Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 17 december 2021
gepubliceerd op 24 januari 2022

Koninklijk besluit houdende bepaling van productnormen voor transportbrandstoffen uit hernieuwbare bronnen en voor transportbrandstoffen op basis van hergebruikte koolstof

bron
federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu
numac
2022020021
pub.
24/01/2022
prom.
17/12/2021
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

17 DECEMBER 2021. - Koninklijk besluit houdende bepaling van productnormen voor transportbrandstoffen uit hernieuwbare bronnen en voor transportbrandstoffen op basis van hergebruikte koolstof


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 21 december 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/12/1998 pub. 11/02/1999 numac 1998022861 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu en de volksgezondheid type wet prom. 21/12/1998 pub. 03/09/2009 numac 2009000546 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu en de volksgezondheid. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu, de volksgezondheid en de werknemers, artikel 5, § 1, eerste lid, 1°, 3°, en 5°, gewijzigd bij de wet van 27 juli 2011, artikel 5, § 1, eerste lid, 6°, gewijzigd bij de wetten van 27 juli 2011 en 16 december 2015, en artikel 5, § 1, eerste lid, 9° en 13°, gewijzigd bij de wet van 27 juli 2011;

Gelet op het koninklijk besluit van 8 juli 2018Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 08/07/2018 pub. 27/07/2018 numac 2018040355 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Koninklijk besluit houdende bepaling van productnormen voor transportbrandstoffen uit hernieuwbare bronnen sluiten houdende bepaling van productnormen voor transportbrandstoffen uit hernieuwbare bronnen;

Gelet op de betrokkenheid van de gewestregeringen bij het ontwerpen van dit besluit, in het kader van de Interministeriële Conferentie Leefmilieu van 1 april 2021;

Gelet op het advies van de Hoge Gezondheidsraad, gegeven op 2 juni 2021;

Gelet op het advies van de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling, gegeven op 7 juni 2021;

Gelet op het advies van de bijzondere raadgevende commissie Verbruik, gegeven op 7 juni 2021;

Gelet op het advies van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, gegeven op 7 juni 2021;

Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 2 september 2021;

Gelet op de akkoordbevinding van de staatssecretaris voor de begroting, gegeven op 3 december 2021;

Gelet op de mededeling aan de Europese Commissie op 22 maart 2021 met toepassing van artikel 5, lid 1, van richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij;

Gelet op advies 70300 van de Raad van State, gegeven op 16 november 2021, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Leefmilieu, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Dit besluit voorziet in de omzetting van artikelen 2, 25 tot en met 31 en bijlagen V, VI, VIII en IX van de richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen. HOOFDSTUK II. - Definities

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° de Richtlijn (EU) 2018/2001: de richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen;2° transportbrandstoffenproducent : producent van hernieuwbare transportbrandstoffen en van transportbrandstoffen op basis van hergebruikte koolstof;3° hernieuwbare transportbrandstof: biobrandstof, biogas, hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong die verbruikt worden voor transportdoeleinden;4° biomassa: de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van biologische oorsprong uit de landbouw, met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, met inbegrip van de visserij en de aquacultuur, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van afval, met inbegrip van industrieel en huishoudelijk afval van biologische oorsprong;5° agrarische biomassa: van landbouw afkomstige biomassa;6° bosbiomassa: van bosbouw afkomstige biomassa;7° biomassabrandstoffen: gasvormige of vaste brandstoffen die uit biomassa worden geproduceerd;8° biogas: gasvormige brandstof die uit biomassa wordt geproduceerd; 9° bioafval: biologisch afbreekbaar tuin- en plantsoenafval, levensmiddelen- en keukenafval van huishoudens, kantoren, restaurants, groothandel, kantines, cateringfaciliteiten en winkels en vergelijkbare afvalstoffen van de levensmiddelenindustrie;; 10° oorsprongsgebied: het geografisch omschreven gebied waar de grondstof voor bosbiomassa vandaan komt, waarvan betrouwbare en onafhankelijke informatie beschikbaar is en waar de omstandigheden voldoende homogeen zijn voor het beoordelen van het risico inzake de duurzaamheids- en rechtmatigheidskenmerken van de bosbiomassa;11° biobrandstof: vloeibare brandstof voor vervoer die geproduceerd is uit biomassa;12° geavanceerde biobrandstoffen: brandstoffen die worden geproduceerd uit in bijlage 4, deel A, vermelde grondstoffen;13° transportbrandstoffen op basis van hergebruikte koolstof: vloeibare en gasvormige brandstoffen die verbruikt worden voor transportdoeleinden en die worden geproduceerd uit vloeibare of vaste afvalstromen van niet-hernieuwbare oorsprong die niet geschikt zijn voor terugwinning van materialen in overeenstemming met artikel 4 van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen, of uit afvalverwerkings- en uitlaatgas van niet-hernieuwbare oorsprong die worden geproduceerd als een onvermijdelijk en onbedoeld gevolg van het productieproces in industriële installaties;14° energie uit hernieuwbare bronnen: energie uit hernieuwbare niet-fossiele bronnen, namelijk: wind, zon, aerothermische, geothermische, hydrothermische energie en energie uit de oceanen, waterkracht, biomassa, stortgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties en biogassen;15° afvalstof: elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen, met uitzondering van stoffen die doelbewust zijn gewijzigd of besmet om aan die definitie te voldoen;16° zetmeelrijke gewassen: gewassen die hoofdzakelijk granen bevatten (ongeacht of enkel de granen dan wel de volledige plant worden gebruikt, zoals in het geval van snijmaïs), knollen en wortelgewassen (zoals aardappelen, aardperen, zoete aardappelen, cassave en yamswortelen) en stengelknolgewassen (zoals taro en cocoyam);17° voedsel- en voedergewassen: zetmeelrijke gewassen, suikergewassen of oliegewassen die als hoofdgewas op landbouwgrond worden geteeld, met uitzondering van residuen, afvalstoffen of lignocellulosisch materiaal, en tussenteelten, zoals tussengewassen en bodembedekkende gewassen, worden niet aangemerkt als hoofdgewassen mits het gebruik van dergelijke tussenteelten niet leidt tot vraag naar meer land;18° lignocellulosisch materiaal: materiaal bestaande uit lignine, cellulose en hemicellulose, zoals biomassa afkomstig van bossen, houtachtige energiegewassen en residuen en afvalstoffen van de houtsector;19° cellulosemateriaal van niet-voedingsgewassen: grondstoffen hoofdzakelijk bestaande uit cellulose en hemicellulose, en met een lager ligninegehalte dan lignocellulosisch materiaal;het omvat residuen van voedsel- en voedergewassen (zoals stro, stelen en bladeren, vliezen en doppen), grasachtige energiegewassen met een laag zetmeelgehalte (zoals raaigras, switchgrass, miscanthus, pijlriet) en bodembedekkende gewassen die worden verbouwd voor en na de hoofdgewassen, gewassen van kunstweiden, industriële residuen (ook uit voedsel- en voedergewassen nadat plantaardige oliën, suikers, zetmeel en eiwitten zijn geëxtraheerd) en materiaal uit bioafval; gewassen van kunstweiden en bodembedekkende gewassen moeten worden gezien als tijdelijke, kortstondige weilanden met een mengeling van gras en klaver met een laag zetmeelgehalte bedoeld voor de productie van veevoeder en de verhoging van de vruchtbaarheid van de grond zodat er hogere opbrengsten van akkerbouwgewassen worden verkregen; 20° residu: een stof die niet het rechtstreekse doel van een productieproces zijnde eindproduct is;het vormt geen hoofddoel van het productieproces en het proces is niet opzettelijk gewijzigd voor het produceren ervan; 21° hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong: andere in de vervoersector gebruikte vloeibare of gasvormige brandstoffen dan biobrandstoffen of biogassen, waarvan de energie-inhoud afkomstig is van andere hernieuwbare bronnen dan biomassa;22° biobrandstoffen en biogassen met een laag risico op indirecte veranderingen in landgebruik: biobrandstoffen en biogassen waarvan de grondstoffen zijn geproduceerd in het kader van regelingen die verplaatsingseffecten van op voedsel- en voedergewassen gebaseerde biobrandstoffen en biogassen vermijden middels verbeterde landbouwmethodes, evenals door middel van het verbouwen van gewassen op arealen die voordien niet werden gebruikt voor het verbouwen van gewassen, en die werden geproduceerd overeenkomstig de in artikel 6 vastgestelde duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen en biogassen;23° van landbouw, aquacultuur, visserij of bosbouw afkomstige residuen: residuen die rechtstreeks afkomstig zijn uit de landbouw, de aquacultuur, de visserij, en de bosbouw, doch met uitsluiting van residuen van aanverwante bedrijfstakken of van verwerking;24° feitelijke waarde: de broeikasgasemissiereductie die bereikt wordt met bepaalde of met alle stappen van een specifiek productieproces voor biobrandstof of biogas als berekend volgens de werkwijze in deel C van bijlage 1 of deel B van bijlage 2;25° typische waarde: een raming van de broeikasgasemissie en broeikasgasemissiereductie voor een bepaalde productieketen van biobrandstoffen of biogassen die representatief is voor het verbruik in de Unie;26° standaardwaarde: een waarde die is afgeleid van een typische waarde middels toepassing van tevoren vastgestelde factoren en die, onder in dit besluit welomschreven voorwaarden, gebruikt mag worden in plaats van een feitelijke waarde;27° oliegewassen: voedsel- en voedergewassen zoals koolzaad, palmen, sojabonen zonnebloemen, anders dan zetmeelrijke gewassen en suikergewassen die gewoonlijk worden gebruikt als grondstof voor de productie van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen;28° niet-gebruikte grond: gebieden die gedurende een aaneengesloten periode van ten minste vijf jaar voor aanvang van de teelt van de grondstoffen die worden gebruikt voor de productie van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen, niet werden gebruikt voor de teelt van voedsel- en voedergewassen, andere energiegewassen of een aanzienlijke hoeveelheid voeder voor graasdieren;29° uit de productie genomen grond: niet-gebruikte grond die in het verleden werd gebruikt voor de teelt van voedsel- en voedergewassen, maar waar de teelt van voedsel- en voedergewassen is stopgezet als gevolg van biofysische of sociaal-economische beperkingen;30° ernstig aangetast land: gronden als gedefinieerd in bijlage I, Deel C, punt 9;31° additionaliteitsmaatregel: elke verbetering van landbouwpraktijken die op duurzame wijze leidt tot een toename van de opbrengst van voedsel- en voedergewassen op grond die al wordt gebruikt voor de teelt van voedsel- en voedergewassen, en elke actie die de teelt van voedsel- en voedergewassen op niet-gebruikte grond, waaronder uit de productie genomen grond, mogelijk maakt voor de productie van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen;32° aanvullende grondstoffen: de aanvullende hoeveelheid van een voedsel- en voedergewas die op een duidelijk afgebakend gebied is geproduceerd vergeleken met de dynamische opbrengstbasis en die het rechtstreekse resultaat is van de toepassing van een additionaliteitsmaatregel;33° dynamische opbrengstbasis: de gemiddelde opbrengst van het afgebakende gebied waar een additionaliteitsmaatregel is genomen, berekend over de periode van drie jaar die onmiddellijk voorafging aan het jaar van toepassing van die maatregel, rekening houdend met de gemiddelde toename van de opbrengst die gedurende de voorafgaande tien jaar voor die grondstof is waargenomen en met de opbrengstcurves gedurende de levensduur in het geval van blijvende teelten, exclusief opbrengstschommelingen;34° land met grote koolstofvoorraden: waterrijke gebieden, waaronder veengebieden, en permanent beboste gebieden in de zin van artikel 4, § 4;35° kleine landbouwers: landbouwers die onafhankelijk een landbouwactiviteit verrichten op een bedrijf met een landbouwareaal van minder dan twee hectare waarvan zij eigenaar zijn of waarvoor zij eigendomsrechten dan wel een gelijkwaardige titel hebben op basis waarvan zij zeggenschap over grond hebben, en die geen personeelslid van een onderneming zijn, met uitzondering van een coöperatie waarvan zij samen met andere kleine landbouwers lid zijn, mits een dergelijke coöperatie niet onder zeggenschap van een derde staat;36° blijvende teelten: niet in de vruchtwisseling opgenomen teelten van gewassen, andere dan blijvend grasland en blijvend weiland, die de grond gedurende ten minste vijf jaar in beslag nemen en die geregeld een oogst opleveren;37° de Minister: de Minister bevoegd voor Leefmilieu;38° de bevoegde overheid: het Directoraat-generaal Leefmilieu van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. HOOFDSTUK III. - Voorafgaande verplichting voor het op de markt brengen van hernieuwbare transportbrandstoffen en transportbrandstoffen op basis van hergebruikte koolstof

Art. 3.Voor elk lot hernieuwbare transportbrandstof of transportbrandstof op basis van hergebruikte koolstof dat op de markt wordt gebracht, wordt een productverklaring opgesteld die de in artikel 9 bedoelde informatie bevat, en die aan de bevoegde overheid wordt meegedeeld overeenkomstig artikel 10. HOOFDSTUK IV. - Duurzaamheidscriteria, broeikasgasemissiereductiecriteria en criteria voor het bepalen van de grondstoffen met een hoog risico van indirecte veranderingen in landgebruik waarbij een belangrijke uitbreiding van het productiegebied naar land met grote koolstofvoorraden waar te nemen valt

Art. 4.§ 1. Indien de productverklaring er de bewijsvoering van beoogt, onderzoekt de bevoegde overheid de conformiteit van het lot biobrandstof of biogas aan de duurzaamheidscriteria en de broeikasgasemissiereductiecriteria van: 1° paragrafen 2 tot 8 als de biobrandstof of het biogas niet vervaardigd is uit niet van landbouw, aquacultuur, visserij of bosbouw afkomstige afvalstoffen en residuen of uit zulke afvalstoffen en residuen die in een product zijn verwerkt alvorens zij verder worden verwerkt in biobrandstoffen of biogassen.2° paragraaf 8 als de biobrandstof of het biogas vervaardigd is uit niet van landbouw, aquacultuur, visserij of bosbouw afkomstige afvalstoffen en residuen of uit zulke afvalstoffen en residuen die in een product zijn verwerkt alvorens zij verder worden verwerkt in biobrandstoffen of biogassen. In het tegenovergestelde geval, wordt het lot biobrandstof of biogas niet duurzaam geacht.

Een lot biogas dat geproduceerd is in een installatie met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 2 MW of minder wordt duurzaam geacht. § 2. Indien de biobrandstoffen en biogassen worden geproduceerd uit niet uit bosbouw maar uit landbouwgrond afkomstige afvalstoffen en residuen dan dienen de exploitanten of nationale autoriteiten toezicht- of beheerplannen hebben om de effecten van het gebruik van die afvalstoffen of residuen op de bodemkwaliteit en de koolstof in de bodem aan te pakken. § 3. De biobrandstoffen en biogassen uit agrarische biomassa worden niet geproduceerd uit grondstoffen verkregen van land met een hoge biodiversiteitswaarde, d.w.z. land dat in of na januari 2008 één van de hierna vermelde statussen had, ongeacht of het die status nog steeds heeft: 1° oerbos en andere beboste gronden, d.w.z. bos en andere beboste gronden met inheemse soorten, waar geen duidelijk zichtbare tekenen van menselijke activiteiten zijn en de ecologische processen niet in aanzienlijke mate zijn verstoord; 2° bos met grote biodiversiteit en andere beboste grond die rijk is aan soorten en niet is aangetast, of die door de betrokken bevoegde autoriteiten is aangemerkt als grond met grote biodiversiteit, tenzij wordt aangetoond dat de productie van de grondstof in kwestie geen invloed heeft op die natuurbeschermingsdoeleinden.3° gebieden die, tenzij wordt aangetoond dat de productie van die grondstoffen geen invloed heeft op die natuurbeschermingsdoeleinden: a) bij wet of door de relevante bevoegde autoriteiten zijn aangewezen voor natuurbeschermingsdoeleinden, of b) voor de bescherming van zeldzame, kwetsbare of bedreigde ecosystemen of soorten, die bij internationale overeenkomst zijn erkend of opgenomen zijn op lijsten van intergouvernementele organisaties of van de Internationale Unie voor het Behoud van de Natuur, mits deze gebieden zijn erkend door de Europese Commissie overeenkomstig artikel 30, lid 4, eerste alinea, van Richtlijn (EU) 2018/2001; 4° graslanden met grote biodiversiteit van meer dan een hectare die: a) natuurlijk zijn, d.w.z. graslanden die zonder menselijk ingrijpen graslanden zouden blijven en die hun natuurlijke soortensamenstelling en ecologische kenmerken en processen behouden; of b) niet natuurlijk zijn, d.w.z. graslanden die zonder menselijk ingrijpen zouden ophouden graslanden te zijn en die rijk zijn aan soorten en niet zijn aangetast en door de relevante bevoegde autoriteit is aangemerkt als grasland met grote biodiversiteit, tenzij is aangetoond dat het oogsten van de grondstoffen noodzakelijk is voor het behoud van de status van grasland met grote biodiversiteit.

De Europese Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen, zoals bedoeld in artikel 29, lid 3 van richtlijn (EU) 2018/2001 om de criteria nader te specificeren om te bepalen welke graslanden onder de bepaling onder 4° vallen. § 4. De biobrandstoffen en biogassen uit agrarische biomassa worden niet geproduceerd uit grondstoffen verkregen van land met hoge koolstofvoorraden, d.w.z. land dat in januari 2008 één van de hierna vermelde statussen had maar deze status niet langer heeft: 1° waterrijke gebieden, d.w.z. land dat permanent of tijdens een groot gedeelte van het jaar onder water staat of verzadigd is met water; 2° permanent beboste gebieden, d.w.z. gebieden van meer dan een hectare met bomen van hoger dan vijf meter en een bedekkingsgraad van meer dan dertig procent of bomen die deze drempels ter plaatse kunnen bereiken; 3° gebieden van meer dan een hectare met bomen van hoger dan vijf meter en een bedekkingsgraad van tien tot dertig procent of bomen die deze drempels ter plaatse kunnen bereiken, tenzij aangetoond wordt dat de voor en na omschakeling aanwezige koolstofvoorraden van een zodanige omvang zijn dat bij toepassing van de in bijlage 1, deel C, vastgestelde methode aan de voorwaarden van paragraaf 8 zou zijn voldaan. De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing op land dat, op het tijdstip dat de grondstof werd verkregen, dezelfde status had als in januari 2008. § 5. De biobrandstoffen en biogassen uit agrarische biomassa worden niet geproduceerd uit grondstoffen verkregen van land dat in januari 2008 veengebied was, tenzij aangetoond wordt dat de teelt en het oogsten van deze grondstoffen geen ontwatering van een voorheen niet-ontwaterde bodem met zich brengt. § 6 De biobrandstoffen en biogassen uit bosbiomassa voldoen aan de volgende criteria om het risico op het gebruik van bosbiomassa uit niet-duurzame productie tot een minimum te beperken: a) In het land waar de biomassa is geoogst, is nationale of subnationale wetgeving van kracht die van toepassing is op de oogst, alsmede toezichts- en handhavingssystemen die ervoor zorgen dat: i) de activiteiten met betrekking tot het oogsten wettig zijn; ii) de gebieden waar is geoogst, worden herbebost; iii) gebieden die bij internationaal of nationaal recht of door de desbetreffende bevoegde autoriteit zijn aangewezen voor natuurbeschermingsdoeleinden, met inbegrip van waterrijke gebieden en veengebieden, worden beschermd; iv) het oogsten op een zodanige wijze wordt uitgevoerd dat de bodemkwaliteit en de biodiversiteit in stand worden gehouden, teneinde de nadelige effecten tot een minimum te beperken, en v) er zodanig wordt geoogst dat de productiecapaciteit van het bos op lange termijn behouden blijft of vergroot wordt;a) wanneer geen, onder a) bedoeld bewijs beschikbaar is, dienen op het niveau van het oorsprongsgebied van het bos beheersystemen voorhanden te zijn waarbij ervoor gezorgd wordt dat: i) de oogstactiviteiten rechtmatig zijn; ii) de gebieden waar is geoogst worden herbebost; iii) gebieden die bij internationaal of nationaal recht of door de desbetreffende bevoegde autoriteit zijn aangewezen voor natuurbeschermingsdoeleinden, met inbegrip van waterrijke gebieden en veengebieden, worden beschermd, tenzij wordt aangetoond dat de oogst van die grondstof geen invloed heeft op die natuurbeschermingsdoeleinden; iv) het oogsten op een zodanige wijze wordt uitgevoerd dat de bodemkwaliteit en de biodiversiteit in stand worden gehouden om negatieve effecten tot een minimum te beperken, en v) er zodanig wordt geoogst dat de productiecapaciteit van het bos op lange termijn behouden blijft of vergroot wordt. § 7. De biobrandstoffen en biogassen uit bosbiomassa voldoen aan de volgende eisen inzake landgebruik, wijzigingen in het landgebruik en bosbouw (LULUCF): a) het land waaruit de bosbiomassa afkomstig is of de regionale organisatie voor economische integratie waaronder de bosbiomassa valt moet: i) een partij zijn bij de Overeenkomst van Parijs, ii) een nationaal bepaalde bijdrage (NDC) geleverd hebben aan het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC), die betrekking heeft op emissies en verwijderingen van landbouw, bosbouw en landgebruik om ervoor te zorgen dat wijzigingen in de koolstofvoorraad die verband houden met de oogst van biomassa meegeteld worden voor het in de NDC gespecificeerde streefcijfer van het land voor het verminderen of beperken van broeikasgasemissies, of iii) er nationale of subnationale wetgeving is, overeenkomstig artikel 5 van de Overeenkomst van Parijs, die van toepassing is op de oogst, met het oog op instandhouding en versterking van koolstofvoorraden en -putten, en die aantoont dat de in de LULUCF-sector gerapporteerde emissies niet hoger liggen dan de verwijderingen;a) indien geen onder a) bedoeld bewijs beschikbaar is, dienen op het niveau van het oorsprongsgebied van het bos beheersystemen voorhanden te zijn om ervoor te zorgen dat de niveaus van de koolstofvoorraden en -putten in het bos voor lange termijn worden gehandhaafd of versterkt. De Europese Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast zoals bedoeld in artikel 29, lid 8 van richtlijn (EU) 2018/2001 ter invoering van operationele richtsnoeren over het bewijs dat is voldaan aan de in paragraaf 6 en 7 vastgestelde criteria. § 8. De broeikasgasemissiereductie ten gevolge van het gebruik van biobrandstoffen en biogassen bedraagt: a) ten minste 50 % voor biobrandstoffen en biogassen die worden verbruikt in de vervoerssector die worden geproduceerd in installaties die operationeel waren op of vóór 5 oktober 2015;a) ten minste 60 % voor biobrandstoffen en biogassen die worden verbruikt in de vervoerssector die worden geproduceerd in installaties die operationeel zijn vanaf 5 oktober 2015 tot 31 december 2020;b) ten minste 65 % voor biobrandstoffen en biogassen die worden verbruikt in de vervoerssector die worden geproduceerd in installaties die operationeel zijn na 1 januari 2021; Een installatie wordt geacht operationeel te zijn zodra de fysieke productie van biobrandstoffen of biogassen die worden verbruikt in de vervoerssector, is gestart.

De broeikasgasemissiereductie door het gebruik van biobrandstoffen en van biogassen die worden verbruikt in de vervoerssector, wordt berekend overeenkomstig artikel 11. § 9. Voor de toepassing van paragraaf 3, eerste lid, 2° en 3°, , indien de grondstoffen afkomstig zijn uit land gelegen in België, zijn bedoeld: de Natura 2000-gebieden, de natuurreservaten en de waterrijke gebieden met een grote biologische waarde, zoals gedefinieerde in overeenstemming met richtlijnen 79/409/EEG van 2 april 1979 en 92/43/EEG van 21 mei 1992 en met de wet van 12 juli 1973Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/07/1973 pub. 24/08/2010 numac 2010000473 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op het natuurbehoud Duitse vertaling van de federale versie sluiten op het natuurbehoud.

Voor de toepassing van paragraaf 4, 2° en 3°, indien de grondstoffen afkomstig zijn uit land gelegen in België, is bedoeld land dat bestemd is voor bosbouw door het gewestelijke of lokale bodembestemmingsplan op 1 januari 2008 en deze status niet langer heeft.

Art. 5.Een lot biobrandstoffen of biogassen die voldoen aan de criteria zoals vastgesteld in artikel 3 van de gedelegeerde verordening (EU) 2019/807 van de Commissie van 13 maart 2019 tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het bepalen van de grondstoffen met een hoog risico van indirecte veranderingen in landgebruik waarbij een belangrijke uitbreiding van het productiegebied naar land met grote koolstofvoorraden waar te nemen valt, en de certificering van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen met een laag risico op indirecte veranderingen in landgebruik, wordt geacht een lot te zijn met een hoog risico van indirecte veranderingen in landgebruik waarbij een belangrijke uitbreiding van het productiegebied naar land met hoge koolstofvoorraden waar te nemen valt.

Art. 6.Indien de productverklaring er de bewijsvoering van beoogt, onderzoekt de bevoegde overheid de conformiteit van het lot biobrandstof of biogas aan de criteria voor biobrandstoffen en biogassen met een laag risico op indirecte veranderingen in landgebruik zoals bepaald in artikel 4 van de gedelegeerde verordening (EU) 2019/807 van de Commissie van 13 maart 2019 tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het bepalen van de grondstoffen met een hoog risico van indirecte veranderingen in landgebruik waarbij een belangrijke uitbreiding van het productiegebied naar land met grote koolstofvoorraden waar te nemen valt, en de certificering van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen met een laag risico op indirecte veranderingen in landgebruik.

Art. 7.§ 1. Indien de productverklaring er de bewijsvoering van beoogt, onderzoekt de bevoegde overheid de conformiteit van het lot hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong aan het broeikasgasemissiereductiecriterium van paragraaf 2. § 2. De broeikasgasemissiereducties ten gevolge van het gebruik van hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong bedragen ten minste 70 %.

Art. 8.§ 1. Indien de productverklaring er de bewijsvoering van beoogt, onderzoekt de bevoegde overheid de conformiteit van het lot transportbrandstoffen op basis van hergebruikte koolstof aan het broeikasgasemissiereductiecriterium van paragraaf 2. § 2. De Europese Commissie stelt via gedelegeerde handelingen zoals bedoeld in artikel 25, lid 2 van de richtlijn (EU) 2018/2001 de minimumdrempels voor broeikasgasemissiereductie van brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof vast middels de levenscyclusbeoordeling, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van elke brandstof. HOOFDSTUK V. - Bepalingen betreffende de opstelling van de productverklaring

Art. 9.Elk lot hernieuwbare transportbrandstof en transportbrandstof op basis van hergebruikte koolstof dat op de markt wordt gebracht, wordt geïdentificeerd door een enig referentienummer dat wordt toegekend door de bevoegde overheid. Dit nummer stelt de link vast tussen het lot hernieuwbare transportbrandstof of transportbrandstof op basis van hergebruikte koolstof en de productverklaring.

De productverklaring bevat tenminste volgende informatie: 1° de datum van uitgifte;2° de identiteit van de transportbrandstoffenproducent;3° de geleverde hoeveelheid, uitgedrukt in energie (MJ) en volume (m3);4° de leveringsdatum;5° een beschrijving van het product;6° de plaats van levering;7° het enig referentienummer;8° de broeikasgasemissiereductie ten opzichte van het fossiele alternatief, uitgedrukt in procent, i) voor biobrandstoffen: zoals bepaald in bijlage 1, deel C, 3, en berekend volgens artikel 11; ii) voor biogassen: zoals bepaald in bijlage 2, deel B, 3, en berekend volgens artikel 11; iii) voor hernieuwbare transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong: zoals berekend volgens de methode bepaald in artikel 12; iv) voor transportbrandstoffen op basis van hergebruikte koolstof: zoals berekend volgens de methode bepaald in artikel 13; 9° desgevallend een verklaring van de transportbrandstoffenproducent dat het lot voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria : i) voor biobrandstoffen en biogassen in artikel 4, §§ 2 tot 8; ii) voor hernieuwbare transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong in artikel 7; iii) voor transportbrandstoffen op basis van hergebruikte koolstof in artikel 8; 10° desgevallend een verklaring van de transportbrandstoffenproducent dat het lot voldoet aan de criteria voor biobrandstoffen en biogassen met een hoog risico van indirecte veranderingen in landgebruik waarbij een belangrijke uitbreiding van het productiegebied naar land met hoge koolstofvoorraden waar te nemen valt, zoals bepaald in artikel 5;11° desgevallend een verklaring van de transportbrandstoffenproducent dat het lot voldoet aan de criteria voor biobrandstoffen en biogassen met een laag risico op indirecte veranderingen in landgebruik, zoals bepaald in artikel 6;12° het land van oorsprong van de voor de productie van de hernieuwbare transportbrandstoffen en van transportbrandstoffen op basis van hergebruikte koolstof gebruikte grondstoffen en van de voor de productie van hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong gebruikte hernieuwbare energie;13° desgevallend een verklaring van de transportbrandstoffenproducent dat de biomassa die aangewend werd voor de productie van de biobrandstoffen of biogassen geteeld is op ernstig en zwaar verontreinigde gronden;14° desgevallend, het gebruikte middel om de naleving van de criteria in artikelen 4 tot 8 inzake duurzaamheid, broeikasgasemissiereductie, het lage risico op indirecte veranderingen in landgebruik en het hoge risico van indirecte veranderingen in landgebruik waarbij een belangrijke uitbreiding van het productiegebied naar land met hoge koolstofvoorraden waar te nemen valt, aan te tonen;evenals het erkend onafhankelijke controleorganisme die de naleving ervan heeft gecertificeerd; 15° desgevallend een verklaring van de transportbrandstoffenproducent dat de biobrandstof of biogas vervaardigd is uit niet van landbouw, aquacultuur, visserij of bosbouw afkomstige afvalstoffen en residuen en het bewijs van de afval- of residustatus van die grondstoffen;16° de productieketen van de transportbrandstof;17° de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus per eenheid energie berekend volgens de bepalingen van artikel 11 voor biobrandstoffen en biogassen, artikel 12 voor hernieuwbare vloeibare of gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong en artikel 13 voor transportbrandstoffen op basis van hergebruikte koolstof;18° het volume hernieuwbare transportbrandstof die uit de in bijlage 3, Deel A, geclassificeerde grondstoffen wordt verkregen en het volume hernieuwbare transportbrandstof die uit de in bijlage 3, Deel B, geclassificeerde grondstoffen wordt verkregen.

Art. 10.Binnen dertig dagen nadat het lot hernieuwbare transportbrandstof of transportbrandstof op basis van hergebruikte koolstof op de markt wordt gebracht, wordt de in artikel 9 bedoelde informatie opgeladen in het daartoe beschikbaar gestelde online registratiesysteem. HOOFDSTUK VI. - Berekening van het effect van hernieuwbare transportbrandstoffen en transportbrandstoffen op basis van hergebruikte koolstof op de broeikasgasemissies

Art. 11.De broeikasgasemissiereductie door het gebruik van biobrandstoffen en biogassen wordt berekend als volgt: 1° indien een standaardwaarde voor de broeikasgasemissiereductie met betrekking tot de productieketen is vastgesteld in bijlage 1, deel A of B voor biobrandstoffen of in deel A van bijlage 2 voor biogassen, en indien de el-waarde voor deze biobrandstoffen berekend overeenkomstig bijlage 1, deel C, 7 of voor deze biogassen berekend overeenkomstig bijlage 2, deel B, 7 gelijk is aan of lager is dan nul, wordt die standaardwaarde gebruikt;2° de feitelijke waarde, berekend overeenkomstig de in bijlage 1, deel C voor biobrandstoffen en in bijlage 2, deel B, voor biogassen, vastgestelde methode, wordt gebruikt;of 3° er wordt een waarde gebruikt die wordt berekend als de som van de factoren van de formules in bijlage 1, deel C, 1, waarbij gedesaggregeerde standaardwaarden in bijlage 1, deel D of E, kunnen worden gebruikt voor een aantal factoren en de feitelijke waarden, berekend volgens de methode van bijlage 1, deel C, voor alle andere factoren;4° er wordt een waarde gebruikt die wordt berekend als de som van de factoren van de formules in bijlage 2, deel B, 1, waarbij gedesaggregeerde standaardwaarden van bijlage 2, deel C, kunnen worden gebruikt voor een aantal factoren, en de feitelijke waarden, berekend volgens de methode van bijlage 2, deel B, worden gebruikt voor alle andere factoren.

Art. 12.De Europese Commissie stelt gedelegeerde handelingen vast zoals bedoeld in artikel 28, lid 5 van de richtlijn (EU) 2018/2001 door de methode te specificeren voor de beoordeling van broeikasgasemissiereducties door hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong.

Art. 13.De Europese Commissie stelt gedelegeerde handelingen vast zoals bedoeld in artikel 28, lid 5 van richtlijn (EU) 2018/2001 door de methode te specificeren voor de beoordeling van broeikasgasemissiereducties door brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof. HOOFDSTUK VII. - Aandeel hernieuwbare transportbrandstoffen uit een gezamenlijk productieproces van biomassa en fossiele brandstoffen en uit een productieproces voor hernieuwbare transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong

Art. 14.Wanneer elektriciteit wordt gebruikt voor de productie van hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong, hetzij rechtstreeks of voor de productie van tussenproducten, wordt het gemiddelde aandeel elektriciteit uit hernieuwbare bronnen in het land van productie, gemeten twee jaar vóór het jaar in kwestie, gebruikt om het aandeel hernieuwbare energie te bepalen.

Elektriciteit die wordt verkregen uit een rechtstreekse aansluiting van een hernieuwbare-elektriciteitsopwekkingsinstallatie kan evenwel volledig worden meegeteld als hernieuwbare elektriciteit voor de productie van hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong, mits de installatie: 1° in werking treedt na of tegelijkertijd met de installatie die hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong produceert, en 2° niet op het net is aangesloten of op het net is aangesloten maar waarvoor kan worden bewezen dat de desbetreffende elektriciteit is verstrekt zonder dat elektriciteit van het net wordt genomen. Elektriciteit die uit het net wordt genomen, mag als volledig hernieuwbaar worden meegeteld mits die elektriciteit uitsluitend uit hernieuwbare bronnen is geproduceerd en de hernieuwbare kenmerken en andere relevante criteria zijn aangetoond, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de hernieuwbare kenmerken van die elektriciteit slechts één keer en slechts in één sector van eindgebruik worden aangevoerd.

Art. 15.De Europese Commissie stelt gedelegeerde handelingen vast zoals bedoeld in artikel 28, lid 5 van richtlijn (EU) 2018/2001 door de specificering van de methode voor het bepalen van het aandeel biobrandstoffen, en biogas voor vervoer, uit biomassa die in een gezamenlijk proces met fossiele brandstoffen worden verwerkt. HOOFDSTUK VIII. - Bewijsmiddelen en verificatie van de naleving van de duurzaamheids - en broeikasgasemissiereductiecriteria voor hernieuwbare transportbrandstoffen en transportbrandstoffen op basis van hergebruikte koolstof, van de criteria voor biobrandstoffen en biogassen met een hoog risico van indirecte veranderingen in landgebruik waarbij een belangrijke uitbreiding van het productiegebied naar land met hoge koolstofvoorraden waar te nemen valt en van de criteria voor biobrandstoffen en biogassen met een laag risico op indirecte veranderingen in landgebruik

Art. 16.De naleving van de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria bepaald in artikelen 4, 7 en 8 en, desgevallend, van de criteria met betrekking tot de certificatie van biobrandstoffen en biogassen met een hoog risico van indirecte veranderingen in landgebruik waarbij een belangrijke uitbreiding van het productiegebied naar land met hoge koolstofvoorraden waar te nemen valt, bepaald in artikel 5, en desgevallend van de criteria met betrekking tot de certificatie van biobrandstoffen en biogassen met een laag risico op indirecte veranderingen in landgebruik, bepaald in artikel 6, wordt aangetoond op basis van een vrijwillig systeem, erkend overeenkomstig artikel 22.

Art. 17.Voor het aantonen van de naleving van de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria bepaald in artikelen 4, 7 en 8 wordt gebruik gemaakt van een massabalanssysteem dat: 1° toelaat leveringen van grondstoffen of brandstoffen met verschillende duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiekenmerken te mengen, bijvoorbeeld in een container, verwerkings- of logistieke faciliteit of transmissie- en distributie-infrastructuur of -locatie;2° toelaat leveringen van grondstoffen met verschillende energie-inhoud te mengen met het oog op de verdere verwerking, mits de omvang van de leveringen aan de energie-inhoud ervan is aangepast;3° vereist dat informatie over de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiekenmerken en de omvang van de onder 1° bedoelde leveringen aan het mengsel toegewezen blijven, en 4° bepaalt dat de som van alle leveringen die uit het mengsel zijn gehaald dezelfde duurzaamheidscriteria heeft, in dezelfde hoeveelheden, als de som van alle leveringen die aan het mengsel worden toegevoegd en vereist dat die balans binnen een passende tijdsduur wordt bereikt.

Art. 18.Wanneer een levering wordt verwerkt, wordt de informatie over de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiekenmerken aangepast en toegewezen aan de verkregen output overeenkomstig de volgende regels: 1° als de verwerking van een levering grondstoffen slechts leidt tot één output die bedoeld is voor de productie van biobrandstoffen, of biogassen, hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong, of transportbrandstoffen op basis van hergebruikte koolstof, worden de omvang van de levering en de desbetreffende duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiekenmerken aangepast door toepassing van een omzettingsfactor die de verhouding weergeeft tussen de massa van de output die bestemd is voor dergelijke productie, en de massa van de grondstof vóór verwerking;2° als de verwerking van een levering grondstoffen leidt tot meer dan één output die bedoeld is voor de productie van biobrandstoffen, biogassen, hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong, of transportbrandstoffen op basis van hergebruikte koolstof, wordt voor elke output een afzonderlijke omzettingsfactor toegepast en een afzonderlijke massabalans gebruikt.

Art. 19.Op verzoek stellen de marktdeelnemers de gegevens die gebruikt zijn om de productverklaring bepaald in artikel 9 op te stellen, ter beschikking van de bevoegde overheid.

Art. 20.De marktdeelnemers stellen een passende norm op voor onafhankelijke audits van de door hen ingediende informatie en tonen op verzoek van de bevoegde overheid aan dat dit gebeurd is.

Art. 21.Voor de naleving van artikel 4, § 6, a), en artikel 4, § 7, eerste lid, a), mag gebruik worden gemaakt van audits door eerste of door tweede partijen tot aan het eerste verzamelpunt van de bosbiomassa. Tijdens de audits moet worden nagegaan of de door de marktdeelnemers gebruikte systemen nauwkeurig en betrouwbaar zijn en bestand zijn tegen fraude, met inbegrip van een controle om te waarborgen dat materialen niet opzettelijk worden gewijzigd of verwijderd opdat de levering of een deel ervan, een afvalstof of residu kan worden. Voorts worden ook de frequentie en de methode van de steekproeftrekking gecontroleerd en wordt de robuustheid van de gegevens beoordeeld.

Art. 22.De vrijwillige systemen bedoeld in artikel 16 zijn deze waarvoor een besluit van de Europese Commissie is genomen zoals bedoeld in artikel 30, punten 4 en 6, van Richtlijn (EU) 2018/2001.

Art. 23.Op verzoek van de bevoegde overheid leggen de certificeringsorganen alle relevante informatie over die noodzakelijk is voor het toezicht op de werking, met inbegrip van de precieze datum, tijdstip en locatie van de audits. HOOFDSTUK IX. - Rapportage

Art. 24.Op grond van de overeenkomstig artikel 9 verzamelde informatie, stelt de bevoegde overheid een openbaar rapport op en publiceert het op zijn website. HOOFDSTUK X. - Opheffing - en Slotbepaling

Art. 25.Het koninklijk besluit van 8 juli 2018Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 08/07/2018 pub. 27/07/2018 numac 2018040355 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Koninklijk besluit houdende bepaling van productnormen voor transportbrandstoffen uit hernieuwbare bronnen sluiten houdende bepaling van productnormen voor hernieuwbare transportbrandstoffen wordt opgeheven.

Art. 26.De minister bevoegd voor Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 17 december 2021.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Leefmilieu, Z. KHATTABI

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^