gepubliceerd op 27 juni 1998
Koninklijk besluit betreffende satellietgrondstations
16 APRIL 1998. - Koninklijk besluit betreffende satellietgrondstations
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het besluit dat U ter ondertekening is voorgelegd heeft tot doel de omzetting in Belgisch recht te voltooien van richtlijn 94/46/EEG van de Commissie van 13 oktober 1994 tot wijziging van Richtlijn 88/301/EEG en van Richtlijn 90/388/EEG met name met betrekking tot satellietcommunicatie.
Tot op heden was die materie geregeld door het koninklijk besluit van 15 oktober 1979 betreffende de private radioverbindingen. Die reglementering is evenwel niet aangepast aan de nieuwe omstandigheden inzake de levering van satellietdiensten, met name aan de mogelijkheid om gebruik te maken van satellietdiensten voor het leveren van telecommunicatiediensten.
Dit besluit heeft enkel betrekking op de mogelijkheid om een satellietgrondstation te installeren en ontslaat de houders van een vergunning die op grond van onderhavig besluit is uitgereikt, geenszins van de naleving van de verplichtingen van de wet van 19 december 1997 tot wijziging van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven teneinde het reglementaire kader aan te passen aan de verplichtingen die inzake vrije mededinging en harmonisatie op de markt voor telecommunicatie, voortvloeien uit de van kracht zijnde richtlijnen van de Europese Unie.
Dit besluit preciseert de voorwaarden waaronder eenieder een satellietgrondstation zal mogen aanleggen. De formaliteiten zijn eenvoudig en hebben enkel tot doel de radio-elektrische veiligheid en een efficiënt frequentiebeheer te garanderen.
Op dezelfde wijze worden de voorwaarden gepreciseerd waaronder een eind kan worden gemaakt aan de toegekende vergunningen.
Tot slot voorziet het besluit in het principe van de betaling van dossierkosten, alsook in het principe van een recht voor de terbeschikkingstelling van de frequenties.
Artikelsgewijze commentaar.
Artikel 1 Dit artikel definieert de termen die nodig zijn voor een goed begrip van het besluit. De definities zijn gekopieerd van de definities van de Europese richtlijnen wanneer dat nodig is.
De definitie van vervoerbaar station moet in die zin worden verstaan dat een station vervoerbaar is wanneer het gemakkelijk « verplaatsbaar » is maar erop voorzien is om bij stilstand te werken, in een vaste opstelling. Een mobiel station is daarentegen een station dat bestemd is om te werken wanneer het in beweging is.
Artikel 2 Dit artikel heeft tot doel het toepassingsgebied "ratione personae" van dit besluit te verduidelijken.
Dit artikel verduidelijkt de categorieën van satellietgrondstations waarop onderhavig besluit niet van toepassing is en die bijgevolg vrijgesteld zijn van enige ministeriële vergunning, overeenkomstig artikel 3, § 2 van de wet van 30 juli 1979 betreffende de radioberichtgeving.
In de punten 2°, 3° en 4° worden de grondstations bedoeld van de intergouvernementele systemen INMARSAT en EUTELSAT en van de Europese ruimte-agentschap (ESA) die ingezet worden voor verbindingen met mobiele toestellen. Bijgevolg vallen in het geval van EUTELSAT alle vaste en vervoerbare grondstations die bijvoorbeeld diensten van het VSAT-type (« Very Small Aperture Terminal ») aan gesloten gebruikersgroepen leveren of diensten voor verslaggeving verrichten (SNG = « Satellite News Gathering ») onder het toepassingsgebied van onderhavig besluit en zijn die onderworpen aan de uitreiking van ministeriële vergunningen.
In punt 5° worden de grondstations bedoeld van de nieuwe wereldwijde systemen voor mobiele en persoonlijke satellietcommunicatie, die in het Engels GMPCS worden genoemd (« Global Mobile Personal Communication Satellite »), zoals de systemen IRIDIUM, GLOBALSTAR en ICO. Om van vergunning te worden vrijgesteld moeten die systemen voldoen aan de relevante voorwaarden die uitgevaardigd zijn door de Europese Unie of de CEPT (« Conférence Européenne des administrations des Postes et Télécommunications »).
In de punten 6° en 7° worden respectievelijk de grondstations bedoeld van de satellietsystemen voor meteorologie, zoals het Europese METEOSAT-systeem van de internationale organisatie EUMETSAT, en de navigatiesystemen per satelliet, zoals het GPS-systeem (« Global Positioning System ») van het Amerikaanse Ministerie voor Defensie.
Alle categorieën van satellietgrondstations die krachtens dit artikel vrijgesteld zijn van ministeriële vergunning moeten evenwel behoorlijk goedgekeurd zijn overeenkomstig de relevante procedures en specificaties van de organisaties die de betrokken ruimtesystemen exploiteren (zie artikel 5, § 1).
Artikel 3 Dit artikel stelt principieel dat voor het houden en doen werken van een satellietgrondstation een vergunning vereist is, tenzij het gaat om een station dat louter kan ontvangen : in dat geval, en indien er geen frequentiecoördinatie nodig is, volstaat een aangifte bij het BIPT. De vergunning of, in voorkomend geval, de aangifte is nodig voor ieder afzonderlijk station en heeft uiteraard enkel en alleen betrekking op dit betreffende station. Voor het opzetten van een netwerk of het uitbaten van een telecommunicatiedienst door middel van dit station, moet worden voldaan aan de toepasselijke reglementering inzake netwerken en diensten.
Artikel 4 Dit artikel geeft een opsomming van de documenten die moeten worden voorgelegd bij het indienen van een vergunningsaanvraag. Het feit zijn zetel te hebben in de Europese Unie of in de Europese Economische Ruimte heeft enkel tot doel het werk van het Instituut te vergemakkelijken en vormt geen beperking van de eigendomsrechten van ondernemingen uit derde Landen.
De gevraagde documenten hebben geen ander doel dan het Instituut de mogelijkheid te bieden zich ervan te vergewissen dat het gebruik van het grondstation verenigbaar zal zijn met de overige gebruikers van het spectrum en dat de in artikel 5 opgesomde voorwaarden zullen worden nageleefd.
Artikel 5 Op dezelfde wijze wil dit artikel de zekerheid verkrijgen dat wie een grondstation wil exploiteren een goedgekeurd station zal gebruiken, alsook een satelliet waarvan de ontvangst of transmissie van signalen op het Belgisch grondgebied gecoördineerd is.
De goedkeuring van de satellietgrondstations gebeurt overeenkomstig de goedkeuringsregels vastgelegd in het koninklijk besluit van 10 november 1996 betreffende de goedkeuring van eindapparaten voor telecommunicatie. Bovendien regelt richtlijn 93/97/EEG van de Raad van 29 oktober 1993 houdende aanvulling van Richtlijn 91/263/EEG van de Raad van 29 april 1991 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende eindapparatuur voor telecommunicatie en de onderlinge erkenning van de conformiteit van de apparatuur, de mogelijkheid om dergelijke apparatuur onder een aantal voorwaarden aan een conformiteitsbeoordeling te onderwerpen.
De toegang tot het ruimtesegment wordt toegestaan door de uitbater van de satellietdienst in kwestie. Dit kunnen intergouvernementele organisaties zijn zoals INTELSAT, EUTELSAT of INMARSAT, maar ook gecoördineerde commerciële satellietsystemen zoals ASTRA, ORION, PANAMSAT, enz.
Artikel 6 Dit artikel herinnert eraan dat een krachtens dit besluit uitgereikte vergunning aan de houder ervan geen enkele exclusiviteit verleent, en dat wie een dergelijke vergunning wenst, er een zal ontvangen met als enige grens een eventuele verzadiging van de frequenties.
Artikel 7 Dit artikel is erop gericht te garanderen dat tijdens eventuele controles door het Instituut, het over de nodige documenten beschikt, zowel voor de technische identificatie van het station, als voor de identificatie van de persoon die ervoor verantwoordelijk is. Dit is belangrijk wanneer dit station andere gebruikers zou gaan storen.
Artikel 8 Dit artikel somt de gevallen op waarin een vergunning kan worden geschorst of ingetrokken. Die gevallen zijn trouwens dezelfde als de algemene gevallen inzake radiocommunicatie, namelijk de niet-naleving van de voorwaarden van de vergunning, de weigering om een einde te maken aan storingen, de niet-betaling van de rechten en het verzuim wijzigingen ten opzichte van de aanvankelijke aangifte mee te delen.
Of er wordt overgegaan tot een schorsing dan wel een intrekking van de vergunning heeft te maken met de aard van de inbreuk : de ernst ervan, het feit of die al dan niet moedwillig werd begaan, het al dan niet recidieve karakter ervan enz. Uit de ervaring van het Instituut met de toepassing van artikel 16 van het koninklijk besluit van 15 oktober 1979 (wat de inspiratiebron voor dit artikel was) blijkt dat de intrekking een maatregel is die zelden wordt toegepast. Bovendien wordt de betrokkene vooraleer zijn vergunning zou worden geschorst of ingetrokken, gehoord door het Instituut en krijgt hij de mogelijkheid om de vastgestelde inbreuk ongedaan te maken.
Ook preciseert het artikel dat de schorsing of intrekking van de vergunning geen aanleiding kan geven tot enige terugbetaling.
Artikel 9 Dit artikel herinnert eraan dat het Instituut belast is met het frequentiebeheer en in dat kader de banden toekent voor de verschillende vormen van gebruik, waaronder satellietcommunicatie.
Artikel 10 In het kader van het frequentiebeheer kan in sommige gevallen op het Instituut een beroep worden gedaan om een ander gebruik van sommige frequenties toe te wijzen. Die nieuwe toewijzing kan in voorkomend geval binnen extreem korte termijnen geschieden.
Artikel 11 Dit artikel regelt de voorwaarden inzake schadeloossstelling van personen die getroffen zijn door een nieuwe toewijzing van de frequenties.
Het is uiteraard nodig die schadevergoeding te beperken tot de rechtstreekse kosten die men opgelopen heeft. Het spreekt vanzelf dat wanneer de frequentiewijziging het gevolg is van een internationale beslissing, om een oplossing te bieden voor storingsproblemen of veroorzaakt is door wijzigingen op aansporing van de vergunninghouder, er geen schadevergoeding mogelijk is. De schadevergoeding is beperkt tot de stations die sedert minder dan vijf jaar in dienst zijn gesteld, daar de overige stations afgeschreven zijn.
Artikel 12 Dit artikel legt de rechten vast die verschuldigd zijn bij het indienen van de aanvragen. Aanvragen die het Instituut ertoe noodzaken het gebruik van het station te coördineren zijn uiteraard onderworpen aan een hoger recht wegens de toename van het werk voor het Instituut.
Artikel 13 Dit artikel legt de jaarlijkse rechten vast die verschuldigd zijn voor het gebruik van de satellietgrondstations om de kosten te dekken die het Instituut oploopt in het kader van het beheer van die vergunningen en voor de beschikbaarstelling van de frequenties, die een zeldzaam goed zijn.
Die jaarlijkse rechten zijn verschuldigd voor elk grondstation op zichzelf beschouwd, met inbegrip van de grondstations die enkel maar kunnen ontvangen.
Artikel 14 Dit artikel voorziet in een indexeringsmechanisme van de rechten die in de twee voorgaande artikelen zijn vastgesteld.
Artikel 15 Dit artikel voegt een overgangsbepaling in voor de grondstations die Belgacom tot op heden zonder formaliteiten heeft gebruikt.
De artikelen 16, 17 en 18 Deze artikels brengen het koninklijk besluit van 15 oktober 1979 in overeenstemming met onderhavig besluit en heffen de bepalingen op die betrekking hadden op het monopolie van de nationale operator inzake satellieten.
De artikelen 19 en 20 Deze twee artikelen behoeven geen commentaar.
Bij dit besluit is rekening gehouden met het advies van de Raad van State.
Met de opmerkingen vanwege de Raad van State over het huidige artikel 11 van dit besluit kan niet worden ingestemd daar de term « voorwaarde » vermeld in artikel 12 van de wet van 15 juli 1979 ook betrekking heeft op de beperkingen van de schadevergoeding.
De opmerking van de Raad van State dat « terrienne « vervangen moet worden door « terrestre » kan evenmin worden bijgetreden : volgens de ITU-reglementering, alsook in de internationale verdragen van de organisaties INTELSAT, EUTELSAT en INMARSAT, heeft het bijvoeglijk naamwoord « terrienne » betrekking op communicatie per satelliet; het adjectief « terrestre » wordt daarentegen gebruikt om het onderscheid te maken met « maritiem » en « luchtvaart- » voor mobiele-communicatiesystemen.
Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Telecommunicatie, E. DI RUPO
ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 19 juni 1997 door de Minister van Telecommunicatie verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste een maand, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « betreffende de satellietgrondstations en netwerken via satellietgrondstationsen », heeft op 29 september 1997 het volgende advies gegeven : Onderzoek van het ontwerp Opschrift In de Franse tekst vervange men het woord "terriennes" door het woord "terrestres" om zich te gedragen naar het gevestigde correcte taalgebruik en naar de terminologie die in de Europese richtlijnen wordt gebruikt.
In de Nederlandse tekst schrijve men "satellietgrondstations" en niet "satellietgrondstationsen".
Deze opmerkingen gelden voor het hele ontwerp.
Voor het overige dient men, algemeen gesproken, bij de omzetting van richtlijnen de daarin gebruikte terminologie over te nemen.
Aanhef Eerste lid (nieuw).
Gelet op de artikelen 5 en 6 van het ontworpen besluit, behoort te worden verwezen naar de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, ondertekend te Porto op 2 mei 1992, goedgekeurd bij de wet van 18 maart 1993, en gewijzigd bij het Protocol, ondertekend te Brussel op 17 maart 1993, goedgekeurd bij de wet van 22 juli 1993.
Eerste lid (dat het tweede en het derde lid wordt).
Er behoort te worden verwezen naar de oorspronkelijke richtlijnen en niet naar een tekst waarbij die richtlijnen zijn gewijzigd. Bijgevolg behoort het ontworpen eerste lid te worden vervangen door twee als volgt gestelde leden : « Gelet op richtlijn 88/301/EEG van de Commissie van 16 mei 1988 betreffende de mededinging op de markten van telecommunicatie-eindapparatuur, gewijzigd bij richtlijn 94/46/EG van 13 oktober 1994;
Gelet op richtlijn 90/388/EEG van de Commissie van 28 juni 1990 betreffende de mededinging op de markten voor telecommunicatiediensten, gewijzigd bij de richtlijnen 94/46/EG van 13 oktober 1994, 95/51/EG van 18 oktober 1995, 96/2/EG van 16 januari 1996 en 96/19/EG van 13 maart 1996;".
Tweede lid (dat het vierde lid wordt).
Dit lid behoort als volgt te worden gesteld : « Gelet op de Overeenkomst inzake de Internationale Organisatie voor telecommunicatiesatellieten "INTELSAT" en de Exploitatie-Overeenkomst inzake de Internationale Organisatie voor telecommunicatiesatellieten "INTELSAT", opgemaakt te Washington op 20 augustus 1971, goedgekeurd bij de wet van 14 december 1972;".
Derde lid (dat het vijfde lid wordt).
Er behoort melding te worden gemaakt van die artikelen van de wet van 30 juli 1979 betreffende de radioberichtgeving die de rechtsgrond van het ontworpen koninklijk besluit vormen en van alle nog geldende wijzigingen die in die artikelen zijn aangebracht.
Bijgevolg behoort dit lid als volgt te worden gesteld : « Gelet op de wet van 30 juli 1979 betreffende de radioberichtgeving, inzonderheid op artikel 3, ten dele vernietigd bij arrest nr. 1/91 van het Arbitragehof van 7 februari 1991, op artikel 11, gewijzigd bij de wet van 22 december 1989 en ten dele vernietigd bij arrest nr. 1/91 van het Arbitragehof van 7 februari 1991, en op artikel 12;".
Vierde lid (dat het zesde lid wordt).
Dit lid behoort als volgt te worden gesteld : « Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Organisatie voor Telecommunicatiesatellieten (EUTELSAT) en de Exploitatieovereenkomst inzake de Europese Organisatie voor Telecommunicatiesatellieten (EUTELSAT), opgemaakt te Parijs op 15 juli 1982, goedgekeurd bij de wet van 20 juni 1985;".
Vijfde lid (dat het zevende lid wordt).
Als in de aanhef alleen naar bepaalde artikelen van een regeling wordt verwezen, worden alleen de wijzigingen van die artikelen vermeld, door alleen de aard en de datum van de wijzigingsregelingen te vermelden.
Bijgevolg dient het ontworpen lid te worden vervangen als volgt : « Gelet op de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, inzonderheid op artikel 88, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 december 1994 en 28 oktober 1996, en op artikel 92, gewijzigd bij de wet van 20 december 1995 en bij de koninklijke besluiten van 22 december 1994 en 28 oktober 1996;".
Achtste lid (nieuw).
Aangezien het koninklijk besluit van 15 oktober 1979 betreffende de private radioverbindingen door het ontworpen besluit wordt gewijzigd (artikel 18), behoort naar dat besluit te worden verwezen. Daartoe behoort een als volgt gesteld lid te worden ingevoegd : « Gelet op het koninklijk besluit van 15 oktober 1979 betreffende de private radioverbindingen, inzonderheid op artikel 2, a);".
Zesde en zevende lid (die het negende en het tiende lid worden).
In de verwijzing naar het advies van de inspecteur van financiën en naar de akkoordbevinding van de Minister van Begroting behoort telkens de datum te worden vermeld.
Het zevende lid, dat het tiende lid wordt, zou aldus gesteld moeten worden : "Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting van...;".
Achtste lid.
Dit lid behoort te vervallen.
Elfde en twaalfde lid (nieuw) Wanneer wordt gevraagd dat het advies binnen een termijn van een maand wordt gegeven, behoren de twee volgende leden in de aanhef te worden opgenomen : « Gelet op het besluit van de Ministerraad van 30 mei 1997 over de aanvraag om een door de Raad van State binnen de termijn van een maand te geven advies;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 29 september 1997, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;" Bepalend gedeelte Hoofdstuk I In het Frans wordt het eerste hoofdstuk van een tekst niet door middel van Romeinse hoofdtelwoorden genummerd. Men schrijve voluit "Chapitre premier".
Artikel 1 Aangezien deze bepaling geen normatieve waarde heeft, behoort ze te vervallen.
De overige artikelen van het ontworpen besluit behoren dienovereenkomstig vernummerd te worden.
Artikel 2 1. In onderdeel 2° behoort in de Franse tekst het juiste opschrift te worden geciteerd van de wet van 30 juli 1979, namelijk "loi du 30 juillet 1979 relative aux radiocommunications".Aangezien artikel 3 van de voormelde wet van 30 juli 1979 niet in leden maar in paragrafen is opgedeeld, behoort voorts te worden geschreven "artikel 3, § 1" in plaats van "artikel 3, eerste lid". 2. Volgens het verslag aan de Koning (1) is het ontworpen besluit niet van toepassing op antennes die televisiesignalen alleen maar kunnen ontvangen.Zulks blijkt echter niet uit artikel 2, 3°. Als het inderdaad de bedoeling is het besluit niet op die antennes van toepassing te maken, moet dat uitdrukkelijk in de tekst worden vermeld. 3. In onderdeel 4° zijn de woorden "op een bepaalde plaats" overbodig.4. In onderdeel 7° wordt in de Franse tekst het begrip "segment spatial" gedefinieerd.Het is raadzaam om, ten minste in het verslag aan de Koning, aan te geven welk verschil er eventueel bestaat tussen "le segment spatial" en "le secteur spatial" waarvan sprake is in artikel 6, § 1, 1°. In voorkomend geval moeten ook in het Nederlands verschillende termen worden gebezigd.
Overigens is in hetzelfde onderdeel 7° sprake van een "transponder", een andere technische term die eveneens in een voor iedereen begrijpelijke taal zou moeten worden gedefinieerd. 5. Onderdeel 9° is overbodig, aangezien het "Instituut" reeds gedefinieerd is in artikel 1, 2°, van de wet van 30 juli 1979 betreffende de radioberichtgeving, die een van de rechtsgronden van het ontworpen besluit vormt. Artikel 3 Een algemene afwijking van de regeling getroffen in de wet van 30 juli 1979 betreffende de radioberichtgeving is al voorhanden in artikel 3, § 4, van die wet, waarin wordt bepaald dat « de in § 1 bedoelde vergunningen... niet vereist (zijn)... voor de stations voor radioverbinding die voor militaire doeleinden of met het oog op de openbare veiligheid aangelegd en gebruikt worden door de diensten die onder de Minister van Landsverdediging ressorteren, door de Noord Atlantische Verdragsorganisatie en door de Geallieerde Strijdkrachten. » .
De in het ontworpen artikel 3 vermelde afwijking, die alleen geldt voor de exploitatie van satellietgrondstations en van netwerken via satellietgrondstations heeft dus alleen een reden van bestaan voor zover die exploitatie met het oog op de openbare veiligheid geschiedt door diensten die onder de Minister van Justitie of onder de Minister van Binnenlandse Zaken ressorteren. De tekst behoort dienovereenkomstig te worden aangepast.
Artikel 4 De gemachtigde ambtenaar is het ermee eens dat de derde zin van paragraaf 4 beter in paragraaf 3 zou worden ondergebracht. Bovendien behoort te worden aangegeven in welke gevallen de minister (en niet het Instituut) (2) zich kan verzetten tegen het gebruik van een vast grondstation dat alleen signalen kan ontvangen. Ten slotte verdient het aanbeveling om in plaats van te schrijven dat "die aangifte... gelijk(staat) met een vergunning", in paragraaf 3 te bepalen dat het bezit en het gebruik van grondstations die alleen signalen kunnen ontvangen toegestaan is voor zover daarvan vooraf bij het Instituut aangifte is gedaan.
Artikel 5 1. In het eerste lid behoort onderdeel 4° als volgt te worden gesteld : « 4° het bewijs van toegang tot het ruimtesegment;". 2. In het tweede lid schrijve men : "Europese Vrijhandelsassociatie". De gemachtigde ambtenaar is het ermee eens dat de laatste zin behoort te vervallen.
Artikel 6 In paragraaf 1, 1°, is er geen overeenstemming tussen de Franse tekst, waarin sprake is van "secteur spatial", en de Nederlandse tekst, waarin sprake is van "ruimtesesment". Dit onderdeel 1° is overigens zeer onduidelijk gesteld. Er behoort op zijn minst te worden aangegeven welke overheid in België bevoegd is om enerzijds een satellietgrondstation goed te keuren en anderzijds in te stemmen met het gebruik dat zal worden gemaakt van dat station, in dit geval toegang te hebben tot een welbepaalde "ruimtesegment".
Voorts dient "de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte" samen met de datum van ondertekening en het volledige opschrift ervan te worden vermeld.
Zo ook behoren in onderdeel 2° het "EutelsatVerdrag" en de "Intelsat-Overeenkomst" samen met de datum van ondertekening en het volledige opschrift ervan te worden vermeld.
Artikel 7 Het woord "exclusiviteit", dat in dit verband ongebruikelijk is, zou vervangen moeten worden door de term "alleenrecht".
Artikel 8 1. In het eerste lid schrijve men : "Het grondstation dient steeds vergezeld te gaan van de bijbehorende ministeriële vergunning en staat van kenmerkende gegevens of van een eensluidend verklaard afschrift van die bescheiden".2. De gemachtigde ambtenaar is het ermee eens dat in het derde lid de zin "Een kopie wordt niet aanvaard.» behoort te vervallen, aangezien in het eerste lid wordt bepaald dat het grondstation vergezeld mag gaan van een eensluidend verklaarde kopie van die documenten.
Artikel 9 Deze bepaling behoort in overeenstemming te worden gebracht met artikel 9, lid 4 en lid 5, van richtlijn 97/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 april 1997 betreffende een gemeenschappelijk kader voor algemene machtigingen en individuele vergunningen op het gebied van, telecommunicatiediensten (3), in het bijzonder door de houder de mogelijkheid te bieden zijn standpunt uiteen te zetten en de vastgestelde gebreken te verhelpen.
De steller van het ontwerp dient tevens aan te geven in welke gevallen de vergunning hetzij geschorst, hetzij ingetrokken wordt.
Artikel 10 Men vervange de woorden "schikt... zich naar" door de woorden "gedraagt... zich naar".
Artikel 11 De woorden "bij een redenen omklede beslissing" moeten vervallen, aangezien zij samenvallen met wat door de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen wordt geëist.
Artikel 12 Artikel 12 van het ontwerp strekt ertoe toepassing te geven aan artikel 12 van de wet van 30 juli 1979 betreffende de radioberichtgeving, dat als volgt is gesteld : « De Koning bepaalt onder welke voorwaarden de houder van een vergunning voor zijn kosten wordt vergoed wanneer hem, om redenen van openbaar belang, een technische wijziging van zijn zend- of ontvangtoestel voor radioverbinding opgelegd wordt. » .
Krachtens de bewoordingen van deze bepaling kan de Koning alleen de voorwaarden bepalen waarop de houder zal worden vergoed. De onderzochte bepaling van het ontwerp is ruimer, aangezien daarbij ook de grenzen worden vastgelegd waarbinnen de vergoeding wordt toegekend, doordat enerzijds wordt voorzien in de mogelijkheid van een gedeeltelijke schadeloosstelling, en doordat anderzijds de mogelijkheid van een vergoeding voor grondstations die sedert meer dan vijf jaar in dienst zijn, wordt uitgesloten.
De tekst behoort dienovereenkomstig te worden herzien en de aan de schadeloosstelling verbonden voorwaarden moeten beter tot uiting komen.
Artikel 13 Uit het derde lid volgt dat het recht dat voor de afgifte van een vergunning wordt gevorderd meer dan verdubbeld wordt wanneer coördinatie "met aardse radiocommunicatiesystemen" noodzakelijk is.
Als het gaat om een station dat alleen signalen kan ontvangen kan dat recht, in dat geval, gelet op artikel 4, §§ 3 en 4 zelfs verveertienvoudigd worden (van 5.000 tot 70.000 frank). In het licht van het gelijkheidsbeginsel zou in het verslag aan de Koning voor dat grote verschil in het gevorderde bedrag een reden moeten worden opgegeven.
Onder voorbehoud van de zoëven gemaakte opmerkingen schrijve men in het derde lid "radiocommunicatiesystemen op aarde" in plaats van "aardse radiocommunicatiesystemen" en "de kosten van die coördinatie" in plaats van "de kosten in verband met die coördinatie".
Artikel 14 Er behoort ondubbelzinnig te worden aangegeven of de in deze bepaling vastgestelde rechten ook moeten worden betaald voor de installaties waarvoor een aangifte voldoende is.
Artikel 15 In paragraaf 2 zou het correcter zijn te schrijven : "De aanpassing geschiedt met behulp van de coëfficiënt die verkregen wordt door... ».
Artikel 16 In de Franse tekst van paragraaf 2 moet het koninklijk besluit van 15 oktober 1979 betreffende de private radioverbindingen nader worden bepaald door de volledige datum van dat besluit te vermelden.
Artikel 17 Deze bepaling zou beter als een wijziging van het koninklijk besluit van 15 oktober 1979 betreffende de private radioverbindingen worden geformuleerd.
Artikel 18 Men schrijve "Artikel 2, a)" in plaats van "Littera a van artikel 2".
Artikel 20 De woorden "wordt belast" moeten worden vervangen door de woorden "is belast".
Slotopmerkingen 1. Een artikel behoort niet in paragrafen te worden onderverdeeld wanneer elke paragraaf uit slechts één lid bestaat.Deze opmerking geldt voor de artikelen 4, 6, 14, 15 en 16 van het ontwerp. 2. Een zin wordt ingedeeld in 1°, 2°, 3°, enz., die op hun beurt kunnen worden onderverdeeld in a), b), c), enz. Deze opmerking geldt voor de artikelen 9 en 12, vierde lid, van het ontwerp. 3. De indeling in streepjes, die verwarring kan doen ontstaan wanneer later naar een bepaling moet worden verwezen, behoort te worden vervangen door een indeling in 1°, 2°, 3 °, enz.Deze opmerking geldt voor artikel 14, § 2, die het tweede lid wordt van artikel 14 van het ontwerp.
De Kamer was samengesteld uit : de heren : R.Andersen, kamervoorzitter;
C. Wettinck, P. Lienardy, staatsraden;
P. Gothot, J. van Compernolle,assessoren van de afdeling wetgeving;
Mevr..M. Proost, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door de heer L. Detroux, adjunct-auditeur. De nota van het coördinatiebureau werd opgesteld door de heer C. Amelynck en toegelicht door Mevr. F. Carlier, adjunct-referendarissen.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse teks werd nagezien onder toezicht van de heer R. Andersen.
De griffier, M. Proost.
De voorzitter, R. Andersen.
(1) Verslag aan de Koning, blz.2, tweede alinea. (2) Het verzet tegen het gebruik van aangegeven apparaten staat gelijk met een weigering van vergunning en kan dan ook alleen worden aangetekend door de minister, aan wie krachtens artikel 3, § 1, van de wet van 30 juli 1979 betreffende de radioberichtgeving de bevoegdheid is opgedragen vergunningen toe te kennen.Krachtens paragraaf 3 van hetzelfde artikel mag de minister zijn bevoegdheid om vergunningen toe te kennen in voorkomend geval overdragen aan het Instituut. (3) Artikel 1 van die richtlijn bepaalt immers dat ze van toepassing is op de "procedures die samenhangen met de verlening van, en de voorwaarden die verbonden zijn aan, machtigingen voor de verstrekking van telecommunicatiediensten, daaronder begrepen machtigingen voor de totstandbrenging en/of de exploitatie van de voor het verlenen van die diensten benodigde telecommunicatienetwerken. 16 APRIL 1998. - Koninklijk besluit betreffende de satellietgrondstations ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, ondertekend te Porto op 2 mei 1992, goedgekeurd bij de wet van 18 maart 1993, en gewijzigd bij het Protocol, ondertekend te Brussel op 17 maart 1993, goedgekeurd bij de wet van 22 juli 1993;
Gelet op richtlijn 88/301/EEG van de Commissie van 16 mei 1988 betreffende de mededinging op de markten van telecommunicatie-eindapparatuur, gewijzigd bij richtlijn 94/46/EG van 13 oktober 1994;
Gelet op richtlijn 90/388/EEG van de Commissie van 28 juni 1990 betreffende de mededinging op de markten voor telecommunicatiediensten, gewijzigd bij de richtlijnen 94/46/EG van 13 oktober 1994, 95/51/EG van 18 oktober 1995, 96/2/EG van 16 januari 1996 en 96/19/EG van 13 maart 1996;
Gelet op de wet van 30 juli 1979 betreffende de radioberichtgeving, inzonderheid op artikel 3, ten dele vernietigd bij arrest nr. 1/91 van het Arbitragehof van 7 februari 1991, op artikel 11, gewijzigd bij de wet van 22 december 1989 en ten dele vernietigd bij arrest nr. 1/91 van het Arbitragehof van 7 februari 1991, en op artikel 12;
Gelet op de wet van 19 december 1997 tot wijziging van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven teneinde het reglementaire kader aan te passen aan de verplichtingen die inzake vrije mededinging en harmonisatie op de markt voor telecommunicatie, voortvloeien uit de van kracht zijnde beslissingen van de Europese Unie, inzonderheid op artikel 92ter;
Gelet op het koninklijk besluit van 15 oktober 1979 betreffende de private radioverbindingen, inzonderheid op de artikels 2, a), 3, onderdeel 2de categorie, c) en 6, leden 3 en 4;
Gelet op het advies van de Inspectie van financiën, gegeven op 28 mei 1997;
Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 4 september 1997;
Gelet op het besluit van de Ministerraad van 30 mei 1997 over de aanvraag om een door de Raad van State binnen de termijn van een maand te geven advies;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 29 september 1997, overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecöordineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Telecommunicatie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° Reglement betreffende de radioverbindingen : het Reglement betreffende de radioverbindingen gevoegd bij het Internationaal Verdrag betreffende de televerbindingen en gepubliceerd door het Algemeen Secretariaat van de Internationale Unie betreffende de televerbindingen;2° ministeriële vergunning : de vergunning om een station voor radioverbinding te doen werken, die voorgeschreven is bij artikel 3, § 1 van de wet van 30 juli 1979 betreffende de radioberichtgeving;3° satellietgrondstation : apparatuur die kan worden gebruikt voor transmissie of voor transmissie en ontvangst, of uitsluitend voor ontvangst van radiocommunicatiesignalen door middel van satellieten of andere systemen in de ruimte, uitgezonderd antennes die louter voor het grote publiek bestemde televisiesignalen kunnen ontvangen;4° vast satellietgrondstation : een satellietgrondstation dat bestendig opgesteld is;5° vervoerbaar satellietgrondstation : een satellietgrondstation dat gemakkelijk kan worden vervoerd en bestemd is om te worden gebruikt wanneer het vast is opgesteld;6° mobiel satellietgrondstation : een satellietgrondstation dat bestemd is om te worden gebruikt terwijl het in beweging is of tijdens haltes op niet nader bepaalde plaatsen;7° ruimtesegment : geheel van de satellieten van een satellietcommunicatiesysteem;8° staat van kenmerkende gegevens van een satellietgrondstation : de bondige beschrijving van de karakteristieken van een grondstation, inzonderheid het merk, het type, het gebruik, de bruikbare frequentiebanden en het zendvermogen;9° CEPT : « Conférence Européenne des administrations des Postes et Télécommunications » (Europese Conferentie van de administraties van Posterijen en Telecommunicatie).
Art. 2.§ 1. Dit besluit is van toepassing op alle satellietgrondstations, met uitzondering van de in § 2 van dit artikel bedoelde grondstations. § 2. De volgende categorieën van satellietgrondstations zijn vrijgesteld van alle bepalingen van dit besluit, met uitzondering van artikel 5, § 1 : 1° de installaties in werking gesteld door de diensten die ressorteren onder de Minister van Justitie, of onder de Minister van Binnenlandse Zaken en die uitsluitend gebruikt worden voor militaire doeleinden of met het oog op de openbare veiligheid;2° de terminals van de mobiele satellietdienst gebruikt in het kader van het wereldwijde systeem van de Internationale Organisatie voor Maritieme Satellieten (INMARSAT);3° de grondstations gebruikt in het kader van het wereldwijde systeem van de Europese Organisatie voor telecommunicatiesatellieten (EUTELSAT) voor de mobiele-communicatiediensten (EUTELTRACS- en ARCANET-dienst);4° de grondstations gebruikt in het kader van het Europese Mobiele Systeem (EMS) van het Europese Ruimte-agentschap (ESA).5° de grondstations in systemen voor mobiele of persoonlijke satellietcommunicatie die behoorlijk vergund zijn in het kader van de Europese Unie of van de CEPT;6° de grondstations gebruikt voor de meteorologische dienst per satelliet;7° de grondstations gebruikt voor de dienst radionavigatie en de dienst radiopositiebepaling per satelliet;8° de grondstations gebruikt voor diensten in de ruimte voor onderzoek, exploitatie, afstandsbediening, volgsystemen en telemetrie;9° de radiobakens voor plaatsbepaling van rampen;
Art. 3.Het houden en gebruiken van een satellietgrondstation is onderworpen aan een ministeriële vergunning of, in geval van een satellietgrondstation dat enkel kan ontvangen, een aangifte bij het Instituut.
De aangifte moet uiterlijk vier weken voor de ingebruikname van het station geschieden en voldoen aan de voorwaarden vermeld in artikel 4, §§ 1 en 2 van dit besluit.
Indien evenwel uit de aangifte blijkt dat een frequentiecoördinatie nodig is, dan is een vergunning vereist.
De ministeriële vergunning of de aangifte is vereist voor ieder satellietgrondstation en heeft enkel betrekking op het houden en gebruiken van het betreffende station.
Het Instituut kan zich verzetten tegen de installatie en exploitatie van het vaste station binnen een maand na de aangifte bij het Instituut in geval van niet-naleving van de voorwaarden van artikel 5 van dit besluit.
Voor vervoerbare grondstations kan een tijdelijke vergunning worden verkregen. HOOFDSTUK II. - Regels inzake de aangifte, de uitreiking, de geldigheid en de intrekking van de vergunningen
Art. 4.§ 1. De aangiften en vergunningsaanvragen worden aan het Instituut gericht en bevatten de volgende elementen : 1° de identiteit van de aangever of vergunningsaanvrager;2° een gedetailleerde beschrijving van het netwerk waarin het grondstation is opgenomen;3° een gedetailleerde beschrijving en de technische documenten van het grondstation;4° het bewijs van toegang tot het ruimtesegment;5° de staat van kenmerkende gegevens van het grondstation;6° het bewijs van betaling van de rechten bepaald in artikel 12 van dit besluit. § 2. De aangiften en vergunningsaanvragen moeten gedaan worden door een natuurlijke of rechtspersoon gevestigd in één van de Lid-Staten van de Europese Gemeenschap of in één van de Lid-Staten van de Europese Vrijhandelsassociatie, ondertekenaars van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte. § 3. De vergunning wordt toegekend door de Minister op advies van het Instituut, uiterlijk vier weken na de rechtsgeldige aanvraag.
Een aanvraag is rechtsgeldig indien zij de informatie bevat vermeld in § 1 van dit artikel en indien aan de voorwaarden vermeld in artikel 5, § 1 van dit besluit is voldaan.
De termijn wordt verlengd met drie maanden indien voor het grondstation een frequentiecoördinatie nodig is.
Art. 5.§ 1. De in de artikelen 1, 3 en 4 van dit besluit bedoelde vergunning is onderworpen aan de naleving van de volgende voorwaarden : 1° er moet een satellietgrondstation worden gebruikt dat goedgekeurd is in België of in een ander land van de Europese Unie of in een land dat partij is bij de Overeenkomst over de Europese Economische Ruimte, ondertekend te Porto op 2 mei 1992, goedgekeurd bij de wet van 18 maart 1993, en gewijzigd bij het Protocol, ondertekend te Brussel op 17 maart 1993, goedgekeurd bij de wet van 22 juli 1993, en van de organisatie die het ruimtesegment exploiteert, de toestemming gekregen heeft om toegang te hebben tot het betrokken ruimtesegment;2° er moet gebruik worden gemaakt van een satelliet waarvan de frequenties behoorlijk gecoördineerd zijn om te worden gebruikt op het nationale grondgebied, overeenkomstig de procedures, vastgelegd in het Reglement betreffende de radioverbindingen. § 2. De gemachtigde persoon is verplicht om aan het Instituut elke wijziging mee te delen in de elementen van de aangifte of van de vergunningsaanvraag.
Art. 6.De in dit besluit bedoelde vergunning en aangifte verlenen aan de houder ervan geen enkel alleenrecht.
Art. 7.Het grondstation dient steeds vergezeld te gaan van de bijhorende ministeriële vergunning en staat van kenmerkende gegevens of van een eensluidend verklaard afschrift van die bescheiden.
Die documenten moeten worden getoond op elk verzoek van de bevoegde overheden.
In geval van verlies, diefstal of beschadiging van het origineel van de vergunning moet daarvan aangifte worden gedaan bij het Instituut, dat het document vervangt.
Art. 8.De Minister kan, op voorstel van het Instituut of zijn gemachtigde de betreffende vergunning op elk ogenblik schorsen of intrekken, wanneer de houder : 1° de voorwaarden niet naleeft waaronder die vergunning werd afgegeven;2° weigert maatregelen te treffen, voorgeschreven om de door zijn grondstation veroorzaakte storingen op te heffen;3° de ingevolge artikel 12 verschuldigde rechten niet binnen de vastgestelde termijn betaalt;4° verzuimt de in artikel 5, § 2 van dit besluit bedoelde mededeling te doen.5° gebruik maakt van een niet-toegewezen frequentie of een teruggenomen of vervangen frequentie blijft gebruiken. De schorsing of intrekking van de vergunning geschiedt pas nadat het Instituut de betrokkene heeft gehoord en hem een termijn heeft toegestaan om de vastgestelde gebreken te verhelpen. Deze termijn bedraagt minstens één week.
Wanneer na verloop van deze termijn de betreffende gebreken niet zijn verholpen, zal er zonder ingebrekestelling overgegaan worden tot de schorsing of intrekking van de vergunning.
De schorsing of de intrekking wordt aan de houder met een ter post aangetekende brief medegedeeld. De persoon van wie de vergunning is geschorst of ingetrokken is verplicht de aldus geschorste of ingetrokken vergunning terug te sturen naar het Instituut.
De schorsing of de intrekking geeft geen aanleiding tot enige vergoeding noch terugbetaling van de eventueel gekweten rechten voor het jaar waarin zij wordt uitgesproken. HOOFDSTUK III. - Toewijzing van de frequenties
Art. 9.Het Instituut wijst de frequentiebanden toe die nodig zijn voor de werking van de vergunde satellietgrondstations en coördineert die frequentiebanden zowel op het nationale als op het internationale vlak.
Voor de toewijzing van de frequentiebanden gedraagt het Instituut zich naar de voorschriften van het Reglement betreffende de radioverbindingen en voor de coördinatie, naar de bepalingen van de op dit stuk gesloten internationale, regionale of bijzondere overeenkomsten.
Art. 10.Elke voor de werking van een satellietgrondstation toegewezen frequentieband kan op ieder ogenblik teruggenomen of door een andere vervangen worden.
Art. 11.De houder van een vergunning aan wie om redenen van openbaar belang een frequentieverandering wordt opgelegd, mag schriftelijk een schadeloosstelling aanvragen voor de door deze frequentieverandering veroorzaakte kosten voor wijziging van zijn grondstations.
De Minister oordeelt over de gegrondheid van het recht op de schadeloosstelling, op gemotiveerd advies van het Instituut.
De vergoeding dekt slechts de kosten die inherent zijn aan de frequentieverandering. Zij wordt nooit verleend wanneer deze verandering uitsluitend voortspruit uit : 1° de toepassing van een internationale overeenkomst, gesloten na de uitreiking van de vergunning om het bedoelde satellietgrondstation te doen werken;2° een verplaatsing van het satellietgrondstation zodat het net waar dit deel van uitmaakt, een structurele wijziging ondergaat;3° een verhoging van het vermogen van het satellietgrondstation;4° de noodzakelijkheid een storing op te heffen. De schadeloosstelling wordt evenmin verleend indien het betreffende grondstation op de datum waarop de frequentieverandering werd genotifieerd, reeds meer dan vijf jaar in dienst is. HOOFDSTUK IV. - Rechten
Art. 12.Elke aanvraag om een vergunning geeft aanleiding tot de betaling van een recht, bestemd om de kosten voor het onderzoek van het dossier te dekken.
Dit recht, dat een enkele maal vóór de uitreiking van de vergunning betaalbaar is, is vastgesteld op 30.000 frank.
Indien de vergunning wordt aangevraagd voor een station dat een satelliet gebruikt waarvan de ontvangst of transmissie van signalen moet worden gecoördineerd met radiocommunicatiesystemen op aarde, wordt dat recht verhoogd met de som van 40.000 frank om de kosten van die coördinatie te dekken.
Voor de aangiften, bedoeld in artikel 3 van dit besluit wordt een recht van 5.000 frank geïnd.
Art. 13.De houders van een in de artikels 1, 3 en 4 van dit besluit bedoelde vergunning alsook diegenen die een aangifte hebben gedaan in de zin van artikel 3 van dit besluit, zijn verplicht een jaarlijks recht te betalen.
Het jaarlijks recht wordt berekend op basis van het aantal kanalen en de bandbreedte van die kanalen. Het bedraagt : 1° 2.000 frank per kanaal met een bandbreedte van minder dan of gelijk aan 0,2 MHz; 2° 20.000 frank per kanaal met een bandbreedte van meer dan 0,2 MHz en minder dan of gelijk aan 2 MHz; 3° 90.000 frank per kanaal met een bandbreedte van meer dan 2 MHz en minder dan of gelijk aan 18 MHz; 4° 180.000 frank per kanaal met een bandbreedte van meer dan 18 MHz.
Wanneer een tijdelijke vergunning wordt verleend, wordt het in lid 2 van dit artikel bepaalde recht berekend naar rato van de geldigheidsduur van de vergunning. Elk gedeelte van een maand wordt voor een volle maand gerekend.
Art. 14.De bedragen van de rechten die in dit besluit zijn vermeld worden jaarlijks op 1 januari aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen.
De aanpassing geschiedt met behulp van de coëfficiënt die verkregen wordt door het indexcijfer van de maand november die voorafgaat aan de maand januari in de loop waarvan de aanpassing zal plaatsvinden, te delen door het indexcijfer van de maand november 1996. Bij de berekening van de coëfficiënt wordt deze afgerond tot het hogere of lagere tienduizendste naargelang het cijfer van de honderdduizendsten al of niet vijf bereikt. Na de toepassing van de coëfficiënt worden de bedragen afgerond tot het hogere honderdtal franken. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen
Art. 15.Belgacom beschikt over een termijn van 30 dagen, te rekenen vanaf de dag waarop dit artikel in werking treedt, om de aangiftes en vergunningsaanvragen in te dienen voor de satellietgrondstations die zij exploiteert op de dag waarop dit besluit in werking treedt.
De rechtmatige exploitanten van een satellietgrondstation overeenkomstig het koninklijk besluit van 15 oktober 1979 betreffende de private radioverbindingen worden op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit, geacht een vergunning verkregen te hebben op grond van dit besluit.
Art. 16.Artikel 2, a) van het koninklijk besluit van 15 oktober 1979 betreffende de private radioverbindingen wordt opgeheven.
Art. 17.Artikel 3, 2e categorie, c) van het koninklijk besluit van 15 oktober 1979 betreffende de private radioverbindingen wordt opgeheven.
Art. 18.Artikel 6, leden 3 en 4 van het koninklijk besluit van 15 oktober 1979 betreffende de private radioverbindingen wordt opgeheven.
Art. 19.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 20.Onze Minister van Telecommunicatie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 16 april 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Telecommunicatie, E. DI RUPO