELISA voor de detectie van antilichamen gericht tegen het glycoproteïne E van het BoHV-1, gedefinieerd door het referentielaboratorium en gevalideerd door het Agentschap. Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 18 april 2024 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis FILIP Van Koningswege : De Minister van Landbouw, D. CLARINVAL

Bijlage 6 bij het koninklijk besluit van 18 april 2024 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis Voorwaarden voorafgaand aan de weidegang en biobeveiligheidmaatregelen van toepassing bij weidegang De exploitant van een conventioneel beslag kan in toepassing van artikel 26, § 1, 3°, tweede lid, runderen op de weide zetten, indien het beslag beantwoordt aan de voorwaarden beschreven in A. en mits het respecteren van de biobeveiligheidsregels beschreven in B. Voorwaarden voorafgaand aan de weidegang In de loop van de 12 voorgaande maanden werd een serologische balans voor het opsporen van antistoffen tegen het glycoproteïne E en B, uitgevoerd op de runderen behorend tot het beslag, ouder dan 6 maanden en jonger dan 12 maanden, en, deze balans toont aan dat - minder dan 10% van de geteste runderen zijn `geïnfecteerd met het BoHV-1'; en - het geheel van de geteste runderen vertonen antistoffen tegen het glycoproteïne B. B. Biobeveiligheidmaatregelen van toepassing bij weidegang De exploitant dient de volgende biobeveiligheidsmaatregelen te nemen om contact tussen zijn runderen en de runderen van andere beslagen te vermijden : 1. Nagaan of de afsluiting volledig intact is en zo nodig de nodige reparaties uitvoeren voor de runderen naar de weide worden gebracht;2. Nagaan of er bij de gemeenschappelijke delen van de omheining geen fysisch contact mogelijk is tussen zijn runderen en de runderen die grazen of zullen grazen op de aangrenzende weiden en zo nodig de nodige aanpassingen uitvoeren voor zijn dieren naar de weide worden gebracht. Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 18 april 2024 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis FILIP Van Koningswege : De Minister van Landbouw, D. CLARINVAL

Bijlage 7 bij het koninklijk besluit van 18 april 2024 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis Voorwaarden voor het (opnieuw) toevoegen van runder(en) aan een conventioneel beslag en een afmestbeslag 1. Het rund of het lot runderen moet in isolatie gehouden worden tot dat de voorwaarden bedoeld in 4.vervuld zijn; 2. voor elk rund, dient een eerste bloedstaal afgenomen te worden met het oog op een serologisch onderzoek maximum 5 dagen na het aanvoeren van de runderen op de inrichting;3. voor elk rund, dient een tweede bloedstaal afgenomen te worden met het oog op een serologisch onderzoek minimum 18 dagen en maximum 50 dagen na het aanvoeren van de runderen op de inrichting in geval de runderen op basis van het eerste serologisch onderzoek beschouwd worden ` vrij van en niet gevaccineerd tegen BoHV-1'; minimum 28 dagen en maximum 50 dagen na het aanvoeren van de runderen op de inrichting in geval de runderen op basis van het eerste serologisch onderzoek beschouwd worden ` vrij van BoHV-1'; 4. De runderen mogen de isolatie slechts verlaten en in contact gebracht worden met de andere runderen van de inrichting indien het tweede serologisch onderzoek uitwijst dat alle runderen behorend tot het lot beschouwd worden als `vrij van BoHV-1';5. Indien bij het serologisch onderzoek voorzien in de punten 2 en 3, één of meerdere runderen `geïnfecteerd met het BoHV-1' worden vastgesteld, a) wordt het rund of de runderen beschouwd als `verdacht geïnfecteerd met het BoHV-1' en dienen alle runderen behorend tot het lot in isolatie gehouden te worden;b) dient een derde bloedstaal afgenomen te worden bij de overige runderen van het lot met het oog op een serologisch onderzoek minimum 28 dagen na het afvoeren van de runderen `geïnfecteerd met het BoHV-1';c) de runderen mogen de isolatie slechts verlaten en in contact gebracht worden met de andere runderen van het beslag indien het derde serologisch onderzoek uitwijst dat alle runderen behorend tot het lot beschouwd worden als `vrij van BoHV-1'. 6. Indien bij het serologisch onderzoek voorzien in 5., b), één of meerdere runderen ` geïnfecteerd met het BoHV-1' worden vastgesteld, wordt het volledige lot runderen beschouwd als `geïnfecteerd met het BoHV-1' en dienen zij verwijderd te worden van de inrichting.

In geval de runderen opnieuw worden aangevoerd op de inrichting is 2. niet van toepassing.

In geval van aanvoer op een afmestbedrijf in toepassing van artikel 32, § 1, en in geval van aanvoer in toepassing van artikel 32, § 3, is 3. niet van toepassing. De voorwaarden vermeld onder A. zijn niet van toepassing voor geherintroduceerde runderen die hebben deelgenomen aan een verzameling waaraan alleen runderen deelnamen die afkomstig zijn van beslagen met een statuut "vrij" of een statuut "IBR gE NEG in transitie" of "IBR gE NEG met vaccinatie" die een statuut "I3" hadden vóór 21 april 2021.

Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 18 april 2024 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis FILIP Van Koningswege : De Minister van Landbouw, D. CLARINVAL

Bijlage 8 bij het koninklijk besluit van 18 april 2024 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis Modaliteiten voor deelname aan verzamelingen Deelname van runderen aan verzamelingen op verzamelplaatsen klasse 3 of 4. 1. Alleen runderen afkomstig van beslagen met een statuut "vrij", een statuut "IBR gE NEG in transitie" of "IBR gE NEG met vaccinatie" die een statuut "I3" hadden vóór 21 april 2021 mogen deelnemen.30 dagen voorafgaand aan de deelname mag (mogen) er geen rund(eren) aangevoerd word(en) op de inrichting waartoe het beslag, waarvan het(de) deelnemende rund(eren) afkomstig zijn, behoort en dienen alle wettelijk vereiste aankooponderzoeken van nieuw aangevoerde runderen, langer dan 30 dagen voorafgaand aan de deelname, afgerond te zijn. 2. De volgende voorwaarden voor deelname van runderen zijn van toepassing : a) een serologisch onderzoek dient uitgevoerd te worden op een monster genomen in de dertig dagen voorafgaand aan de verzameling;b) alleen runderen die `vrij zijn van en niet gevaccineerd tegen BoHV-1' of `vrij zijn van BoHV-1' mogen deelnemen aan de verzameling.3. Alleen runderen die vergezeld zijn van een individueel IBR-getuigschrift, afgeleverd door de vereniging, waarop het resultaat van het onderzoek beschreven in 2 staat vermeld, mogen deelnemen.De verantwoordelijke van de verzameling bewaart per deelnemend rund een kopie van het individueel IBR-getuigschrift gedurende één jaar.

In uitzonderlijke gevallen kan de Minister, op basis van een risico-analyse uitgevoerd door het Agentschap, een afwijking verlenen op de bepalingen in deze bijlage voor zover deze afwijking de IBR bestrijding niet in gevaar brengt.

Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 18 april 2024 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis FILIP Van Koningswege : De Minister van Landbouw, D. CLARINVAL

Bijlage 9 bij het koninklijk besluit van 18 april 2024 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis Specifieke omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot een verhoogd risico op infectie met het BoHV-1 of die het gevolg kunnen zijn van een infectie met het BoHV-1 A. De volgende omstandigheden kunnen aanleiding geven tot een verhoogd risico op infectie met het BoHV-1 op een beslag met statuut "IBR gE NEG in transitie", "IBR gE NEG met vaccinatie" of "vrij " : 1° er werden één of meerdere runderen `geïnfecteerd met het BoHV-1' binnengebracht in het beslag; of 2° er werden één of meerdere runderen waarvan de serologische onderzoeken bedoeld in bijlage 4 een ongunstig resultaat opleverde, binnengebracht in het beslag; of 3° er werden één of meerdere runderen waarbij het serologisch onderzoek zoals bedoeld in bijlage 7 niet volledig werd uitgevoerd, binnengebracht in het beslag; of 4° het Agentschap stelt een epidemiologische link vast met een haard, zoals bepaald in artikel 5; of 5° de vereniging stelt een epidemiologische link vast met een beslag met een statuut "besmet", "IBR gE NEG in transitie", "IBR gE NEG met vaccinatie" of "vrij " waarbij de aanwezigheid van minstens één rund `geïnfecteerd met het BoHV-1' werd bevestigd, zoals bepaald in artikel 24. De bepaling in 3° is niet van toepassing indien het binnengebrachte rund voldoet aan de voorwaarden met betrekking tot de traceerbaarheid, zoals beschreven in artikel 23.

B. De volgende omstandigheden kunnen het gevolg zijn van een infectie met het BoHV-1 in een beslag met een statuut "IBR gE NEG in transitie", "IBR gE NEG met vaccinatie" of "vrij " : 1° een rund wordt bevestigd als `geïnfecteerd met het BoHV-1' op basis van een monster afgenomen binnen de 15 dagen na zijn vertrek uit het beslag; of 2° de vereniging stelt een epidemiologische link vast met een beslag met een statuut "besmet", "IBR gE NEG in transitie", "IBR gE NEG met vaccinatie" of "vrij " waarbij minstens één rund werd bevestigd als `geïnfecteerd met het BoHV-1', zoals bepaald in artikel 24. Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 18 april 2024 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis FILIP Van Koningswege : De Minister van Landbouw, D. CLARINVAL

^