gepubliceerd op 17 april 2013
Koninklijk besluit tot beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur
17 MAART 2013. - Koninklijk besluit tot beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit strekt tot beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur en tot opheffing van het koninklijk besluit van 12 oktober 2004 inzake het voorkomen van gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur.
Dit koninklijk zet de Europese Richtlijn 2011/65/EU betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur om.
In zijn advies van 6 maart 2012 leverde de Raad van State enkele bemerkingen op dit ontwerp van omzetting.
In opmerking 3 van het advies wordt aangehaald dat de rechtsgrond voor artikelen 5, § 9, 7, § 6, en 8, § 3, wordt geboden door artikel 5, § 2, eerste lid, 4° van de wet van 21 december 1998. Dit punt geeft immers rechtsgrond voor het van de markt halen van goederen teneinde de volksgezondheid te beschermen.
Dit koninklijk besluit handelt echter niet enkel over de bescherming van de volksgezondheid, maar over de bescherming van de volksgezondheid en het leefmilieu. Dit wordt duidelijk vermeld in artikel 1 van de Richtlijn (2011/65/EU) en artikel 1 van het koninklijk besluit. De rechtsgrond hiervoor moet dus worden gezocht in artikel 5, § 1, eerste lid, 1° van de wet van 21 december 1998. Dit artikel valt echter niet onder de vereiste van voorafgaand overleg binnen de Ministerraad.
Hieruit volgt dat opmerkingen 3, 6 en 8 (gedeeltelijk) zonder onderwerp zijn.
Wat betreft opmerking 4.2, willen wij er op wijzen dat artikel 5, § 11 voorschriften oplegt met betrekking tot het toevoegen van schriftelijke informatie bij het product. Deze voorschriften vallen wel degelijk onder « productnormen », ook al betreft het informatie die betrekking heeft met de afvalfase, die een gewestelijke bevoegdheid is. De informatie moet immers toegevoegd worden bij het op de markt brengen van het product. Wij verwijzen hier ook naar de definitie van productnormen, ook aangehaald in punt 4.1 van het advies : « regels die op dwingende wijze bepalen aan welke eisen een product moet voldoen, bij het op de markt brengen, onder meer ter bescherming van het milieu. Ze bepalen met name welk niveau van verontreiniging of hinder niet mag worden overschreden in de samenstelling of bij de emissies van een product, en kunnen specificaties bevatten over de eigenschappen, de beproevingsmethoden, het verpakken, het merken en het etiketteren van producten » (1) Deze definitie geeft uitdrukkelijk aan dat het specifiëren van bepalingen betreffende het merken en etiketteren van producten, een federale bevoegdheid betreft.
De rechtsgrond voor dit artikel kan ook teruggevonden worden in artikel 5, § 1, eerste lid, 3° en 10° de wet van 21 december 1998.
Bovendien werd dit artikel letterlijk overgenomen uit het huidige koninklijk besluit van 12 oktober 2004 inzake het voorkomen van gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur.
Aangezien dit artikel in het huidige koninklijk besluit geen materie betrof waar de Federale bevoegdheden werden overschreden, zou dit in het huidige ontwerp ook niet het geval mogen zijn.
Wat betreft de Duurzame Ontwikkeling Effectenbeoordeling (DOEB), merken wij op dat dit koninklijk besluit onder de vrijstellingscategorie « Overheidsbeslissing die reeds eerder of op een ander beleidsniveau onderworpen werd aan een kwaliteitsvolle evaluatie of analyse van de relevante impacts op duurzame ontwikkeling » valt (2). Naar aanleiding van de herziening van deze richtlijn, stelde de Europese Commissie immers een uitgebreid impact assessment op (3). Momenteel loopt ook een tweede impact assessment om de toekomstige veranderingen te onderzoeken (4). (1) Zie, om., Grondwettelijk Hof, nr. 6/95, 2 februari 1995, B.1.3 en Grondwettelijk Hof, nr. 149/2010, 22 december 2010, B.4.1. (2) Programmatorische Federale Overheidsdienst Duurzame Ontwikkeling, DOEB : Leidraad, p.8. (3) BIO, IEEP en VITO, Study to support the impact assessment of the RoHS Directive review, final report, 2008.(4) BIO Intelligence Service, Measures to be implemented and additional impact assessment with regard to scope changes, pursuant to the new RoHS Directive, Final Report prepared in collaboration with ERA Technology for the European Commission, DG ENV, 2012. Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar.
De Vice eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Vice-Eerste Minister en Minister van Economie en Consumenten, J. VANDE LANOTTE De Vice eerste Minister en Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX De Staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, M. WATHELET
ADVIES 50.950/3 VAN 6 MAART 2012 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling Wetgeving, derde kamer, op 15 februari 2012 door de Staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie, Mobiliteit en Staatshervorming verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit tot beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur en tot opheffing van het koninklijk besluit van 12 oktober 2004 inzake het voorkomen van gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur' heeft het volgende advies gegeven : 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. Strekking en rechtsgrond van het ontwerp 2.1. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt ertoe het gebruik van gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur te regelen.
Met het ontwerp wordt beoogd Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur' om te zetten in het interne recht.
Het ontwerp is bedoeld om in de plaats te komen van het koninklijk besluit van 12 oktober 2004 inzake het voorkomen van gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur'. 2.2. De ontworpen regeling komt in grote lijnen neer op wat volgt.
In hoofdstuk I worden het doel en het toepassingsgebied van de ontworpen regeling bepaald en in hoofdstuk II worden een aantal begrippen gedefinieerd die verder in de tekst worden gebruikt.
Hoofdstuk III voorziet in een verbod op het in de handel brengen van elektrische en elektronische apparatuur, met inbegrip van kabels en reserveonderdelen voor de reparatie, het hergebruik, het aanpassen van functionele aspecten of het verbeteren van de capaciteit van deze apparatuur, die de in bijlage II bij het ontwerp genoemde stoffen bevat. Het verbod is ook van toepassing op medische hulpmiddelen en meet- en regelapparatuur, medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek en industriële meet- en regelapparatuur die vanaf een bepaalde datum in de handel worden gebracht. Op dat verbod zijn er een aantal uitzonderingen.
In hoofdstuk IV worden de verplichtingen bepaald van de marktdeelnemers, dit zijn de fabrikanten, de gemachtigden, de importeurs en de distributeurs van elektrische en elektronische apparatuur.
Hoofdstuk V handelt over de EU-conformiteitsverklaring en de CE-markering.
Ten slotte bevat hoofdstuk VI van het ontwerp een opheffings-, een overgangs- en een slotbepaling. 3. De rechtsgrond voor de meeste bepalingen van het ontworpen besluit wordt geboden door artikel 5, § 1, eerste lid, 1°, 3°, 6°, 10° en 13°, van de wet van 21 december 1998 betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu, de volksgezondheid en de werknemers'. Voor de artikelen 5, § 9, 7, § 6, en 8, § 3, van het ontworpen besluit, in zoverre bij deze artikelen aan respectievelijk de fabrikanten, de importeurs en de distributeurs wordt opgedragen om elektrische en elektronische apparatuur uit de handel te nemen, wordt de rechtsgrond geboden door artikel 5, § 2, eerste lid, 4°, van de wet van 21 december 1998. Luidens deze bepaling kan de Koning, teneinde de volksgezondheid en de werknemers te beschermen, bepaalde producten uit de markt doen nemen.
Bevoegdheid van de federale overheid 4.1. Zoals hiervoor is opgemerkt wordt de rechtsgrond voor het ontworpen besluit geboden door de wet van 21 december 1998.
De federale bevoegdheid inzake productnormering is gegrond op artikel 6, § 1, II, tweede lid, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen'. Volgens de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof zijn productnormen « regels die op dwingende wijze bepalen aan welke eisen een product moet voldoen, bij het op de markt brengen, onder meer ter bescherming van het milieu. Zij bepalen met name welk niveau van verontreiniging of hinder niet mag worden overschreden in de samenstelling of bij de emissies van een product, en kunnen specificaties bevatten over de eigenschappen, de beproevingsmethoden, het verpakken, het merken en het etiketteren van producten » (1). Die federale bevoegdheid omvat daarentegen niet de bevoegdheid om regels aan te nemen die het gebruik van producten regelen eenmaal zij op de markt zijn gebracht (2).
De ontworpen bepalingen zijn « productnormen » in de zin van de voornoemde bijzondere-wetsbepaling, namelijk voorschriften waaraan producten vanuit milieuoogpunt moeten voldoen « bij het op de markt brengen ». Maatregelen met betrekking tot de verpakking, de etikettering en de schriftelijke informatie die bij het product wordt gevoegd, kunnen hieronder vallen. Het ontworpen besluit bevat in beginsel geen maatregelen met betrekking tot het « gebruik » van de bedoelde producten. De federale overheid is dan ook in beginsel bevoegd om de ontworpen regeling uit te vaardigen, onder voorbehoud van wat hierna met betrekking tot artikel 5, § 11, van het ontwerp wordt opgemerkt. 4.2. Artikel 5, § 11, luidt als volgt : « § 11. De fabrikanten dragen er zorg voor dat gebruikers van EEA in particuliere huishoudens via de gebruiksaanwijzing de nodige informatie krijgen over : 1° het voorschrift dat AEEA niet als ongesorteerd stedelijk afval mag worden verwijderd, maar gescheiden moet worden ingezameld;2° de voor hen beschikbare inleverings- en inzamelingssystemen;3° hun rol in de bevordering van hergebruik, recycling en andere vormen van nuttige toepassing van AEEA;4° de mogelijke gevolgen voor het milieu en de volksgezondheid van de aanwezigheid van gevaarlijke bestanddelen in elektrische en elektronische apparatuur;5° de betekenis van het in bijlage VI weergegeven symbool. De fabrikant en de distributeur zorgen ervoor dat zij de in het eerste lid vermelde informatie gratis in elk verkooppunt ter beschikking stellen van potentiële kopers.
De fabrikanten dragen er zorg voor dat EEA, die na 13 augustus 2005 in België op de markt is gebracht, duidelijk wordt voorzien van het in bijlage VI weergegeven symbool. Bij wijze van uitzondering, wanneer dit wegens de afmetingen of de functie van het product nodig is, wordt het symbool afgedrukt op de verpakking, de gebruiksaanwijzing en het garantiebewijs van de EEA. » In artikel 5, § 11, zijn voorschriften opgenomen in verband met het geven van informatie betreffende de verwijdering, de inzameling, het hergebruik, de recycling en andere vormen van nuttige toepassing van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, en de mogelijke gevolgen voor het leefmilieu. Dergelijke voorschriften kunnen niet geacht worden te vallen onder de federale bevoegdheid inzake productnormen. Ze hebben veeleer betrekking op de bescherming van het leefmilieu en het afvalstoffenbeleid, aangelegenheden die overeenkomstig artikel 6, § 1, II, eerste lid, 1°, respectievelijk 2°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot de bevoegdheid van de gewesten behoren.
Uit het voorgaande volgt dat artikel 5, § 11, uit het ontwerp dient te worden weggelaten.
Vormvereisten 5. Luidens artikel 19/1, § 1, eerste lid, van de wet van 5 mei 1997 betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling' zijn elk voorontwerp van wet, elk ontwerp van koninklijk besluit en elk voorstel van beslissing dat ter goedkeuring aan de Ministerraad moet worden voorgelegd, onderworpen aan een voorafgaand onderzoek met betrekking tot de noodzaak om een effectbeoordeling (3) uit te voeren.De enige gevallen waarin zo een voorafgaand onderzoek niet hoeft plaats te vinden, zijn die welke worden bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad (4). Een dergelijk besluit lijkt, volgens de huidige stand van de teksten die in het Belgisch Staatsblad zijn bekendgemaakt, nog niet te zijn genomen.
Wanneer uit het voorafgaande onderzoek blijkt dat een effectbeoordeling vereist is, dient de voormelde beoordeling te worden uitgevoerd (5).
Gevraagd of het voornoemde onderzoek heeft plaatsgevonden en in voorkomend geval of die effectbeoordeling is uitgevoerd, heeft de gemachtigde het volgende geantwoord : « Er is geen DOEB-test uitgevoerd vermits het ontwerp KB niet diende te worden vastgesteld na overleg in de ministerraad. Inderdaad is de actuele praktijk dat de DOEB-test (en de Kafka test) enkel worden opgemaakt voor besluiten die moeten worden vastgesteld na overleg in de ministerraad. Hoe dan ook betreft het ontwerp KB een letterlijke omzetting van de Richtlijn 2011/65. » Met die zienswijze kan niet worden ingestemd. In artikel 19/1, § 1, eerste lid, 2°, van de wet van 5 mei 1997 wordt uitdrukkelijk bepaald dat elk ontwerp van koninklijk besluit dient te worden onderworpen aan een voorafgaand onderzoek met betrekking tot de noodzaak om een effectbeoordeling uit te voeren. De Raad van State wenst de stellers van het ontwerp erop te wijzen dat overeenkomstig artikel 19/3, 2°, van de wet van 5 mei 1997, de naleving van de aldus voorgeschreven procedure een voorwaarde is voor de « afkondiging » van een koninklijk besluit.
De Raad van State dient dan ook op dit punt een voorbehoud te maken.
Algemene opmerking 6.1. Zoals hiervoor is opgemerkt, kan voor de artikelen 5, § 9, 7, § 6, en 8, § 3, van het ontwerp gedeeltelijk rechtsgrond worden gevonden in artikel 5, § 2, eerste lid, 4°, van de wet van 21 december 1998.
Artikel 5, § 2, tweede lid, van diezelfde wet bepaalt evenwel dat het besluit dat wordt genomen ter uitvoering van onder meer artikel 5, § 2, eerste lid, 4°, ervan vastgesteld dient te worden na overleg in de Ministerraad. 6.2. Uit de stukken die bij de adviesaanvraag zijn gevoegd, blijkt niet dat over de ontworpen regeling overleg in de Ministerraad heeft plaatsgevonden.
Het voorgeschreven collegiale overleg in de Ministerraad kan niet worden gelijkgesteld met een voorafgaand « vormvereiste » in de zin van artikel 84, § 3, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003 (6). Dat overleg is immers bedoeld om alle ministers de gelegenheid te bieden van gedachten te wisselen over een voorgelegd ontwerpbesluit en mee te werken aan het opstellen ervan. Pas wanneer een consensus bereikt is, kan een ontwerp van koninklijk besluit worden beschouwd als zijnde in zoverre gereed dat het om advies kan worden voorgelegd aan de afdeling Wetgeving van de Raad van State.
Een minister kan dat advies dus niet aanvragen voordat over het ontwerp van koninklijk besluit overleg is gepleegd in de Ministerraad en voordat het in voorkomend geval aangepast is als gevolg van dat overleg.
Daaruit volgt dat de adviesaanvraag, wat de artikelen 5, § 9, 7, § 6, en 8, § 3, betreft, voorbarig is. Die artikelen dienen vooraf aan de Ministerraad te worden voorgelegd.
Onderzoek van de tekst Opschrift 7. Het is niet gebruikelijk in een opschrift melding te maken dat het te nemen besluit voorziet in de opheffing van een besluit.De woorden « en tot opheffing van het koninklijk besluit van 12 oktober 2004 inzake het voorkomen van gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur » kunnen dan ook beter worden weggelaten.
Aanhef 8. Overeenkomstig hetgeen betreffende de rechtsgrond is opgemerkt, dient in het eerste lid van de aanhef ook te worden verwezen naar artikel 5, § 1, eerste lid, 10°, en § 2, eerste lid, 4°, (7) van de erin vermelde wet van 21 december 1998. Artikel 3 9. In artikel 3 van het ontwerp wordt op verscheidene plaatsen gewag gemaakt van de (Europese) Unie (8). Richtlijn 2011/65/EU waarvan de omzetting in het interne recht wordt beoogd, is evenwel een richtlijn die voor de Europese Economische Ruimte relevant is. Zo wordt deze richtlijn trouwens in het Publicatieblad aangemerkt als een voor de EER relevante tekst, en is die kwalificatie overgenomen in de door de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) bijgehouden lijst van door de Europese Unie aangenomen teksten die in het Publicatieblad of door deskundigen van de EVA als EER-relevant zijn aangemerkt (9).
Er dient bijgevolg in het ontwerp melding te worden gemaakt van de « Europese Economische Ruimte » in plaats van de « Unie ».
Artikel 8 10. Luidens artikel 8, § 1, van het ontwerp dienen de distributeurs die elektrische en elektronische apparatuur op de markt aanbieden, te controleren of deze apparatuur voorzien is van de CE-markering en vergezeld gaat van de vereiste documenten « in een taal die de consumenten en andere eindgebruikers kunnen begrijpen ». Met deze bepaling wordt de omzetting beoogd van artikel 10, a), van Richtlijn 2011/65/EU. Deze omzetting impliceert op dit punt een nadere invulling. De richtlijnbepaling legt immers het gebruik op van « een taal die de consumenten en andere eindgebruikers in de lidstaat waar de EEA op de markt wordt aangeboden, kunnen begrijpen ». Een loutere parafrasering van deze bepaling volstaat niet.
Het gebruik der talen is in beginsel vrij (artikel 30 van de Grondwet). Bepalingen die de distributeurs verplichten om uitsluitend de taal of de talen van het taalgebied te gebruiken, het Nederlands, het Frans of het Duits, of die eender welke andere beperking opleggen (bijvoorbeeld het gebruik van één van de officiële talen van de Europese Unie), kunnen hiermee niet in overeenstemming worden geacht.
Wel toelaatbaar is een bepaling die de distributeurs ertoe verplicht om in de betrokken tekst « ten minste » de taal of de talen van het betrokken taalgebied of de voornoemde talen te gebruiken.
Artikel 11 11. Luidens artikel 11, § 2, eerste lid, van het ontwerp wordt de EU-conformiteitsverklaring opgesteld volgens het model van bijlage VII bij het ontwerp, bevat deze de in bijlage VII vermelde elementen, wordt deze voortdurend bijgewerkt, en moet ze zijn opgesteld in het Nederlands, het Frans en het Duits. Met deze bepaling wordt de omzetting beoogd van artikel 13, lid 2, eerste alinea, van Richtlijn 2011/65/EU. Luidens die bepaling wordt o.m. de EU-conformiteitsverklaring vertaald in de taal of talen die worden voorgeschreven door de lidstaat waar het product in de handel wordt gebracht of op de markt wordt aangeboden.
Mutatis mutandis kan hier de opmerking bij artikel 8 van het ontwerp worden herhaald (opmerking 10). (1) Zie, o.m., Grondwettelijk Hof, nr. 6/95, 2 februari 1995, B.1.3 en Grondwettelijk Hof, nr. 149/2010, 22 december 2010, B.4.1. (2) Zie in het bijzonder advies 27.333/3 van 17 maart 1998 over een ontwerp dat heeft geleid tot de wet van 21 december 1998 (Parl.St.
Kamer 1997-1998, nr. 1673/1, blz. 52 e.v.) en de arresten van de algemene vergadering van de Raad van State, afdeling Bestuursrechtspraak, nr. 158.548, NV European Air Transport e.a. en nr. 158.549, NV Brussels International Airport Company - BIAC, van 9 mei 2006. (3) In artikel 2, 9°, van de wet van 5 mei 1997 wordt het begrip « effectbeoordeling » gedefinieerd als « duurzame ontwikkelingseffectbeoordeling, zijnde de methode voor het bestuderen van mogelijke sociale, economische en leefmilieueffecten, alsmede de effecten op de inkomsten en de uitgaven van de Staat, van een voorgesteld beleid op korte, middellange en lange termijn in en buiten België vooraleer de uiteindelijke beslissing wordt genomen ».(4) Artikel 19/1, § 1, tweede lid, van de wet van 5 mei 1997.(5) Artikel 19/2 van de wet van 5 mei 1997.(6) Het tweede lid van die bepaling schrijft voor : « Wanneer het advies wordt gevraagd binnen een termijn van paragraaf 1, eerste lid, 1° of 2°, wordt het gegeven zelfs indien de voorgeschreven vormvereisten niet zijn vervuld.» (7) Zie evenwel opmerking 6.2. (8) Zie artikel 3, 8°, 10°, 12°, 13° en 16°, van het ontwerp.(9) « List of adopted Acquis marked EEA-relevant in the OJ or considered EEA-relevant by EFTA experts ».Zie http ://www.efta.int/[]/media/Documents/legal-texts/eea/other-legal-documents/list-eu-acquis-marked-or-considered-eea-relevant/weekly list.ashx.
De kamer was samengesteld uit : De heren : P. Lemmens, kamervoorzitter;
J. Smets en B. Seutin, staatsraden;
Mevr. A.-M. Goossens, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door Mevr. K. Bams, eerste auditeur. (...) De griffier, A.-M. Goossens.
De voorzitter, P. Lemmens.
17 MAART 2013. - Koninklijk besluit tot beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 21 december 1998 betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu en de volksgezondheid, artikel 5, § 1, eerste lid, 1°, 3°, 6°, 10° en 13°, gewijzigd bij de wet van 27 juli 2011;
Gelet op de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming, artikel 11, § 1, a);
Gelet op het koninklijk besluit van 12 oktober 2004 inzake het voorkomen van gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur;
Gelet op de Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur en de Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA);
Gelet op het besluit van de Commissie van 8 september 2011 tot wijziging, met oog op aanpassing aan de technische vooruitgang, van de bijlage bij Richtlijn 2002/95/EG van het Europees parlement en de Raad, wat vrijstellingen voor lood- of cadmiumhoudende toepassingen betreft;
Gelet op de kennisgeving aan de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling, de Hoge Gezondheidsraad, de Raad voor het Verbruik en de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven;
Gelet op de betrokkenheid van de gewestregeringen bij het ontwerpen van dit besluit;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 10 januari 2012;
Gelet op het advies van de Raad voor het Verbruik van 30 april 2012;
Gelet op advies 50.950/3 van de Raad van State, gegeven op 6 maart 2012, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Volksgezondheid en de Staatssecretaris voor Leefmilieu, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen en toepassingsgebied
Artikel 1.Dit besluit voorziet in de omzetting in Belgisch recht van de Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur.
Dit besluit stelt de voorschriften vast om het gebruik van gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (EEA) te beperken en zo bij te dragen tot de bescherming van de volksgezondheid en het milieu.
Art. 2.§ 1. Dit besluit is van toepassing op alle EEA die binnen de in bijlage I genoemde categorieën valt. § 2. Dit besluit is niet van toepassing op : 1° apparatuur die nodig is voor de bescherming van de wezenlijke belangen van de beveiliging van de Staat, met inbegrip van wapens, munitie en oorlogsmateriaal dat voor specifiek militaire doeleinden is bestemd;2° apparatuur die is ontworpen om de ruimte ingestuurd te worden;3° apparatuur die speciaal ontworpen is, en geïnstalleerd moet worden, als deel van een ander soort apparatuur die uitgesloten is of niet binnen het toepassingsgebied van dit besluit valt, die zijn functie alleen als deel van die apparatuur kan vervullen en die alleen vervangen kan worden door dezelfde speciaal ontworpen apparatuur;4° grote, niet verplaatsbare industriële installaties;5° grote vaste installaties;6° vervoermiddelen voor personen of goederen, met uitzondering van elektrische tweewielers zonder typegoedkeuring;7° niet voor de weg bestemde en uitsluitend voor beroepsmatig gebruik beschikbaar gestelde mobiele machines;8° actieve, implanteerbare medische hulpmiddelen;9° fotovoltaïsche panelen die bestemd zijn voor gebruik in een systeem dat door vakmensen is ontworpen, gemonteerd en geïnstalleerd voor permanent gebruik op een bepaalde plaats om energie uit zonlicht te produceren voor openbare, commerciële, industriële en residentiële toepassingen;10° apparatuur die speciaal is ontworpen uitsluitend voor doeleinden van onderzoek en ontwikkeling en die alleen door een bedrijf aan een ander bedrijf ter beschikking wordt gesteld. HOOFDSTUK II. - Definities
Art. 3.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° « elektrische en elektronische apparatuur » of « EEA » : apparaten die afhankelijk zijn van elektrische stromen of elektromagnetische velden om naar behoren te kunnen werken en apparaten voor het opwekken, overbrengen en meten van die stromen en velden en bedoeld zijn voor gebruik met een spanning van maximaal 1 000 volt bij wisselstroom en 1 500 volt bij gelijkstroom;2° voor de toepassing van punt 1°, « afhankelijk » : met betrekking tot EEA, elektrische stroom of elektromagnetische velden nodig hebben om ten minste één beoogde functie te vervullen;3° « afgedankte elektrische en elektronische apparatuur » of « AEEA » : elektrische of elektronische apparaten die afvalstoffen vormen in de zin van de gewestelijke wetgeving waar ze zich bevinden, daaronder begrepen alle onderdelen, subeenheden en verbruiksmaterialen die deel uitmaken van het product op het moment dat het wordt afgedankt;4° « grote, niet verplaatsbare industriële installaties » : een groot geheel van machines, apparatuur en/of onderdelen die samenwerken voor een bepaalde toepassing, op een vaste plaats door vakmensen worden geïnstalleerd of afgebroken en door vakmensen worden gebruikt en onderhouden in een industriële productieomgeving of een centrum voor onderzoek en ontwikkeling;5° « grote vaste installaties » : een grootschalig samenstel van diverse typen apparaten en eventueel andere hulpmiddelen die door vakmensen wordt gemonteerd en geïnstalleerd en bestemd is voor permanent gebruik op een vooraf bepaalde en speciaal daarvoor bestemde plaats, en die door vakmensen afgebroken wordt;6° « kabels » : alle kabels voor een spanning van minder dan 250 volt die als verbindings- en verlengsnoer dienen om EEA met het stopcontact of twee of meer EEA met elkaar te verbinden;7° « fabrikant » : een natuurlijke of rechtspersoon die EEA vervaardigt of laat ontwerpen of vervaardigen en onder zijn naam of handelsmerk verhandelt;8° « gemachtigde » : een in de Unie gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die schriftelijk door een fabrikant is gemachtigd om namens hem specifieke taken te vervullen;9° « distributeur » : een natuurlijke of rechtspersoon in de toeleveringsketen, niet zijnde de fabrikant of de importeur, die EEA op de markt aanbiedt;10° « importeur » : een in de Unie gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die EEA uit een derde land in de Unie in de handel brengt;11° « marktdeelnemers » : de fabrikant, de gemachtigde, de importeur en de distributeur;12° « op de markt aanbieden » : het in het kader van een handelsactiviteit, al dan niet tegen betaling, verstrekken van EEA met het oog op distributie, consumptie of gebruik op de markt van de Unie;13° « in de handel brengen » : het voor het eerst in de Unie op de markt aanbieden van EEA;14° « geharmoniseerde norm » : een norm die, op grond van een door de Commissie ingediend verzoek, overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij is vastgesteld door een van de in bijlage I bij die richtlijn genoemde Europese normalisatie-instellingen;15° « technische specificatie » : een document dat de technische voorschriften voorschrijft waaraan een product, een proces of een dienst moet voldoen;16° « CE-markering » : een markering waarmee de fabrikant aangeeft dat het product in overeenstemming is met alle toepasselijke eisen van de harmonisatiewetgeving van de Unie die in het aanbrengen ervan voorziet;17° « conformiteitsbeoordeling » : het proces waarin wordt aangetoond of voldaan is aan de eisen van dit besluit met betrekking tot EEA;18° « markttoezicht » : activiteiten en maatregelen van overheidsinstanties om ervoor te zorgen dat EEA voldoet aan de eisen die in dit besluit zijn opgenomen en geen gevaar oplevert voor de gezondheid en veiligheid of andere aspecten van de bescherming van het openbaar belang;19° « terugroepen » : maatregel waarmee wordt beoogd een product te doen terugkeren dat al aan de eindgebruiker ter beschikking is gesteld;20° « uit de handel nemen » : maatregel waarmee wordt beoogd te voorkomen dat een product dat zich in de toeleveringsketen bevindt, op de markt wordt aangeboden;21° « homogeen materiaal » : hetzij één materiaal van uniforme samenstelling, hetzij een materiaal dat uit een combinatie van materialen bestaat en niet in afzonderlijke materialen van elkaar kan worden losgemaakt of kunnen worden gescheiden door mechanische handelingen als bijvoorbeeld losschroeven, snijden, verbrijzelen, malen en slijpen;22° « medisch hulpmiddel » : een medisch hulpmiddel in de zin van artikel 1, § 2, 1°, van het koninklijk besluit van 18 maart 1999 betreffende de medische hulpmiddelen, dat ook een EEA is;23° « medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek » : een medisch hulpmiddel voor in-vitrodiagnostiek in de zin van artikel 1, § 2, 3°, van het koninklijk besluit van 18 maart 1999 betreffende de medische hulpmiddelen;24° « actief implanteerbaar medisch hulpmiddel » : een actief implanteerbaar medisch hulpmiddel in de zin van artikel 1, § 1, tweede lid, 3°, van het koninklijk besluit van 15 juli 1997 betreffende de actieve implanteerbare medische hulpmiddelen;25° « industriële meet- en regelapparatuur » : meet- en regelapparatuur die uitsluitend voor gebruik voor industriële of professionele doeleinden is ontworpen;26° « beschikbaarheid van een vervangende stof » : de mogelijkheid om een vervangende stof te vervaardigen en leveren binnen een tijdsbestek dat redelijk is vergeleken bij de tijd die nodig is om de in bijlage II genoemde stoffen te vervaardigen en te leveren;27° « betrouwbaarheid van een vervangende stof » : de waarschijnlijkheid dat EEA die gebruik maakt van die vervangende stof, in geijkte omstandigheden een vereiste functie voor een bepaalde periode foutloos vervult;28° « reserveonderdeel » : een onderdeel van een EEA dat een deel van een EEA kan vervangen;zonder dat onderdeel kan de EEA niet werken als bedoeld. De werkzaamheid van de EEA wordt hersteld of verbeterd als het deel wordt vervangen door een reserveonderdeel; 29° « niet voor de weg bestemde en uitsluitend voor het beroepsmatig gebruik beschikbaar gestelde mobiele machine » : een machine met een interne krachtbron, waarvan de bediening ofwel mobiliteit vereist, ofwel permanente of semi- permanente verplaatsing tussen een reeks vaste werklocaties tijdens het werk, en die uitsluitend beschikbaar wordt gesteld voor beroepsmatig gebruik;30° « bevoegde overheid » : het Directoraat-generaal Leefmilieu van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu;31° « markttoezichtsautoriteiten » : de dienst Inspectie van de bevoegde overheid. HOOFDSTUK III. - Verbod op het in de handel brengen
Art. 4.§ 1. Het is verboden EEA in de handel te brengen, met inbegrip van kabels en reserveonderdelen voor de reparatie, het hergebruik, het aanpassen van functionele aspecten of het verbeteren van de capaciteit van deze apparatuur, die de in bijlage II genoemde stoffen bevat.
In homogene materialen wordt niet meer dan de in bijlage II genoemde maximale concentratiewaarde in gewichtsprocent getolereerd. § 2. Het in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde verbod is van toepassing op : 1° medische hulpmiddelen en meet- en regelapparatuur die vanaf 22 juli 2014 in de handel wordt gebracht;2° medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek die vanaf 22 juli 2016 in de handel worden gebracht;en 3° industriële meet- en regelapparatuur die vanaf 22 juli 2017 in de handel wordt gebracht. § 3. Het in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde verbod is niet van toepassing op kabels of reserveonderdelen voor de reparatie, het hergebruik, het aanpassen van de functionele aspecten of het verbeteren van de capaciteit van : 1° vóór 1 juli 2006 in de handel gebrachte EEA;2° vóór 22 juli 2014 in de handel gebrachte medische hulpmiddelen;3° vóór 22 juli 2016 in de handel gebrachte medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek;4° vóór 22 juli 2014 in de handel gebrachte meet- en regelapparatuur;5° vóór 22 juli 2017 in de handel gebrachte industriële meet- en regelapparatuur;6° EEA waarvoor vrijstelling is verleend en die voor het verstrijken van die uitzondering in de handel is gebracht, voor zover het die specifieke vrijstelling betreft. § 4. Het in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde verbod is niet van toepassing op hergebruikte reserveonderdelen die worden herwonnen uit EEA die vóór 1 juli 2006 in de handel is gebracht, en gebruikt in apparatuur die vóór 1 juli 2016 in de handel is gebracht, mits het hergebruik plaatsvindt in controleerbare, gesloten business-to-business inruilsystemen en de consument in kennis wordt gebracht van het hergebruik van reserveonderdelen. § 5. Het in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde verbod geldt niet voor de in de bijlagen III en IV genoemde toepassingen.
Een aanvraag voor verlening, verlenging of intrekking van een vrijstelling moet worden ingediend bij de Europese Commissie overeenkomstig bijlage V. HOOFDSTUK IV. - Verplichtingen voor marktdeelnemers
Art. 5.§ 1. Wanneer zij EEA in de handel brengen, waarborgen de fabrikanten dat deze producten zijn ontworpen en vervaardigd overeenkomstig de eisen van artikel 4. § 2. De fabrikanten stellen de vereiste technische documentatie op en voeren de overeenkomstig module A van bijlage II van Besluit nr. 768/2008/EG vastgestelde interne productiecontrole uit of laten deze uitvoeren. § 3. Wanneer met de in paragraaf 2 bedoelde procedure is aangetoond dat EEA aan de toepasselijke eisen voldoet, stellen de fabrikanten een EU-conformiteitsverklaring op en brengen zij de CE-markering aan op het eindproduct.
Indien andere toepasselijke wetgeving de toepassing van een procedure voor conformiteitsbeoordeling vereist die ten minste net zo streng is, kan het bewijs dat is voldaan aan de eisen van artikel 4, § 1, eerste lid, worden geleverd in de context van die procedure. De opstelling van één enkele technische documentatie volstaat dan. § 4. De fabrikanten bewaren de technische documentatie en de EU-conformiteitsverklaring tot tien jaar nadat de betreffende EEA in de handel is gebracht. § 5. De fabrikanten zorgen ervoor dat zij beschikken over procedures om de conformiteit van hun serieproductie te blijven waarborgen. Er wordt terdege rekening gehouden met veranderingen in het ontwerp of in de kenmerken van EEA en met veranderingen in de geharmoniseerde normen of technische specificaties waarnaar in de conformiteits-verklaring van de apparatuur is verwezen. § 6. De fabrikanten houden een register bij van non-conforme producten en teruggeroepen EEA en houden de distributeurs op de hoogte daarvan. § 7. De fabrikanten zorgen ervoor dat op hun EEA een type-, partij- of serienummer, dan wel een ander identificatiemiddel is aangebracht, of wanneer dit door de omvang of aard van de EEA niet mogelijk is, dat de vereiste informatie op de verpakking of in een bij de EEA gevoegd document is vermeld. § 8. De fabrikanten vermelden hun naam, geregistreerde handelsnaam of hun geregistreerde merknaam en het contactadres op de EEA, of wanneer dit niet mogelijk is, op de verpakking of in een bij de EEA gevoegd document. Het adres moet één enkele plaats aangeven waarop de fabrikant kan worden gecontacteerd.
Indien andere toepasselijke wetgeving voorschriften voor aanbrenging van de naam en het adres van de fabrikant bevat die ten minste net zo streng zijn, gelden deze voorschriften. § 9. De fabrikanten die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat door hen in de handel gebrachte EEA niet conform is met de bepalingen van dit besluit, nemen onmiddellijk de nodige corrigerende maatregelen om de EEA conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen of terug te roepen en indien nodig brengen zij de bevoegde overheid en de bevoegde overheden van de lidstaten waar zij de EEA op de markt hebben aangeboden hiervan onmiddellijk op de hoogte, waarbij zij in het bijzonder de non-conformiteit en alle genomen corrigerende maatregelen uitvoerig beschrijven. § 10. De fabrikanten verstrekken op een met redenen omkleed verzoek van de bevoegde overheid aan deze overheid alle benodigde informatie en documentatie om de conformiteit van de EEA met de bepalingen van dit besluit aan te tonen, in een taal die de bevoegde overheid gemakkelijk kan begrijpen, en verlenen op verzoek van deze overheid medewerking aan alle genomen maatregelen om te zorgen dat de door hen in de handel gebrachte EEA voldoet aan de bepalingen van dit besluit. § 11. De fabrikanten dragen er zorg voor dat gebruikers van EEA in particuliere huishoudens via de gebruiksaanwijzing de nodige informatie krijgen over : 1° het voorschrift dat AEEA niet als ongesorteerd stedelijk afval mag worden verwijderd, maar gescheiden moet worden ingezameld;2° de voor hen beschikbare inleverings- en inzamelingssystemen;3° hun rol in de bevordering van hergebruik, recycling en andere vormen van nuttige toepassing van AEEA;4° de mogelijke gevolgen voor het milieu en de volksgezondheid van de aanwezigheid van gevaarlijke bestanddelen in elektrische en elektronische apparatuur;5° de betekenis van het in bijlage VI weergegeven symbool. De fabrikant en distributeur zorgen ervoor dat zij de in eerste lid vermelde informatie gratis in elk verkooppunt ter beschikking stellen van potentiële kopers.
De fabrikanten dragen er zorg voor dat EEA, die na 13 augustus 2005 in België op de markt is gebracht, duidelijk wordt voorzien van het in bijlage VI weergegeven symbool. Bij wijze van uitzondering, wanneer dit wegens de afmetingen of de functie van het product nodig is, wordt het symbool afgedrukt op de verpakking, de gebruiksaanwijzing en het garantiebewijs van de EEA.
Art. 6.§ 1. Een fabrikant kan een gemachtigde aanstellen via een schriftelijk mandaat.
De verplichtingen uit hoofde van artikel 5, § 1, en de opstelling van technische documentatie kunnen geen deel uitmaken van het mandaat van de gemachtigde. § 2. Een gemachtigde voert de taken uit die gespecificeerd zijn in het mandaat dat hij van de fabrikant heeft ontvangen.
Het mandaat laat de gemachtigde toe ten minste de volgende taken te verrichten : 1° hij houdt de EU-conformiteitsverklaring en de technische documentatie ten minste gedurende tien jaar na het in de handel brengen van de EEA ter beschikking van de markttoezichtsautoriteiten;2° hij verstrekt een bevoegde overheid op grond van een met redenen omkleed verzoek alle benodigde informatie en documentatie om de conformiteit van de EEA met de bepalingen van dit besluit aan te tonen;3° hij verleent op verzoek van de bevoegde overheid medewerking aan eventueel genomen maatregelen om te zorgen dat EEA die onder hun mandaat vallen voldoet aan de bepalingen van dit besluit.
Art. 7.§ 1. Importeurs mogen alleen EEA in de handel brengen die aan de bepalingen van dit besluit voldoet. § 2. Alvorens EEA in de handel te brengen, zien de importeurs erop toe dat de fabrikant de juiste conformiteitsbeoordelingsprocedure heeft uitgevoerd.
Daarnaast zorgen de importeurs ervoor dat de fabrikant de technische documentatie heeft opgesteld, dat de EEA voorzien is van de vereiste CE-markering en vergezeld gaat van de vereiste documenten, en dat de fabrikant aan de eisen van artikel 5, §§ 6 en 7, heeft voldaan. § 3. Wanneer een importeur van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat bepaalde EEA niet conform is met artikel 4, brengt hij de EEA niet in de handel alvorens ze conform is gemaakt.
De importeur brengt de fabrikant en de markttoezichtautoriteiten hiervan op de hoogte. § 4. De importeurs vermelden hun naam, geregistreerde handelsnaam of hun geregistreerde merknaam en het contactadres op de EEA, of wanneer dit niet mogelijk is, op de verpakking of in een bij de EEA gevoegd document.
Indien andere toepasselijke wetgeving voorschriften voor aanbrenging van de naam en het adres van de importeur bevat die ten minste net zo streng zijn, gelden deze voorschriften. § 5. De importeurs houden een register bij van non-conforme producten en teruggeroepen EEA en houden de distributeurs op de hoogte daarvan. § 6. De importeurs die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat bepaalde door hen in de handel gebrachte EEA niet conform is met de bepalingen van dit besluit, nemen onmiddellijk de nodige corrigerende maatregelen om de EEA conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen of terug te roepen en brengen, indien de EEA een risico vertoont, de bevoegde overheid en de bevoegde overheden van de lidstaten waar zij de EEA op de markt hebben aangeboden hiervan onmiddellijk op de hoogte, waarbij zij in het bijzonder de non-conformiteit en alle genomen corrigerende maatregelen uitvoerig beschrijven. § 7. De importeurs houden gedurende tien jaar na het in de handel brengen van de EEA een kopie van de EU-conformiteitsverklaring ter beschikking van de markttoezichtautoriteiten en zorgen ervoor dat de technische documentatie op verzoek aan die autoriteiten kan worden verstrekt. § 8. De importeurs verstrekken op een met redenen omkleed verzoek van de bevoegde overheid aan deze overheid alle benodigde informatie en documentatie om de conformiteit van de EEA met de bepalingen van dit besluit aan te tonen, in een taal die de bevoegde overheid gemakkelijk kan begrijpen, en verlenen op verzoek van deze overheid medewerking aan alle genomen maatregelen om te zorgen dat de door hen in de handel gebrachte EEA voldoet aan de bepalingen van dit besluit.
Art. 8.§ 1. Distributeurs die EEA op de markt aanbieden, betrachten de nodige zorgvuldigheid in verband met de toepasselijke eisen, met name door te controleren of de EEA voorzien is van de CE-markering en vergezeld gaat van de vereiste documenten in een taal die de consumenten en andere eindgebruikers, kunnen begrijpen, en of de fabrikant en de importeur aan de eisen in artikel 5, §§ 7 en 8, en artikel 7, § 4, hebben voldaan. § 2. Wanneer een distributeur van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat bepaalde EEA niet conform is met artikel 4, brengt deze distributeur de EEA niet in de handel alvorens ze conform is gemaakt.
De distributeur brengt de fabrikant of de importeur evenals de markttoezichtautoriteiten hiervan op de hoogte. § 3. De distributeurs die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat bepaalde door hen in de handel gebrachte EEA niet conform is met de bepalingen van dit besluit, nemen de nodige corrigerende maatregelen om de EEA conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen of terug te roepen en brengen, indien de EEA een risico vertoont, de bevoegde overheid en de bevoegde overheden van de lidstaten waar zij de EEA op de markt hebben aangeboden hiervan onmiddellijk op de hoogte, waarbij zij in het bijzonder de non-conformiteit en alle genomen corrigerende maatregelen uitvoerig beschrijven. § 4. De distributeurs verstrekken op een met redenen omkleed verzoek van de bevoegde overheid aan deze overheid alle benodigde informatie en documentatie om de conformiteit van de EEA met de bepalingen van dit besluit aan te tonen, en verlenen op verzoek van de bevoegde overheid medewerking aan alle genomen maatregelen om te zorgen dat de door hen in de handel gebrachte EEA voldoet aan de bepalingen van dit besluit.
Art. 9.Een importeur of een distributeur wordt voor de toepassing van dit besluit als een fabrikant beschouwd, wanneer hij EEA onder zijn eigen naam of merknaam in de handel brengt of reeds in de handel gebrachte EEA zodanig wijzigt dat de conformiteit met de toepasselijke eisen in het gedrang kan komen, en dient derhalve aan de in artikel 5 vermelde verplichtingen van de fabrikant voldoen.
Art. 10.De marktdeelnemers delen, op verzoek, aan de markttoezichtautoriteiten gedurende een periode van tien jaar na het in de handel brengen van de EEA mee : 1° welke marktdeelnemer bepaalde EEA aan hen heeft geleverd;2° aan welke marktdeelnemer zij bepaalde EEA hebben geleverd. HOOFDSTUK V. - EU-conformiteitsverklaring en CE-markering
Art. 11.§ 1. De EU-conformiteitsverklaring vermeldt dat het aangetoond is dat aan de eisen van artikel 4 is voldaan. § 2. De structuur van de EU-conformiteitsverklaring komt overeen met het model van bijlage VII, bevat de in die bijlage vermelde elementen en wordt voortdurend bijgewerkt. De EU-conformiteitsverklaring wordt opgesteld in een taal die de bevoegde overheid en markttoezichtsautoriteiten gemakkelijk kan begrijpen. Op verzoek van de bevoegde overheid of markttoezichtsautoriteiten moet deze worden vertaald in het Nederlands, in het Frans of in het Duits.
Indien andere toepasselijke wetgeving de toepassing van een procedure voor conformiteitsbeoordeling vereist die ten minste net zo streng is, kan het bewijs dat is voldaan aan de eisen van artikel 4, § 1, eerste lid, worden geleverd in de context van die procedure. De opstelling van één enkele technische documentatie volstaat dan. § 3. Door de EU-conformiteitsverklaring op te stellen, neemt de fabrikant de verantwoordelijkheid voor de conformiteit van de EEA met de bepalingen van dit besluit op zich.
Art. 12.§ 1. De CE-markering is onderworpen aan de algemene beginselen die zijn vastgesteld in artikel 30 van Verordening (EG) nr. 765/2008. § 2. De CE-markering wordt zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar op de afgewerkte EEA of op het gegevensplaatje aangebracht. Indien dit door de aard van het product niet mogelijk of niet gerechtvaardigd is, wordt de CE-markering aangebracht op de verpakking en in de begeleidende documenten.
De CE-markering wordt aangebracht voordat de EEA in de handel wordt gebracht. § 3. Oneigenlijk gebruik van de CE-markering is verboden.
Art. 13.§ 1. Indien het bewijs van het tegendeel ontbreekt, wordt de EEA die van de CE-markering is voorzien geacht aan de eisen van dit besluit te voldoen. § 2. Materialen, componenten en EEA die proeven en metingen hebben ondergaan waarbij is gebleken dat zij voldoen aan de eisen van artikel 4, of die zijn beoordeeld overeenkomstig geharmoniseerde normen, waarvan de referenties zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie, worden geacht aan de eisen van dit besluit te voldoen. HOOFDSTUK VI. - Sancties
Art. 14.Behoudens voor wat betreft artikelen 5, § 8, en 7, § 4, worden inbreuken op de bepalingen van dit besluit opgespoord, vastgesteld, vervolgd en bestraft overeenkomstig de bepalingen van de wet van 21 december 1998.
De inbreuken op artikelen 5, § 8, en 7, § 4, van dit besluit worden opgespoord, vastgesteld, vervolgd en bestraft overeenkomstig de bepalingen van de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming. HOOFDSTUK VII. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen
Art. 15.Het koninklijk besluit van 12 oktober 2004 inzake het voorkomen van gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur wordt opgeheven.
Onverminderd de bepalingen van artikel 4, §§ 2 en 3, mag EEA die buiten het toepassingsgebied van het koninklijk besluit van 12 oktober 2004 inzake het voorkomen van gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur viel, maar die niet zou voldoen aan de vereisten van dit besluit, op de markt aangeboden worden tot 22 juli 2019.
Art. 16.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 3 januari 2013.
Art. 17.De minister bevoegd voor Volksgezondheid, de minister bevoegd voor Leefmilieu en de minister bevoegd voor Consumenten, zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 17 maart 2013.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Vice-Eerste Minister en Minister van Economie en Consumenten, J. VANDE LANOTTE De Vice-Eerste Minister en Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX De Staatssecretaris voor Leefmilieu, M. WATHELET
Bijlage I Categorieën EEA waarop dit besluit van toepassing is 1. Grote huishoudelijke apparaten 2.Kleine huishoudelijke apparaten 3. IT- en telecommunicatieapparatuur 4.Consumentenapparatuur 5. Verlichtingsapparatuur 6.Elektrisch en elektronisch gereedschap 7. Speelgoed, ontspannings- en sportapparatuur 8.Medische hulpmiddelen 9. Meet- en regelapparatuur met inbegrip van industriële meet- en regelapparatuur 10.Automaten 11. Andere EEA die niet onder een van de bovenstaande categorieën valt. Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 17 maart 2013 tot beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Vice-Eerste Minister en Minister van Economie en Consumenten, J. VANDE LANOTTE De Vice-Eerste Minister en Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX De Staatssecretaris voor Leefmilieu, M. WATHELET
Bijlage II Stoffen waarvoor beperkingen bedoeld in artikel 4, § 1, tweede lid, gelden en getolereerde maximumconcentraties in homogene materialen in gewichtsprocent Lood (0,1 %) Kwik (0,1 %) Cadmium (0,01 %) Zeswaardig chroom (0,1 %) Polybroombifenylen (PBB's) (0,1 %) Polybroomdifenylethers (PBDE's) (0,1 %) Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 17 maart 2013 tot beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Vice-Eerste Minister en Minister van Economie en Consumenten, J. VANDE LANOTTE De Vice-Eerste Minister en Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX De Staatssecretaris voor Leefmilieu, M. WATHELET
Bijlage III Toepassingen waarvoor het verbod in artikel 4, § 1, eerste lid, niet geldt
Vrijstelling
Werkingssfeer en toepassingsdata
1
Kwik in (compacte) fluorescentielampen met enkelvoudige lampvoet met ten hoogste (per burner) :
1(a)
Voor algemene verlichtingsdoeleinden < 30 W : 5 mg
Vervalt op 31 december 2011; na 31 december 2011 tot 31 december 2012 mag 3,5 mg per burner worden gebruikt; na 31 december 2012 mag 2,5 mg per burner worden gebruikt
1(b)
Voor algemene verlichtingsdoeleinden = 30 W en < 50 W : 5 mg
Vervalt op 31 december 2011; na 31 december 2011 mag 3,5 mg per burner worden gebruikt
1(c)
Voor algemene verlichtingsdoeleinden = 50 W en < 150 W : 5 mg
1(d)
Voor algemene verlichtingsdoeleinden = 150 W : 15 mg
1(e)
Voor algemene verlichtingsdoeleinden met ronde of vierkante vorm en een buisdiameter = 17 mm
Geen gebruiksbeperking tot 31 december 2011; na 31 december 2011 mag 7 mg per burner worden gebruikt
1(f)
Voor speciale doeleinden : 5 mg
2(a)
Kwik in lineaire fluorescentielampen met dubbele lampvoet voor algemene verlichtingsdoeleinden met ten hoogste (per lamp) :
2(a)(1)
Trifosfaat met normale levensduur en een buisdiameter < 9 mm (bijv.
T2) : 5 mg
Vervalt op 31 december 2011; na 31 december 2011 mag 4 mg per lamp worden gebruikt
2(a)(2)
Trifosfaat met normale levensduur en een buisdiameter = 9 mm en = 17 mm (bijv. T5) : 5 mg
Vervalt op 31 december 2011; na 31 december 2011 mag 3 mg per lamp worden gebruikt
2(a)(3)
Trifosfaat met normale levensduur en een buisdiameter > 17 mm en = 28 mm (bijv. T8) : 5 mg
Vervalt op 31 december 2011; na 31 december 2011 mag 3,5 mg per lamp worden gebruikt
2(a)(4)
Trifosfaat met normale levensduur en een buisdiameter > 28 mm (bijv.
T12) : 5 mg
Vervalt op 31 december 2012; na 31 december 2012 mag 3,5 mg per lamp worden gebruikt
2(a)(5)
Trifosfaat met lange levensduur (= 25 000 uur) : 8 mg
Vervalt op 31 december 2011; na 31 december 2011 mag 5 mg per lamp worden gebruikt
2(b)
Kwik in andere fluorescentielampen met ten hoogste (per lamp) :
2(b)(1)
Lineaire halofosfaatlampen met een buisdiameter > 28 mm (bijv. T10 en T12) : 10 mg
Vervalt op 13 april 2012
2(b)(2)
Niet-lineaire halofosfaatlampen (alle diameters) : 15 mg
Vervalt op 13 april 2016
2(b)(3)
Niet-lineaire trifosfaatlampen met een buisdiameter > 17 mm (bijv. T9)
Geen gebruiksbeperking tot 31 december 2011; na 31 december 2011 mag 15 mg per lamp worden gebruikt
2(b)(4)
Lampen voor andere algemene verlichtings- en speciale doeleinden (bijv. inductielampen)
Geen gebruiksbeperking tot 31 december 2011; na 31 december 2011 mag 15 mg per lamp worden gebruikt
3
Kwik in fluorescentielampen met koude kathode (cold cathode fluorescent lamps - CCFL) en fluorescentielampen met externe elektrode (external electrode fluorescent lamps - EEFL) voor speciale doeleinden met ten hoogste (per lamp) :
3(a)
Korte lampen (= 500 mm)
Geen gebruiksbeperking tot 31 december 2011; na 31 december 2011 mag 3,5 mg per lamp worden gebruikt
3(b)
Middelgrote lampen (> 500 mm en = 1 500 mm)
Geen gebruiksbeperking tot 31 december 2011; na 31 december 2011 mag 5 mg per lamp worden gebruikt
3(c)
Lange lampen (> 1 500 mm)
Geen gebruiksbeperking tot 31 december 2011; na 31 december 2011 mag 13 mg per lamp worden gebruikt
4(a)
Kwik in andere lagedrukgasontladingslampen (per lamp)
Geen gebruiksbeperking tot 31 december 2011; na 31 december 2011 mag 15 mg per lamp worden gebruikt
4(b)
Kwik in hogedruknatriumlampen (gasontladingslampen) voor algemene verlichtingsdoeleinden met ten hoogste (per burner) in lampen met verbeterde kleurweergave-index Ra > 60 :
4(b)-I
P = 155 W
Geen gebruiksbeperking tot 31 december 2011; na 31 december 2011 mag 30 mg per burner worden gebruikt
4(b)-II
155 W < P = 405 W
Geen gebruiksbeperking tot 31 december 2011; na 31 december 2011 mag 40 mg per burner worden gebruikt
4(b)-III
P > 405 W
Geen gebruiksbeperking tot 31 december 2011; na 31 december 2011 mag 40 mg per burner worden gebruikt
4(c)
Kwik in andere hogedruknatriumlampen (gasontladingslampen) voor algemene verlichtingsdoeleinden met ten hoogste (per burner) :
4(c)-I
P = 155 W
Geen gebruiksbeperking tot 31 december 2011; na 31 december 2011 mag 25 mg per burner worden gebruikt
4(c)-II
155 W < P = 405 W
Geen gebruiksbeperking tot 31 december 2011; na 31 december 2011 mag 30 mg per burner worden gebruikt
4(c)-III
P > 405 W
Geen gebruiksbeperking tot 31 december 2011; na 31 december 2011 mag 40 mg per burner worden gebruikt
4(d)
Kwik in hogedrukkwiklampen (gasontladingslampen) (HPMV-lampen)
Vervalt op 13 april 2015
4(e)
Kwik in metaalhalidelampen (MH-lampen)
4(f)
Kwik in andere gasontladingslampen voor speciale doeleinden die niet specifiek in deze bijlage worden vermeld
5(a)
Lood in glas van beeldbuizen
5(b)
Lood in glas van fluorescentiebuizen met ten hoogste 0,2 gewichtsprocent
6(a)
Lood in staallegeringen voor machinale bewerking en in gegalvaniseerd staal met ten hoogste 0,35 gewichtsprocent lood
6(b)
Lood in aluminiumlegeringen met ten hoogste 0,4 gewichtsprocent lood
6(c)
Lood in koperlegeringen met ten hoogste 4 gewichtsprocent lood
7(a)
Lood in soldeer met een hoog smeltpunt (d.w.z. loodlegeringen met ten minste 85 gewichtsprocent lood)
7(b)
Lood in soldeer voor servers, opslag- en array-opslagsystemen en netwerkinfrastructuurapparatuur voor schakeling, signaalverwerking, transmissie en netwerkbeheer voor telecommunicatie
7(c)-I
Loodhoudende elektrische en elektronische onderdelen in glas of andere dan diëlektrische keramiek in condensatoren, bijv. piëzo-elektronische apparatuur, of in een glazen of keramische matrixverbinding
7(c)-II
Lood in diëlektrische keramiek in condensatoren voor een nominaal voltage van ten minste 125 V wisselstroom of 250 V gelijkstroom
7(c)-III
Lood in diëlektrische keramiek in condensatoren voor een nominaal voltage van minder dan 125 V wisselstroom of 250 V gelijkstroom
Vervalt op 1 januari 2013 en mag na die datum worden gebruikt in reserveonderdelen voor EEA die vóór 1 januari 2013 op de markt is gebracht
7(c)-IV
Lood in op PZT gebaseerde diëlektrische keramische stoffen voor condensatoren die onderdeel zijn van geïntegreerde schakelingen of discrete halfgeleiders
8(a)
Cadmium en cadmiumverbindingen in eenmalige thermische zekeringen van het pellet-type
Vervalt op 1 januari 2012 en mag na die datum worden gebruikt in reserveonderdelen voor EEA die vóór 1 januari 2012 op de markt is gebracht
8(b)
Cadmium en cadmiumverbindingen in elektrische contacten
9
Zeswaardig chroom als corrosiewering in het koolstofstalen koelsysteem van absorptiekoelkasten tot 0,75 gewichtsprocent in de koeloplossing
9(b)
Lood in lagerschalen en -bussen voor koelmiddelhoudende compressors voor verwarming, ventilatie, klimaatregeling en koeling
11(a)
Lood gebruikt in C-press compliante penconnectorsystemen
Mag worden gebruikt in reserveonderdelen voor EEA die vóór 24 september 2010 op de markt is gebracht
11(b)
Lood gebruikt in andere dan C-press compliante penconnectorsystemen
Vervalt op 1 januari 2013 en mag na die datum worden gebruikt in reserveonderdelen voor EEA die vóór 1 januari 2013 op de markt is gebracht
12
Lood als coating voor C-ringen van thermische geleidingsmodules
Mag worden gebruikt in reserveonderdelen voor EEA die vóór 24 september 2010 op de markt is gebracht
13(a)
Lood in wit glas dat voor optische toepassingen wordt gebruikt
13(b)
Cadmium en lood in filterglas en glas dat voor reflectienormen wordt gebruikt
14
Lood in soldeer bestaande uit meer dan twee elementen met een loodgehalte van meer dan 80 gewichtsprocent en minder dan 85 gewichtsprocent voor de verbinding tussen de pennen en de behuizing van microprocessors
Vervallen op 1 januari 2011 en mag na die datum worden gebruikt in reserveonderdelen voor EEA die vóór 1 januari 2011 op de markt is gebracht
15
Lood in soldeer voor de totstandbrenging van een haalbare elektrische verbinding tussen een halfgeleider-die en een drager in « flip chip »-behuizingen voor geïntegreerde schakelingen
16
Lood in gloeibuizen voorzien van met silicaten gecoate buizen
Vervalt op 1 september 2013
17
Loodhalide als stralingsmedium in HID-lampen (High Intensity Discharge) gebruikt voor professionele reprografietoepassingen
18(a)
Lood als activator in het fluorescentiepoeder (1 gewichtsprocent of minder) van gasontladingslampen bij gebruik als speciale lampen voor diazo-drukreprografie, lithografie, insectenvallen, fotochemische en hardingsprocessen met fosforen als SMS ((Sr,Ba)2 MgSi2O7 :Pb)
Vervallen op 1 januari 2011
18(b)
Lood als activator in het fluorescentiepoeder (1 gewichtsprocent of minder) van gasontladingslampen bij gebruik als bruiningslampen met fosforen als BSP (BaSi2O5 : Pb)
19
Lood met PbBiSn-Hg en PbInSn-Hg in bepaalde samenstellingen als hoofdamalgaam en met PbSn-Hg als hulpamalgaam in zeer compacte spaarlampen
Vervallen op 1 juni 2011
20
Loodoxide in glas dat gebruikt wordt voor het koppelen van het boven- en ondersubstraat van platte fluorescentielampen voor vloeibaar-kristalschermen (LCD's)
Vervallen op 1 juni 2011
21
Lood en cadmium in drukinkt voor het aanbrengen van email op glas zoals boorsilicaatglas en natriumkalkglas
23
Lood in de finish van componenten met een kleine steek met uitzondering van connectoren met een steek van 0,65 mm of minder
Mag worden gebruikt in reserveonderdelen voor EEA die vóór 24 september 2010 op de markt is gebracht
24
Lood in soldeer voor het solderen aan discoïdale en « planar array » keramische meerlagencondensators met een machinaal aangebracht doorlopend gat
25
Loodoxide in oppervlaktegeleidingelektronenemitter- schermen (SED-schermen), gebruikt in structurele onderdelen, met name in de fritaansmelting en de fritring
26
Loodoxide in de glazen ballon van Black Light Blue-lampen (BLB-lampen)
Vervallen op 1 juni 2011
27
Loodlegeringen als soldeer voor transductoren die worden gebruikt in luidsprekers met een hoog vermogen (bedoeld om enkele uren achtereen te functioneren bij een geluidsniveau van 125 dB SPL en meer)
Vervallen op 24 september 2010
29
Lood gebonden in kristalglas zoals omschreven in bijlage I van het koninklijk besluit van 5 augustus 1970 houdende reglementering van het gebruik van de benaming "kristal".
30
Cadmiumlegeringen als elektrische/mechanische soldeerverbindingen met elektrische geleiders die zich direct op de stemspoel bevinden van transductoren die gebruikt worden in krachtige luidsprekers met een geluidsvermogensniveau van 100 dB (A) of meer
31
Lood in soldeermateriaal in kwikvrije platte fluorescerende lampen (die bijv. worden gebruikt in LCD-schermen, designverlichting of industriële verlichting)
32
Loodoxide in fritaansmeltingen van vensters voor argon- en kryptonlaserbuizen
33
Lood in soldeer voor het solderen van dunne koperdraad met een diameter van ten hoogste 100 ìm in transforma- toren
34
Lood in cermet-gebaseerde trimmer-potentiometeronderdelen
36
Kwik, gebruikt als remmer van kathodeverstuiving in gelijkstroom-plasmaschermen met een gehalte van ten hoogste 30 mg per scherm
Vervallen op 1 juli 2010
37
Lood in de metalliseerlaag van hoogspanningsdiodes met een behuizing op basis van zinkboraatglas
38
Cadmium en cadmiumoxide in dikfilmpasta, gebruikt op aluminium-gebonden berylliumoxide
39
Cadmium in II-VI-leds met kleuromzetting (< 10 ìg Cd per mm2 lichtemitterend oppervlak), gebruikt in halfgeleiderverlichting of -beeldweergavesystemen
Vervalt op 1 juli 2014
40
Cadmium in lichtgevoelige weerstanden voor analoge optische koppelaars, toegepast in professionele audioapparatuur
Vervalt op 31 december 2013
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 17 maart 2013 tot beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Vice-Eerste Minister en Minister van Economie en Consumenten, J. VANDE LANOTTE De Vice-Eerste Minister en Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX De Staatssecretaris voor Leefmilieu, M. WATHELET
Bijlage IV Toepassingen waarvoor het verbod in artikel 4, § 1, eerste lid, niet geldt, specifiek voor medische hulpmiddelen en meet- en regelapparatuur Apparatuur die ioniserende straling gebruikt of detecteert 1. Lood, cadmium en kwik in detectoren voor ioniserende straling 2.Loden lagers in röntgenbuizen 3. Lood in versterkers van elektromagnetische straling : microkanaalplaat en capillaire plaat 4.Lood in glasfrit van röntgenbuizen en beeldversterkers en lood in glasfritbindmiddel voor de assemblage van gaslasers en voor vacuümbuizen die elektromagnetische straling omzetten in elektronen 5. Lood in loodschermen tegen ioniserende straling 6.Lood in testobjecten voor röntgenstraling 7. Loodstearaatkristallen voor röntgendiffractie 8.De bron van radioactieve cadmiumisotopen voor draagbare röntgenfluorescentiespectrometers Sensoren, detectoren en elektroden 1. Lood en cadmium in ionselectieve elektroden, met inbegrip van het glas van pH-elektroden 2.Loodanoden in elektrochemische zuurstofsensoren 3. Lood, cadmium en kwik in infrarooddetectoren 4.Kwik in referentie-elektroden : kwikchloride met een laag kwikgehalte, kwiksulfaat en kwikoxide Andere 1. Cadmium in helium-cadmium lasers 2.Lood en cadmium in lampen voor atoomabsorptiespectroscopie 3. Lood in legeringen als supergeleider en warmtegeleider bij MRI 4.Lood en cadmium in metaalbindingen van supergeleidende materialen in MRI- en SQUID-detectoren 5. Lood in tegengewichten 6.Lood in piëzo-elektrische monokristallen voor ultrasoontransducers 7. Lood in soldeer van ultrasoontransducers 8.Kwik in meetbruggen met zeer hoge precisiecapaciteit en verliesfactor-meetbruggen en in hoogfrequentie-RF-schakelaars en -relais in meet- en regelapparatuur met hoogstens 20 mg kwik per schakelaar of relais 9. Lood in soldeer voor draagbare defibrillatoren voor noodgevallen 10.Lood in soldeer van infraroodbeeldvormingsmodules met hoog vermogen voor detectie in het bereik van 8-14 ìm 11. Lood in LcoS-displays (vloeibaar kristal op silicium) 12.Cadmium in meetfilters voor röntgenstralen Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 17 maart 2013 tot beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Vice-Eerste Minister en Minister van Economie en Consumenten, J. VANDE LANOTTE De Vice-Eerste Minister en Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX De Staatssecretaris voor Leefmilieu, M. WATHELET
Bijlage V Aanvragen voor verlening, verlenging of intrekking van een vrijstelling bedoeld in artikel 4, § 5, tweede lid Aanvragen voor verlening, verlenging of, mutatis mutandis, intrekking van een vrijstelling kunnen worden ingediend door een fabrikant, een gemachtigde van een fabrikant of elke andere marktdeelnemer in de toeleveringsketen en moeten ten minste de volgende informatie bevatten : a) de naam, het adres en de contactgegevens van de aanvrager;b) informatie over het materiaal of de component en het specifieke gebruik van de stof in het materiaal en de component waarvoor om vrijstelling of intrekking daarvan wordt verzocht, en de specifieke eigenschappen van die stof;c) een verifieerbare en van documentatie voorziene motivering van het verzoek om een vrijstelling of de intrekking daarvan overeenkomstig de in artikel 5 van Richtlijn 2011/65/EU beschreven voorwaarden;d) een analyse van mogelijke alternatieve stoffen, materialen of ontwerpen op basis van de levenscyclus met, voor zover die voorhanden is, onder meer informatie over onafhankelijk onderzoek, collegiaal getoetste studies en ontwikkelingsactiviteiten van de aanvrager, alsook een analyse van de beschikbaarheid van deze alternatieven;e) informatie over mogelijke voorbereidingen voor hergebruik of recycling van materiaal uit afgedankte EEA en over de bepalingen inzake de geschikte afvalverwerking volgens bijlage II van Richtlijn 2002/96/EG;f) andere ter zake dienende informatie;g) maatregelen die de aanvrager voorstelt om mogelijke alternatieven te ontwikkelen, om de ontwikkeling daarvan te verzoeken en/of deze toe te passen, met inbegrip van een tijdschema voor deze maatregelen;h) voor zover nodig, een aanwijzing betreffende de informatie die door eigendomsrechten is beschermd, vergezeld van een verifieerbare staving;i) indien een vrijstelling wordt aangevraagd, een voorstel voor een exacte en heldere formulering van de vrijstelling;j) een samenvatting van de aanvraag. Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 17 maart 2013 tot beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Vice-Eerste Minister en Minister van Economie en Consumenten, J. VANDE LANOTTE De Vice-Eerste Minister en Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX De Staatssecretaris voor Leefmilieu, M. WATHELET
Bijlage VI Symbool als merkteken voor EEA Het symbool voor gescheiden inzameling van EEA bestaat uit een doorgekruiste verrijdbare afvalbak zoals hieronder afgebeeld.
Het symbool moet zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar worden aangebracht.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 17 maart 2013 tot beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Vice-Eerste Minister en Minister van Economie en Consumenten, J. VANDE LANOTTE De Vice-Eerste Minister en Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX De Staatssecretaris voor Leefmilieu, M. WATHELET
Bijlage VII EU-conformiteitsverklaring 1. Nr..... (uniek identificatienummer van de EEA) : 2. Naam en adres van de fabrikant of zijn gemachtigde : 3.Deze conformiteitsverklaring wordt verstrekt onder volledige verantwoordelijkheid van de fabrikant (of de installateur) : 4. Voorwerp van de verklaring (beschrijving aan de hand waarvan de EEA kan worden getraceerd, indien nodig, met een foto) : 5.Het hierboven beschreven voorwerp is conform Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur : 6. Indien van toepassing, vermelding van de toegepaste geharmoniseerde normen of van de technische specificaties waarop de conformiteitsverklaring betrekking heeft : 7.Aanvullende informatie : Ondertekend voor en namens : . . . . . (plaats en datum van afgifte) : (naam, functie) (handtekening) : Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 17 maart 2013 tot beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Vice-Eerste Minister en Minister van Economie en Consumenten, J. VANDE LANOTTE De Vice-Eerste Minister en Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX De Staatssecretaris voor Leefmilieu, M. WATHELET